Vervolgonderzoek naar de afname van het marktaandeel Openbaar Onderwijs in Rotterdam
Ineke van der Veen Dorothé Elshof Maartje van Daalen
CIP-GEGEVENS KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK, DEN HAAG
van der Veen, I., Elshof, D., & van Daalen, M.
Vervolgonderzoek naar de afname van het marktaandeel Openbaar Onderwijs in Rotterdam. Amsterdam : SCO-Kohnstamm Instituut van de Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen, Universiteit van Amsterdam (SCOrapport nr. 772 – projectnummer 40214).
ISBN 978-90-6813-827-6
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrieval system, or transmitted, in any form or by any means, electronic, mechanical, photocopying, or otherwise, without the prior written permission of the publisher. Uitgave en verspreiding: SCO-Kohnstamm Instituut Nieuwe Prinsengracht 130, Postbus 94208, 1090 GE Amsterdam tel.: 020-525 1201 http://www.sco-kohnstamminstituut.uva.nl Copyright © SCO-Kohnstamm Instituut, 2007
Inhoudsopgave
1
Inleiding ..........................................................................................................1
2
Het marktaandeel van het openbaar basisonderwijs..................................3 2.1 Nederlandse literatuur over het marktaandeel van het openbaar onderwijs...................................................................................................3 2.2 Het marktaandeel van het Rotterdamse openbaar basisonderwijs ............8
3
Onderzoeksactiviteiten ................................................................................13 3.1 Selectie van scholen voor het onderzoek ................................................13 3.2 Interviews met directies ..........................................................................14 3.3 Interviews met ouders .............................................................................15
4
Resultaten van de interviews met de directie.............................................17 4.1 Kenmerken van de Rotterdamse openbare basisscholen met een duidelijke afname van het leerlingenaantal.............................................17 4.1.1 Samenstelling van leerlingenpubliek ............................................17 4.1.2 Kenmerken van de buurten waarin de scholen staan ....................18 4.1.3 Uitgangssituatie van de school: belemmerende factoren ..............20 4.2 Directies over redenen voor de afname van het leerlingenaantal............21 4.2.1 Demografische factoren ................................................................21 4.2.2 Andere genoemde oorzaken..........................................................23 4.2.3 Optimisme over toekomstige leerlingenaantallen .........................29 4.2.4 Kansen ..........................................................................................30 4.3 Directies over veranderingen in de samenstelling van de leerlingenpopulatie..................................................................................32 4.4 Mate waarin marktaandeel wordt verloren aan het bijzonder onderwijs.................................................................................................34 4.5 Profilering ...............................................................................................35
5
Resultaten van de interviews met de ouders..............................................41 5.1 De schoolkeuze .......................................................................................41 5.1.1 Redenen van ouders om te kiezen voor de openbare school.........41 5.1.2 Redenen van ouders om niet voor de openbare school te kiezen ............................................................................................43 5.2 Denominatie en schoolkeuze ..................................................................45 5.3 Het imago van de openbare school .........................................................46 5.4 De ouderinterviews en hoofdredenen voor de afname van het leerlingenaantal ......................................................................................49
6
Samenvatting, conclusies en aanbevelingen...............................................51 6.1 Demografische factoren ..........................................................................51 6.2 (Negatieve) beeldvorming.......................................................................53 6.3 Mogelijkheden voor kinderopvang .........................................................58 6.4 Tot slot ....................................................................................................58
Literatuur ............................................................................................................59
1
Inleiding
Eind vorig jaar is door het SCO-Kohnstamm Instituut een onderzoek uitgevoerd naar de ontwikkeling van het marktaandeel van het openbaar onderwijs in Rotterdam (Van der Veen & Felix, 2006). Dit onderzoek is uitgevoerd naar aanleiding van de motie Fähmel/Kriens die op 27 april in de vergadering van de gemeenteraad in Rotterdam is aangenomen. In de motie werd het College van B&W verzocht onderzoek te doen naar het teruglopend marktaandeel van het openbaar onderwijs in Rotterdam. Op 10 januari 2007 is het rapport over het onderzoek besproken in de gemeenteraad. De uitkomsten van het onderzoek laten zien dat het marktaandeel van het openbaar onderwijs in Rotterdam zich vergeleken met de andere grote steden gemiddeld gunstig ontwikkelt. Toch zijn er scholen aan te wijzen die in de afgelopen jaren marktaandeel verloren hebben. In het onderzoek hebben maar enkele gesprekken plaatsgevonden met dit type scholen. In de gemeenteraadsvergadering kwam de wens naar voren om een completer beeld te krijgen van de redenen voor een afname van het leerlingenaantal van Rotterdamse openbare scholen. Naar aanleiding hiervan werd het SCO-Kohnstamm Instituut gevraagd om een vervolgonderzoek te doen. In dit rapport worden de resultaten beschreven van dit vervolgonderzoek naar factoren gerelateerd aan een afname van het leerlingenaantal in het Rotterdamse openbaar onderwijs. Het ligt in de bedoeling de uitkomsten te gebruiken voor het op te stellen nieuw strategisch beleidsplan voor het openbaar onderwijs. We richten ons in dit vervolgonderzoek alleen op het basisonderwijs en niet op het voortgezet onderwijs. Het aantal (Rotterdamse openbare) scholen voor voortgezet onderwijs is veel kleiner dan het aantal basisscholen. In het al uitgevoerde onderzoek is daardoor relatief al vrij veel bekend over redenen voor een afname van het leerlingenaantal in het voortgezet onderwijs.
1
2
2
Het marktaandeel van het openbaar basisonderwijs
In deze paragraaf gaan we eerst in op ontwikkelingen van het marktaandeel van het openbaar onderwijs in Nederland en factoren die (mogelijk) daarop van invloed zijn. Vervolgens bespreken we in 2.2 de bevindingen van Van der Veen & Felix (2006) in het al uitgevoerde onderzoek met betrekking tot het marktaandeel van het Rotterdamse openbaar basisonderwijs.
2.1
Nederlandse literatuur over het marktaandeel van het openbaar onderwijs
Uit de CBS Onderwijsstatistieken uit diverse jaren blijkt dat het marktaandeel van het openbaar onderwijs van 1980-2002 stabiel 32% was: 32% van de basisschoolleerlingen in Nederland ging naar het openbaar onderwijs. In de periode 19701980 was er een toename van 27% naar 32%. Pas in de laatste jaren is er sprake van een lichte afname: in 2002 ging 31.6% van de basisschoolleerlingen in Nederland naar het openbaar onderwijs, in 2005 was dit 30.8%. In diverse bronnen is gewezen op het teruglopende leerlingenaantal in het openbaar onderwijs in de afgelopen jaren (Onderwijsblad maart 2005, maart 2007; Van Iersel, 2005) . De relatieve stabiliteit van het marktaandeel van het openbaar onderwijs in de afgelopen decennia komt niet overeen met de toenemende ontkerkelijking in die periode: confessionele scholen zijn relatief populair gebleven. Hiervoor zijn diverse oorzaken aan te wijzen. Eén van de oorzaken is de afzwakking van het levensbeschouwelijke karakter van confessionele scholen, waardoor zij ook aantrekkelijk bleven voor ouders die niet gelovig zijn (SCP 1998). Voor veel ouders heeft de richting van confessionele scholen een bredere betekenis dan alleen het levensbeschouwelijke aspect: in de ogen van ouders hebben confessionele scholen andere eigenschappen op het gebied van orde, discipline, normen en waarden dan openbare scholen (Van Kessel & Kral, 1992; Felix e.a., 2002). Zo verwachten sommige ouders dat confessionele 3
Vervolgonderzoek naar de afname van het marktaandeel Openbaar Onderwijs
scholen strenger zijn dan openbare scholen en kiezen ze om die reden voor een confessionele school. Het openbaar onderwijs lijkt ook vaker een negatief imago te hebben dan het bijzonder onderwijs, bijvoorbeeld met betrekking tot de kwaliteit van het onderwijs dat op deze scholen gegeven wordt. Zo wordt verondersteld, en is ook uit onderzoek gebleken, dat in het openbaar onderwijs soms minder goede leerresultaten worden behaald dan in het bijzonder onderwijs (Dronkers & Robert, 2003; Onderwijsinspectie, 2006). Hoewel dit uiteraard lang niet voor alle openbare scholen geldt, kan negatieve beeldvorming in de media er bij ouders toe leiden dat zij minder snel geneigd zijn om voor het openbaar onderwijs te kiezen. Ook de algemene toegankelijkheid van het openbaar onderwijs kan leiden tot een negatief imago. Felix e.a. (2002) vonden in een onderzoek naar de positie van het openbaar onderwijs in Nederland dat door de algemene toegankelijkheid bij ouders het beeld ontstaat dat alle soorten kinderen welkom zijn. Voor ouders die een selectiever publiek prefereren (‘ons soort mensen’) kan dat een drempel betekenen en een reden zijn om voor het bijzonder onderwijs te kiezen. In streken waar het openbaar onderwijs een wat exclusiever karakter heeft (bijvoorbeeld in het katholieke zuiden) werd deze drempel niet geconstateerd. Een afname van het marktaandeel van het openbaar onderwijs in de afgelopen paar jaren kan te maken hebben met veranderingen met betrekking tot de bovengenoemde factoren die gerelateerd zijn aan het beeld dat ouders hebben van het openbaar onderwijs. Om meer zicht te krijgen op deze beeldvorming is het interessant om preciezer te kijken naar schoolkeuzemotieven van ouders. In een SCP-rapport over de visie van ouders op opvoeding en onderwijs geven Herweijer & Vogels (2004) aan dat ouders bij de keuze van een basisschool de kwaliteit van het onderwijs in principe het belangrijkst vinden en dat zij levensbeschouwelijke overwegingen, de bereikbaarheid en ook de aanwezigheid van naschoolse opvang in principe minder belangrijk vinden. Zij merken daarbij op dat bij de uiteindelijke keuze de sfeer en de bereikbaarheid van een school vaak de doorslag geeft. In een landelijk bij het SCO-Kohnstamm Instituut uitgevoerd onderzoek naar schoolkeuzemotieven van ouders in een multi-etnische samenleving bleek dat de etnische samenstelling van een school een belangrijke rol speelt in de afwegingen van ouders bij het kiezen van een basisschool voor hun kinderen (Karsten e.a., 4
Het marktaandeel van het openbaar basisonderwijs
2002). Zowel allochtone als autochtone ouders kiezen het liefst niet voor een ‘zwarte’ school (Karsten e.a., 2002; Ten Broeke e.a., 2003). Voor autochtone ouders geldt dit nog wat sterker dan voor allochtone ouders. Autochtone ouders laten bij de schoolkeuze vooral de mate van overeenstemming tussen school en thuis meewegen. Hiermee wordt bedoeld de mate waarin de sfeer op school de ouders aanspreekt, de school dezelfde opvattingen heeft over opvoeden als de ouders, de school dezelfde levensbeschouwing heeft als de ouders en de mate waarin de school veel kinderen met dezelfde culturele achtergrond en uit hetzelfde sociale milieu heeft als de ouders. Bij allochtone ouders zijn de belangrijkste schoolkeuzemotieven het niveau van de school (staat de school als goed bekend, gaan er veel kinderen naar havo/vwo) en aandacht op school voor differentiatie (is er veel aandacht voor kinderen met achterstand en voor niet-Nederlands sprekende kinderen). Schoolkeuzemotieven blijken verder samen te hangen met het opleidingsniveau van ouders: de motieven afstand tot de school, het niveau van de school en de mate van differentiatie zijn het belangrijkst voor laag-opgeleide ouders en worden minder belangrijk naarmate het opleidingsniveau van de ouders hoger is. Met name de motieven van autochtone ouders wijzen op een voorkeur voor ‘witte’ scholen en dus op het verschijnsel van ‘witte’ vlucht. Ook de richting van de school kan een rol spelen bij de schoolkeuze. De vraag naar islamitisch onderwijs overtreft het aanbod. Van Kessel meldde in Trouw van 20 maart 2006 over nog niet verschenen onderzoek dat hoewel islamitische scholen in Nederland nu nog niet zoveel leerlingen trekken, er wel grote behoefte aan deze scholen is, maar dat deze vaak op een voor ouders ongunstige plek staan. Door allochtone leerlingen wordt gemiddeld vaker voor het openbaar onderwijs gekozen dan voor de andere denominaties, waardoor allochtone leerlingen binnen het openbaar onderwijs gemiddeld oververtegenwoordigd zijn.1 De komst van islamitische scholen zal daarom in sterkere mate zorgen voor een afname van leerlingen in het openbaar onderwijs. Hoewel bijna alle Turkse en Marokkaanse ouders er veel waarde aan hechten dat rekening wordt gehouden met hun geloof, prefereert slechts een derde van deze ouders volgens Herweijer & Vogels (2004)
1
Hoewel allochtone leerlingen gemiddeld oververtegenwoordigd zijn in het openbaar onderwijs en zij gemiddeld ondervertegenwoordigd zijn in het bijzonder onderwijs (met name binnen scholen van een protestants-christelijke signatuur) bestaat er grote variatie tussen scholen en regio’s (Karsten e.a., 2002). Binnen elke denominatie komen witte en zwarte scholen voor, soms zelfs binnen één wijk.
5
Vervolgonderzoek naar de afname van het marktaandeel Openbaar Onderwijs
islamitisch onderwijs. Bij de uiteindelijke keuze van een basisschool door ouders geven de sfeer en de bereikbaarheid van een school vaak de doorslag en spelen levensbeschouwelijke overwegingen een minder belangrijke rol. Uit een recent onderzoek naar de verwachtingen en wensen van allochtone en autochtone ouders ten aanzien van de basisschool in Rotterdam blijkt dat ongeveer een vijfde van de Rotterdamse ouders met een Turkse of Marokkaanse achtergrond een voorkeur heeft voor islamitisch onderwijs (Smit e.a., 2005). Deze ouders, evenals Russische en Pakistaanse ouders blijken in de praktijk in de meeste gevallen te kiezen voor openbaar onderwijs. Uit het onderzoek blijkt verder dat Surinaamse, Antilliaanse en Joegoslavische ouders meestal voor katholieke scholen kiezen, Somalische ouders voor islamitisch onderwijs en dat autochtone ouders vaker voor overig bijzonder onderwijs en katholieke scholen kiezen. Uit Amsterdams schoolkeuzeonderzoek (Ten Broeke e.a., 2003) blijkt dat 14% van de islamitische ouders de religieuze grondslag van een school een reden vindt om ervoor te kiezen, voor christelijke ouders is dit percentage 40%. Het is de vraag in hoeverre de denominatie van scholen een rol speelt bij de schoolkeuze van met name allochtone en autochtone laag-opgeleide ouders. Vanuit onderzoek naar schoolkeuzemotieven van Amsterdamse ouders bleek dat het bestaan van verschillende pedagogische richtingen vrijwel alleen bij hoger opgeleide autochtone ouders bekend is (Karsten e.a., 2003; Ten Broeke e.a., 2003). In de Onderwijsmeter t/m 2002 werd de voorkeursrichting van ouders bijgehouden: aan ouders werd de vraag voorgelegd wat hun voorkeursrichting is als de kwaliteit en de afstand tot de school gelijk zou zijn. Er werd hier overigens geen onderscheid gemaakt naar achtergrond van de ouders en naar basis- en voortgezet onderwijs. Van de rond 40% van de ouders met een voorkeur, bleek een vijfde een voorkeur voor openbaar onderwijs te hebben, 40% procent had een voorkeur voor protestants-christelijk onderwijs en 30% voor rooms-katholiek onderwijs (Wartenbergh-Cras e.a., 2002). Uiteindelijk kiezen er dus meer ouders voor het openbaar onderwijs dan die er een voorkeur voor hebben, in beschouwing genomen dat tussen de 25 en 30% van alle ouders voor openbaar onderwijs kiest. Bij de oriëntatie op de keuze voor een basisschool, blijkt de oriëntatie bij allochtone ouders vaak grotendeels te bestaan uit het inwinnen van adviezen in de omgeving, zoals familie en kennissen (Ten Broeke e.a., 2003). Zij zullen dus eerder afgaan op het beeld dat in de omgeving bestaat van de school dan van meer objec6
Het marktaandeel van het openbaar basisonderwijs
tieve gegevens, zoals folders, websites en dergelijke. Allochtone ouders zijn minder goed dan autochtone ouders op de hoogte van de mogelijkheden om aan informatie te komen. Wat betreft het onder de aandacht brengen van het onderwijsconcept van de school bij ouders kan met name bij allochtone ouders dus veel worden bereikt met voorlichting. Belangrijk is of het onderwijsconcept van scholen aanslaat bij ouders en in hoeverre het scholen lukt ouders bij de school te betrekken. Over wensen van allochtone ouders komt vanuit de literatuur het volgende naar voren. Uit het Rotterdamse ouderonderzoek van Smit e.a. blijkt dat allochtone ouders zouden willen dat er meer traditioneel wordt lesgegeven op scholen (Smit e.a., 2005). Voor autochtone ouders bleken autonomie en zelfontplooiing belangrijk. Ook uit Amsterdams onderzoek komen deze verschillen tussen allochtone en autochtone ouders naar voren (Ten Broeke e.a., 2003). Bij allochtone ouders verloopt de communicatie tussen ouders en school gemiddeld moeizamer. Uit de meest recente Onderwijsmeter (Van Oord e.a., 2005) blijkt dat allochtone ouders minder vaak dan autochtone ouders het gevoel hebben dat de school van hun kind zijn best doet om hen bij school te betrekken en hen voldoende informeert. Noodzakelijke voorwaarden voor leerkrachten om de samenwerking met allochtone ouders gestalte te kunnen geven zijn volgens Smit & Driessen (2002): omgangsdeskundigheid, de bereidheid zich te verdiepen in interculturele communicatie én allochtone ouders als volwaardige partners zien waarmee een positieve relatie opgebouwd dient te worden. Ook andere factoren kunnen een rol spelen bij veranderingen in leerlingenaantallen van scholen. Ook voorzieningen in de buurt van de school kunnen een effect hebben op de schoolkeuze van ouders en dus op het leerlingenaantal op school. De aanwezigheid van een peuterspeelzaal binnen de school kan bijvoorbeeld het leerlingenaantal stimuleren: ouders kiezen er vervolgens vaak ook voor om hun kinderen ook onderwijs te laten volgen op de basisschool met deze peuterspeelzaal. Daarnaast kunnen door veranderingen in de bevolkingssamenstelling binnen buurten waarin de school staat door bijvoorbeeld nieuwbouw of vergrijzing, leerlingenaantallen op scholen sterk veranderen. Vooral binnen het basisonderwijs gaan de meeste leerlingen in hun buurt naar school (Karsten e.a., 2002; Van der Veen, 2004). Zo zal sluiting van asielzoekerscentra door een strenger asiel- en 7
Vervolgonderzoek naar de afname van het marktaandeel Openbaar Onderwijs
toelatingsbeleid voor naastliggende scholen voor een grote afname kunnen zorgen van hun leerlingenaantal. Dit type oorzaken van verandering in leerlingenaantallen heeft echter minder direct te maken met het verkiezen van bijzonder boven openbaar onderwijs door ouders. Bij andere factoren die van invloed kunnen zijn op het marktaandeel van het openbaar onderwijs kan ook worden gedacht aan bestuurlijke en financiële invloeden. Felix e.a. (2002) concluderen echter dat deze nagenoeg geen effect hebben gehad op de marktpositie van het openbaar onderwijs.
