ARRESTEN Winterwerp
Ging over de verplichte opname van geesteszieken in een psychiatrische inrichting. Hij had geen mogelijkheid tot beroep bij een onafhankelijke rechter over deze beslissing. De beslissingen waartegen Winterwerp beroep had ingesteld leverden een schending op van art 5 lid 4 EVRM
Benthem
Conclusie: de afdeling geschillen van bestuur voorziet niet in de 'vaststelling door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht' in de zin van art 6 EVRM. Of er sprake is vaan burgerlijke rechten en verplichtingen in de zin van art 6 EVRM o.a. beoordeeld aan de hand van de criteria dat de betrokken vergunning: - kan worden overgedragen - een voorwaarde is voor de uitoefening van een deel van de bedrijfsactiviteiten - van vermogensrechtelijke aard is.
Glimmerveen
In deze uitspraak komt de spanningsverhouding tussen rechtstaat en democratie tot uitdrukking, want enerzijds haalt de Commissie de opvatting van het Europees Hof aan dat de hier in het geding zijnde vrijheid van meningsuiting een van de essentiële grondslagen is van een democratische samenleving. Dit brengt met zich dat art 10 EVRM ook van toepassing is op uitingen die beledigend, shockeren of storend zijn voor de overheid of andere sectoren van de bevolking, Dit is een voorwaarde voor pluralisme, tolerantie en ruimheid van geest, welke essentiële elementen zijn van een democratische samenleving. Deze gedachtegang lijkt nauw verwant aan de formele conceptie van democratie. Anderzijds is de Commissie van mening dat in dit geval aan de klagers geen beroep toekomt op art 10 EVRM wegens de aard van hun politieke ideeën. De Commissie overweegt dat de klagers art 10 EVRM misbruiken voor activiteiten die in strijd zijn met de tekst en de geest van het verdrag en die zouden kunnen leiden tot de vernietiging van andere rechten en vrijheden, die in het verdrag zijn opgenomen. De tekst van art 17 EVRM zou tegen de achtergrond van de Preambule van het verdrag beschouwd kunnen worden als een exponent van de materiële conceptie van democratie. De uitspraak van de Commissie lijkt dus beid door Bellekom onderscheiden concepties van democratie in zich te hebben.
Middelharnis (KB) KB Onderwijswetten
'Verlangd onderwijs' heeft twee elementen: de soort van onderwijs en de richting.
KB 21 oktober 1985
In deze casus komt in de eerste plaats het grondrecht op een minimuminkomen aan de orde (art 20 GW). De kernvraag is of op de X toekomende uitkering rechtmatig (straf)kortingen mogen worden toegepast. In de tweede plaats is de taakstelling van de overheid, verwoord in art 19 lid 1: bevordering van voldoende werkgelegenheid is voorwerp van zorg van de overheid' in het spel. Daartoe behoort enerzijds de zorg voor voldoende banen, opdat zoveel mogelijk mensen door werk in hun onderhoud kunnen voorzien. Maar een andere aspect van deze zorg is dat de overheid tevens dient te bevorderen dat er voldoende en in voldoende mate geschoolde mensen instaat zijn om de beschikbare arbeidsplaat sen te vullen. In casu verbindt de overheid aan het verkrijgen van bijstand de voorwaarden dat de belanghebbende althans leert Nederlands te spreken en te lezen, waardoor zijn kansen op de arbeidsmarkt in theorie zouden kunnen verbeteren.
Boycotbesluit Arnhem Groesbeek
De afdeling oordeelde over direct onderscheid met betrekking tot burgerlijke staat; het was naar haar mening niet objectief en redelijkerwijs te rechtvaardigen. In dit arrest is niet abstract getoetst.
Roze Front
Alleen de vrees voor wanordelijkheden die gepleegd zouden worden door buitenstaanders, niet voldoende is om de bedoelde vergadering te beëindigen. De Voorzitter overwoog dat een beperking van het recht tot betoging (in casu de weigering om toestemming te geven aan het Roze Front om een betoging te houden) 'niet gelagen kan zijn in de overweging dat onwettig gedrag van derden tegenover de deelnemers aan een dergelijke betoging de verstoring van de openbare orde ten gevolge zal hebben'. De burgemeester had een zware politiemacht kunnen inzetten om eventuele wanordelijkheden te voorkomen. Zelfs een zware belasting voor het politiekorps is geen reden om de toestemming voor een betoging te weigeren.
