Verslag Inventariserend Veldonderzoek Kapel-Avezaath De Brede School Jan van Renswoude
Zuidnederlandse Archeologische Notities 18
Amsterdam 2006 Archeologisch Centrum Vrije Universiteit-Hendrik Brunsting Stichting
Inventariserend Veldonderzoek Kapel-Avezaath De Brede School
Colofon Opdrachtgever: Uitvoerder: Project: Plaats documentatie: Objectcode: CIS-code: Centrumcoördinaten:
Gemeente Tiel Archeologisch Centrum Vrije Universiteit-Hendrik Brunsting Stichting Kapel-Avezaath De Brede School ACVU TL-KABS-04 7708 X 154.325, Y 432.425
Status: Auteur: Redacteur: Met bijdragen van :
Definitief Drs. J. van Renswoude Drs. J. Van Kerckhove Drs. G.L. Boreel Drs. M. Groot Drs. J. Van Kerckhove Drs. R.W.M.J. Sep Drs. J.van Renswoude Drs. M.D.R. Schurmans Y.A.M. Witteveen-Van Hofwegen B. Rijns
Grafische bewerking:
Foto’s
Autorisatie:
Drs. N.F. Mulder
©ACVU-HBS Amsterdam, januari 2006 Archeologisch Centrum van de Vrije Universiteit- Hendrik Brunsting Stichting, Amsterdam De Boelelaan 1105 1081 HV Amsterdam
Zuidnederlandse Archeologische Notities 18/ definitieve versie 10-01-2006
1
Inventariserend Veldonderzoek Kapel-Avezaath De Brede School
INHOUD 1
Inleiding
4
2
Vooronderzoek
4
3
Doel van het onderzoek
5
4
Onderzoekstrategie
5
5
Historisch-geografische en historische gegevens
6
6
Resultaten 6.1 Nederzetting 6.2 Grondsporen
7 9
7
8
Vondsten 7.1 Baksteen 7.2 Metaal 7.2.1 Munten 7.2.2 Overige metalen objecten 7.3 Natuursteen (Drs. G.L. Boreel) 7.3.1 Soorten Natuursteen 7.3.2 Artefacten 7.3.3 Conservering 7.3.4 Conclusie 7.4 Dierlijk bot (Drs. M. Groot) 7.4.1 Inleiding 7.4.2 Doelstelling 7.4.3 Methode 7.4.4 Conservering 7.4.5 Resultaten 7.4.6 Discussie 7.5 Aardewerk (Drs. J. Van Kerckhove) 7.5.1 Algemeen 7.5.2 Het aardewerkspectrum uit de middeleeuwen 7.5.3 Het aardewerkspectrum uit de Nieuwe tijd 7.5.4 Interpretatie 7.5.5 Bijzondere vondsten 7.6 Glas 7.7 Verbrande leem Conclusie en aanbevelingen 8.1 Conclusies 8.2 Aanbevelingen
Literatuur
11 11
13
14
19
23 24 24 24 25 27
Bijlagen 1 Overzicht van relevante archeologische perioden
Zuidnederlandse Archeologische Notities 18/ definitieve versie 10-01-2006
2
Inventariserend Veldonderzoek Kapel-Avezaath De Brede School
2 Onderzoekslocatie Kapel-Avezaath Brede School 3 Situatiekaart Kapel-Avezaath met puttenplan 4 Overzicht sporen 5 Profiel door greppels 6 Aardewerk- en glastekeningen 7 Foto’s metalen objecten
Zuidnederlandse Archeologische Notities 18/ definitieve versie 10-01-2006
3
Inventariserend Veldonderzoek Kapel-Avezaath De Brede School
1. INLEIDING In opdracht van de Gemeente Tiel heeft ACVU-HBS in de periode van maandag 1 november tot en met woensdag 10 november 2004 een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) uitgevoerd te KapelAvezaath. Dit onderzoek is uitgevoerd naar aanleiding van de ontwikkeling van het plangebied De Brede School. Dit plangebied heeft een oppervlakte van 0,8 ha en ligt ten noorden van de Linge in het centrum van Kapel-Avezaath in de Gemeente Tiel (bijlage 1). Deze locatie is tot op heden in gebruik als speelweide, speeltuin, parkeerplaats en schoolplein. Tevens staan enkele gebouwen op dit terrein waaronder een schoolgebouw en een buurthuis. Volgens de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) geldt voor dit gebied een hoge archeologische verwachting. Dit komt tot uiting in de aanwezigheid van bewoningsresten uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd die zijn aangetoond door het Inventariserend Archeologisch Onderzoek (IAO) dat is uitgevoerd door RAAP Archeologisch Adviesbureau. 1 Uit deze inventarisatie kwam het advies voort om een IVO uit te voeren middels de aanleg van proefsleuven wanneer besloten zou worden dat de vindplaats niet behouden kan worden. 2 Doel van het IVO is het verkrijgen van inzicht in omvang, aard, diepteligging, sporendichtheid en kwaliteit van de nederzetting. 3 Op basis van deze gegevens kan een besluit genomen worden over het eventuele vervolgonderzoek of de behoudenswaardigheid van het terrein. De projectleiding was in handen van drs. E.M.P. Verhelst en de dagelijkse leiding in het veld lag bij drs. J.van Renswoude. Het veldteam bestond uit W.J.M.M. Jozen, B. Rijns, drs. C. Tolsma en is tijdelijk aangevuld geweest met J.C.G. van Kampen en Y.A.M. Witteveen-Van Hofwegen. De fysisch geografische waarnemingen zijn door drs. G.L. Boreel gedaan. De vondstverwerking is uitgevoerd door drs. A.E.I. Schuuring en Y.A.M Witteveen-Van Hofwegen. Het digitaliseren van de veldtekeningen is uitgevoerd door J.A.M. van Eembergen. De coördinatie van de uitwerking was in handen van drs. J. van Renswoude. De digitale bewerking is verzorgd door drs. R.W.M.J. Sep, drs. J. van Renswoude en drs. M.D.R. Schurmans. Het aardewerk en het glas werd getekend door W.J.M.M. Jozen, drs. J. Van Kerckhove en J.C.G. van Kampen.
2. VOORONDERZOEK Het IAO dat door RAAP in januari is uitgevoerd in het plangebied, bestond uit een bureauonderzoek aangevuld met een booronderzoek. Voor aanvang van het veldonderzoek bestond voor het plangebied een hoge archeologische verwachting voor sporen van bewoning uit de IJzertijd tot en met de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Dit kon opgemaakt worden uit de ligging van bekende vindplaatsen en de aanwezigheid van fossiele oever- en beddingafzettingen die behoren tot de Linge stroomgordel. De fossiele oever- en beddingafzettingen worden gekenmerkt door een relatief hoge dichtheid aan archeologische vindplaatsen vanaf de IJzertijd. 4 Het veldwerk dat is uitgevoerd door RAAP bestond uit 8 boringen. De boringen zijn tot maximaal 2,20 m beneden maaiveld gezet met een Edelmanboor met een diameter van 7 cm en een gutsboor met een diameter van 3 cm. In alle 8 boringen zijn archeologische indicatoren aangetroffen. De indicatoren bestaan uit aardewerk, houtskool, verbrande leem, bot en fosfaat. De diepte waarop het materiaal is aangetroffen varieert tussen de 0,35 m en 1,70 m beneden maaiveld. Het gevonden aardewerk wordt gedateerd in de Vroege en Late Middeleeuwen. Aanwijzingen voor oudere perioden, zoals de Late IJzertijd en de Romeinse tijd zijn niet gevonden, maar de aanwezigheid van sporen uit 1
Bedeaux 2004. Bedeaux 2004, 10. 3 Haarhuis 2004. 4 Haarhuis 2004, 4. 2
Zuidnederlandse Archeologische Notities 18/ definitieve versie 10-01-2006
4
Inventariserend Veldonderzoek Kapel-Avezaath De Brede School
deze periodes wordt niet uitgesloten. Concluderend kan men stellen dat in ieder geval een middeleeuwse nederzetting verwacht kan worden op het te onderzoeken terrein. Aanwijzingen voor een middeleeuwse nederzetting zijn al gevonden aan het einde van de jaren ‘70. Bij werkzaamheden aan de Hoge Hof is een Karolingische waterput ontdekt. 5 Verdere aanwijzingen zijn op het westelijk aangrenzende terrein aangetroffen door Beoefenaren Archeologie Tiel en Omstreken (BATO). In de bouwputten van enkele nieuwbouwhuizen zijn grote greppels, een plattegrond van een klein gebouw en andere sporen gevonden met in de vullingen materiaal uit de Volle en Late Middeleeuwen. 6
3. DOEL VAN HET ONDERZOEK Het archeologisch onderzoek had tot doel concrete gegevens te verzamelen over de behoudenswaardigheid van de vindplaats, die gelegen is op het terrein De Brede School. Het proefsleuvenonderzoek moest inzicht geven in de conservering, gaafheid, precieze omvang en de hoeveelheid sporen/resten van de nederzetting. Hiertoe werden een aantal specifieke onderzoeksvragen geformuleerd: 7 1. Zijn er in het plangebied archeologische grondsporen en/of vondstconcentraties aanwezig? 1a. Zo ja, wat is de aard en datering (periodisering) daarvan? 1b. Zo ja, wat is de horizontale verspreiding daarvan? 1c. Zo ja, wat is de exacte diepteligging (verticale verspreiding) daarvan? 1d. Zo ja, wat is de gaafheid en conservering daarvan? 2. In hoeverre is een relatie aan te geven tussen mogelijk middeleeuwse (en latere) sporen/resten en historische gegevens met betrekking tot de structuur en bebouwing van het dorp? 3. Wat is de paleo-landschappelijke en archeologische context van de vindplaats? 4. Wat zijn de mogelijke gevolgen van de geplande graafwerkzaamheden voor de aanwezige archeologische waarden? 5. Wat is op basis van de onderzoeksresultaten het selectieadvies ten aanzien van de onderhavige waarden?
4. ONDERZOEKSSTRATEGIE Tijdens het acht dagen durende onderzoek zijn haaks op elkaar twee proefsleuven aangelegd met een totale oppervlakte van 145 bij 4 m. De totale oppervlakte van het vlak dat is aangelegd bedraagt 988 m². De proefsleuven bestaan uit drie werkputten met een breedte van 4 m. Werkput 1 is 77 m lang, werkput 2 is 48,5 m lang en werkput 3 is 19,5 m lang. Het was onmogelijk door de situatie ter plaatse om de sleuven centraal over het terrein aan te leggen. De werkputten zijn daarom zo ingepast, dat zo min mogelijk bestaande objecten, zoals speeltoestellen, hekken en bestrating beschadigd zouden worden. Door de bestaande indeling van het terrein kon de graafmachinge wegens gebrek aan ruimte bijna niet manoeuvreren en ontbrak er bovendien ruimte om de weggegraven grond uit de werkputten ergens te storten. Om de stort te kunnen omzetten, moest de graafmachine regelmatig door de werkput rijden. Dit heeft veel tijd gekost, omdat de graafmachine telkens moest wachten tot de archeologische werkzaamheden plaatselijk afgerond waren. Tussen de werkputten 2 en 3 is een gedeelte niet opgegraven doordat hier leidingen in de grond aanwezig waren van het buurthuis. 5
Henderikx 1986, 565. Mondelinge mededeling E. Verhelst. 7 Haarhuis 2004, 5. 6
Zuidnederlandse Archeologische Notities 18/ definitieve versie 10-01-2006
5
Inventariserend Veldonderzoek Kapel-Avezaath De Brede School
In de proefsleuven is met behulp van een graafmachine direct onder de recente bouwvoor een opgravingsvlak aangelegd. De bouwvoor is in lagen van 5 cm dik verwijderd, zodat na iedere haal van de graafmachine aan metaaldetectie kon gedaan worden. Bijzondere metalen objecten uit de bouwvoor met een datering in de Middeleeuwen of ouder zijn driedimensionaal ingemeten, evenals bijzondere ceramische objecten. De gemiddelde dikte van de bouwvoor bedraagt 0,40 m. Andere vondsten uit de recente bouwvoor zijn niet verzameld wegens de geringe archeologische waarde van deze vondsten. De sporen zijn ingekrast nadat het vlak machinaal is opgeschaafd. Grote delen van de aangelegde vlakken zijn echter handmatig opgeschaafd wegens de slechte leesbaarheid van de sporen. Alleen bij vlak 1 van werkput 1 waren de sporen reeds leesbaar na machinaal opschaven. Uit de sporen zijn de vlakvondsten verzameld en per laag geadministreerd. De opgravingsvlakken zijn getekend nadat het meetsysteem was uitgezet. Dit meetsysteem is ingemeten met een total-station en gekoppeld aan het Rijksdriehoeksnet. Van de vlakken zijn hoogtematen genomen die gerelateerd zijn aan het NAP. Om de kwaliteit van de sporen vast te kunnen stellen zijn selectief een klein aantal sporen gecoupeerd. Van de verschillende sporen zoals waterputten, paalkuilen, greppels en kuilen zijn enkele coupes gemaakt. Aangetroffen dierskeletten zijn compleet gedocumenteerd en afgewerkt. In werkput 1 en deels in werkput 2 is een tweede vlak aangelegd. In een klein gedeelte van werkput 1 is een derde vlak aangelegd. Tevens zijn vijf verdiepte putwandprofielen aangelegd van ongeveer 6 bij 1,5 m. Van elke werkput is aan een lange zijde een profiel getekend. In totaal is 125 m profiel getekend en beschreven. Alle vlakken en profielen zijn gefotografeerd. De strategie is tijdens de uitvoering van het onderzoek aangepast, omdat de situatie in werkelijkheid anders bleek te zijn dan beschreven was in het Programma van Eisen. De bouwvoor was namelijk maar ongeveer 0,4 m dik in plaats van de voorspelde 0,6 m en vlak 1 kwam hierdoor gemiddeld 0,2 m hoger te liggen. Tevens bleek het voorspelde pakket cultuurlagen van ca. 1 meter dik niet aanwezig te zijn. Onder de bouwvoor lagen direct middeleeuwse sporen. Daarom is het totale opgegraven oppervlak van vlak 2 kleiner geworden. Wel zijn in plaats hiervan verdiepte profielen aangelegd om inzicht te krijgen in het sporenpakket. Van een klein aantal veelbelovende sporen is de inhoud bemonsterd voor archeobotanisch onderzoek. Na afloop van het onderzoek zijn de proefsleuven dichtgegooid en aangereden. Op de speeltuin na is alles weer in de oude staat hersteld, inclusief de bestrating en het hekwerk. De speeltuin moet namelijk door een gecertificeerd bedrijf in zijn oude staat hersteld worden.