2.2
Het marktaandeel van het Rotterdamse openbaar basisonderwijs
Van der Veen & Felix (2006) vonden dat het marktaandeel van het Rotterdamse openbaar basisonderwijs zich niet ongunstig verhoudt tot dat in de overige grote steden en Nederland in totaal. Alleen in Amsterdam is het hoger, in Utrecht en Den Haag en totaal in Nederland is het lager. De afname van het marktaandeel van het openbaar onderwijs in Rotterdam is minder sterk dan de afname in de overige grote steden en wijkt niet af van de afname totaal in Nederland. In het onderzoek werd ook onderzocht door welke groepen leerlingen het Rotterdamse openbaar basisonderwijs goed of minder goed wordt bezocht. Het bleek dat het openbaar onderwijs in Rotterdam relatief goed wordt bezocht door autochtone leerlingen met laag-opgeleide ouders (1.25 leerlingen). Zij zijn niet onder- of oververtegenwoordigd in het Rotterdamse openbaar onderwijs, terwijl 1.25 leerlingen in de andere grote steden duidelijk ondervertegenwoordigd zijn in het openbaar onderwijs. Voor 1.25 leerlingen was er tevens een lichte toename van het marktaandeel in Rotterdam, terwijl er in Den Haag, Utrecht en Amsterdam een afname was. Vergeleken met deze drie grote steden gaan in Rotterdam relatief wat minder leerlingen met middelbaar en hoger opgeleide ouders (1.0 leerlingen) naar het openbaar onderwijs. In Rotterdam zijn 1.0 leerlingen net als in de andere drie grote steden ondervertegenwoordigd in het openbaar onderwijs. De afgelopen vier schooljaren nam het marktaandeel van het openbaar onderwijs in Rotterdam af 8
Het marktaandeel van het openbaar basisonderwijs
voor 1.0-leerlingen, maar minder sterk dan in de andere drie grote steden en even sterk als totaal in Nederland. In Rotterdam gaan relatief minder allochtone leerlingen met laag-opgeleide ouders (1.9 leerlingen) naar het openbaar onderwijs dan in de andere drie grote steden en totaal in Nederland. Het verschil met de andere drie grote steden is in de afgelopen jaren iets kleiner geworden: in de afgelopen vier schooljaren nam het marktaandeel van het openbaar basisonderwijs in Rotterdam voor 1.9 leerlingen wat minder sterk af dan dat in de andere drie grote steden. Daarnaast is in het onderzoek gekeken naar de samenstelling van het leerlingenpubliek van de scholen. Vooral openbare scholen met meer dan de helft allochtone leerlingen met laag-opgeleide ouders (1.9 leerlingen) bleken in Rotterdam marktaandeel te verliezen. Dit bleek overigens niet af te wijken van het landelijke beeld: deze afname is ongeveer gelijk aan de afname voor dit type scholen totaal in Nederland. Wel was de afname iets sterker dan in de andere drie grote steden. In deze andere drie grote steden neemt het marktaandeel van meer gemengde scholen het sterkst af, terwijl er in Rotterdam sprake is van een toename van het marktaandeel van het openbaar onderwijs op dit type scholen. Er werd dus gevonden dat vooral ‘zwarte’ scholen marktaandeel verliezen. In het onderzoek hebben telefonische interviews plaatsgevonden met twee directies van Rotterdamse openbare basisscholen met een duidelijke stijging van het leerlingenaantal van 2002-2005, twee met een duidelijke daling van het leerlingenaantal en twee waar het leerlingenaantal ongeveer gelijk is gebleven. De uitkomsten van deze telefonische interviews bieden meer zicht op de afname van leerlingenaantallen op ‘zwarte’ scholen, maar ook op hoe de afname van leerlingen op dit type scholen kan veranderen in een toename. Beide scholen met een sterke afname van het leerlingenaantal waar een telefonisch interview met de directie heeft plaatsgevonden, zijn ‘zwarte’ scholen. Genoemde redenen voor de afname van leerlingen op deze scholen zijn: concurrentie van een islamitische en protestants-christelijke school2, directiewisselingen, verlies aan vertrouwen in de school door ouders en herstructurering van de wijk waarin de school staat, waardoor er veel leerlingen verhuizen. De twee scholen waar de afgelopen jaren geen sterke verandering van 2
De protestants-christelijke school heeft een peuterspeelzaal waardoor kinderen op die school blijven.
9
Vervolgonderzoek naar de afname van het marktaandeel Openbaar Onderwijs
het aantal leerlingen was, hadden te maken met een ‘verzwarting’ van de wijk waarin de school staat en eveneens veel leerlingenwisselingen door verhuizingen. Daarnaast was er op de ene school recent een directiewisseling en waren er op de andere school veel personeelswisselingen. Beide scholen zijn bezig met zich duidelijk te profileren en geven aan een goede naam te hebben. Een verschil met de eerstgenoemde twee scholen met een daling van het leerlingenaantal is dat de ‘verzwarting’ op deze scholen een aantal jaren eerder plaatsvond. Daarnaast lijken de scholen waar het leerlingenaantal niet sterk veranderde, gemiddeld een betere naam te hebben bij ouders dan de scholen waar het leerlingenaantal sterk afnam. Van de twee scholen met een stijging van het leerlingenaantal is één ‘zwart’ en bij de ander is het aandeel 1.90 leerlingen duidelijk afgenomen van ongeveer de helft naar een derde van het leerlingenpubliek. Genoemde redenen voor de toename van het leerlingenaantal zijn: de school is populair bij ouders omdat deze dicht bij hun werk is, groepjes ‘witte’ ouders hebben zich aangemeld op een ‘zwarte’ school en de sluiting van een school in de buurt waarna die leerlingen bij de school worden aangemeld. De ‘zwarte’ school met een stijging van het leerlingenaantal blijkt overigens ook recentelijk te maken te hebben gehad met personeelswisselingen. De belangrijkste invloeden op de leerlingenaantallen lijken in de eerste plaats dus te maken te hebben met de omgeving waarin de school staat: (veranderingen in) de samenstelling van de bevolking in de wijk waarin de school staat, concurrentie dan wel sluiting van andere scholen in de omgeving. Daarnaast is belangrijk hoe populair de school is bij ouders. ‘Zwarte’ scholen hebben hierbij te maken met extra belemmerende factoren (De Wolf & Janssens, 2004). Vooral in het basisonderwijs rekruteren scholen hun leerlingen uit de omgeving. ‘Zwarte’ scholen staan vaker dan andere scholen in probleemwijken: wijken waar kansrijke hoger-opgeleide bewoners (autochtoon en allochtoon) zijn weggetrokken, waar de werkloosheid onder inwoners hoog is, het opleidingsniveau laag, en de mobiliteit hoog is (Van der Veen e.a., 2004). Voor ‘zwarte’ scholen geldt dat zij vaak te maken hebben met leerlingenwisselingen door verhuizingen en overwegend leerlingen hebben met laag-opgeleide ouders. ‘Zwarte’ scholen hebben door de verhuizingen vaker te maken met tussentijdse in- en uitstroom van leerlingen, wat extra aandacht en inspanning vergt van scholen. Tevens zijn er vaker directieveranderingen en andere personeelswisselingen 10
Het marktaandeel van het openbaar basisonderwijs
op dit type scholen en is het voor ‘zwarte’ scholen moeilijker om vacatures te vullen dan voor meer gemengde scholen. In het eerste onderzoek vonden we dat, ondanks deze belemmeringen, er ‘zwarte’ scholen zijn die geen afname hadden van het leerlingenaantal. Het gaat om scholen die zich volgens de directies succesvol weten te profileren en daardoor een goede naam hebben bij ouders. Het imago van de school bij ouders bepaalt in hoeverre zij bereid zijn hun kinderen op de school aan te melden.
11
12
3
Onderzoeksactiviteiten
In het eerste onderzoek (Van der Veen & Felix, 2006) is enig zicht gekregen op factoren die te maken hebben met een afname van het leerlingenaantal op sommige Rotterdamse openbare basisscholen. Dit is echter niet systematisch in kaart gebracht voor alle Rotterdamse openbare basisscholen met een duidelijke afname van het leerlingenaantal. Dat is in deze studie onderzocht. In deze paragraaf wordt besproken hoe dat is gedaan.
3.1
Selectie van scholen voor het onderzoek
Eerst werd bepaald welke Rotterdamse openbare basisscholen met een afname van het leerlingenaantal nader onderzocht zouden worden. Hiervoor zijn de meest recente telgegevens uit 2006 gekoppeld aan de beschikbare gegevens vanuit het reeds uitgevoerde onderzoek. Eerst is onderzocht hoe het leerlingenaantal in het Rotterdamse basisonderwijs zich ontwikkelde van 2003-2006. In totaal nam van 2003-2006 het aantal leerlingen in het basisonderwijs in Rotterdam af met 3.5%. Ter vergelijking: het aantal leerlingen in het Rotterdamse openbaar basisonderwijs nam van 2003-2006 af met 4.8%. Voor de selectie van scholen is per Rotterdamse schoolvestiging de verandering in het leerlingenaantal van 2003-2006 weergegeven in de vorm van een percentage. Voor elke vestiging hebben we bepaald of er sprake was van een duidelijke afname van het leerlingenaantal. Hiervan is sprake als het leerlingenaantal met ten minste een halve standaarddeviatie (18.1%) sterker is afgenomen dan de gemiddelde afname in Rotterdam (3.5%). Het gaat hier dus om een sterkere afname dan 0.5*18.1+3.5=12.6%. Er zijn 27 scholen die een afname hebben die boven deze grens valt. Deze 27 scholen zijn onderwerp van dit onderzoek. De afname van het leerlingenaantal op deze scholen varieert van 14 tot 52%. Van 14 van de 27 scholen is de afname minder dan 20%, van de overige 13 scholen is het meer dan 20%. Van de te interviewen scholen zijn recente Inspectiegegevens opgevraagd, omdat die al gegevens bevatten over de context van de school. Daarnaast zijn via de 13
Vervolgonderzoek naar de afname van het marktaandeel Openbaar Onderwijs
website van het Centrum voor Onderzoek en Statistiek (COS) per te interviewen school enkele gegevens opgevraagd over de buurt waarin de school staat3. De buurt waarin de school staat, is bepaald aan de hand van de postcode van de school. Het gaat om informatie over veiligheid van de buurt en sociaaleconomische achtergrond van de bewoners. Daarnaast zijn oudertevredenheidsonderzoeken bij de betreffende scholen opgevraagd. In totaal werden rapportages van oudertevredenheidsonderzoeken van 15 van de 27 scholen beschikbaar gesteld (door enkele scholen is niet gereageerd, de overige scholen hadden geen oudertevredenheidsonderzoek uit laten voeren of dit was te lang geleden).
3.2
Interviews met directies
Alle bij stap 1 geselecteerde scholen – behalve die al hadden deelgenomen aan het uitgevoerde onderzoek – werd gevraagd deel te nemen aan het vervolgonderzoek. Vooraf ontvingen zij een brief van hun bestuur met een verzoek om deel te nemen. Er is gebruik gemaakt van dezelfde interviewleidraad als bij het al uitgevoerde onderzoek. De meeste interviews hebben telefonisch plaats gevonden. Ongeveer één op de vijf interviews (in totaal vijf interviews) vond op de basisschool plaats. Aan de directies van de scholen zijn eerst vragen gesteld over recente veranderingen in hun leerlingenpubliek. Er werd gevraagd naar oorzaken van de afname van het leerlingenaantal en of de afname bepaalde leerlingengroepen betrof. Ook werd gevraagd naar ontwikkelingen in de samenstelling van het leerlingenpubliek (indien ja welke, visie op oorzaken). Tevens werd gevraagd in hoeverre er in de afgelopen vijf jaren veranderingen waren in het marktaandeel ten opzichte van het bijzonder onderwijs (indien ja welke, visie op oorzaken). Daarnaast werd gevraagd naar andere in dit verband relevante veranderingen binnen de school, zoals reorganisaties, veranderingen in onderwijskundige aanpak. In de tweede plaats werden vragen gesteld over het profiel van de school. Gevraagd werd hoe de school zich profileert, wat daarvan de verwachtingen zijn en in hoeverre daarbij bevorderingen/belemmeringen bijvoorbeeld vanuit het be-
3
Het betreft gegevens van Buurtinformatie Rotterdam Digitaal (BIRD), beschikbaar op internet
14
Onderzoeksactiviteiten
stuur, oudergeleding, omgeving worden ervaren en wat de profilering en ervaren bevorderingen/belemmeringen voor gevolgen hebben ten aanzien van imago, identiteit. Daarnaast werd gevraagd naar de visie van de school op twee belangrijke uitgangspunten van het openbaar onderwijs: ‘algemene toegankelijkheid’ en ‘actieve pluriformiteit’. Hierbij werd ingegaan op zaken als levensbeschouwing/cultuur/religie, rol ouders (MR), rol personeel, het schoolklimaat en de fysieke toegankelijkheid.