Krimpense marktverordening
Hazejager deed in zijn beroepschrift een beroep op de vrijheid van geweten, waarmee hij tevens de vrijheid van godsdienst op het ook leek te hebben. De ARRS toetste echter aan artikel 10 EVRM omdat het om een vorm van uitoefening van de uitingsvrijheid ging, namelijk de verkoop van boeken. Dat niet aan art 7 GW getoetst is hangt vermoedelijk samen met het feit dat beslist zou moeten worden of de verkoop van boeken op de markt een 'zelfstandig middel' is naar de verkoop van boeken in de winkel. Uit de toetsing blijkt dat de Afdeling zelf ambtshalve de verzochte vernietiging heeft getoetst aan een andere rechtsgrond dan door de klager was aangevoerd. De afdeling heeft de bestreden beschikking aan het noodzakelijkheidvereiste getoetst. De afdeling rechtspraak heeft de beslissing van de raad van de gemeente Krimpen vernietigd op grond van het feit dat de gedraging waarvoor vergunning werd gevraagd, viel onder het bereik van artikel 10 EVRM, terwijl de weigering (ging om weigering van een vrijstelling van de verzekeringseis in de verordening) in dit concrete geval een onrechtmatige beperking opleverde, omdat zij niet noodzakelijk was in een democratische samenleving. In deze casus heeft de ARRS de marktverordening als zodanig niet getoetst. Wel kan gesteld worden dat sprake is van een marginale beoordeling. Er heeft niet uitdrukkelijk een abstracte toetsing plaatsgevonden. Maar aangenomen mag worden dat de Afd. gronden had om aan te nemen dat de regeling in abstracto nog wel in overeenstemming was te achten met art 10 EVRM, zodat zij deze niet behoefde te vernietigen. Maar in concreto toetsend is zij tot een aanvaardbaar resultaat gekomen; door namelijk de weigering in concreto te vernietigen omdat weigering in dit concrete geval niet noodzakelijk was te achten in een democratische
samenleving. Paspoortinstructie
Ruimere interpretatie van het begrip 'wet' in verdragen. In casu de Paspoortinstructie een voor een iedere duidelijke en toegankelijke regeling.
Onderwijswetten
Het bevoegde gezag (meestal de raad of B&W) mogen de motieven van ouders voor de keuze van een bepaalde openbare basisschool niet toetsen. Dit blijkt duidelijk uit art 65 WBO en de ontstaansgeschiedenis ervan. Art 65 WBO is de neerslag van de keuzevrijheid van ouders. Deze is fundamenteel in het Nederlandse onderwijssysteem: ook de voorkeur van ouders voor bijzonder onderwijs wordt niet als zodanig getoetst.
Haags ventverbod
De HR merkte het verspreidingsrecht aan als onderdeel van de grondwettelijke waarborg zelf. Dus ook een voorafgaand verlof voor het openbaren van gedrukte stukken door ze te verspreiden openlijk tentoon te stellen of aan te slaan of wel door enig ander middel openbaar te maken, werd door de HR door de bepaling verhinderd. Deze benadering moest echter vanuit dogmatisch gezichtspunt wel tot problemen leiden in verband met de interpretatie van de clausule 'behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet'.
APV Tilburg
De HR onderscheid tussen openbaren en verspreiden in deze zin dat hij onder het eerste begrip verstaat het 'gedachten en gevoelens door middel van de drukpers zo….uiten dat zij voor anderen kenbaar zijn' en onder het tweede 'het recht van een ieder om een gedrukt geschrift en het daarin gedrukte, …te verspreiden, openlijk ten toon te stellen of door enig ander middel, in het openbaar aan het publiek bekend te maken'. Het grondrecht verbiedt echter ieder 'voorafgaand verlof', zodat in 'verbieden' alleen repressief optreden kan worden gelezen.. Door de verspreiding niet tot het grondrecht zelf te rekenen , maar als een annex of connex recht te beschouwen kon de HR beperkingen aan de verspreiding gesteld door lagere wetgevers, toelaatbaar achten. Dus: art 7 lid 1 GW: het verspreidingrecht is een connex recht, dat aan het recht tot openbaren is verbonden, maar het behoort niet tot het wezen, de kern van de drukpersvrijheid.