5. HISTORISCH-GEOGRAFISCHE EN HISTORISCHE GEGEVENS Op de huidige topografische kaart is in het wegenpatroon van Kapel-Avezaath de vorm van een esdorp met gestrekte hoofdvorm herkenbaar (bijlage 3). Dit wegenpatroon bestaat uit twee parallel gelegen wegen die tevens het onderzochte gebied begrenzen. Dit is de Zoelenstraat in het noorden en de Kromme Steeg in het zuiden. De onderlinge afstand tussen deze twee wegen is iets meer dan 80 m. Dorpen met een gestrekte hoofdvorm zijn karakteristiek voor het rivierkleigebied en komen voort uit de landschappelijke gesteldheid. Uitsluitend de hoog gelegen, langgerekte stroomruggen zijn geschikt voor bewoning. 8 In Kapel-Avezaath betreft het een deel van de oude stroomrug van de Linge. Esdorpen zouden ontstaan zijn in de Karolingische tijd en worden gekenmerkt door grote, open akkerlandcomplexen en gemeenschappelijke woeste gronden. 9 Bij recent onderzoek is echter aangetoond dat dit soort nederzettingen tot in de 10e eeuw ontstaan kunnen zijn. 10 De toponiem van het onderzoeksgebied is Hoge Hof. Dit is tevens de naam van de weg die dwars op de Zoelenstraat en de Kromme Steeg ligt en beide wegen met elkaar verbindt (bijlage 3). De 8
Uyl 1958, 105. Uyl 1958, 105; Harten 1986, 75-77. 10 Verhelst 2004, 11. 9
Zuidnederlandse Archeologische Notities 18/ definitieve versie 10-01-2006
6
Inventariserend Veldonderzoek Kapel-Avezaath De Brede School
Hoge Hof is in de Volle en Late Middeleeuwen waarschijnlijk de plaats waar een vertegenwoordiger van de graaf recht sprak. 11 Op een topografische kaart uit 1918 van Tiel en omgeving staat het onderzochte terrein vermeld als Poelzigt. 12 Deze naam kan verbonden worden met een plaatselijke boerderij en is na de Middeleeuwen te dateren. Het dorp Kapel-Avezaath ontleent deels zijn naam aan de samenstelling van het Oudnederlandse woord sate (woning) en de persoonsnaam Avo. Het is onbekend wanneer de naam Avezaath ontstaan is. 13 Het is mogelijk dat deze naam al teruggaat tot in de Merovingische periode. De naam Auansati (Avezaath) wordt in de Karolingische tijd vermeld in een oorkonde die handelt over een overeenkomst tussen bisschop Liudger van Utrecht en Balderik. 14 Het handelt hier om een schenking in 850 van een hoeve in de villa Avezaath aan het bisdom Utrecht. 15 Het is onbekend waar deze mansus gelegen heeft. Wientjes oppert echter de mogelijkheid dat “deze hoeve mogelijk in Kapel- ofwel Oud-Avezaath gelegen heeft”. 16 Waarschijnlijk is pas na de Reformatie de kapel, waaraan Kapel-Avezaath deels zijn naam ontleent, uitgegroeid tot een kerk. Deze kerk is een paar honderd meter westelijk gelegen ten opzichte van het onderzochte terrein (bijlage 3). Het kerspel (parochie) waartoe Kapel-Avezaath behoorde, bestond verder uit Zoelen en Kerk-Avezaath, waar de moederkerk lag. Dit is de Sint-Stevenskerk. 17 Dat Kapel-Avezaath pas na de Middeleeuwen een kerk kreeg is een indicatie dat dit dorp niet draagkrachtig genoeg was voor de bouw van een eigen kerk. Het bouwen van een kerk en onderhouden van een priester was een kostbaar iets. In een historische bron uit 1402 wordt de naam Alde Avezaath genoemd. 18 Waarschijnlijk moet dit Oud-Avezaath geïdentificeerd worden met Kapel-Avezaath en niet met Kerk-Avezaath. Oorspronkelijk moet het zwaartepunt van de bewoning bij Kapel-Avezaath gelegen hebben, terwijl gedurende de Middeleeuwen Kerk-Avezaath belangrijker werd. 19
6. RESULTATEN 6.1 NEDERZETTING Uit het onderzoek is gebleken dat de vindplaats een nederzetting is die waarschijnlijk zijn ontstaan kent in de Karolingische tijd. De oudst gevonden aardewerkscherven die aan de nederzetting gekoppeld kunnen worden, leveren een datering op aan het eind van de 8e eeuw of het begin van de 9e eeuw. Aanwijzingen voor een eerder ontstaan zijn niet gevonden, maar is niet uitgesloten. 20 De vindplaats ligt op een ouder deel van de meandergordel van de in de 2e eeuw voor Chr. ontstane rivier de Linge. De nederzetting ligt niet ver van de huidige rivier, die meer zuidelijk gesitueerd is. In de Romeinse tijd doorsneed de rivier het onderzoeksgebied. Hoewel het onderzoek plaatsgevonden heeft op een relatief klein terrein zijn aanwijzingen over de omvang van de nederzetting bekend. Over de gehele lengte van de proefsleuven bevonden zich veel sporen uit de Middeleeuwen. Opvallend zijn echter de brede diepe greppels die aan de noorden zuidkant van werkput 1 zijn aangetroffen. Door de greppels aan de zuidkant is een profiel
11
Verhelst 2002, 21; Edelman/Vlam: De verklaring van de toponiem Hoge Hof die gegeven wordt is: zetel van hoge (in de Late Middeleeuwen) landsheerlijke jurisdictie. 12 Romijn, 2000. 13 Wientjes 2000, 81. 14 Henderikx 1986, 90; Künzl/Blok/Verhoef 1988, 276-277: Diplomata Belgica, I, nr. 184. 15 Henderikx 1986, 524; Wientjes 2000, 81. 16 Wientjes 2001, 133. 17 Wientjes 2000, 83. 18 Wientjes 2000, 84. 19 Wientjes 2000, 84. 20 Het gevonden Romeinse materiaal moet op een andere wijze geïnterpreteerd worden.
Zuidnederlandse Archeologische Notities 18/ definitieve versie 10-01-2006
7
Inventariserend Veldonderzoek Kapel-Avezaath De Brede School
aangelegd (bijlagen 4 en 5). Hierin kon vastgesteld worden dat het greppelsysteem minstens zeven fasen heeft gehad. De greppels zijn meer dan een meter breed en vier van deze greppels zijn tot 1,8 m beneden maaiveld ingegraven. Ondanks weinig daterende vondsten uit de greppels zijn aanwijzingen voor een datering toch aanwezig. Uit de bovenvulling van de stratigrafisch gezien jongste greppel (spoor 1) komt aardewerk dat aan het einde van de 13e eeuw dateert. 21 Uit een oudere laag (spoor 10), die nagezakt is in meerdere greppels, komt eveneens 13e eeuws materiaal. Het weinige materiaal uit spoor 65 dateert uit de 10e en vroeg 11e eeuw. Uit de oversnijdingen kan vastgesteld worden dat de vijf andere greppels ouder zijn. Op grond hiervan kan gesteld worden dat de eerste aanleg van het greppelsysteem al plaatsgevonden moet hebben in de Vroege Middeleeuwen. In de vullingen van de greppels zit veel zand. Dit zand is hoogstwaarschijnlijk afgezet tijdens overstromingen van de Linge. Dat de greppelvullingen vondstarm zijn kan enerzijds verklaard worden door een snelle opvulling en weinig nederzettingsactiviteiten in de buurt van de greppels in de periode dat deze in gebruik waren. Anderzijds is dit het gevolg van de vroege datering omdat in de beginperiode van de nederzetting weinig zwerfvuil rondslingerde dat in de sporen terecht kon komen. Dit zwerfvuil zit wel in de latere sporen. In de bovenvullingen van de perceleringsgreppels zijn nog jongere sporen ingegraven zoals paalkuilen. Hieruit kan afgeleid worden dat de nederzettingsgrenzen voor latere perioden zich buiten het onderzochte terrein uitstrekken. Aan de oost- en westkant zijn geen aanwijzingen voor deze grenzen, maar aangenomen kan worden dat de middeleeuwse nederzettingsgrenzen overeenkomen met de perceelsgrenzen van het esdorp met gestekte hoofdvorm (bijlage 3), die nog zichtbaar is in het huidige wegenpatroon. Hierbij moet opgemerkt worden dat de Kromme Steeg oorspronkelijk doorgelopen heeft in westelijke richting. Een gedeelte van deze weg is in onbruik geraakt en verdwenen, maar restanten van deze weg zijn in het huidige landschap nog steeds zichtbaar. De situering van de laat-middeleeuwse bewoning komt overeen met de historische dorpskern die is aangegeven op de archeologische beleidskaart van Tiel. In de drie werkputten zijn 455 afzonderlijke grondsporen aangetroffen die bestaan uit ingravingen van paalkuilen, greppels, kuilen, waterputten en diergraven. Daarnaast zijn cultuurlagen, bouwvoren en natuurlijke lagen aangetroffen. Een overzicht van de sporen is gegeven in onderstaande tabel.
Spoor Paalkuil Kuil Greppel Waterput Diergraf Uitbraaksleuf Bouwvoor Cultuurlaag Recent Laag Overig
Aantal 129 165 57 2 6 1 8 20 23 31 13
Tabel: Overzicht aantal verschillende grondsporen.
21
Voor de dateringen van het aardewerk zie hoofdstuk 7.5 van J. Van Kerckhove.