3.3
Interviews met ouders
Om meer zicht te krijgen op overwegingen van ouders om wel of niet voor een openbare basisschool te kiezen, hebben we ouders geïnterviewd op peuterspeelzalen in de buurt van negen Rotterdamse openbare basisscholen met een afname van het leerlingenaantal. We hebben ervoor gekozen om ouders op peuterspeelzalen en niet op de basisscholen zelf te benaderen, omdat we dan ook meer te weten komen over waarom niet voor de openbare basisschool gekozen wordt. Hadden we ouders op de basisscholen zelf benaderd, dan hadden we alleen ouders gesproken die al voor de openbare school gekozen hebben. Aan de directies van de basisscholen is bij het maken van de afspraken voor de interviews gevraagd welke peuterspeelzalen hiervoor het meest geschikt zijn. We hebben ouders bevraagd van kinderen in de oudste peutergroep(en). Op basis van toeval zijn negen Rotterdamse openbare basisscholen met een afname van het leerlingenaantal geselecteerd. Op de negen ‘bijbehorende’ peuterspeelzalen zijn ouders en in enkele gevallen grootouders geïnterviewd bij het brengen/halen van de kinderen. De peuterspeelzalen zijn door één of twee onderzoekers bezocht. Het streven was per peuterspeelzaal gesprekken te voeren met ten minste 5 ouders. In totaal is gesproken met 53 ouders en vijf grootouders. Er is gesproken met 24 allochtone moeders (herkomstlanden Turkije, Suriname, Afghanistan, Bosnië, Ethiopië, Macedonië, Marokko, Filippijnen, Polen) en 22 autochtone moeders4. Daarnaast is gesproken met twee autochtone en vijf allochtone vaders (herkomst4
Er is dus vooral met moeders gesproken. Doorgaans zijn zowel vaders als moeders goed op de hoogte van redenen om voor een school te kiezen. Dat er veel moeders geïnterviewd zijn, zorgt dus hoogstwaarschijnlijk niet voor een vertekend beeld over schoolkeuzes. Bij het onderzoeken van mogelijkheden om schoolkeuzes van ouders te beïnvloeden, ligt het wel voor
15
Vervolgonderzoek naar de afname van het marktaandeel Openbaar Onderwijs
landen Turkije, Afghanistan, Indonesië, Suriname). Verder is gesproken met twee autochtone en twee allochtone grootmoeders en met een allochtone grootvader. Aan de ouders is gevraagd of zij hadden nagedacht over naar welke basisschool hun kind straks zou gaan en zo ja naar redenen voor de keuze van de betreffende school. Vervolgens werd gevraagd naar redenen om wel of niet voor de betreffende openbare school in de buurt te kiezen en waarom wel of niet voor een andere school is gekozen. Daarna vroegen we de ouders wat zij vinden van de openbare school in de buurt van de peuterspeelzaal (kwaliteit school, sfeer, naam van de school, profilering van de school). Vervolgens vroegen we hoe de ouders over deze openbare school hadden gehoord en wat andere ouders volgens hen van die school vinden.
de hand om zowel moeders als vaders te spreken. Dat was hier echter niet het onderwerp van studie.
16
4
Resultaten van de interviews met de directies
In 4.1 gaan we eerst in op algemene kenmerken van de 27 scholen en de buurten waarin deze staan. In 4.2 bespreken we de redenen die de directies noemden voor de afname van het leerlingenaantal. 4.3 gaat over veranderingen in de samenstelling van de leerlingenpopulatie, 4.4 over de mate waarin marktaandeel is verloren aan het bijzonder onderwijs en 4.5 ten slotte over hoe de scholen zich profileren, vooral met het oog op het aantrekken van nieuwe leerlingen.
4.1
Kenmerken van de Rotterdamse openbare basisscholen met een duidelijke afname van het leerlingenaantal
In deze paragraaf beschrijven we eerst gegevens afkomstig van het CFI over de sociaal-etnische samenstelling van het leerlingenpubliek van de scholen met een afname van het leerlingenpubliek. Vervolgens gaan we in op gegevens afkomstig van het Centrum voor Onderzoek en Statistiek (COS) over de buurt waarin deze scholen staan. Ten slotte bespreken we in hoeverre er in de afgelopen jaren op de scholen sprake was van belemmerende factoren zoals leerkracht- en directiewisselingen. Deze gegevens komen uit de inspectierapporten en deels uit interviews met de directies. Deze gegevens schetsen een beeld van de situatie waar de 27 scholen mee te maken hebben. In de volgende paragrafen wordt af en toe een relatie gelegd met deze kenmerken.
4.1.1
Samenstelling leerlingenpubliek
‘Zwarte’ scholen zijn oververtegenwoordigd in de groep scholen met een afname van het leerlingenaantal en scholen met relatief weinig kinderen met laagopgeleide ouders zijn ondervertegenwoordigd in deze groep. Vergeleken met de totale groep Rotterdamse openbare basisscholen, zijn de scholen met een duidelijke afname van het leerlingenaantal wat vaker ‘zwarte’ scholen (scholen met meer dan de helft allochtone leerlingen van laag-opgeleide ouders) en wat minder vaak scholen met minder dan de helft leerlingen met laag-opgeleide ouders. 17
Vervolgonderzoek naar de afname van het marktaandeel Openbaar Onderwijs
74% (n=20) van de scholen met een duidelijke afname van het leerlingenaantal heeft meer dan 50% allochtone leerlingen met laag-opgeleide ouders, vergeleken met 61% van alle openbare basisscholen in Rotterdam. 15% (n=4) van de scholen met een duidelijke afname heeft minder dan de helft leerlingen met laagopgeleide ouders. Van alle openbare scholen in Rotterdam behoort 27% tot deze groep. Wat de meer ‘gemengde’ scholen betreft, vonden we geen verschillen. Van 11% (n=3) van de scholen met een duidelijke afname van het leerlingenaantal bestaat de leerlingenpopulatie uit meer dan de helft leerlingen met laag-opgeleide ouders, maar minder dan de helft allochtone leerlingen met laag-opgeleide ouders. Van alle openbare scholen in Rotterdam behoort 12% tot deze groep. 70% (n=19) van de 27 scholen had in de afgelopen jaren te maken met veranderingen in de samenstelling van het leerlingenpubliek: 26% (n=7) had te maken met veranderingen van zowel het aandeel 1.90 als 1.25 leerlingen, 30% (n=8) met een verandering van het aandeel 1.25 leerlingen en 15% met veranderingen in het aandeel 1.90 leerlingen. Als we de veranderingen in de sociaal-etnische samenstelling van het leerlingenpubliek van de 27 scholen met een duidelijke afname van het leerlingenpubliek vergelijken met de overige Rotterdamse openbare basisscholen, vinden we hierin echter geen significante verschillen.
4.1.2
Kenmerken van de buurten waarin de scholen staan
In totaal staan de 27 scholen in 20 buurten: zeven keer zijn er twee openbare basisscholen met een duidelijke afname van het leerlingenaantal die in dezelfde buurt staan. Voor deze 20 buurten hebben we de volgende buurtkenmerken opgezocht: het aandeel 4-12 jarigen, de etnische herkomst van bewoners, verhuisbewegingen, het aandeel aangiftes per inwoner en het aandeel werkzame personen. Hierbij hebben we ook naar ontwikkelingen gekeken. Met name de verhuisbewegingen, het aandeel aangiftes per inwoner en het aandeel werkzame personen geeft een indicatie van de kwaliteit van de buurt: in achterstandswijken wordt er doorgaans veel verhuisd, is de werkloosheid hoog en de veiligheid laag. Een afname van het aandeel 4-12 jarigen in de buurt kan wijzen op een oorzaak voor de afname van het leerlingenaantal op scholen in de buurt, bijvoorbeeld het wegverhuizen van gezinnen of vergrijzing.
18
Resultaten van de interviews met de directies
Het aandeel 4-12 jarigen In 45% van de buurten (n=9) is het aandeel 4-12 jarigen lager dan gemiddeld, in 55% (n=11) hoger dan het gemiddelde van Rotterdam. In 60% van de buurten (n=12) is het aandeel 4-12 jarigen wat sterker afgenomen dan totaal in Rotterdam het geval was (de sterkste afname van 2003-2006 was 2% vergeleken met 0.2% totaal in Rotterdam). In 35% van deze buurten (n=7) is het aandeel 4-12 jarigen wat sterker toegenomen dat totaal in Rotterdam het geval was (de sterkste toename in deze 7 buurten was 0.8%, vergeleken met een afname van 0.2% totaal in Rotterdam). Etnische herkomst inwoners In 45% van de buurten (n=9) is meer dan de helft van de bewoners allochtoon, in 55% (n=11) van de buurten is meer dan de helft van de bewoners autochtoon. In 50% van de buurten (n=10) is er sprake van een sterker dan gemiddelde toename van het aandeel niet-westers allochtone bewoners en een sterker dan gemiddelde afname van het aandeel autochtone bewoners. Van deze 10 buurten hebben 7 (70%) meer dan de helft autochtone bewoners. In 45% van de buurten (n=9) is dit andersom: een sterker dan gemiddelde toename van het aandeel autochtone bewoners en een sterker dan gemiddelde afname van het aandeel niet-westers allochtone bewoners. Van deze 9 buurten hebben 4 buurten (44%) meer dan de helft autochtone bewoners. In één buurt (met meer dan de helft allochtone bewoners) is sprake van zowel een bovengemiddelde toename van het aandeel niet-westers allochtone als autochtone bewoners. Dit ging samen met een afname van het aandeel westers allochtone bewoners. Verhuizingen In 75% van de buurten (n=15) waren er in 2006 wat minder verhuisbewegingen dan gemiddeld in Rotterdam. In de helft van de buurten (n=10) nam het aandeel verhuisbewegingen van 2003-2006 sterker dan gemiddeld toe. Vervolgens hebben we gekeken naar de verhouding tussen het aandeel vertrekkende bewoners en het aandeel bewoners dat nieuw in de wijk is komen wonen. In 80% (n=16) van de buurten zijn er meer vertrekkende dan nieuwe bewoners. Dit is ook gemiddeld in Rotterdam het geval, echter bij 63% van deze buurten (10 van de 16) was dit hoger dan gemiddeld. 19
Vervolgonderzoek naar de afname van het marktaandeel Openbaar Onderwijs
Aangiftes Vervolgens hebben we gekeken naar het aantal aangiftes bij de politie per inwoner in de 20 buurten. In één buurt is het aantal aangiftes per inwoner duidelijk hoger dan gemiddeld, in driekwart van de buurten (n=15) is het lager dan gemiddeld. In Rotterdam was er van 2003-2006 een afname van het aantal aangiftes per inwoner, in driekwart van de buurten (n=15) was er een afname die minder sterk was dan dit gemiddelde. Aandeel werkzame personen Ten slotte hebben we het aandeel werkzame personen (van de 15-64 jarigen) in de 20 buurten bekeken. Het aandeel werkzame personen is in 95% (n=19) van de buurten lager dan gemiddeld in Rotterdam: in 30% van de buurten (n=6) is het erg laag, in 45% (n=9) laag, en in 20% (n=4) wat lager dan gemiddeld. In één buurt is het aandeel werkzame personen hoger dan het gemiddelde. De ontwikkeling van 2002-2005 van het aandeel werkzame personen week in 55% (n=11) van de buurten nauwelijks af van het gemiddelde (gemiddeld was er een lichte afname). In twee buurten was er sprake van een duidelijke toename en in twee buurten een duidelijke afname van het aandeel werkzame personen. In drie buurten was er een afname die wat sterker was dan gemiddeld en in twee buurten een lichte toename.
4.1.3
Uitgangssituatie van de school: belemmerende factoren
Ruim twee vijfde van de scholen (44%, n=12) heeft te maken gehad met verandering(en) van de directie, van leerkrachten en/of met een fusie. Vijf scholen hadden te maken met alleen het vertrek en/of de komst van nieuwe leerkrachten, drie met zowel leerkracht- als directiewisselingen, twee met directieveranderingen en een fusie en twee met alleen directiewisselingen. Het gevolg van flink teruglopende leerlingenaantallen kan een krimp van de formatie tot gevolg hebben. Dergelijke factoren werken belemmerend voor scholen, maken het bijvoorbeeld lastiger om onderwijsvernieuwingen door te kunnen voeren of om in te kunnen spelen op veranderingen in behoeften van het leerlingenpubliek en hun ouders.5
5
Of de scholen met een duidelijke afname van het leerlingenaantal meer te maken hebben gehad met directie-, leerkrachtwisselingen en fusies is niet onderzocht.
20
Resultaten van de interviews met de directies
4.2
Directies over redenen voor de afname van het leerlingenaantal
4.2.1
Demografische factoren
De meerderheid van de directies (85%, n=23) noemt demografische factoren als reden voor de afname van het leerlingenaantal: in de meeste gevallen het wegverhuizen van gezinnen uit de wijk door herstructuring van de wijk of het kiezen voor een betere woning/buurt en in één geval vergrijzing van de wijk. Ruim tweederde van deze (23) scholen (59% van alle 27 scholen, n=16) staat in buurten die worden geherstructureerd. Dit betreft een proces van sloop van oude woningen (voorafgegaan door leegstand of tijdelijke bewoners) gevolgd door nieuwbouw. Voor de meeste scholen geldt dat zij te maken hebben met de sloop van woningen en als gevolg daarvan wegverhuisde gezinnen, terwijl de nieuwe woningen nog moeten worden gebouwd. “Terugloop in de wijk. Er zijn veel flats tegen de vlakte gegaan, die mensen zijn verhuisd, dus de kinderen zijn weg. Er komen nu duurdere huizen voor in de plaats, maar dat is nog niet gerealiseerd. We weten niet of hier nieuwe kinderen van komen.” “Rond de school zijn veel woningen afgebroken of staan dichtgetimmerd. In het huizenblok tegenover de school, twee straten, woont niemand meer: tientallen kinderen zijn verhuisd. Er komen 169 huizen terug, maar het is onduidelijk wanneer dat gebeurt. Dat neemt al jaren in beslag.”
De directies van scholen die in buurten staan waar al wel nieuwe woningen zijn gebouwd, noemen dat de nieuwe woningen kleiner zijn of dat er minder nieuwe woningen zijn gebouwd dan er voorheen stonden. “Er is een groot aantal woningen gesloopt, waarvoor nieuwbouw is teruggekomen, alleen veel minder woningen dan er gesloopt zijn. Dat trekt ook een ander publiek met minder kinderen. Het leerlingenaantal in de wijk neemt af. 60% van de woningen is verkocht en 40% staat al een half jaar leeg, waardoor ook andere nieuwbouwprojecten stagneren. Er ligt ook nog een kale vlakte.” 21
Vervolgonderzoek naar de afname van het marktaandeel Openbaar Onderwijs “In eerste instantie nam het leerlingenaantal af door de verhuisbewegingen in de wijk door renovatie. Er is nu sprake van instroom van mensen met weinig kinderen, omdat de nieuwe woningen relatief klein zijn, niet zo geschikt voor grote gezinnen.”
Als we de buurtgegevens van het COS bekijken, is inderdaad te zien dat er in 11 van de 16 buurten in de afgelopen jaren een systematische daling was van het aandeel 4-12 jarigen in de buurt. Bij ruim een kwart van de 23 scholen die de afname relateerde aan demografische factoren (n=6, 22% van het totaal) wordt door de directies ook het vertrek van gezinnen uit de buurt genoemd als oorzaak van de daling van het leerlingenaantal, maar om andere redenen dan stadsvernieuwing. In de meeste gevallen gaat het om het vertrek van kansrijkere (autochtone en allochtone) bewoners uit de wijk naar betere (koop)woningen. Eén directeur noemt daarnaast het vertrek van een groep families omdat zij geen verblijfsvergunning kregen. “Nederlandse gezinnen trekken de wijk uit of zoeken een school buiten de wijk. Een tendens die nu ook bij de hoger opgeleide allochtone ouders merkbaar is.” “Bij de bouw van de wijk waren alle appartementen huurwoningen, behalve een heel klein stukje koopwoningen. Mensen die een koopwoning willen, gaan dus ook de wijk uit.” “Er is sprake van de uitstroom van de beter gesitueerden uit de wijk.” “Nagenoeg de hele wijk bestaat uit hoogbouw, appartementen, niet voor gezinnen met kinderen, daar is maar een heel klein hoekje voor met grote doorstroom. Gezinnen met kinderen die het zich kunnen permitteren, trekken naar randgemeenten met eengezinswoningen.” “Een groep Pakistaanse families kreeg geen verblijfsvergunning: 19 kinderen zijn terug naar Pakistan of naar Engeland waar de regelgeving soepeler is.”