APV Nuth Demonstrant tegen atoombewapening
HR had overwogen dat 'wet' in het EVRM niet slechts betrekking had op regelingen die naar Nederlands recht als wetten in formele zin zijn te beschouwen, maar mede lagere wetgeving omvatten. Dus het begrip 'wet' in het EVRM lange tijd geïnterpreteerd als 'wet in materiële zin'.
Nederland ontwapent
De HR is niet van menig dat het aanbrengen van neonletters op een toren onder de bescherming van het kernrecht van het toenmalige art 7 GW viel. Het gaat hier om het connexe verspreidingsrecht.
Vietnam II
Een optocht kan volgens de HR het karakter hebben van een demonstratie, dat wil zeggen een uiting vormen van gedachten of gevoelens, c.q. een uiting van een mening. Maar ook een demonstratieve optocht wordt niet beschermd door art. 7, lid 1 GW, omdat de wijze van openbaren van gedachten of gevoelens te zeer verschilt van die, bedoeld in voormeld artikel van de GW, om daarmede op een lijn te kunnen worden gesteld. Een demonstratieve optocht wordt volgende de HR wel beschermd door het art 10 EVRM.
APV Helden
In deze zaak kon een beroep op artikel 7 GW niet slagen, omdat er sprake was van een demonstratie, hetgeen een wijze van openbaren van gedachten en gevoelens is die te zeer verschilt van de wijze van openbaren van gedachten en gevoelens in art 7 GW (oud), namelijk door middel van drukpers, om daarmee op een lijn te kunnen worden gesteld. Huidige artikel 7 lid 3 was misschien wel van toepassing geweest, echt er deze bepaling sluit alleen voorafgaand verlof uit voor zover het de inhoud van de aldus te openbare gedachten en gevoelens betreft. Een vergunningstelsel is dus mogelijk, mits de beoordeling van een verzoek om een vergunning niet afhangt van de inhoud van de te openbaren gedachten of gevoelens. Overigens recht tot betoging sinds 1983 apart g3eregeld in art 9 GW.
Weigering toestemming huwelijk Gedetineerden
Volgens de HR behoort in dit geval niet tot het recht van vereniging en vergadering: - de eis to t overleg met de directie va het huis van bewaring en de gedetineerdencommissie - het toelaten tot het huis van bewaring van een zgn. buitensecretaris. Wel behoort tot het recht van vereniging en vergadering de gebruikmaking van de faciliteiten die door de vereniging in deze zaak waren gevorderd (met name passende vergaderruimte, vergadermogelijkheden en het enquêterecht). De HR heeft overwogen dat het gebruikmaken van deze faciliteiten een noodzakelijk element vormt van het genoemde grondrecht met het oog op een doeltreffende uitoefening daarvan. Huidige recht: artikel 8 GW: recht van vereniging en art 9 GW: recht van vergadering. Op het recht van vergadering zijn ruimere beperkingen mogelijk. Zie ook art 15 GW.