Zuidnederlandse Archeologische Notities 18/ definitieve versie 10-01-2006
8
Inventariserend Veldonderzoek Kapel-Avezaath De Brede School
6.2 GRONDSPOREN De archeologische resten die zijn aangetroffen bestaan uit sporen en vondsten met een datering vanaf de Karolingische tijd tot heden. Aanwijzingen voor oudere bewoning is echter gevonden in de vorm van een versierde Romeinse terra sigilata-scherf. Deze scherf bevond zich echter in het beddingzand dat afgezet is in of na de Romeinse tijd. De mogelijke nederzetting uit de Romeinse tijd bevindt zich waarschijnlijk op enige afstand van het onderzoeksterrein, omdat dit niet bewoonbaar was op het moment dat de scherf gedeponeerd is. De sporendichtheid is zeer groot en de gaafheid van de nederzetting is goed tot zeer goed. Opvallend is het kleine aantal diepe recente verstoringen. Zelfs onder het afgebroken schoolgebouw in werkput 3 zijn de sporen goed bewaard. Een aantal speeltoestellen is wel diep ingegraven maar de verstoring hierdoor is qua oppervlakte gering. In werkput 1 is wel een klein gedeelte verstoord door diepe kuilen. Het grootste deel van de sporen uit de Volle en Late Middeleeuwen is direct onder de bouwvoor aangetroffen. De meeste Karolingische sporen die zijn gevonden waren echter afgedekt door cultuurlagen of jongere sporen en werden vooral op vlak twee ontdekt. Plaatselijk zijn ook sporen uit de latere perioden afgedekt door hoofdzakelijk laat-middeleeuwse en postmiddeleeuwse bouwvoren zoals in werkput 1 waar veel sporen afgedekt werden door een homogene lichtbruine akkerlaag (spoor 36) uit de Late Middeleeuwen. Uit de putwandprofielen is duidelijk geworden dat het sporenpakket op veel plaatsen meer dan een meter dik is. De hoogteverschillen van het eerste vlak worden veroorzaakt door reliëfverschillen van het terrein. De hoogte van het vlak aan de zuidkant van werkput 1 ligt op 4,38 m +NAP en aan de noordkant ligt het vlak op 4,07 m +NAP. Het hoogste punt van het vlak ligt op ongeveer 15 m afstand ten opzichte van de zuidkant op 4,55 m +NAP. De hoogteverschillen in de werkputten 2 en 3 zijn kleiner dan in werkput 1. Het hoogste punt in werkput 2 is 4,36 m +NAP en het laagste is 4,17 m +NAP. In werkput 3 zijn de hoogte verschillen minimaal en ligt het vlak tussen de 4,23 m +NAP en 4,37 m +NAP. Dat het hoogteverschil in werkput 1 groter is dan in de werkputten 2 en 3 komt door de terreingesteldheid. Het natuurlijke reliëf van het terrein loopt naar beide wegen toe iets af naar beneden (Zoelenstraat in het noorden en de Kromme Steeg in het zuiden), terwijl van west naar oost geen hoogteverschillen waarneembaar zijn. Op het hogere deel bevinden zich vooral paalsporen en de sporendichtheid is kleiner. In de werkputten 1 en 2 is een structuur aangesneden (bijlage 4, gebouw 1). Dit is waarschijnlijk een klein bijgebouw waarvan vijf paalsporen gevonden zijn. Het gebouw heeft oorspronkelijk zeven of acht palen gehad, waarvan twee of drie palen verstoord zijn door een postmiddeleeuwse sloot of zich buiten het opgegraven deel bevinden. Het materiaal uit de sporen dateert hoofdzakelijk in de Volle Middeleeuwen. De sporen waren echter al goed zichtbaar op vlak 1, zodat een datering in de Late Middeleeuwen waarschijnlijker is. Dit wordt bevestigd door een munt die gevonden is in een paalkuil (spoor 57) die tot de gebouwplattegrond behoort. Dit is een halve groot uit de Bourgondische tijd (1434-1506). 22 Van deze plattegrond zijn twee paalkuilen gecoupeerd, waaruit blijkt dat de sporen goed bewaard zijn. Dit soort gebouwen worden geïnterpreteerd als opslagplaats voor graan of hooi. De constructietechniek wordt tot op heden gebruikt bij de bouw van hooibergen. 23 In werkput 1 is een kringvormige greppel (spoor 150) aangesneden met een aantal paalkuilen (bijlage 4, gebouw 2). Deze greppel heeft een diameter van 5 m en kan geïnterpreteerd worden als spieker. Het is niet duidelijk welke paalkuilen tot de constructie hebben behoord, omdat het gebouw maar gedeeltelijk aangesneden is. In werkput 3 zijn bij de aanleg van een putwandprofiel twee waterputten aangesneden (bijlage 4). Eén waterput (spoor 72) kan op basis van het aardewerk in de Karolingische periode gedateerd 22 23
Precieze gegevens munt zie metaal in het hoofdstuk 7 ‘Vondsten’. Oudhof 2000, 61.
Zuidnederlandse Archeologische Notities 18/ definitieve versie 10-01-2006
9
Inventariserend Veldonderzoek Kapel-Avezaath De Brede School
worden. In een vullingslaag van deze waterput is veel verbrande leem gevonden. Uit de naastgelegen waterput (spoor 79) is geen materiaal afkomstig. Dit spoor wordt echter oversneden door een greppel (spoor 16) die haaks gegraven is op de perceleringsgreppels. Uit dit spoor komt 13e eeuws materiaal. Spoor 71 is een diepe greppel waarvan de onderkant op 3,36 m +NAP ligt. Dit spoor wordt oversneden door de waterput (spoor 79) en de 13e eeuwse greppel. De overige sporen oversnijden eveneens deze greppel. Uit de vulling komt een scherf van een reliëfbandamfoor. Spoor 71 dateert waarschijnlijk in de Karolingische periode en is een perceleringsgreppel, die ouder is dan de waterput (spoor 79). Van beide waterputten kon niet vastgesteld worden hoe diep ze ingegraven zijn. Handmatig is bij waterput, spoor 72, gegraven naar het diepste punt. De waterput is echter niet in het midden aangesneden zodat het diepste punt niet bereikt is. Gegevens over de conservering van hout zijn daarom niet bekend. Een opmerkelijke greppel (spoor 29) is gevonden in werkput 2. De bovenvulling van deze greppel zat vol met verbrandingsresten, waaronder van leem en houtskool. Dit materiaal moet afkomstig zijn van een gebouw dat afgebrand is. De hoeveelheid verbrandingsresten is te groot voor haardafval. De greppel dateert op grond van het aardewerk in de 14e eeuw. De richting van deze greppel is licht afwijkend van de andere greppels. In werkput 3 is een greppel met dezelfde noordwestzuidoost oriëntering, aangetroffen. Waarschijnlijk is al in de Late Middeleeuwen een nieuw verkavelingssysteem gegraven dat haaks op de Zoelenstraat georiënteerd is. Dit systeem is meerfasig en bestaat uit parallelle greppels waarvan de onderlinge afstand tussen de 10 en 20 meter varieert. Een brede greppel (spoor 28) in werkput 1, die haaks op de greppels gegraven is behoort ook tot dit systeem. De diepte van de ingegraven greppels verschilt, maar de meeste zijn ondiep ingegraven en hebben de oudere sporen uit vroegere perioden niet verstoord.
7. VONDSTEN Ondanks het grote aantal sporen is de hoeveelheid vondsten gering. In totaal zijn 1185 individuele vondsten verzameld. Het geringe aantal vondsten wordt misschien veroorzaakt door de beperkte coupeerstrategie. Opmerkelijk is wel het relatief grote aantal dierskeletten en het complete aardewerk. 24 In totaal zijn zes dierbegravingen of botconcentraties gevonden. 25 De conservering van het bot is zeer goed. In vier graven lagen de overblijfselen van kleine dieren, waaronder een hond (spoor 183) en een kalkoen (spoor 43). In een vijfde dierengraf (spoor 141) waren de poten zichtbaar van een groot dier, waarschijnlijk van een rund of paard. Dit graf is niet gecoupeerd, maar onmiddellijk weer afgedekt met grond. In het zesde graf (spoor 71) bevonden zich enkel drie poten van een paard die in verband lagen. De diergraven dateren in de Late Middeleeuwen, behalve het hondenskelet (spoor 183) dat mogelijk postmiddeleeuws is en het kalkoenskelet dat recent is. De conservering van de vondsten is goed tot zeer goed. Door de diepte van het grondwater is de kans op bewaarde organische voorwerpen zoals hout of leer erg klein. Het bot is ondanks de lage grondwaterstand wel goed bewaard. Onder het gevonden materiaal bevinden zich een aantal objecten, die van Romeinse herkomst zijn. Dit zijn een bronzen munt, een bodem van een geverfde beker en een stuk van een tegula. Deze vondsten moeten gerelateerd worden aan de middeleeuwse bewoning. Vooral in de Vroege Middeleeuwen circuleerde veel Romeins materiaal dat hergebruikt werd of als snuisterij diende. De vondstcategorieën worden apart behandeld. Een overzicht van de vondsten is gegeven in onderstaande tabel.
24 25
Zie de hoofdstukken aardewerk (7.5) en dierlijk bot (7.4). Zie hoofdstuk dierlijk bot (7.4).
Zuidnederlandse Archeologische Notities 18/ definitieve versie 10-01-2006
10
Inventariserend Veldonderzoek Kapel-Avezaath De Brede School
Inhoud Aardewerk Baksteen Bot Metaal Natuursteen Sintel Glas Verbrande leem Totaal
Aantal vondstnummers 96 7 67 59 25 1 1 24 181
Totale hoeveelheid (aantal stuks) 771 11 257 132 33 2 2 64 1272
Gewicht totaal ( in grammen) 15897 2178 10466 2308 9189 5 5 1019 41067
7.1 BAKSTEEN Uit de postmiddeleeuwse sporen zijn 11 fragmenten ceramisch bouwmateriaal verzameld. Deze zijn, op één fragment van een Romeinse tegula na, van bakstenen die geproduceerd zijn aan het einde van de Late Middeleeuwen of nog later. In de Romeinse tegula is een gat geboord waaruit afgeleid kan worden dat deze is hergebruikt als weefgewicht of netverzwaring. De dakpan is afkomstig uit een grote greppel (spoor 221) die tot het vroege perceleringssyteem behoort. 7.2 METAAL Door het intensieve gebruik van de metaaldetector, waarbij systematisch laagsgewijs alle weggegraven grond afgezocht is, zijn 132 metalen objecten gevonden. Doordat ook in de bouwvoor aan metaaldetectie is gedaan, is een groot aantal recente metalen vondsten verzameld. Vooral in de speeltuin is veel kleingeld gevonden. In de bouwvoor zijn echter ook middeleeuwse voorwerpen aangetroffen. Alle bijzondere metalen voorwerpen zijn driedimensionaal ingemeten, zodat de exacte vindplaats is vastgelegd. Twijfels die achteraf kunnen ontstaan over de juiste spoorbepaling, worden door deze werkwijze vermeden. In totaal zijn 25 metalen voorwerpen gevonden, die gekoppeld kunnen worden aan de middeleeuwse bewoning. Deze voorwerpen zijn gereinigd en geconserveerd. De voorwerpen zijn afgebeeld in bijlage 7. 7.2.1 Munten Tijdens het onderzoek zijn vijf munten gevonden die dateren uit de Late Middeleeuwen. 26 Twee munten zijn afkomstig uit de bouwvoor. Dit is waarschijnlijk een penning die rond 1400 dateert (V1.6). Het andere exemplaar is een rekenpenning, die hoogstwaarschijnlijk gemaakt is in Doornik (1497-1521) (V2.1). In deze penning is een gat geslagen met een nagel waardoor hij ergens op bevestigd kon worden. In de akkerlaag (spoor 36) die de vol-middeleeuwse sporen afdekt, zijn twee munten gevonden. Eén exemplaar is een halve penning van Reinoud IV van Gelre (1402-1423) (V1.35). De munt is geslagen tussen 1418 en 1423 te Arnhem. De munt is niet compleet. De tweede munt is een mijt uit de Nederlanden die geslagen is tussen 1450 en 1500 (V1.37). De laatste munt is afkomstig uit de paalkuil (spoor 57), die tot de plattegrond behoort die aangesneden is in de werkputten 1 en 2 (V1.50). Dit is een halve groot uit de Bourgondische tijd (1434-1506). De munten dateren allen in de 15e eeuw. Dit is niet opmerkelijk, omdat juist in deze periode de muntcirculatie van lage nominaties toenam. Uit deze vondsten kan afgeleid worden dat in de 15e eeuw het terrein nog vol
26
De munten zijn gedetermineerd door drs. J. Pelsdonk, SGBM. De determinaties zijn echter onder voorbehoud, omdat deze gedaan zijn naar foto`s. Wegens tijdgebrek konden de munten niet aangeleverd worden.