Als we de buurtgegevens afkomstig van het COS bekijken, is inderdaad te zien dat de bevolkingssamenstelling van deze buurten in de afgelopen jaren veranderd 22
Resultaten van de interviews met de directies
is. In vijf buurten nam het aandeel niet-westers allochtone inwoners toe en het aandeel autochtone inwoners af. In één buurt was er een afname van het aandeel (kansrijkere) westers-allochtone inwoners. Voor één school speelde de vergrijzing van de buurt een rol. De buurtgegevens afkomstig van het COS laten ook zien dat het aandeel 4-12 jarigen in de buurt waarin deze school staat, is afgenomen. “De reden van de afname is de vergrijzing van de buurt. De deelgemeente is aantrekkelijk voor 55+, rustig, groen en laagbouw, redelijk wat flats met aanleunwoningen en verzorgingsflats. Kinderen die hier op school hebben gezeten, gaan het huis uit, trouwen en ouders blijven hier wonen: uiteindelijk trekken ze na verloop van tijd weg.”
4.2.2
Andere genoemde oorzaken
Hiervoor bespraken we dat de meeste scholen (23 van de 27) demografische factoren aanwijzen als reden voor de daling van het leerlingenaantal. De vier overige scholen noemden dit niet als oorzaak. Door de directies van drie van deze vier scholen wordt als hoofdreden voor de afname van het leerlingenaantal negatieve beeldvorming over de school bij ouders genoemd. Bij één school had dit te maken met nare incidenten (met een leerkracht en met een leerling op de school), bij de andere twee scholen met de onaantrekkelijkheid van de school voor autochtone ouders vanwege een relatief hoog aandeel allochtone leerlingen op school. De directie van de eerstgenoemde school gaf ook aan te maken te hebben met een minder aantrekkelijk schoolgebouw dan een concurrerende protestantschristelijke school in de buurt. De directie van de vierde school gaf aan dat ouders in toenemende mate voor een andere school kiezen, omdat er op een concurrerende school opvang wordt geboden die er op de eigen school niet is. Hieronder gaan we in op de mate waarin negatieve beeldvorming, de aantrekkelijkheid van het gebouw en concurrentie van andere scholen een rol speelt voor alle 27 scholen. Negatieve beeldvorming over de school bij (bepaalde groepen) ouders Bij in totaal ruim tweevijfde van de scholen (44%, n=12) wordt een negatief beeld van de school bij (bepaalde groepen) ouders als een reden voor de afname van het leerlingenaantal genoemd. Het meest gaat het om directies die aangeven 23
Vervolgonderzoek naar de afname van het marktaandeel Openbaar Onderwijs
dat hun school onaantrekkelijk is voor autochtone ouders en ook voor hoger opgeleide allochtone ouders (26%, n=7). “Op een openbare school zit alles door elkaar en bij elkaar. ... Als je meer wilt voor je kind, moet je bepaalde keuzes maken. Zeker de populatie die wij hebben, kan dat niet allemaal goed uit elkaar houden, of het een PC school is, of een Montessori, of een Dalton. Dat onderscheid kunnen ze niet zo heel makkelijk maken, dat heeft ook te maken met het opleidingsniveau van de ouders. In eerste instantie zullen ze kiezen voor wat dicht in de buurt zit. Andere, hoger opgeleide ouders kiezen wel voor een Montessori of juist een PC school en zullen niet zo gauw bij mij binnenwandelen, en als ze dat doen zullen ze daar ook snel weer uitwandelen, omdat het een populatie is waar zij hun kinderen niet zo graag tussen willen hebben.” “Vroeger hadden we een ‘witte’ school. Er waren twee openbare scholen in de wijk, een zwarte school en een redelijk ’witte’ (wij). Nu zitten in de kleuterklassen bijna 95% allochtone kinderen. Mijn oorspronkelijke doelgroep die gaat nu een straatje verder. Een zwarte school is niet aantrekkelijk. Omdat we aan de rand van Rotterdam zitten, is er sprake van een soort witte vlucht naar de randgemeenten.”
Daarnaast zijn er vijf directies (19%) die aangeven dat hun school niet goed bekend staat om andere redenen, zoals het stroef verlopen van het contact met ouders, omdat door de directie en leerkrachten niet goed werd ingespeeld op de verandering van de leerlingpopulatie, incidenten op de school (hierboven genoemd), onveiligheid rond de school (diefstal, vandalisme, rondhangende jongeren) en het niet aanslaan bij ouders van het nieuw gekozen leerconcept van de school. “Negatief imago, problemen die de ouders ervoeren met de leiding van de school en de wijze waarop de leerkrachten omgingen met de ouders. Dat betrof het niet communiceren over de vorderingen van de kinderen. De ouders hadden een hoge verwachting van hun kinderen en leerkrachten hadden een lage verwachting van de kinderen. Daarbij overkwam het de school dat de populatie in korte tijd van wit naar zwart trok in 4 jaar tijd. Er waren geen gesprekken gevoerd met het team 24
Resultaten van de interviews met de directies over de visie met betrekking tot deze veranderende populatie. De communicatie daarover met ouders bleef ook uit, de school was een vesting waarin de leerkrachten stelling namen en op puur persoonlijke titel invulling aan de situatie gaven.” “We zijn op deze locatie begonnen met een nieuw concept: natuurlijk leren. Bij de introductie bleek bij de ouders daarin weinig vertrouwen, dat heeft ons ongeveer 30 ouders gekost en daar zijn we wel van geschrokken. Zij zijn naar de omliggende scholen (PC en katholiek) gegaan, niet naar de andere locatie, zoals wij hadden gedacht.”
De school die de onveiligheid rond de school beschreef, staat (inderdaad) in de buurt waarin er bovengemiddeld veel aangiftes zijn. Onaantrekkelijk gebouw Een derde van de scholen (n=9) noemt dat hun gebouw een beperkende factor is voor ouders om voor hun school te kiezen. Hun schoolgebouw is oud en onaantrekkelijk of staat op een slecht bereikbare of verscholen plek. In sommige gevallen staat er een concurrerende school in de buurt met een aantrekkelijk nieuw gebouw waardoor dit in sterkere mate een rol speelt. “We zitten nu erg ingebouwd, mensen zien ons niet, sommige inwoners van de wijk weten zelfs niet dat hier een school staat. Wat wel opvalt is dat het heel erg slecht onderhouden is aan de buitenkant. Dat zou ook een reden kunnen zijn, de uitstraling van het gebouw.” “De laatste twee jaar heeft de buitenkant van het gebouw ons tegengewerkt, de borden zijn weg, er zitten nu gaten in de pui door de bouwers. De trap is nu opnieuw aangelegd, er wordt geverfd en de pui gaat er uit. De hele buitenkant wordt vernieuwd, dat zal half mei zijn. Het nieuwe schooljaar starten we met een waanzinnig mooi gebouw en dat trekt wel weer aan.”
Zoals ook is te lezen in het laatste citaat, is er al aandacht besteed aan het opknappen van sommige schoolgebouwen. In totaal zes directies gaven aan dat de 25
Vervolgonderzoek naar de afname van het marktaandeel Openbaar Onderwijs
school net opgeknapt was, dat dit plaats zou gaan vinden of dat zij een multifunctioneel gebouw gaan betrekken. Concurrentie van andere scholen Bijna twee vijfde van de scholen (n=10) gaf aan last van concurrentie van scholen in de buurt te hebben. In veel gevallen is dit gerelateerd aan de hiervoor besproken negatieve beeldvorming of de onaantrekkelijkheid/onbereikbaarheid van het gebouw, waardoor ouders een keuze voor een andere basisschool maken. “Eén van de scholen in de buurt, een katholieke school, doet het heel goed. Zij hebben een aantal jaar geleden een permanente uitbreiding van het gebouw gehad en dat ziet er netjes en strak uit. De school is overigens een stuk witter dan de onze. Dat heeft voor een deel van de bevolking uit de wijk een aanzuigende werking”
Er komen ook andere redenen voor dat ouders voor een andere school kiezen, namelijk dat er op andere scholen opvang wordt geboden die er op de betreffende school niet is (11%, n=3) en (daarnaast) bij één school de komst van een islamitische basisschool. “Bij de christelijke school aan het einde van de weg, daar zat een postkantoor onder. Toen dat leeg kwam een aantal jaar geleden, hebben ze gelijk het postkantoor geannexeerd en zijn daar een peuterspeelzaal begonnen. Dat kostte ons op dat moment gelijk al leerlingen. Als kinderen daar naar de peuterspeelzaal gaan, stromen ze in principe ook daar door.” “Ja met name als gevolg van de komst van een islamitische school en de wervende activiteiten van de PC-school (met name de peuterspeelzaal wordt in dit verband genoemd, kinderen die de speelzaal bezoeken blijven later vaak als leerling op de basisschool hangen)”
Overige nog niet genoemde factoren In het voorgaande noemden we een incident met een leerkracht als een factor die (vermoedelijk) meespeelde bij de afname van het leerlingenaantal. Op twee ande26
Resultaten van de interviews met de directies
re scholen had de afname van het leerlingenaantal ook (enigszins) te maken met een leerkracht. In één geval ging het om een slechte invalkracht op een school. “Er zijn wat leerlingen weggegaan door een slechte invaller die we een half jaar hebben gehad. Gelukkig zijn we van deze invaller af. Dat was een slechte invloed.”
Op één school had de afname van het leerlingenaantal deels te maken met het vertrek van kinderen uit een grote familie. Het personeel van de school had taallessen voor de moeders georganiseerd. Dit zat volgens de directie de vaders uiteindelijk niet lekker waarna zij de kinderen van school haalden. “Er zijn bijvoorbeeld wel opvallend veel kinderen vertrokken van een grote Pakistaanse familie, bestaande uit 4 gezinnen met 11 kinderen. Wij hebben er erg voor geijverd dat de moeders naar Nederlandse les kwamen, die we organiseerden samen met een school voor voortgezet onderwijs. Deze vrouwen kwamen niet buiten of hevig gesluierd. Na een jaar praten, mochten de vrouwen naar de taalles. Aan het eind van het jaar zijn de kinderen weggehaald van school. De vrouwen konden toen niet meer naar de taalles en dat was bijna zeker de reden dat de kinderen van school zijn gehaald. De vrouwen kregen vriendinnen en gingen de deur uit en dat zat die mannen niet lekker.”
Oudertevredenheidspeilingen Hierboven gaven we aan dat door de directies van in totaal twaalf scholen een negatief beeld van de school bij (bepaalde groepen) ouders als een reden voor de afname van het leerlingenaantal wordt genoemd. De directies van zeven van deze twaalf scholen gaven aan dat hun school onaantrekkelijk is voor autochtone ouders en ook voor hoger opgeleide allochtone ouders. De andere vijf directies (van de 12) gaven aan dat hun school niet goed bekend staat om andere redenen, zoals het stroef verlopen van het contact met ouders, incidenten op de school, onveiligheid rond de school en het niet aanslaan bij ouders van het nieuw gekozen leerconcept van de school. Zoals aangegeven in 3.1 konden we van 15 scholen beschikken over resultaten van oudervredenheidspeilingen. De directies van zes van deze 15 scholen noemden het imago van de school als factor in de afname van het leerlingenaantal: twee van deze directies noemden dat hun school onaan27
Vervolgonderzoek naar de afname van het marktaandeel Openbaar Onderwijs
trekkelijk is voor autochtonen en vier dat hun school om andere redenen niet zo goed bekend staat. De overige negen scholen waarvan we over de resultaten van een oudertevredenheidspeiling beschikken, noemden een negatief beeld van de school bij ouders niet als reden voor de afname van het leerlingenaantal. De resultaten van de oudertevredenheidspeilingen van de twee scholen waarvan directies aangaven dat hun school onaantrekkelijk is voor autochtonen, laten een wat minder goed dan gemiddeld imago zien. De meeste ouders van de ene school vinden dat de school goed bekend staat, daarnaast zouden de meeste ouders de school aanraden aan anderen. Dit is wel iets lager dan gemiddeld in Nederland (twee derde vergeleken met drie kwart). Volgens de peiling zijn ouders goed tevreden, alleen over de veiligheid op het plein zijn ze minder tevreden. De andere school staat in een vrij slechte buurt vinden de ouders. Ze zijn niet zo tevreden over de rust en orde in de klas en de omgang van de kinderen onderling. Ouders zijn beneden gemiddeld positief over de school, het imago van de school is niet zo goed. Kinderen zijn positiever over de school dan ouders. De meeste ouders vinden wel dat ze voldoende bij school worden betrokken. De resultaten van de oudertevredenheidspeilingen van drie van de vier scholen die volgens hun directies om overige redenen niet zo goed bekend staan, laten een wat minder goed imago zien. De ouders van de kinderen op twee van de vier scholen zijn niet zo tevreden. Het imago van deze twee scholen is daarnaast beneden gemiddeld of duidelijk afgenomen. Beide scholen staan niet goed bekend volgens de ouders. Zo zou duidelijk minder dan de helft van de ouders van de ene school andere ouders aanraden hun kind naar deze school te sturen (is landelijk ruim driekwart). De ouders van deze school zijn niet zo tevreden over begeleiding van leerlingen met problemen, aandacht voor pestgedrag, omgang van leerkracht met leerling en aandacht voor normen en waarden en rust en orde in de klas. De ouders van de andere school zijn ontevreden ten aanzien van 'opvang bij afwezigheid van de leerkracht', 'rust en orde op school' en 'overblijven tussen de middag'. De ouders van de twee andere scholen zijn goed tevreden. De ouders voelen zich er thuis en hun kinderen gaan er met plezier naartoe. Van één van deze scholen is het imago beneden gemiddeld (van de andere school is dit goed). Ouders zijn minder tevreden over het imago van de school dan gemiddeld. Er wordt door andere ouders minder vaak enthousiast over de school gepraat dan gemiddeld in Nederland het geval is. 28
Resultaten van de interviews met de directies
Van de negen scholen die een negatief beeld van de school bij ouders niet als reden noemden voor de afname van het leerlingenaantal, bleek uit de resultaten van de oudertevredenheidspeilingen dat het imago van deze scholen op één school na goed is. Op de school waar het imago wat minder goed is, zouden de ouders iets minder vaak dan gemiddeld de school aanraden aan andere ouders en vergeleken met een eerdere peiling is het aandeel ouders dat dit zou doen, wat afgenomen. De ouders op alle negen scholen zijn over het geheel genomen tevreden over de school.
4.2.3
Optimisme over toekomstige leerlingenaantallen
Bijna twee vijfde van de directies van de scholen met een afname van het leerlingenaantal (n=10) geeft aan dat er inmiddels sprake is van een toename van het leerlingenaantal, dat de afname tot staan is gebracht of dat er aanwijzingen zijn dat er binnenkort weer een toename van leerlingen zal zijn. De directies van drie van deze scholen geven aan dat er een toename is of verwacht wordt door het verbeteren van de doorstroom van leerlingen van de peuterspeelzaal of voorschool naar de school. Eén directie noemt de komst van een nieuwe peuterspeelzaal als leerlingentrekker. “Onze school heeft een voorschool: de doorstroom is ongeveer 50% en wordt nu groter. Daar is ook een kwaliteitsslag in gemaakt: leidsters zijn vervangen en daar wordt nu ook meer van verwacht.” “Er is nu een peuterspeelzaal sinds twee jaar en die kinderen stromen nu door naar onze school.”
Op drie scholen wordt gesproken over een herstel van het vertrouwen van ouders waardoor een toename van het aantal leerlingaanmeldingen wordt verwacht. “Er is een lichte kentering te merken op individueel vlak. Het beeld is duidelijk al bijgesteld. Het gaat met name om de zorg die je besteedt aan problemen en hoe je daarover communiceert met de omgeving.”
De directies van twee scholen verwachten een stijging van leerlingen door een toekomstig nieuw gebouw. 29
Vervolgonderzoek naar de afname van het marktaandeel Openbaar Onderwijs
“Wij zitten in vrij slechte gebouwen, één van de gebouwen staat op de nominatie om gesloopt te worden, maar we zijn redelijk op weg met vervangende nieuwbouw. We verwachten over 2 á 3 jaar in een multifunctionele accommodatie te zitten, een schitterend pand met een peuterspeelzaal en allerlei nevenfuncties, woontorens, bibliotheek, brede schoolvoorzieningen. De perspectieven zijn buitengewoon rooskleurig. Op langere termijn zal de terugloop in leerlingaantallen een tijdelijke situatie zijn.”