Zuidnederlandse Archeologische Notities 18/ definitieve versie 10-01-2006
11
Inventariserend Veldonderzoek Kapel-Avezaath De Brede School
in gebruik was. Uit analyse van de gevonden sporen en het aardewerk komt deze periode minder nadrukkelijk tot uiting. Een opmerkelijke vondst is een dupondius ter nagedachtenis aan keizer Augustus geslagen onder de Romeinse keizer Caligula tussen 37-41 na Chr. (V1.29). 27 Deze munt is afkomstig uit de bouwvoor. Waarschijnlijk is de munt als snuisterij in de middeleeuwse nederzetting terechtgekomen. 7.2.2 Overige metalen objecten Bijzondere vondsten zijn twee gegoten bronzen Karolingisch-Ottoonse schijffibulae. Bij beide exemplaren ontbreekt enkel de naald, die bevestigd was in een enkelvoudige naaldhouder. Het uiteinde van de naald werd in de haakvormige naaldrust geklemd. Het eerste exemplaar is een ronde fibula waarvan het centrale deel is verhoogd (V2.5). Daaromheen zijn concentrische ringen aangebracht. De rand is ingekerfd en licht verhoogd. Mogelijk is dit een parelrand. De datering van deze fibula ligt in de gehele 10e en eerste helft 11e eeuw. 28 Het andere exemplaar is een muntfibula (V3.6). De afbeelding is erg gesleten maar een hoofd dat naar rechts kijkt is herkenbaar. De fibula heeft een parelrand en dateert waarschijnlijk in de Karolingische tijd. Op een fragment van een opengewerkt bronzen Karolingisch beslag staat een dier afgebeeld (V3.5). Dit is waarschijnlijk een hert. Het beslag is bevestigd geweest met ijzeren nagels die door kleine ronde gaatjes geslagen zijn. Twee nagels zijn nog aanwezig in de gaatjes en een derde bevestigingsgat is nog zichtbaar. Uit de Karolingische periode dateert een riembeslag (V2.6) en een bronzen kram (V1.5). Een afgebroken poot van een bronzen grape dateert in de Late Middeleeuwen (V1.18). De poot is gegoten. Een profaan insigne gemaakt van tin dateert in dezelfde periode (V1.55). Deze is gemaakt in de vorm van een vis. Het insigne kon opgehangen worden door een koord te bevestigen aan een ophangoog, dat echter verbogen is. Tevens kon de vis bevestigd worden door middel van een naald die in een naaldhouder bevestigd was en een naaldrust. De naald ontbreekt. Een geelkoperen boeksluiting dateert in de eerste helft van de 17e eeuw (V1.8). Deze boeksluiting is uit een plaat geknipt en gegraveerd met concentrische cirkels en lineaire groeven. 29 Aan de keerzijde is een metalen plaatje bevestigd met koperen nagels. Hiermee kon het vastgezet worden op een boek. Bij de conservering is een fragment van de leren boekband gevonden die nog tussen het bevestigingsplaatje bewaard is gebleven. Een bronzen riembeslag met twee bronzen nagels (V1.2) dateert vanaf 1150 tot en met 1500. Dit soort strips werd ter versiering aangebracht op zwaardriemen, buikriemen en paardentuig. Waarschijnlijk is het beslag met leer en al in de grond gekomen. Hier wijzen de aanwezige nagels op die niet vast aan de strip zitten. De nagels zaten bevestigd in de ronde gaatjes aan de uiteinden. In het midden zit een opening ter versiering. 30 In totaal zijn vijf bronzen gespen gevonden, waaronder een ronde gesp met angel (V1.46). Dit type komt gedurende de gehele Late Middeleeuwen voor. Verder is nog een ovaalvormige gesp met angel, gespplaat en nagel verzameld (V1.54). De gesp is compleet en op de gespplaat staat een hert ingegraveerd. Dit type wordt vanaf 1350 tot en met 1500 gedateerd. 31 Een D-vormige gesp (V1.55) en een rechthoekige gesp (V2.37) kunnen eveneens in de Late Middeleeuwen gedateerd worden. Een rechthoekige gesp (V1.44) waarvan de angel ontbreekt, dateert tussen 1500 en 1550. In totaal zijn vier ijzeren voorwerpen geselecteerd voor conservering. Dit zijn twee hoefijzers, een bijl en een fragment van een soort beitel of speerpunt. De hoefijzers (V 2.3 en V2.11) hebben 27
Determinatie S. Heeren. Frick 1992/1993, 322. 29 Baart 1977, 401-403. 30 Egan, G./F. Pritchard 1991. 31 Egan, G./F. Pritchard 1991. 28
Zuidnederlandse Archeologische Notities 18/ definitieve versie 10-01-2006
12
Inventariserend Veldonderzoek Kapel-Avezaath De Brede School
beide een golfrand. Op grond van dit typologische kenmerk worden de hoefijzers in de 12e en 13e gedateerd. 32 De beitel of speerpunt komt uit een kuil die op basis van oversnijding gedateerd kan worden in de Volle Middeleeuwen. De bijl (V1.76) wordt in de Late Middeleeuwen gedateerd. 7.3 NATUURSTEEN (Drs. G.L. Boreel) Tijdens het onderzoek zijn in totaal 33 fragmenten natuursteen gevonden met een totaal gewicht van 9.189 g. In het veld zijn alle natuurstenen fragmenten verzameld. Voor de determinatie is geen selectie gemaakt en er is geen aandacht besteed aan het natuursteen dat uit de zeefmonsters is gekomen. De vraagstelling van dit onderzoek is drieledig. Ten eerste moet duidelijk worden wat het totale spectrum is aan soorten natuursteen, zoals dat gevonden is. Ten tweede is de vraag of er stukken zijn waarvan de functie te achterhalen is of waaraan bewerkingssporen te herkennen zijn. Laatste vraag is wat de conserveringstoestand is van de gevonden stukken natuursteen. De determinatie op steensoort is uitgevoerd op het oog en waar nodig is gebruik gemaakt van een tien maal vergrotende loep. Bepaald per fragment is het soort gesteente, de kleur, vorm, gewicht, verwering, bewerking en eventuele andere kenmerken. 7.3.1 Soorten natuursteen Het materiaal is onderverdeeld in 8 categorieën. Aantallen en percentages per categorie worden aangegeven in onderstaande tabel. Tefriet en tufsteen overheersen met respectievelijk 37 en 24% het spectrum aan gesteentesoorten. Verder valt het aantal stukken zandsteen op, waarbij echter opgemerkt moet worden dat 3 van de 5 stukken natuurlijk voorkomende stukken grind, of kleine rolkeitjes zijn. Soort Tefriet Tuf Zandsteen Kwartsitische zandsteen Kwartsiet Leisteen Kwarts (grind) Basalt Totaal
Aantal 12 8 5 2
Percentage in % 37 24 15 6
2 1 2
6 3 6
1 33
3 100
Ook de twee gevonden stukken kwarts zijn beide natuurlijk voorkomende stukken grind, net als een van de twee stukken kwartsitische zandsteen. 7.3.2 Artefacten Bij 55% van de gevonden stukken natuursteen konden bewerkings- of gebruikssporen worden vastgesteld. Het grootste deel hiervan, 61% van alle bewerkte stukken, bestaat uit tefriet 33 , waaraan herkend kon worden dat zij deel hebben uitgemaakt van uit twee delen bestaande roterende 32
Clark 1995, 95-96. Voor een uitvoerige macroscopische en microscopische beschrijving van het gesteente en de herkomst ervan, zie Kars 1980 en Kars 1983. 33
Zuidnederlandse Archeologische Notities 18/ definitieve versie 10-01-2006
13
Inventariserend Veldonderzoek Kapel-Avezaath De Brede School
maalstenen. Van een van deze stukken is een deel van het asgat bewaard gebleven (V1.64). Het betreft een conisch asgat, met een kleinste diameter van 30 mm en een grootste diameter van 80 mm. Het stuk, waaraan verder nog een maalvlak en een vlakgehouwen onderzijde herkend kon worden, heeft een gemiddelde dikte van 35 mm in radiale doorsnede. Bij twee van de acht stukken tuf kon worden vastgesteld dat deze zijn aangewend als bouwmateriaal. Een daarvan heeft de vorm van een over de breedte gebroken baksteen (V1.14). De breuk is vers en de overige vlakken zijn ruw vlakgehouwd. Het tweede stuk is eveneens rechthoekig, 155x130x55 mm, waaraan een verse breuk, een oude breuk en vier vlakgehouwen vlakken te herkennen zijn (V1.16). Opvallend is dat op een van de kopse kanten een rechthoekige uitsparing is aangebracht van 40 mm breedte en 15 mm diepte. De uitsparing is gemaakt over de gehele dikte van het stuk. Een van de twee stukken kwartsitische zandsteen (V1.114) heeft herkenbaar deel uitgemaakt van een groot slijpblok. Een vlakgeslepen vlak en slijpkrassen duiden hierop. Een klein, compleet stukje zandsteen is als wetsteen te kenmerken (V2.38). Een complete klopsteen van kwartsiet vertoont duidelijke klopsporen (V1.74). Een laatste artefact betreft een grote rolkei van kwartsiet, welke gebruikt is geweest als slijpsteen (V1.79). Ook deze is compleet. 7.3.3 Conservering De conservering van de gevonden stukken natuursteen is gemiddeld zeer goed. Ook het voor verwering meer gevoelige tefriet is zeer goed bewaard gebleven. Alleen de stukken tufsteen zijn wat sterker verweerd dan de rest. Dit is een gevolg van de sterke verweringsgevoeligheid van het materiaal. Opvallend is de lage fragmentatiegraad, waardoor van 55% van de gevonden stukken duidelijk kon worden vastgesteld tot welk type artefact het behoort. 7.3.4 Conclusie Van de 33 gevonden stukken natuursteen is het soort gesteente, de kleur, vorm, gewicht, verwering, bewerking en eventuele andere kenmerken bepaald. Er zijn acht categorieën vastgesteld, waarin alle stukken konden worden onderverdeeld. Oververtegenwoordigd in dit spectrum zijn de soorten tefriet en tufsteen. Eerstgenoemde soort is aangewend geweest voor de productie van maalstenen en de tufsteen als bouwmateriaal. Enkele complete artefacten als een klopsteen, slijpsteen en een wetsteen zijn herkend. De conservering van de gevonden stukken, is zowel chemisch als mechanisch, gemiddeld zeer goed. 7.4. DIERLIJK BOT (Drs. M. Groot) 7.4.1 Inleiding In totaal zijn 158 fragmenten dierlijk bot beschikbaar voor onderzoek. Ook kunnen drie dierskeletten onderzocht worden. Dit materiaal dateert van de Vroege Middeleeuwen tot de Late Middeleeuwen. Het onderzoek van het dierlijk bot is uitgevoerd aan het Archeologisch Centrum van de Vrije Universiteit, in december 2004. 7.4.2 Doelstelling In eerste instantie zal de kwaliteit van het dierlijk bot en de mogelijkheden voor onderzoek moeten worden vastgesteld. Daarnaast is het interessant om te weten wat voor diersoorten er in de diergraven zitten. Voor de dierlijke resten die niet uit diergraven komen, is vooral de soortenverdeling en leeftijd belangrijk.
Zuidnederlandse Archeologische Notities 18/ definitieve versie 10-01-2006
14
Inventariserend Veldonderzoek Kapel-Avezaath De Brede School
7.4.3 Methode Bij het determineren van het materiaal is gebruik gemaakt van de zoöarcheologische vergelijkingscollectie van de auteur. Waar mogelijk zijn fragmenten op soort en element gedetermineerd. Wanneer het niet mogelijk was om de soort te bepalen, is geprobeerd om een fragment in één van drie formaatklassen in te delen: Small Mammal, Medium Mammal of Large Mammal. Als dat ook niet mogelijk was is het fragment onder de categorie Indetermineerbaar ingevoerd. Om vast te leggen welke delen van een bepaald bot aanwezig waren, is een indeling in zones gebruikt. 34 De indeling in zones is bij de analyse gebruikt voor het bepalen van het Minimum Aantal Individuen. Hiervoor worden de totalen voor de verschillende zones per bot per diersoort in links en rechts verdeeld. Het hoogste aantal vormt het MAI. Voor de leeftijdsbepaling is gebruik gemaakt van de doorbraak en slijtage van tanden en kiezen uit de onderkaak. Slijtage van het gebit van rund, schaap/geit en varken is genoteerd met behulp van de tabellen van Grant. 35 De mandible wear stages zijn omgerekend naar absolute leeftijden volgens de methode van Hambleton. 36 De vergroeiing van de epifysen is ook gebruikt voor de bepaling van de leeftijd. Hiervoor is gebruik gemaakt van de tabellen van Silver. 37 Waar mogelijk is het geslacht bepaald. Dit was slechts in enkele gevallen mogelijk. De aanwezigheid van vraatsporen, brandsporen en slachtsporen is genoteerd. Vraatsporen zijn alleen genoteerd als aanwezig of afwezig; vorm en lokatie zijn niet vastgelegd. Brandsporen zijn vastgelegd als gedeeltelijk verbrand, verbrand, gedeeltelijk gecalcineerd of gecalcineerd. Slachtsporen zijn geregistreerd als hakspoor, snijspoor, zaagspoor of kras. Maten zijn genomen volgens Von den Driesch. 38 Schofthoogtes zijn berekend volgens de standaard gebruikte vermenigvuldigingsfactoren. 39 Pathologische verschijnselen en (aangeboren) afwijkingen zijn genoteerd en beschreven. Alle gegevens zijn ingevoerd in een database om verdere analyse mogelijk te maken. 7.4.4. Conservering Het dierlijk bot is over het algemeen goed tot zeer goed geconserveerd. Slacht- en vraatsporen zijn goed zichtbaar op de botten. Het relatieve aandeel losse tanden en kiezen kan een indicatie zijn voor zowel de conservering als de mate van fragmentatie. Gebitselementen blijven vaak beter bewaard dan botfragmenten doordat de chemische samenstelling beter bestand is tegen verwering. Bij fragmentatie van onderkaken en schedels zullen de tanden en kiezen verspreid raken. Het lage aantal losse gebitselementen in deze vindplaats is een aanwijzing dat de conservering goed is, en de fragmentatie de verhouding van de skeletelementen niet erg heeft aangetast. 7.4.5 Resultaten Van 158 fragmenten dierlijk bot zijn 88 fragmenten, oftewel 56%, op soort gedetermineerd. Hiervan is 32% van rund en 28% van paard (tabel). Schaap of geit en varken hebben percentages van 22% en 17%, terwijl hond met slechts 1% vertegenwoordigd is.
34
Serjeantson 1996. Grant 1982. 36 Hambleton 1999. 37 Silver 1969. 38 Von den Driesch 1976. 39 May 1985 voor paard; Harcourt 1974 voor hond; Von den Driesch/Boessneck 1974 voor schaap. 35
Zuidnederlandse Archeologische Notities 18/ definitieve versie 10-01-2006
15
Inventariserend Veldonderzoek Kapel-Avezaath De Brede School
Soort Aantal % Gewicht Rund 28 31,8 1867 Paard 25 28,4 4913 Schaap/geit 19 21,6 112 Varken 15 17,0 346 Hond 1 1,1 8 Totaal 88 7246 Medium mammal 13 Large mammal 47 Niet-determineerbaar 10 Totaal 158 Tabel: soortverdeling zonder drie complete skeletten, maar met botconcentraties
% 25,8 67,8 1,5 4,8 0,1
Rund Voor zover te zien is, zijn voor het rund elementen uit het hele lichaam aanwezig. Dit laat zien dat de runderen ter plekke geslacht zijn. Het Minimum Aantal Individuen voor rund is drie. Op drie van de runderbotten (11%) zijn slachtsporen gesignaleerd. Dit zijn in alle drie gevallen haksporen. Vraatsporen waren zichtbaar op vier botten, oftewel 14%. De vergroeiing van tien epifysen kon worden genoteerd. Op één na zijn de epifysen allemaal vergroeid. De niet-vergroeide epifyse is van een rund jonger dan 3,5 jaar. 40 Voor twee runderen kon de slijtage van het gebit van de onderkaak worden bepaald. Beide runderen zijn geslacht op een leeftijd tussen de 30 en 36 maanden. 41 Paard Ongeveer de helft van de paardenbotten is afkomstig uit een botconcentratie. Daardoor is paard in deze vindplaats oververtegenwoordigd. Dertien fragmenten paard zijn buiten de concentratie gevonden. De verhouding rund:paard is dan 2:1. Behalve een losse kies zijn elementen aangetroffen uit de voor- en achterpoot. Tussen de fragmenten Large Mammal bevinden zich enkele ribben en wervels; deze kunnen van rund of paard zijn. Het Minimum Aantal Individuen voor paard is drie, inclusief de botten uit een botconcentratie (zie hieronder). Op vier botten (16%) zijn slachtsporen aanwezig; in alle gevallen gaat het om haksporen. Een spaakbeen is bewerkt tot een glis. Vraatsporen zijn aangetroffen op twee paardenbotten (8%). Negen van de tien epifysen zijn vergroeid; een onvergroeide epifyse is van een paard jonger dan 3,5 jaar. 42 De leeftijd voor de paarden die in de botconcentratie vertegenwoordigd zijn, wordt hieronder besproken. Schaap/geit Hoewel schaap of geit een belangrijke rol lijkt te spelen in deze vindplaats, is het percentage vertekend doordat de botten uit een botconcentratie zijn meegeteld. Slechts twee fragmenten schaap of geit zijn buiten de concentratie aangetroffen. Het Minimum Aantal Individuen voor schaap of geit is één. Slacht- en vraatsporen waren niet aanwezig op botten van schaap of geit. De enige epifyse (van een schouderblad) is vergroeid. Dit kan al gebeuren op een leeftijd van zes maanden. 43 Varken De aangetroffen elementen voor varken zijn afkomstig van kop, voor- en achterpoten. Onder de fragmenten die als Medium Mammal zijn gedetermineerd bevinden zich ribben en een wervel. Het is goed mogelijk dat deze van het varken zijn. Het Minimum Aantal Individuen voor varken is één. 40
Silver 1969. Het gaat om een proximale femur. Grant 1982; Hambleton 1999. 42 Silver 1969. 43 Silver 1969. 41
Zuidnederlandse Archeologische Notities 18/ definitieve versie 10-01-2006
16
Inventariserend Veldonderzoek Kapel-Avezaath De Brede School
Slacht- en vraatsporen waren niet aanwezig op botten van varken. Vier van de vijf epifysen zijn onvergroeid, terwijl een vijfde vergroeiende is. De onvergroeide epifysen zijn van varkens jonger dan 3,5 jaar, terwijl de vergroeiende van een varken van circa twee jaar is. 44 Voor drie varkenonderkaken kon de slijtage worden vastgelegd. Het jongste varken is circa twaalf maanden oud, een tweede varken is tussen de veertien en 21 maanden, en een laatste varken is tussen de 21 en 27 maanden oud. 45 Hond Naast een compleet skelet (zie hieronder) is het enige fragment hond dat is aangetroffen, een halswervel. Het Minimum Aantal Individuen voor hond is uiteraard één. Op de wervel bevond zich een hakspoortje. Vraatsporen zijn niet aangetroffen. Skelet 1 (V1.99, spoor 183) Skelet 1 is een compleet skelet van een hond. Het skelet is zeer goed bewaard, en volledig verzameld. Doordat de inhoud van het diergraf over de zeef is gewassen, zijn ook kleine fragmenten zoals sesambotjes en tongbeen aanwezig. De hond is een volwassen reu, wat blijkt uit de vergroeiing van de epifysen en de aanwezigheid van het penisbeen. De vergroeiing van de epifysen toont aan dat de hond ouder is dan anderhalf jaar. Uit de slijtage van het gebit blijkt dat de hond veel ouder is geweest toen hij stierf. Een precieze leeftijd is moeilijk vast te stellen. De gemiddelde schofthoogte van de hond is 51 cm. 46 Tijdens zijn leven heeft deze hond tweemaal een bot gebroken: eenmaal een rib, en eenmaal het rechter opperarmbeen. Beide breuken zijn geheeld, maar in het geval van het opperarmbeen zijn de twee helften langs elkaar heen geschoven en in die positie vergroeid. Hierdoor is het rechter opperarmbeen 16 mm korter dan het linker. De rechter voorpoot is hierdoor ook korter, en dit heeft ongetwijfeld geresulteerd in mankheid. Het distale gewricht van één van de middenvoetsbeentjes vertoont polijsting en wat extra botgroei langs de rand. Dit zijn tekenen van osteoartrose. Deze slijtage van het gewricht kan een indirect gevolg van de breuk van het opperarmbeen zijn. Een gevolg van een dergelijke breuk kan zijn dat de gewrichten in de andere poten op een niet-optimale wijze worden belast. Een ander middenvoetsbeentje uit dezelfde voet vertoont ook pathologische veranderingen. Bij het distale gewricht heeft botverlies plaatsgevonden, waardoor het gewrichtsvlak compleet is verdwenen. Aan de proximale kant van het eerste teenkootje is een dergelijk botverlies ook zichtbaar. Verder zijn op enkele wervels (2 borstwervels, de laatste lendewervel en het heiligbeen, 2 staartwervels) osteophyten aanwezig. Dit zijn nieuwe botgroeisels langs de rand van het wervellichaam. Bij beide onderkaken is een tand tijdens het leven verloren. Zowel links als rechts is dit de tweede premolaar. Skelet 2 (V1.111, spoor 213) Skelet 2 is een gedeeltelijk skelet van een schaap. De conservering van het skelet is goed, maar een deel van de botten zijn gefragmenteerd (tijdens de opgraving?), en een ander deel ontbreekt geheel. De ontbrekende delen zijn vrijwel alle elementen uit de achterpoten (met uitzondering van een dijbeen, en enkele teenkootjes) en het grootste deel van de schedel en onderkaken. Enkele kleine fragmenten van schedel en rechter onderkaak laten zien dat de kop van het schaap wel aanwezig is geweest. Het schaap is een volwassen vrouwelijk individu. Dit blijkt uit de vorm van het schaambeen. Alle epifysen zijn vergroeid, wat wijst op een leeftijd ouder dan drie jaar. Elementen van het gebit zijn niet aanwezig, zodat een precieze leeftijd niet kan worden bepaald. De gemiddelde schofthoogte van
44
Silver 1969. Grant 1982; Hambleton 1999. 46 Harcourt 1974. 45
Zuidnederlandse Archeologische Notities 18/ definitieve versie 10-01-2006
17
Inventariserend Veldonderzoek Kapel-Avezaath De Brede School
het schaap is 60 cm. 47 In de wervelkolom zijn pathologische veranderingen aangetroffen. Op drie borstwervels is polijsting gesignaleerd: viermaal op het grote ‘gewricht’ van het wervellichaam, en eenmaal op een gewrichtsvlakje waar een rib mee articuleert. In een geval waren ook kleine putjes in het bot aanwezig. Deze symptomen komen voor bij osteoartrose. Een lumbale wervel heeft een soort scheurtje in het grote ‘gewricht’. Dit is waarschijnlijk een breuk die is ontstaan als gevolg van grote druk op de wervel. We kunnen hierbij denken aan een traumatische gebeurtenis zoals een val of schop. Skelet 3 (V1.43, spoor 43) Skelet 3 is een groot deel van een skelet van een vogel. De vogel is vrijwel compleet; de enige ontbrekende elementen zijn een deel van de linkervleugel en de nek en kop. Met behulp van de vergelijkingscollectie van het Archeologisch Centrum van de Universiteit van Amsterdam is de soort vastgesteld: het blijkt een kalkoen te zijn (Meleagris gallopavo). 48 Voor de datering betekent dit, dat dit spoor op zijn vroegst tot de zestiende eeuw dateert, want daarvoor komen kalkoenen niet voor in Nederland. De gewrichten van de meeste botten zijn aangetast. Dit kan een gevolg zijn van de jonge leeftijd van het dier, waardoor de gewrichten sneller verweren, maar het kan ook een gevolg zijn van een ziekte. Wanneer het wijst op een jonge leeftijd, is de kalkoen zeker jonger dan 12 maanden. Verder onderzoek zal moeten uitwijzen of deze aantasting een gevolg is van de leeftijd of een ziekte. Aangezien mannelijke hoenderachtigen sporen op hun onderpoten hebben, en deze in dit geval ontbreken, zal deze kalkoen waarschijnlijk een vrouwelijk exemplaar zijn. We moeten echter rekening houden met de mogelijkheid dat de sporen op deze leeftijd nog niet vergroeid hoeven te zijn. Er zijn geen slachtsporen op de kalkoen aangetroffen. Bovendien zijn zowel de onderpoten als de uiteinden van de vleugels aanwezig. Deze delen worden gewoonlijk verwijderd voordat een kalkoen (of andere grote vogel) aan het spit geroosterd wordt, of de oven in gaat. Het lijkt erop dat de kalkoen niet is gegeten. Het ontbreken van een deel van de linkervleugel is waarschijnlijk te wijten aan de graafmachine of schep, omdat wel fragmenten uit de vleugel aanwezig zijn. Het ontbreken van de kop en alle wervels uit de nek, echter, lijkt erop te wijzen dat deze niet met de rest van het beest begraven is. Botconcentratie 1 (V2.40, spoor 8) Dit is geen compleet skelet maar een concentratie, waarschijnlijk in anatomisch verband liggende, botten van een schaap of geit. Aanwezig zijn drie borstwervels, vier lendewervels, fragmenten van negen ribben, en enkele fragmenten van een schouderblad. De wervels bestaan nog uit meerdere delen die niet vergroeid zijn. Dit betekent dat het dier nog jong was toen het stierf. Botconcentratie 2 (V1.63, spoor 71) Dit is een concentratie in anatomisch verband liggende paardenbotten. Drie delen van voorpoten zijn naast elkaar in een kuil gelegd. Een van de poten ligt in omgekeerde richting ten opzichte van de andere twee. Van elke poot zijn opperarmbeen, spaakbeen en ellepijp aanwezig. Van een poot zijn bovendien nog drie handwortelbeentjes aangetroffen. Twee van de poten (een linker en rechter) zijn afkomstig van hetzelfde individu, terwijl een derde poot (een linker) van een ander paard is. Alle epifysen zijn vergroeid: de paarden zijn ouder dan 3,5 jaar. 49 De schofthoogte van het paard waarvan twee poten aanwezig zijn is 138 cm. 50 Voor het andere paard is de schofthoogte 148 cm. 51 De manier waarop de poten in de kuil zijn begraven, doet vermoeden dat dit niet gewoon afval is, maar dat er een bijzondere betekenis achter zit. 47
Von den Driesch/Boessneck 1974. Op basis van humerus, radius en metacarpus. Determinatie met hulp van Rik Maliepaard. 49 Silver 1969. 50 May 1985, op basis van het opperarmbeen. 51 May 1985, op basis van het spaakbeen. 48
Zuidnederlandse Archeologische Notities 18/ definitieve versie 10-01-2006
18
Inventariserend Veldonderzoek Kapel-Avezaath De Brede School
7.4.6 Discussie Het aantal fragmenten uit deze vindplaats is te klein om duidelijke uitspraken te kunnen doen. Bovendien is geen verdeling gemaakt tussen de verschillende periodes. Wat wel uit de gegevens blijkt is dat paard wellicht ook gegeten werd. Zowel op paarden- als runderbotten zijn haksporen aanwezig. Een glis laat zien dat paardenbotten zijn gebruikt om voorwerpen van te maken. Wat vooral interessant is aan deze vindplaats, zijn de dierbegravingen en botconcentraties. Complete skeletten zijn aangetroffen van een oude mannelijke hond, een volwassen vrouwelijk schaap, en een waarschijnlijk jonge kalkoen. Van de kalkoen waren waarschijnlijk de kop en nek niet mee begraven. Een botconcentratie van een jong schaap bestaat uit voornamelijk ribben en wervels. Het is mogelijk dat dit eigenlijk een dierbegraving is, waarvan het grootste deel is verstoord. Een tweede botconcentratie bestaat uit drie gedeeltelijke voorpoten van twee paarden, die naast elkaar in een kuil zijn gelegd. In het geval van de complete skeletten zouden we nog aan begravingen van zieke dieren kunnen denken, maar in het geval van de paardenpoten lijkt meer aan de hand. Voor een losstaand geval is dit moeilijk te zeggen, maar het zou kunnen dat er rituele bedoelingen achter deze botconcentratie zitten. 7.5 AARDEWERK (Drs. J. Van Kerckhove) 7.5.1 Algemeen In Kapel-Avezaath De Brede School zijn in totaal 771 aardewerkscherven – waarvan 214 Minimum Aantal Individuen (MAI) – gevonden en bestudeerd. Het totaal gewicht bedraagt 15.897 gram. De determinatie van het aardewerk gebeurde met de hulp van Drs. J. van Renswoude. Het primaire doel van dit aardewerkonderzoek is het dateren van de site in het algemeen en de afzonderlijke sporen in het bijzonder. De gegevens werden ingevoerd in een database; de resultaten van deze analyse werden reeds gebruikt in hoofdstuk 6 ‘Resultaten’ ter datering van de sporen. Het aardewerkspectrum zal kort gekenschetst worden om de algemene datering van de site, de verhouding tussen de verschillende aardewerkcategorieën en de conservering van het aardewerk te beargumenteren en te interpreteren. Het aardewerk bestrijkt een tijdvak dat aanvangt in de Karolingische periode en doorloopt tot de Nieuwe tijd. De aardewerkcategorieën die werden onderscheiden voor de Middeleeuwen, zijn: Badorf- type aardewerk, Duisburg- type aardewerk, Huneschans- type aardewerk, Elmpter waar, lokaal handgemaakt aardewerk (voornamelijk kogelpot), Maaslands aardewerk, Paffrath- type aardewerk, Pingsdorf- type aardewerk, proto-steengoed, steengoed, en tenslotte rood- en grijsbakkend gedraaid aardewerk. De term ‘Rijnlands indet.’ werd gebruikt indien niet met zekerheid kon worden vastgesteld of het nu om Pingsdorf- of Badorf- type aardewerk ging. Een bord of schaal in ‘industrieel wit’, een roodbakkende geglazuurde pispot en een schaal in Werra-aardewerk werden vervaardigd in de Nieuwe tijd. Apart kan nog een fragment van een Romeinse kom in terra sigillata (type Drag. 37) vermeld worden. Onderstaande figuur toont het Minimum Aantal Individuen per aardewerkcategorie.