De directies van twee scholen6 verwachten dat onderwijsvernieuwingen die zij hebben doorgevoerd effect zullen hebben. “Omdat we het onderwijs anders zijn gaan doen, hebben we andere leerkrachten aangetrokken. Dus er is wel sprake geweest van een hele revolutie op school. Nu verwachten we dat we een groei van 10% kunnen gaan genereren.” “Omdat we brede school zijn geworden, hebben we heel veel activiteiten voor kinderen na schooltijd. We zijn ook Lekker Fit school geworden, dat betekent dat we hebben ingeschreven op een project van de gemeente Rotterdam met betrekking tot bewegingsonderwijs, nu is er bijvoorbeeld een vakleerkracht die drie keer in de week gym geeft. Vanaf 1 oktober zijn we buiten verwachting met 21 kinderen gestegen, terwijl de nieuwe woningen nog niet gerealiseerd zijn. Wij hebben het idee dat het nu in stijgende lijn is.”
4.2.4
Kansen
Twee directeuren geven aan waar mogelijk kansen liggen voor openbare scholen om het leerlingenaantal weer te laten groeien. Er zijn voorbeelden (zoals ook geconstateerd bij een Rotterdamse openbare basisschool in het vorige onderzoek) dat groepjes autochtone ouders zich aanmelden op een ‘zwarte’ school. Dit kan ervoor zorgen dat de school weer een meer gemengd publiek krijgt en een toenemend aantal leerlingen. Een directeur in dit onderzoek geeft aan dat er volgens hem wat dit betreft een kans is gemist. 6
Het lijkt hier om in totaal elf directies te gaan die een stijging van het leerlingenaantal verwachten, bij één directie is er echter sprake van zowel een herstel in vertrouwen van ouders als een betere doorstroom vanuit de voorschool.
30
Resultaten van de interviews met de directies
“Ongeveer 3 à 4 jaar geleden heeft een groep van 150 ouders zich verenigd omdat zij een gemengde ander soort school wilden in de wijk. Zij zaten buiten de wijk op school. Zij zijn alle besturen langs gegaan, ons bestuur heeft daar geen gehoor aan gegeven, uiteindelijk zijn ze geen zelfstandige school gaan stichten (ze wilden zich het liefst aansluiten bij een bestaand bestuur) en hebben gehoor gekregen bij het christelijk schoolbestuur en zijn bij een christelijke school ingetrokken. Die hadden ineens 150 ‘blanke’ ouders in een ‘zwarte’ school. Nu is dat een gemengde school. Ouders die vroeger, ondanks de barrière toch hun kinderen gedurende hun hele schoolloopbaan naar onze gemengde school brachten, lopend of met de tram, die hadden toen een alternatief. Zij wilden een gemengde school, geen ‘zwarte’ school. Op die manier zijn deze 150 kinderen in het christelijk onderwijs terecht gekomen, terwijl ze daar eigenlijk niet bewust voor kozen. Ook in een ander deel van de wijk gaat dit waarschijnlijk komend schooljaar gebeuren, daar speelde hetzelfde verhaal. Er waren ook opties geweest voor ons bestuur.”
Vanuit andere bron is overigens bekend dat door het bestuur meerdere gesprekken met deze groep ouders zijn gevoerd, maar dat deze ouders uiteindelijk voor een ander bestuur hebben gekozen. Een andere directeur ziet als mogelijkheid om een dependance te beginnen in een nieuwe wijk. Deze directeur zei hierover het volgende: “Het zou handig zijn voor het openbaar onderwijs dat als er zich nieuwe kansen voordoen (zoals bijvoorbeeld hier bij de bouw van een nieuwe wijk), dat daarvan gebruik wordt gemaakt, met name door het bestuur. .... Het opzetten van een vestiging in een nieuwe wijk zou meer perspectief geven. Met een goede lange termijnvisie zou je je als openbare school sterk kunnen profileren. ..... Die visie wordt te weinig gedragen. ...... Dat is heel jammer, want bij een christelijk bestuur liggen wel duidelijk ideeën.”
31
Vervolgonderzoek naar de afname van het marktaandeel Openbaar Onderwijs
4.3
Directies over veranderingen in de samenstelling van de leerlingenpopulatie
In 4.2 kwam naar voren dat de afname van het leerlingenaantal volgens de directies vooral te maken heeft met demografische factoren: het wegverhuizen van gezinnen uit de wijk door herstructuring van de wijk of het kiezen voor een betere woning/buurt en in één geval vergrijzing van de wijk. Wanneer er in een wijk die wordt geherstructureerd nog geen nieuwe bewoners zijn, is er doorgaans (nog) geen sprake van een verandering in de samenstelling van de leerlingenpopulatie. Omdat er minder gezinnen in de wijk zijn, gaan er ook minder kinderen naar de school. Na het opleveren van nieuwe huizen, de komst van nieuwe gezinnen, valt er wel een verandering van de samenstelling van het leerlingenpubliek te verwachten. “Nee, ons leerlingenpubliek is niet veranderd qua samenstelling. Dat wordt wel verwacht op termijn. De woningen die terugkomen zijn beter en duurder en daardoor zal een andere bevolkingsgroep terugkomen. De woningbouwvereniging verwacht allochtone bewoners met een hoger opleidingsniveau.” “Nee, maar ik verwacht het wel als de nieuwbouw vrijkomt: een wat witter publiek, niet alleen autochtone, maar ook vooral hoog opgeleide Turkse en Marokkaanse gezinnen. Ik verwacht niet dat de lager opgeleide Surinaams-Antilliaanse gezinnen terugkomen, omdat die het niet kunnen betalen. Door de woningbouw zal de wijk wat gemengder worden.”
In totaal gaf ruim twee vijfde van de directies (41%, n=11) aan dat zij in de afgelopen jaren niet te maken hebben gehad met een verandering in de sociaaletnische samenstelling van het leerlingenpubliek. Een andere (demografische) factor gerelateerd aan de afname van het leerlingenaantal was het wegverhuizen van autochtone en allochtone hoger opgeleide gezinnen uit de wijk en de komst van minder kansrijke nieuwe inwoners. Op de scholen leidde dit tot een toename van een ‘problematischer’ leerlingenpubliek.
32
Resultaten van de interviews met de directies “In korte tijd (4 jaar) is onze school veranderd van wit naar zwart. 75% van de kinderen die hier op school zitten heeft enige belasting vanuit allochtone/taalkundige achterstanden, dan wel sociale achterstanden. De zorgbehoefte die de kinderen hebben bij de veranderende populatie, namelijk bij de allochtone ouders, was van een totaal andere orde dan wat we gewend waren. Met name op het sociaal-emotionele vlak waren er veel problemen onder kinderen, zoals gedragsproblemen. De school beschikte niet over een goed functionerend zorgsysteem. Mensen waren niet toegerust, niet opgeleid. Het was eigenlijk Murphy’s Law wat zich afspeelde.” “Tot 5 jaar geleden was de wijk ‘wit’, maar die is nu snel aan het ‘verzwarten’, vooral vanwege het aanbod aan relatief goedkope woningen. Onze school krijgt relatief meer ‘zwarte’ leerlingen dan de protestants christelijke en rooms katholieke school. Ik schat de verhouding ‘zwart-wit’ op schoolniveau op 60-40, maar in de onderbouw is dat al 80-20. Ik vrees voor een verdere ‘witte vlucht’ naar de protestants christelijke en rooms katholieke school, niet alleen door ‘witte’ ouders maar ook door de wat hoger opgeleide ‘zwarte’ ouders. Als je je oor te luisteren legt tijdens de koffie-ochtend voor ouders, die vooral bezocht wordt door ‘witte’ ouders, dan hoor je de geluiden over eventueel overstappen naar een ‘wittere’ school.”
Bijna drie vijfde van de directies (59%, n=16) gaf aan in de afgelopen jaren te maken te hebben gehad met veranderingen in de samenstelling van het leerlingenpubliek: een kwart van hen (n=4, 15% van het totaal) had met lichte veranderingen te maken, en driekwart (n=12, 44% van het totaal) met grotere veranderingen. Bij deze grotere veranderingen ging het in alle gevallen om een toename van leerlingen die meer zorg en aandacht nodig hebben. Zoals is te lezen in bovenstaande citaten, maar zoals ook in 4.2.2 over negatieve beeldvorming over scholen bij ouders naar voren kwam, is een school met een toenemend aandeel allochtone leerlingen in veel gevallen in afnemende mate aantrekkelijk voor autochtone ouders. Daarnaast vergt het veel van scholen om in te spelen op de behoeften van het nieuwe leerlingenpubliek met meer problemen. Als dit niet goed lukt, verliezen scholen in sommige gevallen ook het vertrouwen van allochtone ouders waarna deze voor een andere school kiezen. 33
Vervolgonderzoek naar de afname van het marktaandeel Openbaar Onderwijs
4.4
Mate waarin marktaandeel wordt verloren aan het bijzonder onderwijs
In 4.2.2 bespraken we dat bijna twee vijfde van de scholen (n=10) aangaf last te hebben van concurrentie van scholen in de buurt. Dit had in veel gevallen te maken met negatieve beeldvorming over de openbare school (bijv. te ‘zwart’) of de onaantrekkelijkheid/onbereikbaarheid van het eigen openbare schoolgebouw. In enkele gevallen kozen ouders voor een concurrerende school, omdat er op die scholen opvang wordt geboden die er op de openbare school niet is en in één geval ondervond een school concurrentie van een islamitische basisschool. Eén directie gaf overigens aan juist nauwelijks leerlingen aan een islamitische school verloren te hebben. “Een islamitische school heeft in een zomervakantie actief geworven. Dat heeft ons toen één kind gekost, bij onze buurscholen waren dat er meer.”
Niet altijd gaat het om concurrentie van bijzondere scholen. Er kan ook sprake zijn van concurrentie van een andere openbare basisschool. “Wij hebben de meeste concurrentie van een nabijgelegen openbare school die wel een "gezonde mix" heeft.”
In totaal gaf drie tiende (n=8) van de scholen aan dat zij in de afgelopen jaren (in enige mate) marktaandeel hebben verloren aan het bijzonder onderwijs. De bovengenoemde motieven om voor een bijzondere school te kiezen (zoals een minder aantrekkelijk gebouw) hebben doorgaans niet direct te maken met een bewuste keuze door ouders voor een andere denominatie dan openbaar. Ook bij de keuze op basis van de ‘kleur’ van de school hebben ouders vaak niet een specifiek motief om het bijzonder onderwijs te verkiezen boven het openbaar onderwijs. “Ja. Ik merk dat de katholieke school aan de overkant van de grote weg nu mijn oorspronkelijke doelgroep opvangt. Omdat onze school zwarter is geworden, gaan de mensen daar naartoe. Die kinderen zouden anders wel naar ons gekomen zijn. Dat heeft louter te maken met de kleur, niet de signatuur van de school.” 34
Resultaten van de interviews met de directies
In een enkel geval was er volgens de directies wel een voorkeur bij ouders voor protestants christelijk onderwijs vanwege het strengere imago ervan. “Het was altijd zo dat het bij ons op school vooral heel erg leuk moest zijn met veel leuke projecten. De naburige PC school was klassikaal, waar alles zich binnen de muren van de school afspeelt, veel strenger, waardoor dat meer leerlingen aantrok.”
De meeste scholen (70%, n=19) gaven dus aan dat zij geen concurrentie ervaren van bijzondere scholen. Vooral wanneer er sprake is van stadsvernieuwing hebben alle scholen in dezelfde buurt met de gevolgen daarvan te maken. “Ten opzichte van de enige in de buurt gelegen bijzondere, rooms katholieke school hebben zich geen veranderingen in het marktaandeel voorgedaan. Deze school kampt met dezelfde problemen.”
4.5
Profilering
Aan de directies van de scholen is gevraagd of en hoe zij bezig zijn zich te profileren vooral ook met het oog op het aantrekken van nieuwe leerlingen. Twee directies gaven aan hier niet zo mee bezig te zijn. Verreweg de meeste directies (25 van de 27, 93%) zijn er wel mee bezig. Zij noemden diverse manieren waarop zij zich (willen gaan) profileren. Door twee vijfde (42%, n=11) van de directies wordt genoemd dat hun school zich profileert als brede school en dat dit de school aantrekkelijk maakt voor kinderen en hun ouders. “Op dit moment merk ik echter dat we wel weer aantrekken, we krijgen meer leerlingen binnen en ouders kiezen bewuster voor de school op basis van het feit dat we veel activiteiten bieden, dat we een uitgebreid brede school aanbod hebben, dat trekt leerlingen aan. We zijn voornamelijk een Kunstprofielschool, kunstzinnige basisschool, we werken ook volgens het Wanita concept: we doen heel veel met authentiek leren en zorgen dat kinderen veel van hun leren organiseren in samenwerking met kunstenaars. Er doen zes scholen aan dat project mee. 35
Vervolgonderzoek naar de afname van het marktaandeel Openbaar Onderwijs De schoolweek is met een uur verlengd, waarin de kinderen les krijgen in bijvoorbeeld drama, dans of videokunst.” “Ook is de school nu brede school en daardoor heel populair: in samenwerking met het buurthuis worden na schooltijd veel activiteiten georganiseerd, die zijn vaak overvol met een wachtlijst.” “We zijn brede school en hebben na schooltijd behoorlijk wat activiteiten van sieraden maken tot kleuterballet en noem maar op. Er komt een groep ouders gymmen op muziek.” “We hebben veel geïnvesteerd in nieuwsbrieven, kalenders, briefpapier, schoolgids, website en het uiterlijk van de school. De school profileert zich met het nieuwe concept. Het is een brede school en we zijn nu uitgekozen als een van de 9 scholen (waarvan drie openbare scholen) die een volledig dagarrangement gaan starten. Dat gaan we met name beginnen op deze locatie, omdat dat past in het concept en het ouders ook wel aanspreekt. Dat is meer dan de brede school. De plannen en de financiën daarvoor zijn rond. We gaan in augustus starten met twee sportverenigingen, zodat kinderen aansluitend op school kunnen trainen en op woensdag en zaterdag hun wedstrijden hebben. We proberen ook conferenties en bijeenkomsten op die locatie te houden, zo is de wethouder een keer geweest en de minister. Het bestuur is behoorlijk ondersteunend geweest bij de wijziging in concept.”
Twee (andere) directies geven aan zich te profileren als sportieve basisschool. “We zijn een sportieve basisschool. De profilering heet: sport en beweging. We hebben daarvoor gekozen omdat we samen met een andere school over circa twee jaar in een multifunctionele accommodatie komen. Die andere school profileert zich als culturele basisschool. We hebben gezocht naar een tegenhanger om ons te onderscheiden. We deden al heel veel aan sport en waren daar van oudsher goed in (wonnen prijzen op schooltoernooien enzo) dus dat lag heel makkelijk in de lijn. Onze visie is dat iedereen kan sporten of je nu goed of slecht kunt leren, sporten kunnen we allemaal. Sport in de brede zin van het woord, dus ook bijvoorbeeld dansen, capoeira, streetdance, omdat dat ook bewegen is. Daaruit 36
Resultaten van de interviews met de directies voortvloeiend voeding, hygiëne, etc. Hiermee zijn we de laatste 3 jaar in ontwikkeling gegaan met het zicht op het nieuwe gebouw.”