Zuidnederlandse Archeologische Notities 18/ definitieve versie 10-01-2006
19
Inventariserend Veldonderzoek Kapel-Avezaath De Brede School
Minimum Aantal Individuen per aardewerkcategorie
7.5.2 Het aardewerkspectrum uit de middeleeuwse periode Het Badorf- type aardewerk bestaat in Kapel-Avezaath De Brede School zowel uit reliëfbandamforen als uit kleine potten. Reliëfbandamforen komen voor vanaf het midden van de 9e eeuw tot in de tweede helft van de 11e eeuw, terwijl andere vormen geproduceerd werden in de periode 725-950 na Chr. 52 Het gaat in totaal om 20 betrekkelijk kleine scherven die 18 MAI vormen. Drie scherven Huneschans- type aardewerk werden verzameld, waarvan 2 MAI. Het gaat om Rijnlands aardewerk met een radstempelversiering en een roodbruine tot paarse beschildering. Dit aardewerk kan gedateerd worden in de late 9e en eerste helft van de 10e eeuw. Deze aardewerkgroep is mogelijk ondervertegenwoordigd, aangezien de verf en radstempelversiering slechts op een deel van de pot zijn aangebracht. 53 Het Pingsdorf- type aardewerk bestaat uit 43 scherven, waarvan 37 MAI. Het gaat om matig hard tot hard gebakken aardewerk dat door de fijne zandverschraling aanvoelt als schuurpapier en voorzien is van een rode tot bruinpaarse beschildering. Binnen deze aardewerkcategorie komen verschillende baksels voor. De kleur kan variëren van geelwit bij de zacht gebakken tot donkerpaars bij de hard gebakken producten. 54 Algemeen is Pingsdorf- type aardewerk te dateren vanaf de 10e tot de eerste helft van de 13e eeuw. 55 Aanvankelijk werd dit materiaal in de buurt van Pingsdorf zelf geproduceerd; vanaf de tweede helft van de 11e eeuw verschuift de productie echter naar centra in
52
Dijkstra 1998, 28-32. Kleij 2000, 110. 54 Verhoeven 1998, 69. 55 Dijkstra 1998, 33. 53
Zuidnederlandse Archeologische Notities 18/ definitieve versie 10-01-2006
20
Inventariserend Veldonderzoek Kapel-Avezaath De Brede School
Zuid-Limburg, zoals Brunssum, Schinveld, Nieuwenhagen, Waubach. 56 In Kapel-Avezaath is het Pingsdorf- type aardewerk opvallend aanwezig (43 scherven, waarvan 37 MAI). Het gaat voornamelijk om relatief kleine fragmenten. Bijlage 6, fig. 5 toont een randfragment met oor van een tuitpot in een matig hard, geelwit baksel. De eenvoudig afgeronde rand is chronologisch niet significant. 57 Op de rand bevinden zich enkele resten van de oorspronkelijk roodbruine verf. Een klein potje in klinkend hard gebakken Pingsdorf- type aardewerk is weergegeven in bijlage 6, fig. 6. Het Paffrath- type aardewerk is gemagerd met zand en is te herkennen aan de karakteristieke gelaagde, bladerdeegachtige structuur en de zwarte metaalglans op de buitenkant van de potten. Het aardewerk uit Paffrath zelf werd door Lung gedateerd tussen de 10e en de 13e eeuw. Het Paffrathaardewerk in Nederland is echter meestal jonger. Ook elders (o.a. in Wildenrath en Pingsdorf) werden potten vervaardigd met een op Paffrath lijkend uiterlijk. 58 Daarom is gekozen voor de term ‘Paffrathtype aardewerk’. In Kapel-Avezaath zijn 20 fragmenten, waarvan 16 MAI verzameld. Deze aardewerkcategorie leverde geen preciezere datering op. Verschillende randtypes werden onderscheiden, waarvan twee weergegeven in bijlage 6, fig. 7 en 8. Volgens Verhoeven komen de meeste randprofielen in Paffrath- type aardewerk voor in zowel jonge als oude complexen. 59 In Kapel-Avezaath De Brede School is één scherf Duisburg- type aardewerk verzameld. Het Duisburg- type aardewerk bestaat voornamelijk uit grof gemagerde, reducerend of oxiderend gebakken potten die ofwel onversierd zijn, ofwel met een radstempel versierd zijn. Dit aardewerk kan algemeen gedateerd worden in de 9e en 10e eeuw, maar de nadruk wat betreft export ligt vooral op de late 9e en 10e eeuw. 60 Binnen de Maaslandse waar bestaat een fijne en een iets grovere variant. 61 De grovere variant kan wat vroeger gedateerd worden dan de fijne. 62 Een Maaslands kannetje of kruikje uit KapelAvezaath behoort tot de grovere variant en vertoont bovendien een duidelijke analogie met de Oostsouburgse randtype- groep ‘de naar buiten verdikte rand met vlakke top’. 63 De Maaslandse waar uit Oostsouburg kan gedateerd worden tussen 900 en 975/1000. Op deze site bevestigt ook de afwezigheid van de manchetrand (die gedateerd kan worden in de late 11e eeuw en de 12e eeuw) deze datering. Ook voor het randfragment kan een vroege datering voorgesteld worden in de 10e eeuw. Het baksel is geel-roze met een fijne zandmagering; de glazuurlaag is geel-groen. Het merendeel van het Maaslands aardewerk uit Kapel-Avezaath heeft echter een fijn baksel; de productie hiervan loopt door tot in de 13e eeuw. Het gaat om 10 scherven, waarvan 8 MAI. De Elmpter waar bestaat in Kapel-Avezaath uit 47 scherven, waarvan 13 MAI. Het betreft een aardewerkcategorie die te dateren is tussen het midden van de 12e eeuw en de 14e eeuw. Dit aardewerk is reducerend gebakken. Het oppervlak is soms afgebladderd, zodat witte plekjes zichtbaar zijn. 64 Het leeuwendeel van het aardewerk is ‘kogelpot aardewerk’. Het gaat om 383 scherven, waarvan 43 MAI. Bijlage 6, fig. 1 en 2 toont twee kogelpotten die compleet in situ zijn aangetroffen (V1.56 en V2.22). Delen ontbreken echter doordat het materiaal deels weggetrokken is door de kraan en dus niet volledig verzameld kon worden. Bijna alle fragmenten zijn reducerend gebakken en zijn met zand gemagerd. Het merendeel van de potten hebben een afgeronde naar buiten gebogen rand, al dan niet met een dekselgeul. Bijlage 6, fig. 9 (V3.25) toont een kogelpot fragment met een radstempel. Op grond van het kogelpot aardewerk kan geen specifieke datering gegeven worden. De productie van
56
Verhoeven 1998, 69. Verhoeven 1998, 74. 58 Verhoeven 1998, 79. 59 Verhoeven 1998, 80. 60 Kleij 2000, 111; Dijkstra 1998, 37. 61 Verhaeghe 1995, 156. 62 Dijkstra 1998, 39. 63 Verhaeghe 1995, 159. 64 Dijkstra 1998, 35. 57
Zuidnederlandse Archeologische Notities 18/ definitieve versie 10-01-2006
21
Inventariserend Veldonderzoek Kapel-Avezaath De Brede School
dit handgemaakte aardewerk vangt aan in de 8ste eeuw en loopt door tot in de 13e eeuw. Daarna vindt een georganiseerde productie plaats van grijsgedraaid aardewerk. In de loop van de 13e eeuw vindt de overgang plaats van kogelpot aardewerk naar grijsgedraaid aardewerk. De productie van dit aardewerk loopt door tot het einde van de 15e eeuw. In Kapel-Avezaath zijn 146 scherven verzameld die 17 MAI representeren. Bijlage 6, fig. 4 en 3 toont respectievelijk een pot met een uitgeknepen standvoet (V1.55) en een pot met drie standvinnen (V1.27). Vanaf 1450 wordt het grijsgedraaide aardewerk stilaan vervangen door roodgedraaid (al dan niet geglazuurd) aardewerk. 65 De productie van dit materiaal loopt door tot in de Nieuwe tijd. Het gaat om potten, pannen, kommen, grapen, kannen, pispotten, vetvangers, vuurklokken enzovoort. Het roodgedraaide middeleeuwse aardewerk bestaat uit 20 scherven, waarvan 4 MAI. Vanaf het laatste kwart van de 13e eeuw wordt ‘echt’ steengoed geproduceerd. Steengoed is een aardewerksoort die door een bakking op heel hoge temperatuur klinkend hard is en volledig versinterd. Hierdoor is het volledig waterdicht. Steengoed werd in het Rijnland en in de Eifel geproduceerd en verhandeld naar onder andere Nederland. Het gaat in totaal om 23 scherven, waarvan 16 MAI. Het steengoed dat verzameld werd in Kapel-Avezaath bestaat voornamelijk uit producten afkomstig van Langerwehe en Siegburg. De productie van Langerwehe liep door tot 1475; die van Siegburg tot 1632. 66 De overgang naar volledig versinterd aardewerk vond plaats tussen 1270 en 1290. 67 Daarvoor werd reeds ‘proto-steengoed’ geproduceerd; dit minder versinterde materiaal kan gedateerd worden tussen 1200 en 1280. In totaal zijn 7 scherven proto-steengoed verzameld die 7 MAI representeren. 7.5.3 Het aardewerkspectrum uit de Nieuwe tijd Een schaal of schotel in ‘industrieel wit’ aardewerk kan gedateerd worden tussen 1750 en 1900. Een pispot in roodbakkend aardewerk werd bijna volledig gerecupereerd. Een deel van de pot werd echter weggetrokken door de kraan, waardoor niet alle fragmenten verzameld konden worden. Op de volledige binnenzijde en op de buitenzijde van de bovenrand zit een glazuurlaag. Onder de buitenrand bevindt zich een geschilderde bruine lijn. Deze pispot kan gedateerd worden in de 19e eeuw. Werra- aardewerk werd in diverse plaatsen in het gebied tussen Weser, Leine en Werra gemaakt. Het baksel van dit aardewerk is geel tot roze en het oppervlak is voorzien van een geel of roodbruin loodglazuur en versierd met slibstrepen. Het is te dateren tussen 1580 en 1630. 68 In KapelAvezaath De Brede School is één randscherf van een schotel in Werra- aardewerk gevonden. 7.5.4 Interpretatie Het aardewerk is algemeen gezien goed geconserveerd. Wel kan opgemerkt worden dat de scherven uit de Vroege Middeleeuwen (in dit geval pas vanaf 860 tot 1000) - Badorf- type aardewerk, Huneschans- type aardewerk, Duisburg- type aardewerk, een deel van het kogelpot aardewerk en de scherf Karolingisch ruwwandig aardewerk – relatief klein zijn in vergelijking met het aardewerk uit de Volle (1000-1300) en Late Middeleeuwen (1300-1500). Voornamelijk het aardewerk uit de Volle Middeleeuwen is opvallend aanwezig: Pingsdorftype aardewerk, Duisburg- type aardewerk, Elmpter waar, lokaal handgemaakt aardewerk (voornamelijk kogelpot), Maaslands aardewerk, Paffrath- type aardewerk en proto-steengoed. Het 65
Bartels 1999, 110. Bartels 1999, 68. 67 Bartels 1999, 44. 68 Verhoeven 1996, 54. 66
Zuidnederlandse Archeologische Notities 18/ definitieve versie 10-01-2006
22
Inventariserend Veldonderzoek Kapel-Avezaath De Brede School
kogelpot aardewerk (waarvan een deel echter ook vroeg- middeleeuws is) en het Pingsdorf- type aardewerk komen in Kapel-Avezaath De Brede School in groten getale voor. Opmerkelijk zijn een viertal kogelpotten (waarvan twee getekend: zie bijlage 6, fig. 1 en 2) die compleet zijn teruggevonden. Een deel van de potten is echter door de kraan ‘onthoofd’, waardoor niet alle fragmenten verzameld konden worden. Het laat-middeleeuwse aardewerk bestaat voornamelijk uit steengoed en grijsbakkend gedraaid aardewerk. Beide aardewerkcategorieën lopen normaliter door in de Nieuwe tijd. Het steengoed omvat voornamelijk producten uit Langerwehe en Siegburg. Gezien het feit dat de productie van Langerwehe- steengoed stopt in 1475 en die van Siegburg in 1632 en het feit dat grijsbakkend gedraaid aardewerk vanaf 1450 stilaan vervangen wordt door roodbakkend aardewerk, kunnen we besluiten dat deze aardewerkcategorieën in dit geval bijna niet uit de Nieuwe tijd stammen (met uitzondering van de pispot). Ook een aantal potten van grijsbakkend gedraaid aardewerk zijn (zie bijlage 6, fig. 3 en 4) compleet teruggevonden. Voor de datering van de site kunnen we dus besluiten dat het aardewerk te dateren is vanaf de Karolingische periode tot de Nieuwe tijd. Het zwaartepunt ligt echter in de Volle Middeleeuwen (1000-1300). Het bestudeerde aardewerk bestaat in hoofdzaak uit gebruiksaardewerk. De grote hoeveelheid kogelpotten (onder andere in handgemaakt aardewerk en in Paffrath- type aardewerk), de grijsbakkend gedraaide potten en de kannen in steengoed zijn hierbij representatief. Deze gegevens zouden eerder wijzen op een gebruik van de site ‘Kapel-Avezaath De Brede School’ als nederzetting. Het aardewerkspectrum van ‘Huis Malburg’, een middeleeuwse nederzetting in Kerk-Avezaath, levert een gelijkaardig beeld op voor de Volle Middeleeuwen. Ook hier primeren Pingsdorftype-, Badorftype- aardewerk en kogelpot aardewerk. 69 7.5.5 Bijzondere vondsten Speelschijfje Een bodem (V2.36) van een Romeinse geverfde beker (in techniek b) werd in de Volle Middeleeuwen waarschijnlijk gebruikt als speelschijfje of als deksel. De bodem heeft een diameter van 5 cm. De randen lijken afgeslepen te zijn. Spinklosje In de bouwvoor is een biconisch spinklosje (uit de Vroege/Volle Middeleeuwen) gevonden met een hoogte van 21 mm; de grootste diameter bedraagt 24 mm, de diameter van het gat 8 mm (zie bijlage 6, fig. 10). Aardewerken spinklosjes komen regelmatig in opgravingen voor. Ze werden, samen met het daarin gestoken spinhoutje, gebruikt als handspindel voor het spinnen van wol. Door de uitvinding van het spinnenwiel zijn ze in de loop van zeventiende en achttiende eeuw verdrongen.70 Het spinklosje uit Kapel-Avezaath Brede School is wielgedraaid en is vervaardigd in een Rijnlands baksel. 7.6 GLAS Bij het onderzoek zijn slechts twee fragmenten glas gevonden. Deze blauwe glasfragmenten zijn afkomstig van hetzelfde object dat versierd was met ribben. Het glas is sterk aangetast door irisatie. De fragmenten zijn van een blauwe schenkkan. Een directe parallel is gevonden in de Dordrecht. 71 Deze heeft 24 ribben en het glas is eveneens blauw (bijlage 6). Dit soort kannen zijn gemaakt in de Zuidelijke Nederlanden en dateren in de tweede helft van de 16e eeuw.
69
Kleij 2000, 119. Lenting et alii 1993, 329. 71 Henkes 1994, 228. 70
Zuidnederlandse Archeologische Notities 18/ definitieve versie 10-01-2006
23
Inventariserend Veldonderzoek Kapel-Avezaath De Brede School
7.7 VERBRANDE LEEM De 64 fragmenten verbrande leem zijn afkomstig van vlechtwerkwanden van huizen die met leem zijn dichtgesmeerd. In de verbrande leem zijn vaak de takindrukken zichtbaar van het vlechtwerk. In het overgrote deel van de middeleeuwse sporen is verbrande leem aanwezig, maar alleen de grotere stukken zijn verzameld.
8. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN 8.1 CONCLUSIES Het archeologisch onderzoek van het plangebied De Brede School te Kapel-Avezaath heeft een groot aantal sporen opgeleverd die hoofdzakelijk dateren vanaf de Karolingische tijd tot en met de Late Middeleeuwen. De sporen behoren tot de rurale nederzetting waaruit de huidige dorpskern van KapelAvezaath ontstaan is. In het onderstaande worden de onderzoeksvragen zoals geformuleerd staan in hoofdstuk 3 (doel van het onderzoek) bespoken. De interpretatie van de waarnemingen dienen als leidraad. Bij het onderzoek zijn greppels, kuilen, waterputten, paalkuilen en dierbegravingen aangetroffen. De sporendichtheid was zeer hoog. De archeologische resten kunnen geïnterpreteerd worden als bewoningssporen op de diergraven na. Deze hebben waarschijnlijk een rituele functie. Veel greppels behoren tot een meerfasig perceleringssysteem, waarvan de eerste aanleg in de Karolingische tijd dateert. Dit systeem was in de Volle Middeleeuwen nog in gebruik. Aan het einde van de Late Middeleeuwen wordt een nieuw verkavelingssysteem aangelegd dat met enkele veranderingen dienst doet tot in de 19e eeuw. De aangetroffen paalkuilen zijn van gebouwplattegronden, maar door de geringe breedte van de werkputten was het onmogelijk om de plattegronden van woongebouwen te herkennen. In werkput 1 zijn wel de plattegronden herkend van twee kleine bijgebouwtjes. Over de gehele lengte van de onderzochte proefsleuven zijn sporen uit de verschillende perioden aangetroffen. De nederzettinggrens in de Karolingische tijd en het begin van de Volle Middeleeuwen is zichtbaar in de diepe greppels die zijn aangetroffen aan de noord en zuidkant van het terrein. Voor de latere perioden is de grens niet gevonden. De sporen strekken zich aan de west en oostkant uit tot buiten het onderzochte terrein. Het eerste sporenvlak ligt direct onder de bouwvoor op gemiddeld 40 cm –mv. Op dit niveau worden veel sporen nog afgedekt zodat de aanleg van meerdere vlakken vereist is. Op sommige plaatsen zijn zelfs drie of vier vlakken noodzakelijk. Een dik pakket cultuurlagen zoals voorspeld was niet aanwezig. Wel is een dik sporenpakket aangetroffen dat bestaat uit diep ingegraven perceleringsgreppels, grote kuilen, waterputten en een groot aantal paalkuilen. Hoewel de sporen direct onder de bouwvoor liggen zijn deze goed bewaard. Op een aantal plaatsen in werkput 1 en 2 is een subrecente bouwvoor aanwezig die de sporen afdekt. Uit het kleine aantal gecoupeerde paalkuilen, die diep ingegraven zijn, kan geconcludeerd worden dat dit soort sporen goed bewaard zijn. Veel Karolingische sporen worden waarschijnlijk afgedekt door cultuurlagen en jongere sporen. Enkel in werkput 3 zijn direct onder de bouwvoor middeleeuwse cultuurlagen aangetroffen. Opvallend is het kleine aantal recente verstoringen dat is aangetroffen. Voor de middeleeuwse nederzetting geldt een hoge mate van gaafheid op het onderzochte gedeelte. De conserveringstoestand van het metaal, aardewerk, bot en natuursteen is uitstekend. De conserveringstoestand van hout en onverkoolde zaden zal over het algemeen slecht tot matig zijn door de lage grondwaterstand. Alleen in zeer diepe sporen zoals waterputten, die tot onder de gemiddeld laagste grondwaterstand reiken, kan dit materiaal bewaard gebleven zijn. Bij het onderzoek is geen enkel spoor aangetroffen dat tot deze diepte reikt.
Zuidnederlandse Archeologische Notities 18/ definitieve versie 10-01-2006
24
Inventariserend Veldonderzoek Kapel-Avezaath De Brede School
Een esdorp met gestrekte hoofdvorm is nog herkenbaar in het huidige wegenpatroon. Dit type dorp is karakteristiek voor het rivierengebied. De bewoning van de nederzetting ligt ingeklemd tussen de Zoelenstraat in het noorden en de Kromme Steeg in het zuiden. De dichtheid van de sporen duidt erop dat de nederzettingskern is aangesneden. De eerste vermelding van Avezaath stamt uit een schenkingsoorkonde uit 850. De toponiem van het onderzochte terrein is Hoge Hof. Deze naam wijst op een lokale rechtspraak die hier heeft plaatsgevonden in de Middeleeuwen. In de 19e eeuw draagt het terrein de naam Poelzigt. Het terrein is nu in gebruik als speeltuin, voetbalveld, parkeerplaats, buurthuis en school. De bewoningsporen zijn ingegraven in oeverafzettingen en onderliggende beddingafzettingen van de rivier Linge die op korte afstand van de nederzetting ligt. Op het beddingzand is een scherf van een versierde terra sigilata kom gevonden die in de Romeinse tijd dateert. Deze scherf moet afkomstig zijn van een nabij gelegen nederzetting waar tijdens het onderzoek verder geen resten van gevonden zijn. Geconcludeerd kan echter worden dat het onderzoeksterrein in de Romeinse tijd niet geschikt was voor bewoning. 8.2 AANBEVELINGEN De doelstelling van het Inventariserend Veldonderzoek is om een archeologische waardering te geven aan het terrein. Op basis van de resultaten van het IVO is, op de in de KNA voorgeschreven wijze, de waardering van de vindplaats bepaald. Gesteld kan worden dat de archeologische resten talrijk en zeer goed bewaard zijn. Het onderzochte terrein kent een lang bewoningstraject, waarvan de oudst gevonden sporen dateren in de Karolingische periode. De bewoning loopt zonder onderbreking door tot heden. De archeologische resten zijn belangrijk in het onderzoek naar rurale nederzettingen in de Middeleeuwen. Het archeologische sporenvlak bevindt zich op ca. 40 cm –mv. Door deze geringe diepte zullen de sporen ernstig of geheel vernietigd worden door de geplande graafwerkzaamheden die noodzakelijk zijn bij de uitvoering van het plangebied De Brede School. Het plangebied heeft een hoge archeologische waarde en de vindplaats is behoudenswaardig. De waardering van de vindplaats is weergegeven in onderstaande tabel. Waarden Beleving Fysieke kwaliteit Inhoudelijke kwaliteit
Criteria
Beoordeling hoog
Schoonheid Herinneringswaarde Gaafheid 3 Conservering 2,5 Zeldzaamheid Informatiewaarde Ensemblewaarde Representativiteit
midden laag wordt niet gescoord wordt niet gescoord
2 2 2,2 niet van toepassing
Waarderingstabel Wanneer bescherming van de archeologische resten onmogelijk blijkt en de ontwikkeling van het plangebied doorgaat, is het advies om vooraf een archeologische opgraving uit te voeren. Op verzoek van de gemeente Tiel is de mogelijkheid onderzocht om de bestaande school in de Hogehof 2a uit te breiden. Dit zou moeten gebeuren door het huidige schoolgebouw uit te bouwen en het schoolplein te verplaatsen. Het schoolplein kan zonder problemen verplaatst worden mits de graafwerkzaamheden bij de aanleg van een nieuw plein niet dieper gaan dan 35 cm –mv.