Ruim een kwart van de directies geeft aan actief bezig te zijn met reclame maken voor en voorlichting over de school. Dit wordt bijvoorbeeld gedaan door het uitdelen van informatieboekjes op peuterspeelzalen, het aankleden van het schoolgebouw, of het uitdelen van folders over de school in de wijk. Eén school heeft ervoor gezorgd dat de inburgeringscursus Nederlands in hun gebouw plaats vindt. Dit ook met de (voorzichtige) verwachting dat dat leerlingen zal opleveren, omdat die ouders de school van binnenuit leren kennen. “De school is heel actief met de inburgeringcursus Nederlands, wat een hele thematiek is in dit soort wijken. Daar hebben we ons aardig op geprofileerd en ook tijd en moeite in gestoken. ..... Omdat er veel wordt georganiseerd, altijd wel iets gebeurt, het bruist. Als mensen dat zien en zich daarbij betrokken voelen, de cursus volgen en hier bijvoorbeeld met een jonger kind zitten, makkelijker voor onze school kiezen. Omdat we twee losse gebouwen hebben en niet alle lokalen vullen, kunnen we in de overige ruimte die groepen ouders herbergen.” “We proberen met alle activiteiten die we hebben, zowel in de wijkbladen als in de dagbladen te komen.” “We timmeren zo aan de weg dat onze naam overal valt. We zijn vorig jaar met 1000 man naar Blijdorp gelopen, fancy fairs georganiseerd, er zijn grote gele banners opgehangen aan de buitenkant, met de naam van de school, logo, het kan je niet ontgaan. We hebben zoveel mogelijk gedaan aan de buitenkant om ons meer in de kijker te spelen. Ook hebben we veel aan het binnenterrein gedaan met activiteiten om dat ook aan de buurt te laten zien. Daar zijn ouders wel voor te porren: een groot veilig aantrekkelijk binnenterrein. We laten zien wat we doen, waar we mee bezig zijn. Dat kletst zich dan wel verder door de wijk.” “We zijn bezig met pamfletten, strooifoldertjes verspreiden in de wijk. We hebben het gebouw van de buitenkant wat aangepast, kruidentuintjes, mooiere letters op de gevel geplaatst twee jaar geleden. Recentelijk zijn er wat gedichten geplakt op de ramen. We proberen van de buitenkant uit te stralen dat je denkt: wat zal 37
Vervolgonderzoek naar de afname van het marktaandeel Openbaar Onderwijs daar binnen gebeuren? Eerder zijn we daar nooit zo mee bezig geweest, waren we meer naar binnen gekeerd, dat is nu toch belangrijker geworden, want de ouders moeten toch weten welk onderwijs je biedt.”
Zoals genoemd in 4.2.2. gaf ruim een vijfde van de directies aan (n=6) dat de school net opgeknapt was, dat dit plaats zou gaan vinden of dat zij een multifunctioneel gebouw gaan betrekken. Zes directies gaven aan zich te richten op het vergroten van de ouderbetrokkenheid. “De school profileert zich als een zorgschool die betrokken is bij de ouders. Dat bewijzen we ook door van alles voor de ouders te organiseren (Nederlandse taalles, computerles,ouders meer kansen geven op de arbeidsmarkt, meer kansen binnen de samenleving). Ouders stappen hier makkelijk naar binnen, dat is heel wezenlijk. Met de kinderwagens. Dit staat ook beschreven in de schoolgids. We hebben twee buurtmoeders die heel betrokken zijn en de ouders erbij halen.” “Daarnaast hebben we een ‘e-center’ waarin PC-cursussen (incl. een taalaanbod) voor zowel leerlingen als ouders worden georganiseerd. We organiseren taalcursussen voor ouders, zijn bezig de ouderbetrokkenheid te vergroten. Daarvoor is een ouderconsulent aangesteld om ‘het vertrouwen bij de ouders te herstellen’. We willen de opvoeding door de ouders meer bij de schoolactiviteiten betrekken, bijvoorbeeld door bepaalde regels ten aanzien van hun kinderen met deze ouders af te spreken. Ook zijn we bezig met het organiseren van meer contactbijeenkomsten (bijvoorbeeld koffieochtenden) op school. We overwegen daarnaast huisbezoeken, maar dat vormt wel een zware belasting voor de teamleden. Nu vinden huisbezoeken alleen plaats bij problemen met de leerlingen.”
Vier scholen profileren zich als rustige of veilige school. “Een hele rustige school, waar een gemoedelijk dorpssfeertje heerst, waar ouders en kinderen het goed naar hun zin hebben. Dat blijkt ook uit het feit dat leerlingen die hier op school zitten en verhuizen, toch hier blijven. We hebben een goe38
Resultaten van de interviews met de directies de naam in de buurt, bijvoorbeeld met betrekking tot het gedrag van kinderen op de kinderboerderij, bibliotheek. Omdat je kleinschaliger werkt, ken je iedereen.” “De school profileert zich door duidelijk, meer naar buiten toe, aandacht te besteden aan de veiligheid van de kinderen. Voor dat ik kwam als directeur was sprake van een jeugdgang (35 kinderen van de school maakten daar deel van uit), die nog steeds actief was bij mijn aantreden. Daarbij heb ik in samenwerking met justitie en een coördinator vanuit de gemeente geprobeerd om dat goed in kaart te brengen en daar een einde aan te maken. Dat is ook gebeurd. Het was een niet geringe en vrij ernstige aangelegenheid. Hierover is ook gecommuniceerd met de ouders, die hadden zoiets van hèhè eindelijk.”
Eén directeur geeft aan dat de school een Daltonschool is geworden en verwacht dat dit –na het betrekken van het nieuwe gebouw- leerlingen zal trekken. “We zijn overgestapt van regulier naar Daltononderwijs. Op het moment dat wij het nieuwe gebouw betrekken, zal dat leerlingen aantrekken. ...Mede door de herstructurering een jaar of vijf geleden, is het bestuur gekomen met het idee voor een conceptschool, omdat zij daar hele goede ervaringen mee had.”
De directies van alle 27 scholen staan achter de uitgangspunten van het openbaar onderwijs. Drie directies (ruim 10%) geven daarbij wel aan dat de algemene toegankelijkheid kan leiden tot het verlies van leerlingen. “Iedereen is welkom, maar dat kan soms wel eens afgestraft worden. Omdat we een openbare school zijn, kiezen allochtone ouders van Turkse en Marokkaanse afkomst voor onze school. Dat kan ook een nadeel zijn, omdat je je oorspronkelijke doelgroep kwijtraakt.” “De uitgangspunten actieve pluriformiteit en algemene toegankelijkheid onderschrijf ik van harte. Maar tegelijk werken ze ook in het nadeel van de school, omdat de omgeving denkt: ‘alles kan maar terecht op die school’.
39
Vervolgonderzoek naar de afname van het marktaandeel Openbaar Onderwijs
Zeven andere directies (ongeveer een kwart) geven aan in principe wel alle leerlingen aan te nemen maar daarbij de aanmelding van leerlingen met zwaardere (gedrags)problemen toch wat af te houden. “We moeten in principe alle kinderen toelaten, maar bij de intake maak ik altijd wel duidelijk wat wederzijds verwacht wordt. Omdat wij veel te maken hebben met doorverwijzingen van kinderen met een bepaalde problematiek, laat ik, als wij problemen verwachten op onderwijskundig of gedragsniveau, de ouders een formulier ondertekenen waarmee ze akkoord gaan met eventueel onderzoek buiten de school.” “Wij kennen geen drempels voor mensen. In de ruimste zin van het woord. Mits (en dat staat bij ons in het algemene schoolplan) kinderen niet het onderwijs verstoren aan andere kinderen.”
Zes directies geven aan dat het in de praktijk lastig is om extra, op belevingsniveau, aandacht te besteden aan de verschillende godsdienstige, levensbeschouwelijke en maatschappelijke waarden in de Nederlandse samenleving. Er is dan bijvoorbeeld wel verdiepende aandacht voor islamitische godsdienstlessen, maar er wordt niet toegekomen aan lessen over andere godsdiensten of levensbeschouwingen. Uiteraard is er op de scholen wel standaard aandacht voor geestelijke stromingen, wat een informerend karakter heeft. “Het lastige is onder andere dit: de school moet op verzoek van ouders godsdienstlessen aanbieden, en dat verzoek komt voornamelijk van islamitische ouders. Dus er zijn wel islamitische godsdienstlessen, maar geen andere. Dat is jammer, dat er niet ook iets gedaan wordt aan andere vormen van geloof, of aan niet-geloven. Er worden overigens wel filosofielessen aangeboden in het kader van de brede school.”
40
5
Resultaten van de interviews met ouders
Op negen peuterspeelzalen zijn interviews gehouden met ouders over de keuze van een basisschool voor hun kind. Het gaat om peuterspeelzalen in de buurt van of in een Rotterdamse openbare basisschool met een duidelijke afname van het leerlingenaantal. Vier van de peuterspeelzalen waren gehuisvest in de school, twee vlak naast de school en drie iets verder weg van de school. Deze ouderinterviews waren erop gericht om meer zicht te krijgen op overwegingen van ouders om wel of niet voor de betreffende openbare basisschool te kiezen. In totaal betrof het dus een derde van de openbare scholen met een duidelijke afname van het leerlingenaantal (9 van de 27). Er is in totaal met 58 (groot)ouders gesproken, 57% van hen is allochtoon (zie voor meer informatie over de ouders 3.3). In 5.1 gaan we in op de schoolkeuze van de ouders: of zij voor de openbare school kiezen en wat hun redenen daarvoor zijn. In 5.2 bespreken we in hoeverre het openbaar zijn van de school een rol speelt bij de keuze en in 5.3 gaan we in op het imago van de openbare school. In 5.4 relateren we de uitkomsten van de ouderinterviews aan de redenen die de directies gaven voor de afname van het leerlingenaantal.
5.1
De schoolkeuze
Bijna de helft van de ouders (47%, n=27) geeft aan voor de openbare school te kiezen, een tiende van de ouders (n=6) heeft nog geen keuze gemaakt en ruim twee vijfde (43%, n=25) kiest voor een andere school. Van de autochtone ouders kiest bijna een derde voor de openbare school (32%, n=8), en van de allochtone ouders meer dan de helft (58%, n=19).
41
Vervolgonderzoek naar de afname van het marktaandeel Openbaar Onderwijs
5.1.1
Redenen van ouders om te kiezen voor de openbare school
We bespreken eerst de redenen om wel voor de openbare basisschool te kiezen.7 Het vaakst wordt als reden genoemd dat de school dichtbij is. Dit wordt door een derde van de ouders genoemd (n=9). Zeven van de negen ouders (ruim drie kwart) die dit als reden voor de keuze noemen, is allochtoon. Zeven ouders geven aan dat de school dichtbij huis is en in één geval is de school dichtbij de grootmoeder die veel voor het kind zorgt. Allochtone grootmoeder: “Ik zorg veel voor mijn kleinkind, omdat de moeder werkt. Ik woon vlakbij de school en dat is de belangrijkste reden om voor de school te kiezen. Mijn eigen kinderen gingen naar een protestants-christelijke school in de buurt”
Door drie tiende van de ouders die voor de openbare school kiest (n=8, drie autochtoon, vijf allochtoon) wordt als reden genoemd dat er al een broertje of zusje naar de school gaat en/of ook andere familie. Vier allochtone ouders (15%) noemen als reden dat de openbare school een leuke school is. Turkse moeder: “Daar kan ik kort over zijn. Gewoon omdat het een leuke en gezellige school is en ook dichtbij.”
Twee van deze vier ouders noemen daarbij expliciet dat het soort onderwijs dat op de school gegeven wordt, het onderwijsconcept, hen aanspreekt. Op een voorlichtingsochtend georganiseerd door de school, hebben zij hierover gehoord. Vier ouders (15%, één autochtoon, drie allochtoon) noemen als reden voor de keuze van de openbare school dat de peuterspeelzaal in/bij de basisschool goed bevalt en dat het daardoor logisch is om ook voor de basisschool te kiezen. Surinaamse moeder: “Dat is gemakkelijk, want mijn kind is goed gewend op de speelzaal hier.”
Drie ouders (11%, één autochtoon, twee allochtoon) geven aan dat ze de openbare school erg goed vinden en dat zij er daarom voor kiezen.
7
Vijf van de 27 ouders noemden twee redenen.
42
Resultaten van de interviews met ouders Autochtone moeder: “Ik woon nog niet zo lang in deze buurt, maar weet al dat mijn twee peuters naar de openbare school zullen gaan. Want een ouder kind van mij zit er al een paar maanden op en voor hem is al snel vastgesteld dat er een ontwikkelingsachterstand is waar iets aan gaat gebeuren. Het is heel positief dat dat zo snel is vastgesteld!”
Drie andere ouders (11%, twee autochtoon, één allochtoon) noemen als reden voor de schoolkeuze dat zij vroeger zelf ook naar de school gingen. Autochtone vader: “Omdat ik en mijn vrouw daar zelf op hebben gezeten. En een heleboel andere familieleden.”
Eén moeder noemt als belangrijkste reden voor de keuze van de openbare school dat zij deze veilig vindt. Autochtone moeder: “Het is een leuke school, met hoge hekken en de juffen zijn alert, er wordt goed opgelet, dus het is veilig: dat is het belangrijkst!”
5.1.2
Redenen van ouders om niet voor de openbare school te kiezen
Het vaakst wordt als reden genoemd voor het kiezen voor een andere school dat deze een voor de ouders gunstiger ligging heeft dan de openbare school. Ruim een derde van de ouders (37%, n=9) noemt dit als reden. Vijf van deze negen ouders zijn allochtoon. De meeste ouders kiezen voor een school dichtbij hun woning, voor één ouder geldt dat de school dichtbij de woning van een oudere dochter ligt, wat gemakkelijk kan zijn voor het van school halen. Autochtone moeder: “Ik kies voor de katholieke school, dat is een leuke school en die is dichter bij zijn oudere zus die daar dichtbij woont. Ik vind het niet erg belangrijk dat die school katholiek is, heb daar niet speciaal voor gekozen. Het is een meer praktische keuze dat mijn zoontje ook door zijn zus van school gehaald kan worden.”
Bijna een derde van de ouders (28%, n=8: 7 autochtoon, 1 allochtoon) geeft aan protestants- christelijk onderwijs te prefereren. Vier van de acht ouders geven daarbij expliciet aan dat openbaar onderwijs voor hen staat voor minder normen 43
Vervolgonderzoek naar de afname van het marktaandeel Openbaar Onderwijs
en waarden. Zij geven aan liever te kiezen voor een protestants-christelijke school waar volgens hen meer aandacht voor normen en waarden is. Autochtone moeder: “Mijn kind gaat naar de protestants-christelijke school, mijn oudere zoon zit daar ook. Bij openbaar denk ik aan minder normen en waarden. Daar kies ik niet voor.”
Vier ouders (16%, 2 allochtoon, 2 autochtoon) geven aan dat zij niet voor de openbare school kiezen, omdat zij zullen gaan verhuizen of net zijn verhuisd naar een gemeente buiten Rotterdam. Turkse vader: “Mijn kind gaat binnenkort naar een openbare school dichtbij het nieuwe huis waarnaar wij net zijn verhuisd, in Barendrecht. Ik en mijn vrouw hebben overwogen om onze zoon toch naar de openbare school hier te laten gaan, maar dat is toch te ver weg”.
Een autochtone moeder noemt als verhuisreden dat zij niet wil dat haar kind naar een ‘zwarte’ school gaat. Autochtone moeder: “Met de keuze voor de openbare school heb ik mij niet zo bezig gehouden, omdat ik vooral heb gezocht in andere, betere buurten. In deze buurt vind ik de verhouding tussen Nederlanders en buitenlanders uit balans. Zelf ben ik als enig blank kind opgegroeid tussen ‘zwarte’ kinderen, en dit wil ik niet voor mijn eigen kind. Mijn kind gaat straks naar een christelijke school in een dorpje buiten Rotterdam. Daar gaan wij binnenkort wonen. Een rustig dorp met sociale controle.
Ook een andere autochtone ouder geeft aan niet te willen dat haar kind naar een ‘zwarte’ school gaat. Autochtone moeder: “Ik kies voor een montessorischool, dat is een meer ‘witte’ school, dat is beter voor de taalontwikkeling van mijn dochter.”
Twee ouders geven aan dat het onderwijsconcept van de school een rol speelde bij hun keuze. Bij de ene ouder is de aanwezigheid van een concept de reden om niet voor de openbare school te kiezen. 44
Resultaten van de interviews met ouders Surinaamse moeder; “Ik kies zeker niet voor de openbare school omdat dit een montessorischool is. Dit is voor achterstandskinderen en dat heeft mijn kind niet nodig.”
Bij de andere ouder was de afwezigheid van een concept bij de openbare school de reden om voor een andere school te kiezen. Autochtone moeder: “De openbare school is voor mij geen optie, omdat het geen bijzondere school is én geen concept heeft. In de eerste plaats wil ik een conceptschool voor mijn kind. Zelf geef ik les op een bijzondere montessorischool, ben daar een groot pleitbezorgster van. Daarnaast wil ik graag dat mijn kind naar een bijzondere school gaat, omdat die scholen meer middelen hebben en de ouders een grotere invloed hebben op de school.
Tenslotte is er een Poolse moeder die aangeeft dat zij voor haar kind een andere school dan de openbare kiest, omdat zij graag wil dat haar kind naar de school gaat waar haar schoonmoeder heeft gewerkt.
5.2
Denominatie en schoolkeuze
Aan de ouders is gevraagd in hoeverre het feit dat een school openbaar is een rol speelt in hun keuze. Hiervoor bespraken we de redenen van ouders om wel en om niet voor de openbare school te kiezen. Het openbaar zijn is voor geen van de ouders een hoofdreden om te kiezen voor de openbare school. Wel was het voor sommige ouders een hoofdreden om niet voor de openbare school te kiezen. Gedacht werd dat openbaar staat voor minder normen en waarden. Liever wordt er door deze ouders gekozen voor het protestants christelijk onderwijs waar volgens de ouders wel duidelijk aandacht is voor normen en waarden. Voor de 25 ouders die niet voor de openbare school kiezen, speelt bij ruim twee vijfde (44%, n=11) denominatie een rol bij hun keuze. Acht van deze ouders (zie p.41/42) prefereren protestants-christelijk onderwijs, de helft van hen omdat daar volgens hen meer aandacht voor normen en waarden is. De overige drie ouders staan niet negatief tegenover het openbaar onderwijs. Het ene gezin verhuist weg uit Rotterdam en voor de andere moeder geldt dat een andere school dichterbij is. De drie hier genoemde ouders die positief staan tegenover het openbaar onderwijs 45
Vervolgonderzoek naar de afname van het marktaandeel Openbaar Onderwijs
zijn allochtoon, de acht ouders die protestants-christelijk onderwijs prefereren zijn op één ouder na autochtoon. Voor de 27 ouders die wel voor de openbare school kiezen, speelt voor bijna een vijfde (19%, n=5) het openbaar zijn van de school een rol bij de keuze. Deze ouders zijn allemaal allochtoon. Positief aan openbaar onderwijs vinden deze ouders dat het openbaar onderwijs er voor iedereen is, dat er niet alleen aandacht is voor één maar voor diverse religies. Surinaamse moeder: “Het is zeker van belang dat de school openbaar is. Omdat ik en mijn man verschillende religies (katholiek-hindoestaans en protestants) hebben, vind ik het belangrijk dat mijn kinderen naar een openbare school gaan.”
Eén moeder vindt aandacht voor diverse religies belangrijk, omdat zij wil dat haar kind daarin zelf een keuze maakt.
5.3
Het imago van de openbare school
Aan de ouders vroegen we wat zij van de openbare school in de buurt vinden, hoe zij over de school hebben gehoord en of zij weten hoe andere ouders over de school denken. De antwoorden op deze vragen geven meer informatie over het imago van de openbare scholen in de buurt van de peuterspeelzalen. Het vaakst geven ouders aan dat zij de openbare school kennen omdat zij in de buurt van de school wonen (33%, n=19, negen autochtoon, tien allochtoon). Ook wordt vaak genoemd dat de school bekend is omdat hun kind naar de peuterspeelzaal in/bij de openbare school gaat (21%, n=12, twee autochtoon, tien allochtoon). Tien ouders (17%, vier autochtoon, zes allochtoon) hoorden van andere ouders over de school: van familie, vrienden of buren. Zeven ouders (12%, vier autochtoon, drie allochtoon) geven aan dat zij de school niet kennen. Vier ouders (7%, twee autochtoon, twee allochtoon) wisten van het bestaan van de school via zoeken op internet en drie ouders (5%, twee autochtoon, één allochtoon) gaven aan dat zij de openbare school kennen omdat er al andere kinderen naartoe gaan. Twee ouders (3%, één allochtoon, één autochtoon) kenden de school omdat zij er zelf naartoe gingen en één autochtone ouder las over de school in de wijkkrant. 46
Resultaten van de interviews met ouders
Zoals aangegeven kennen zeven ouders de school niet. Zes andere ouders geven aan dat zij de school niet goed genoeg kennen om er een mening over te kunnen geven. Ruim een vijfde (n=13, zeven autochtoon, zes allochtoon) kent de openbare school dus niet of niet goed. Bij de overige ouders die de openbare school wel kennen, wijkt het eigen oordeel over de school meestal niet af van wat de andere ouders van de school vinden. Bij één ‘ouder’ is er wel een verschil. Een allochtone grootmoeder van een kind dat naar de openbare school zal gaan, vertelt dat er ouders zijn die vinden dat op de openbare basisschool onvoldoende aandacht is voor discipline. Zelf is ze het daar niet mee eens, omdat dat iets is waar de ouders zelf voor moeten zorgen. Allochtone grootmoeder: “Sommige mensen klagen erover dat de school niet genoeg discipline heeft. Maar dat is geen reden om die school niet te kiezen, want je moet als ouders zelf voor discipline zorgen. En alle scholen hier in de buurt zijn ongeveer even goed.”
Alle 27 ouders die besloten hebben dat hun peuter naar de openbare basisschool zal gaan, zijn positief over die school. Allemaal vinden ze dat het een goede school is. Eén ouder noemt daarnaast dat de peuterspeelzaal goed bevalt, dus dat de basisschool dan ook wel goed moet zijn, één ouder dat de school veilig is en twee ouders dat er lieve juffen zijn op de school. Afghaanse moeder: “Ik heb goede ervaringen met een ouder kind dat al op de openbare school zit. Het is een goede school met lieve juffen en er wordt veel gelachen. Veel andere ouders zeggen dat het een goede school is, omdat de deuren dicht zijn en er controle is."
Van de 31 ouders die niet voor de openbare school kiezen of nog niet weten welke school ze voor hun kind gaan kiezen, kent ruim twee vijfde (42%, n=13, zeven autochtoon, zes allochtoon) de openbare school niet (goed), is bijna drie tiende (29%, n=9, vier autochtoon, vijf allochtoon) positief over de school en ook bijna drie tiende (29%, n=9, zes autochtoon en drie allochtoon) niet zo positief. Van de negen ouders die positief zijn over de openbare school, maar er toch niet voor kiezen, gaan er vier (twee autochtoon, twee allochtoon) verhuizen. Eén autochtone moeder verhuist bewust weg, omdat zij niet wil dat haar kind naar een zwarte school gaat, één allochtone vader geeft aan dat hij het jammer vindt dat 47
Vervolgonderzoek naar de afname van het marktaandeel Openbaar Onderwijs
zijn kind door de verhuizing niet naar de openbare school kan, omdat de peuterspeelzaal in de school erg goed bevalt. Een Nederlandse en een allochtone moeder geven aan dat een andere school dichterbij is. Een autochtone moeder en Afghaanse vader geven aan nog geen keuze voor een school te hebben gemaakt. Een Poolse moeder vindt de openbare school wel goed, maar kiest liever voor de school waar haar schoonmoeder werkte. Van de ouders die niet zo positief zijn, noemt één autochtone moeder als negatief punt dat ze het halen en brengen van de kinderen op de openbare school rommelig vindt verlopen. Een autochtone grootmoeder, een autochtone moeder en een allochtone moeder vergelijken de openbare met de protestants-christelijke school. Autochtone grootmoeder: “Op de protestants-christelijke school gaat het strenger toe dan op de openbare school, daar leren de kinderen beter wat wel en niet mag. Veel ouders van Nederlandse kinderen denken er hetzelfde over.” Bosnische moeder: “Ik vind de school niet echt heel goed, rommelig en ook de scores van de kinderen zijn daar minder. De christelijke school behaalt betere scores en is netjes.” Autochtone moeder: “Ik woon tegenover de openbare school en vind dat geen goede school. De aanblik is niet aantrekkelijk, het gebouw is onveilig. Ook vind ik dat men er te gemakkelijk omgaat met de kinderen, ze worden te vrij gelaten. Ik vind het belangrijk dat een school christelijk is, in verband met normen en waarden.”
Het betreft hier twee openbare scholen die volgens deze (groot)ouders niet streng genoeg zijn, waar de kinderen niet goed genoeg presteren en/of waar de aanblik van de school onaantrekkelijk is. Een andere (autochtone) moeder vindt de aanblik van de school om een andere reden niet zo aantrekkelijk. Zij vindt dat de leerkrachten onvoldoende aandacht hebben voor de kinderen. Autochtone moeder: “De openbare school heeft in de buurt niet zo’n goede naam. Zelf heb ik ook niet zo’n positief beeld van de school. Als ik langs fiets, zie ik op het schoolplein de leerkrachten vooral met elkaar praten en niet met de kinderen bezig zijn.”
48
Resultaten van de interviews met ouders
Twee autochtone moeders zijn niet enthousiast over de openbare school, omdat hier teveel allochtone leerlingen naartoe gaan (het gaat hier om twee verschillende openbare scholen). Autochtone moeder: “Niet zo’n heel goede school. Er zitten hier een hoop buitenlanders, dat is niet voor iedereen positief. Autochtone moeder: “Toen de keuze voor mijn oudere zoon moest worden gemaakt had de openbare school een slechte naam. Dat is nu wel iets beter, maar toch zou ik nu niet voor die school kiezen. Ik wil niet dat mijn kind tussen de kinderen komt die op de openbare school zitten.”
Een Surinaamse moeder is niet zo enthousiast over de openbare school, vooral omdat deze geen overblijfmogelijkheid heeft. Een Macedonische moeder is niet erg enthousiast maar kan niet aangeven waarom precies. De ouders die niet zo positief zijn, verwijzen naar in totaal vijf van de negen openbare basisscholen. Wat de overige vier scholen betreft, hebben we dus alleen ouders gesproken die positief zijn over de openbare scholen (ongeacht of zij ervoor kiezen).
5.4
De ouderinterviews en hoofdredenen voor de afname van het leerlingenaantal
In 4.2 bespraken we de redenen die de directies gaven voor de afname van het leerlingenaantal. Hoofdredenen die zij noemden waren in de meeste gevallen demografisch van aard (herstructurering van de buurt, vergrijzing van de bevolking in de buurt en vertrek kansrijkere bewoners uit de buurt). Andere hoofdredenen die de directies noemden, zijn een negatief beeld van de school bij ouders en de aanwezigheid van opvang bij een concurrerende school. Zoals aangegeven hebben ouderinterviews plaatsgevonden op peuterspeelzalen in of in de buurt van negen van de 27 openbare basisscholen met een afname van het leerlingenaantal. Op vier van deze negen scholen was volgens de directies de hoofdreden voor de afname van het leerlingenaantal herstructurering van de buurt, op drie scholen het vertrek van kansrijkere bewoners uit de buurt en op twee scholen was de hoofdre49
Vervolgonderzoek naar de afname van het marktaandeel Openbaar Onderwijs
den dat ouders een negatief beeld van de school hebben. Op de peuterspeelzalen bij deze twee laatstgenoemde scholen troffen we inderdaad het hoogste aandeel ouders met een negatief beeld van de openbare school. Over de ene school was driekwart van de ouders negatief, over de andere was twee vijfde negatief. Deze ouders noemden als negatieve punten dat de openbare school niet streng genoeg is, dat er te weinig aandacht is voor de kinderen, dat er teveel allochtone leerlingen naartoe gaan, dat de scores onvoldoende hoog zijn en dat de school een rommelige indruk maakt. De directies van drie van de negen scholen gaven aan dat hun school onaantrekkelijk is voor autochtone ouders. Dit zagen we inderdaad terug bij de redenen van een aantal autochtone ouders om niet voor deze openbare scholen te kiezen.
50
6
Samenvatting, conclusies en aanbevelingen
Met alle 27 directies van Rotterdamse openbare scholen waar van 2003-2006 een duidelijke afname van het leerlingenaantal was, hebben interviews plaatsgevonden. Op negen peuterspeelzalen in of in de buurt van negen van de 27 openbare scholen zijn interviews gehouden met in totaal 53 ouders en vijf grootouders. Deze interviews geven meer informatie over het beeld dat ouders van de openbare school hebben. In onderstaand schema laten we zien wat volgens de directies de hoofdreden was voor de afname van het leerlingenaantal op hun school.
Hieronder bespreken we de door directies genoemde redenen voor de afname van het leerlingenaantal op hun school: demografische factoren (6.1), negatieve beeldvorming (6.2) en geen mogelijkheden voor opvang op de school (6.3). Aan de hand van de factoren geven we aanbevelingen. De resultaten van de interviews 51
Vervolgonderzoek naar de afname van het marktaandeel Openbaar Onderwijs
met ouders bespreken we bij 6.2. In 6.4 maken we enkele afsluitende opmerkingen.
6.1
Demografische factoren
De afname van het leerlingenaantal bleek volgens de directies vooral te maken te hebben met demografische factoren: het wegverhuizen van gezinnen uit de wijk door herstructurering van de wijk of het kiezen voor een betere woning/buurt door wat hoger opgeleide allochtone en autochtone inwoners en in één geval vergrijzing van de buurtbevolking. Wanneer de herstructurering zich nog in de fase van sloop van woningen bevindt, neemt het leerlingenaantal duidelijk af, zonder dat dit per sé gevolgen heeft voor de samenstelling van het leerlingenpubliek. Er wonen immers minder gezinnen in de buurt waarin de school staat. Ook in het geval van vergrijzing zijn er steeds minder gezinnen in de buurt waarin de school staat. In de buurten waar nieuwe huizen worden gebouwd, komen vaak weer nieuwe gezinnen wonen. Zolang die er nog niet zijn en er jaren achtereen alleen kinderen wegverhuizen, kan het voor scholen moeilijk zijn om hun formatie op peil te houden. Wanneer er wel huizen worden opgeleverd en er weer nieuwe bewoners komen in de wijk is het de vraag in hoeverre de nieuwe ouders voor de school zullen kiezen of dat zij een concurrerende school aantrekkelijker vinden. Aan het aantrekkelijker maken van het schoolgebouw, mogelijk de eerste indruk van de school voor nieuwe ouders in de wijk, wordt of is op een aantal scholen gewerkt. Maar niet op alle scholen waar dat volgens directies nodig is, is dit het geval. Hieraan zou door het bestuur aandacht kunnen worden besteed. Ruim een kwart van de directies geeft aan actief bezig te zijn met reclame maken voor en voorlichting over de school. Dit wordt bijvoorbeeld gedaan door het uitdelen van informatieboekjes op peuterspeelzalen, of het uitdelen van folders over de school in de wijk. Ook de inrichting van het onderwijs op de school en eventuele extra activiteiten op de school maken de school meer of minder aantrekkelijk voor ouders. Zolang nog niet bekend is wat voor soort nieuwe bewoners er in de buurt komen wonen, is het lastig om aan te sluiten bij de behoeften van de nieuwe bewoners. Door prognoses van het COS te bekijken, met woningbouwverenigingen 52
Samenvatting, conclusies en aanbevelingen
te overleggen (zoals op een school ook al is gedaan) of met projectontwikkelaars kan hier wel meer zicht op worden verkregen. Ook hieraan kan door het bestuur systematisch aandacht worden besteed. Het vermelden waard is dat bijna twee vijfde van de directies optimistisch is over de toekomstige leerlingenaantallen. In sommige wijken waar herstructurering plaatsvindt, zijn al nieuwe huizen gebouwd waar nieuwe bewoners hun intrek hebben genomen. En in wijken waar geen herstructurering was, maar waar autochtone en hoger opgeleide allochtone inwoners wegverhuisden (naar bijvoorbeeld nieuwbouwwijken), kwamen daar minder hoog opgeleide (allochtone) inwoners voor terug. Dit zorgt ervoor dat de scholen (die hun leerlingen meestal uit de buurt betrekken) te maken hebben met een verandering van het leerlingenpubliek. Vaak hebben zij te maken met een leerlingenpubliek dat meer en andere aandacht vergt. Een duidelijke toename van allochtone leerlingen heeft er bij een aantal scholen voor gezorgd dat autochtone ouders niet meer voor de school kiezen. Dit leidde tot een verdere toename van het aandeel allochtone leerlingen op school. Wanneer het scholen niet lukt om allochtone ouders bij school te betrekken en zij het gevoel hebben niet serieus genomen te worden, laten ook deze ouders de school links liggen. Zoals ook een directeur aangaf, kan het openen van een dependance in een nieuwbouwwijk in sommige gevallen een mogelijkheid zijn om nieuwe leerlingen te trekken.