Zuidnederlandse Archeologische Notities 18/ definitieve versie 10-01-2006
25
Inventariserend Veldonderzoek Kapel-Avezaath De Brede School
Wanneer de school uitgebouwd wordt, zullen ongetwijfeld werkzaamheden plaatsvinden die de archeologische sporen verstoren, zoals heien en het uitgraven van een bouwput. Voor dit deelterrein adviseren wij een niet-verstorende wijze van bouwen (geen verstoring dieper dan -0,35 cm –mv). Indien dit niet mogelijk is, adviseren wij voor de te verstoren delen alsnog archeologisch veldonderzoek.
Zuidnederlandse Archeologische Notities 18/ definitieve versie 10-01-2006
26
Inventariserend Veldonderzoek Kapel-Avezaath De Brede School
LITERATUUR Baart, J. et al., 1977: Opgravingen in Amsterdam. 20 jaar stadskernonderzoek, Haarlem. Bartels, M., 1999: Steden in scherven 1, Vondsten uit beerputten in Deventer, Dordrecht, Nijmegen en Tiel (1250-1900), Amersfoort. Bedeaux, D.G., 2004: Plangebied de Brede School te Kapel-Avezaath, gemeente Tiel, een inventariserend archeologisch onderzoek (RAAP-Notitie 565), Amsterdam. Dijkstra, J., 1998: Archeologisch Onderzoek in de binnenstad van Tiel juni t/m september 1996, lokaties Koornmarkt en Tol-Zuid, (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 57), Amersfoort. Driesch, A. von den/J. Boessneck, 1974: Kritische Anmerkungen zur Widerristhöhenberechnung aus Längenmassen vor- und frühgeschichtlicher Tierknochen, Säugetierkundliche Mitteilungen 22, 325348. Driesch, A. von den, 1976: Das vermessen von Tierknochen aus vor- und frühgeschichtlichen Siedlungen, Munchen. Edelman, C.H/A.W. Vlam 1949: Over de perceelnamen van rivierkleigebied, Betuwe en Bommelerwaard, Toponymica 12, Onomastica Neerlandica, Leuven. Clark, J., 1995: Horseshoes, in: J. Clark (red), The medieval horse and its aquipment c. 1150-1450: Medieval finds from excavations in London, London, 75-123. Egan, G./F. Pritchard, 1991: Dress accessories c.1150 - c.1450, medieval finds from London 3, London. Frick, H.J., 1992/1993: Karolingisch-Ottonische Scheibenfibeln des nördlichen Formenkreises, Offa 49/50, 243-358. Harten, J.D.H., 1986: Oude nederzettingspatronen in de Bommelerwaard. In: H.J.A. Berendsen (red.); Het landschap van de Bommelerwaard, Nederlandse Geografische Studies 10, 67-90. Henderikx, P.A., 1986: The lower delta of the Rhine and the Maas: Landscape and habitation from the Roman period to c. 1000, BROB 36, 447-599. Kars, H., 1980: Early-Medieval Dorestad: An Archaeo-Petrological Study, Part I: General Introduction: The Tephrite Querns, BROB 30, Amersfoort, 393-422. Kars, H. 1983: Het Maalstenenproductiecentrum bij Mayen in de Eifel, ROB Overdrukken nr. 194, Amersfoort. Kleij, , 2000: Aardewerk, in: Oudhof, J.W.M. et al. (red.) ‘Huis Malburg’ van spoor tot spoor, Een middeleeuwse nederzetting in Kerk-Avezaath (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 81), Amersfoort, 97-138 .
Zuidnederlandse Archeologische Notities 18/ definitieve versie 10-01-2006
27
Inventariserend Veldonderzoek Kapel-Avezaath De Brede School
Grant, A., 1982: The use of tooth wear as a guide to the age of domestic ungulates, in B. Wilson/C. Grigson/S. Payne (eds.), Ageing and Sexing Animal Bones from Archaeological Sites (BAR British Series 109), 91-108. Hambleton, E., 1999: Animal husbandry regimes in Iron Age Britain, Oxford (BAR British Series 282). Harcourt, R.A., 1974, The dog in prehistoric and early historic Britain, Journal of Archaeological Science 1, 151-175. Henkes, H. E., 1994: Glas zonder glans: vijf eeuwen gebruiksaardewerk uit de bodem van de Lage Landen, 1300-1800 (Rotterdam papers 9), Rotterdam. Künzl, R.E./D.P. Blok/J.M. Verhoeff 1988: Lexicon van Nederlandse Toponiemen tot 1200, (Publikaties van het P.J. Meertens-Instituut voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, 8), Amsterdam. Lenting, J.J. et al. (red.), 1993: Schans op de grens: Bourtanger bodemvondsten 1580-1850, Sellingen. May, E., 1985: Widerristhöhe und Langknochenmaße bei Pferden – ein immer noch aktuelles Problem, Zeitschrift für Säugetierkunde 50, 368-382. Oudhof J.W.M., 2000: Sporen en structuren. In : Oudhof J.W.M./J. Dijkstra/A.A.A Verhoeven (red.); ‘Huis Malburg’ van spoor tot spoor. Een middeleeuwse nederzetting in Kerk-Avezaath, (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 81), Amersfoort, 79-91. Romijn P.G.A., 2000: Oude kaarten van Tiel en Omgeving 16e -20e eeuw, Tiel. Serjeantson, D., 1996: The animal bones, in: S. Needham/T. Spence, Refuse and Disposal at Area 16 East Runnymede, London (Runnymede Bridge Research Excavations 2). Silver, I.A., 19692: The ageing of domestic animals, in D. Brothwell/E. Higgs (eds), Science in archaeology, Bristol, 283-302. Uyl, R.G. den, 1958: Dorpen in het rivierkleigebied, BKNOB 6e serie, 11, 97-114. Verhaeghe, ,1995: Het vroeg-middeleeuwse geglazuurde aardewerk uit Oost-Souburg, in: Heeringen, R.M. van et al.(red.), Vroeg-Middeleeuwse ringwalburgen in Zeeland, Goes, 155-171. Verhelst, E.M.P., 2002: De nederzettingsgeschiedenis van Ophemert (ca. 450-1550 na Chr.) Ongepubliceerd typescript, Amsterdam. Verhelst, E.M.P., 2004: Tiel Binnenhoek. Een archeologische begeleiding.(RAAP-Rapport 1076), Amsterdam. Verhoeven, A.A.A., 1998: Middeleeuws gebruiksaardewerk in Nederland, 8ste-13de eeuw, Amsterdam. Wientjes, R.C.M., 2000: Geschreven bronnen. In: Oudhof J.W.M./J. Dijkstra/ A.A.A Verhoeven (red.); ‘Huis Malburg’ van spoor tot spoor. Een middeleeuwse nederzetting in Kerk-Avezaath, (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 81), Amersfoort, 79-91.
Zuidnederlandse Archeologische Notities 18/ definitieve versie 10-01-2006
28
Inventariserend Veldonderzoek Kapel-Avezaath De Brede School
Wientjes, R.C.M., 2001: De geschreven bronnen. In: Verhoeven A.A.A/O. Brinkkemper (red.); Twaalf eeuwen bewoning langs de Linge bij de Stenen Kamer in Kerk-Avezaath (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 85), Amersfoort, 130-157.
Zuidnederlandse Archeologische Notities 18/ definitieve versie 10-01-2006
29
Bijlage 1 Overzicht van archeologische perioden Nieuwe tijd 1500 na Chr.- heden Recent 1900 na Chr.- heden Subrecent/postmiddeleeuwen 1500 na Chr.- 1900 na Chr. Late Middeleeuwen
1300 na Chr.- 1500 na Chr.
Volle Middeleeuwen
1000 na Chr.- 1300 na Chr.
Vroege Middeleeuwen Ottoonse periode Karolingische periode Merovingische periode
450 na Chr.- 1050 na Chr. 900 na Chr.- 1050 na Chr. 725 na Chr.- 900 na Chr. 450 na Chr.- 725 na Chr.
Romeinse tijd
12 voor Chr.- 450 na Chr.
IJzertijd
800 voor Chr.-12 voor Chr.
Bronstijd
2000 voor Chr.- 800 voor Chr.
Neolithicum (nieuwe steentijd)
5300 voor Chr.-2000 voor Chr.
Mesolithicum (midden steentijd)
8800 voor Chr.- 4900 voor Chr.
Paleolithicum (oude steentijd)
300.000 voor Chr.- 8800 voor Chr.
Bijlage 2
153
154
155
KAPEL - AVEZAATH
434
433
432
Onderzoekslocatie Kapel-Avezaath Brede School
Bijlage 3
N �
����
Puttenplan Onderzoeksgebied Esdorp met gestrekte hoofdvom Hoge Hof Zoelenstraat en Kromme Steeg Gedeelte Kromme Steeg dat in onbruik geraakt is Kerk Linge
Puttenplan met markerende elementen in Kapel-Avezaath
N ���
�
S71 S72 S75 1
B B
WP3 WP 1
S16
V2.22 S29
restant S36 V2.31
S50
WP2 S213
paalkuilen spieker 1
S8
S221 S183
V1.27
greppel spieker 2 S150
S43 S141
S28
V1.56 S71
V1.55
1
A
S65
Natuurlijke ondergrond Karolingisch Ottoonse periode Volle Middeleeuwen Late Middeleeuwen Subrecent Recent Diergraf Compleet aardewerk AA Profiel bijlage 5 BB Vlak bij verdiept profiel 1
A
S1
1
Bijlage 4. Overzicht sporen (Bij perioden met meerdere kleuren. Eerste kleur is vroeg en oplopend naar jong in dezelfde periode).
Bijlage 5
A
A
4,50 m +NAP
1
4,50 m +NAP
S 10
S 79 S 201 S1
S 202 S 203
S 205
3,50 m +NAP
S 65
S 206
Profiel door de greppels aan de zuidkant van de onderzoekslocatie in werkput 1
3,50 m +NAP
Bijlage 6
2
1
3
4
Twee kogelpotten (V2.22 en V 1.56) en twee grijsbakkend gedraaide potten (V1.27 en V1.55). Schaal 1:4
6 5
8
7
9
10
5. Tuitpot (V2.18) en 6. Potje (V3.20) in Pingsdorf- type aardewerk 7. en 8. Twee randen Paffrathtype aardewerk 9. Rand van een kogelpot met radstempelversiering (V3.25), schaal 1:3, 10. Vroeg- of vol-middeleeuws spinklosje (V1.36) , schaal 1:2, 11. Fragment van een glazen kan (V1.77), schaal1:4 (Henkes 1994, 228, afb. 49.11)
11
Bijlage 7
Penning Vondstnummer: 1.6 Datering: ca. 1400
Rekenpenning Vondstnummer: 2.1 Datering: 1497-1521
Halve Penning Vondstnummer: 1.35 Datering: 1402-1423
Mijt Vondstnummer: 1.37 Datering: 1450-1500
Halve Groot Vondstnummer: 1.50 Datering: 1434-1506
Dupondius Vondstnummer: 1.29 Datering: 37-41 na Chr.
Schijffibula Vondstnummer: 2.5 Datering: 900-1050
Muntfibula Vondstnummer: 3.6 Datering: 750-950
Karolingisch Beslagstuk Vondstnummer: 3.5 Datering: 750-950
Bijlage 7
Riembeslag Vondstnummer: 2.6 Datering: 750-950
Pootje van Grape Vondstnummer: 1.18 Datering: 1350-1500
Profaan-insigne Vondstnummer: 1.55 Datering: 1350-1500
Boeksluiting Vondstnummer: 1.8 Datering: 1600-1650
Riembeslag Vondstnummer: 1.2 Datering: 1150-1500
Kram Vondstnummer: 1.5 Datering: 750-950
Bijlage 7
Gesp met ronde beugel Vondstnummer: 1.46 Datering: 1350-1500
Gesp met beslagplaat Vondstnummer: 1.54 Datering: 1350-1500
Gesp met D-vormige beugel Vondstnummer: 1.55 Datering: 1350-1500
Profielgesp Vondstnummer: 2.37 Datering: 1350-1500
Gesp met rechthoekige beugel (incompleet) Vondstnummer: 1.44 Datering: 1500-1550
Golfrandhoefijzer (gebroken) Vondstnummer: 2.3 Datering: 1100-1300
Bijlage 7
Golfrandhoefijzer (fragment) Vondstnummer: 2.11 Datering: 1100-1300
Hakbijl Vondstnummer: 1.76 Datering: 1350-1500
Lanspunt/Beitel (fragment) Vondstnummer: 2.46 Datering: Onbekend