6.2
(Negatieve) beeldvorming
De directies van drie scholen noemden negatieve beeldvorming bij ouders over de school als hoofdreden voor de afname van het leerlingenaantal. In het geval directies spraken over negatieve beeldvorming over hun school (in totaal bij ruim twee vijfde van de scholen) had dit volgens hen het vaakst te maken met de onaantrekkelijkheid van ‘zwarte’ scholen voor autochtone ouders. Er werden door de directies ook andere factoren genoemd die kunnen leiden tot een negatief beeld van de school bij ouders. In één geval leek een negatief imago te zijn ontstaan door enkele nare incidenten. In een ander geval ging het om een gebrekkige communicatie met allochtone ouders nadat het leerlingenpubliek sterk was veranderd. Met 53 ouders en vijf grootouders op negen peuterspeelzalen in of in de buurt van negen 53
Vervolgonderzoek naar de afname van het marktaandeel Openbaar Onderwijs
van de 27 openbare basisscholen met een duidelijke afname van het leerlingenaantal hebben we gesproken over of zij voor de openbare school kiezen voor hun kind, de redenen daarvoor en wat zij –ongeacht hun keuze– vinden van de openbare school. Op twee van de negen openbare scholen was de hoofdreden voor de afname volgens directies dat ouders een negatief beeld van de school hebben. Op de peuterspeelzalen bij deze twee scholen waren ouders inderdaad het vaakst negatief over de openbare school. Negatieve punten die zij noemden waren: de openbare school is niet streng genoeg, er is weinig aandacht voor de kinderen, er gaan teveel allochtone leerlingen naartoe, de scores van de kinderen zijn onvoldoende hoog en de school maakt een rommelige indruk. We vatten hieronder de uitkomsten van alle ouderinterviews samen. Bijna de helft van de ouders die we op de peuterspeelzalen gesproken hebben, geeft aan voor de openbare school in de buurt van de speelzaal te kiezen. Allochtone ouders kiezen bijna twee keer zo vaak als autochtone ouders voor het openbaar onderwijs. Ruim twee vijfde van de ouders kiest niet voor de openbare school. Een tiende van de ouders heeft nog geen keuze gemaakt. Het vaakst wordt voor de openbare scholen gekozen omdat deze een gunstige ligging hebben, dichtbij huis zijn. Vooral voor allochtone ouders is dit een belangrijk motief. Andere genoemde motieven zijn dat er al een broer of zusje naar de school gaat, dat het een leuke school is, dat het onderwijsconcept aanspreekt, dat het een goede school is, dat de peuterspeelzaal in/bij de school goed bevalt dus dat het vanzelfsprekend is om ook naar de basisschool te gaan, dat de ouders zelf nog naar de school gingen en dat de school veilig is. Als reden om niet voor de openbare school te kiezen wordt het vaakst genoemd dat een andere school een gunstiger ligging heeft, dichterbij is. Een andere reden die bijna even vaak genoemd werd, is dat ouders protestants-christelijk onderwijs prefereren voor hun kind. Vrijwel alleen autochtone ouders noemen dit. In de helft van de gevallen werd als reden genoemd dat de ouders vinden dat binnen het openbaar onderwijs minder aandacht voor normen en waarden is. Een andere reden die (alleen door autochtone ouders) werd genoemd is dat ouders niet willen dat hun kind naar een ‘zwarte’ school gaat. Andere redenen zijn dat het gezin gaat verhuizen en de af- of aanwezigheid van een onderwijsconcept.
54
Samenvatting, conclusies en aanbevelingen
Het openbaar zijn van een school was voor geen van de ouders een hoofdreden om voor de openbare school te kiezen. Voor een aantal autochtone ouders was het juist een reden om niet voor de school te kiezen. Voor bijna een vijfde van de ouders, allemaal allochtoon, speelde het openbare karakter van de school wél een rol bij de keuze ervan. Positief aan openbaar onderwijs vinden zij dat het er voor iedereen is, dat er niet alleen aandacht is voor één, maar voor diverse religies. Aan de ouders vroegen we, ongeacht of zij voor de school kiezen, wat zij van de openbare school in de buurt van de peuterspeelzaal vinden. Alle ouders die de openbare school kiezen voor hun kind, zijn positief over de school. Van de ouders die niet voor de openbare school kiezen of nog niet weten welke school ze zullen kiezen, kent het grootste deel (twee vijfde) de school niet of niet goed, en is een even groot deel negatief als positief over de school. De meeste ouders die negatief zijn over de openbare school, zijn autochtoon. Deze ouders vinden de openbare school niet streng genoeg, de prestaties van de kinderen op de school niet hoog genoeg en/of de aanblik van de school onaantrekkelijk. Deze ouders maken de vergelijking met protestants-christelijk onderwijs waarvoor dit niet zou gelden. Andere redenen die werden genoemd, zijn dat er teveel allochtone leerlingen naar de school gaan, dat er onvoldoende aandacht is voor de kinderen en het ontbreken van een overblijfmogelijkheid op de openbare school. We kunnen concluderen dat het belangrijkste motief om voor een school te kiezen de nabijheid ervan blijkt te zijn. De openbare school wordt het vaakst gekozen omdat deze dichtbij huis is, maar ook het vaakst niet gekozen omdat een andere school dichterbij is. Door meer aandacht te besteden aan voorlichting over de school, is het misschien mogelijk om ouders toch over de streep te trekken om voor de wat verder gelegen openbare school te kiezen. Met voorlichting kunnen ook ouders bereikt worden die de school niet of niet goed kennen. Van de ouders die de openbare school niet kiezen, kent het grootste deel de school niet of niet goed. Voorlichting over de school, bijvoorbeeld via voorlichtingsmiddagen, aandacht voor de school in een wijkkrant, een aantrekkelijke website, zou dus kunnen zorgen voor een toename van het aantal leerlingen. Een andere conclusie die we kunnen trekken, is dat autochtone ouders minder dan allochtone ouders geneigd zijn om voor het openbaar onderwijs te kiezen. Rede55
Vervolgonderzoek naar de afname van het marktaandeel Openbaar Onderwijs
nen voor autochtone ouders om niet voor de openbare school te kiezen, zijn dat zij vinden dat er teveel allochtone leerlingen naartoe gaan, dat de school onvoldoende streng is en te weinig gericht is op normen en waarden. Liever kiezen zij voor het protestants-christelijk onderwijs, waarvan zij het idee hebben dat deze strenger is met meer aandacht voor normen en waarden. Dit zijn redenen die ook in de literatuur naar voren kwamen voor de –gezien de ontkerkelijking– vrij hoge populariteit van confessionele scholen. Vooral voor autochtone ouders blijkt het openbaar onderwijs vrij vaak een negatief imago te hebben. Dat voor autochtone ouders de kleur van de school een sterkere rol speelt dan voor allochtone ouders, blijkt ook uit ander onderzoek. De indruk die sommige directies hadden over de onaantrekkelijkheid van hun school voor autochtone ouders, kwam ook naar voren in de ouderinterviews. Het is heel moeilijk om het proces van ‘verzwarting’ van het leerlingenpubliek tegen te gaan. Hoe hoger het aandeel allochtone leerlingen op de school, hoe minder aantrekkelijk deze wordt voor autochtone ouders. Er zijn voorbeelden (zoals ook geconstateerd bij een Rotterdamse openbare basisschool in het vorige onderzoek) dat groepjes autochtone ouders zich aanmelden op een ‘zwarte’ school. Dit kan ervoor zorgen dat de school weer een meer gemengd publiek krijgt en een toenemend aantal leerlingen. Een directeur in dit onderzoek noemde een voorbeeld van een groep ‘witte’ ouders die zich had aangemeld bij het protestants-christelijk onderwijs en zag dit als een gemiste kans voor het openbaar onderwijs. Het verdient aanbeveling om alert te zijn op dit soort initiatieven van ouders en hiervoor misschien ook een vaste contactpersoon vanuit het bestuur te hebben die voor ouders gemakkelijk bereikbaar is (bijvoorbeeld via de website). Uit ander onderzoek bleek dat de denominatie van scholen niet zo’n grote rol speelt bij de schoolkeuze van met name allochtone en autochtone laag-opgeleide ouders. Ook uit dit onderzoek blijkt dit. Vooral de nabijheid van scholen is van belang. Het openbaar zijn van een school bleek alleen voor sommige allochtone ouders een reden te zijn om voor de openbare school te kiezen, zij het geen hoofdreden. Een aantal allochtone ouders waardeerde het vooral dat er in het openbaar onderwijs aandacht voor verschillende religies is. Aandachtspunt hierbij is dat in dit onderzoek bleek dat in de praktijk op scholen naast het informeren over diverse religies niet altijd ruimte is voor verdiepende aandacht hiervoor in het lesprogramma. 56
Samenvatting, conclusies en aanbevelingen
Vooral autochtone ouders in dit onderzoek bleken een voorkeur voor protestantschristelijk onderwijs te hebben boven het openbaar onderwijs. Nagedacht zou moeten worden over hoe de openbare scholen met veel allochtone kinderen ook aantrekkelijk kunnen worden voor autochtone ouders. Een mogelijkheid waarbij deze scholen aantrekkelijker worden voor autochtone ouders is wanneer een groepje autochtone ouders zich op de school zou aanmelden waardoor de school een meer gemengd karakter krijgt. Het is de vraag in hoeverre het leerlingen zal trekken als scholen zich (meer) profileren als openbaar. Dit zou vooral autochtone ouders af kunnen schrikken. Scholen zouden wel meer kun laten zien van hun pedagogisch beleid, hoe zij omgaan met normen en waarden op school. Dit zou het misverstand kunnen wegnemen bij autochtone ouders dat hier alleen op protestants-christelijke scholen aandacht voor is. Uit ander onderzoek kwam naar voren dat de verschillende pedagogische richtingen vooral bij hoger opgeleide autochtone ouders bekend zijn. Ook in dit onderzoek vonden we hier een aanwijzing voor. Over een pedagogische richting bestond bij een allochtone ouder onduidelijkheid: de ouder ging ervan uit dat dit speciaal voor achterstandskinderen bestemd is en koos daarom niet voor de school. In het geval een openbare school voor een specifiek concept heeft gekozen, is voorlichting hierover dus vooral voor lager opgeleide ouders belangrijk. De voorlichting zou er in ieder geval op gericht moeten zijn om misverstanden weg te nemen. Een directeur noemde zoals aangegeven als reden voor de afname van het leerlingenpubliek een gebrekkige communicatie met allochtone ouders nadat het leerlingenpubliek sterk was veranderd. Deze directeur gaf aan dat door de vorige directie en door leerkrachten niet goed was ingespeeld op deze veranderingen, waarna het contact met ouders verslechterde. Het is belangrijk dat de contacten tussen leerkrachten en ouders op scholen goed verlopen, dat er een wederzijdse vertrouwensrelatie is waarbij niemand zich buitengesloten voelt. Dit vergt aandacht van scholen, gaat niet vanzelf, zeker niet wanneer scholen met een andere leerlingenpopulatie te maken krijgen. Activiteiten om dit te bevorderen kunnen (afhankelijk van de leerlingenpopulatie) zijn: het volgen van cursussen door leerkrachten in het communiceren met allochtone ouders, het aanstellen van een oudercontactpersoon, het organiseren van activiteiten voor leerlingen en ouders op school (zoals ook al plaatsvindt binnen de brede school in Rotterdam). 57
Vervolgonderzoek naar de afname van het marktaandeel Openbaar Onderwijs
6.3
Mogelijkheden voor kinderopvang
Een andere factor die volgens de directeur van een school de hoofdreden was voor de afname van het leerlingenaantal was dat er op andere scholen opvang wordt geboden die er op de eigen openbare school niet is. Ook op andere scholen in dit onderzoek bleek de opvang een rol te spelen bij het aantrekken of wegblijven van nieuwe leerlingen. Ook uit een ouderinterview komt dit naar voren. Vanaf 1 augustus 2007 moeten scholen ervoor zorgen dat de voor- en naschoolse opvang van kinderen geregeld is. Deze moeilijke opgave betekent tegelijkertijd een kans. Uiteraard moeten scholen van alle denominaties voor deze opvang zorgen, maar met een goed concept en ondersteuning vanuit het openbaar bestuur, is het wellicht mogelijk dit beter te regelen dan de concurrerende besturen.
6.4
Tot slot
De vraag is welke rol de scholen zelf spelen bij de afname van het leerlingenaantal. Nemen zij een afwachtende houding aan? Overkomt het hen? De aanleiding tot de afname van het leerlingenaantal lag meestal buiten de invloed van de school. De directies gaven in de meeste gevallen aan dat demografische factoren de oorzaak waren van de afname. Soms hadden deze factoren echter een wat sterkere invloed op hun school dan op een naburige school. Dit kan komen door een net iets ongunstiger ligging, maar ook door een al bestaand verschil in leerlingenpubliek. Gaan er meer allochtone leerlingen naar de openbare school dan naar de naburige school, dan is de naburige school aantrekkelijker voor autochtone ouders dan de openbare school. Dat directies vaak demografische factoren aanwijzen als reden, wil niet zeggen dat zij daarmee vinden dat zij geen invloed hebben op de situatie. Veel directies proberen en hebben geprobeerd wat aan de ontstane situatie te doen. Een flink deel is ook naar aanleiding van allerlei inspanningen die er op hun school zijn geweest, positief over de toekomst: zij verwachten weer een toename van het aantal leerlingen. Voorbeelden van inspanningen zijn het verbeteren van de kwaliteit van de peuterspeelzaal bij de school waardoor de doorstroom van de peuterspeelzaal naar de school wordt bevorderd en de ontwikkeling tot Brede School. 58
Literatuur
de Wolf, I., & Janssens, F. (2004). Risicoanalyses en toezicht op het basisonderwijs. Paper Onderwijsresearchdagen 2004, 9-11 juni, Utrecht. Dronkers, J., & Robert, P. (2003). The effectiveness of public and private schools from a comparative perspective. Eui working paper sps 2003/13. Florence: European University Institute, Department of Political and Social Sciences. Felix, C., Karsten, S., van de Venne, L., & m.m.v. van Tol, M. (2002). De positie van het openbaar onderwijs. Amsterdam: SCO-Kohnstamm Instituut. Herweijer, L., & Vogels, R. (2004). Ouders over opvoeding en onderwijs. Den Haag: SCP. Karsten, S., Elshof, D., Felix, C., Ledoux, G., Meijnen, W., Roeleveld, J., & van Schooten, E. (2003). Onderwijssegregatie in Amsterdam. Amsterdam: SCOKohnstamm Instituut. Karsten, S., Roeleveld, J., Ledoux, G., Felix, C., & Elshof, D. (2002). Schoolkeuze in een multi-etnische samenleving. Amsterdam: SCO-Kohnstamm Instituut. Onderwijsinspectie (2006). De staat van het Nederlandse onderwijs. Onderwijsverslag 2004/2005. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs. Smit, F., & Driessen, G. (2002). Allochtone ouders en de pedagogische functie van de basisschool. Nijmegen: ITS. Smit, F., Driessen, G., & Doesborgh, J. (2005). Opvattingen van allochtone ouders over onderwijs: tussen wens en realiteit. Nijmegegen: ITS. ten Broeke, L., Bosveld, W., van de Kieft, M., Gerritsen, L., Koopman, C., Kuhnen, C., & Eijken, B. (2003). Schoolkeuzemotieven, onderzoek naar het schoolkeuzeproces van Amsterdamse ouders. Amsterdam: Dienst Onderzoek en Statistiek. van der Veen, I., & Felix, C. (2006). Veranderingen in het marktaandeel Openbaar Onderwijs in Rotterdam. Amsterdam: SCO-Kohnstamm Instituut.
59
Vervolgonderzoek naar afname van het marktaandeel Openbaar Onderwijs
van der Veen, I., Ledoux, G., Felix, C., & m.m.v. van der Meijden, A. (2004). De school in de wijk, de relatie tussen school- en buurtkenmerken voor basisscholen in Utrecht. Amsterdam: SCO-Kohnstamm Instituut. van Iersel, S. (2005). Openbare 'vergaarbak' in mineur. Onderwijsmagazine O, Augustus. van Kessel, N., & Kral, M. (1992). Trouw en ontrouw bij schoolkeuze. De richtingentrouw bij de overgang van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs. Nijmegen: ITS. van Oord, L., Wendte, R., & Schieven, P. (2005). Onderwijsmeter 2005. Den Haag: SCP. (1998). Sociaal en cultureel rapport 1998. 25 jaar sociale verandering. Rijswijk/Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau/Elsevier Bedrijfsinformatie. Wartenbergh-Cras, F., Vrieze, G., & van Kessel, N. (2002). Onderwijsmeter 2002. Nijmegen: ITS.
60