Utrechts tippelverbod
Rb Utrecht: sprake van een abstracte en volle toetsing. De bewegingsvrijheid als grondrecht een centrale rol gespeeld. Bij de vraag of de toepassing van de betreffende gemeentelijke bepaling verenigbaar is met artikel 12 IVBPR is doorslaggevend of de in de verordening gelegen beperking van de bewegingsvrijheid noodzakelijk is in het belang van een van de in art 12 lid 3 IVBPR vermelde doelcriteria. Op grond van de concrete omstandigheden kwam de HR tot de conclusie Dat een zo vergaande beperking van de bewegingsvrijheid niet noodzakelijk kan zijn tot bescherming van een van de in de verdragsbepaling
genoemde belangen. Uit dit arrest komt naar voren dat de Nederlandse rechter tw meer geneigd is om op een actieve wijze aan de gedragsnorm 'nodig in een democratische samenleving' te toetsen. Dus: in dit arrest wordt geconcludeerd dat de door de overheid opgelegde beperking van een grondrecht niet in overeenstemming was met de in het desbetreffende grondrecht geformuleerde gedragscodes. Turkse werkneemster
Voor de Turkse werkneemster stat centraal de vraag in hoeverre zij recht heeft op een snipperdag op een islamitische feestdag. HR: de aanwezigheid op het werk kan in redelijkheid niet worden verlangd van een werknemer die: - tijdig tevoren - onderopgaaf van redenen - voor de viering van een voor hem belangrijke feestdag toestemming heeft gevraagd voor het opnemen van een snipperdag, tenzij te verwachten valt dat de gang van zaken in het bedrijf van de werkgever ernstig zal worden geschaad door de afwezigheid van de betrokken werknemer op die dag, dit te beoordelen naar de omstandigheden van het geval. De uitspraak van de HR doet nog het meest denken aan de situatie waarin het grondrecht een zekere invloed heeft uitgeoefend op de interpretatie van de privaatrechtelijke begrippen, bv 'dringende reden'. In dat geval gaat het in de termen van de grondwetgever dus om een lichte vorm van horizontale werking (namelijk fase 2).
Nederlanderschap
In dit arrest een minder scherpere omschrijving van het begrip 'discriminatie' dan de in het leerboek behandelde benadering.
Belastingboete
De HR verwijst in deze uitspraak expliciet naar de criteria die het Europees Hof in de Özturk zaak heeft ontwikkeld voor de toepasselijkheid van art 6 EVRM. Daaruit blijkt dat daarvoor niet beslissend is dat in casu het vergrijp waarvoor de boete is opgelegd naar het Nederlands rechtsstelsel niet tot het strafrecht behoort. Er moet veeleer gekeken worden naar de aard van het vergrijp, mede bezien in verband met het karakter van de straf (in casu de boete). Vervolgens stelt de HR vast dat de onderhavige boetes sancties zijn, gesteld op het overtreden van een norm met een algemeen verbindend karakter. De bedoeling van deze sancties is dat zij zowel preventief als bestraffend werken. Op grond van deze overwegingen komt de HR tot het oordeel dat de oplegging van een fiscale boete beschouwd moet worden als de instelling van een 'strafvervolging' in de zin van artikel 6 lid 1 EVRM, zodat deze bepaling op de onderhavige zaak van toepassing is.
Goudse plakverordening
De gemeenste moet de voorwaarden tot het daadwerkelijk gebruik van het middel 'aanplakken van pamfletten' scheppen. BV door aanplakborden ter beschikking van het publiek te stellen. In zoverre is er sprake van een 'sociaal' karakter van het klassieke grondrecht. Dus sprake van een 'sociale' interpretatie. De AG concludeerde onder meer dat als er niet voldoende gebruik van een middel van bekendmaking met zelfstandige betekenis zou overblijven, de Goudse APV bepaling onverbindend zou zijn. De rechtbank had in het algemeen overwogen dat de APV bepaling geen gebruik van enige betekenis overliet. Dat acht te de HR onjuist; dat is namelijk afhankelijk van de plaatselijke feitelijke situatie en daarover is in het vonnis van de rechtbank niets vastgesteld.
Binnentreden
De HR constateert dat artikel 9 Opiumwet niet in overeenstemming is met art 12 lid 2 GW. Echter de werking van art 12 lid 2 GW wordt hier volgens de HR beperkt door de krachtens art 140 GW vereiste eerbiediging van het voorheen bestaande art 9 Opiumwet. Deze redenering leidt t ot de conclusie dat laatstgenoemde bepaling niet in strijd is met de GW.
Stakingsrecht
De grondrechten die in deze casus een rol spelen zijn: - vrijheid van vereniging (art 8 GW) - vrijheid van ieder om vakverenigingen op te rechten en - zich bij een vakvereniging aan te sluiten (art 5 ESH, 11 EVRM, 8 IVESCR, 22 IVBPR) - recht om collectief te onderhandelen, alsmede 12 - het recht om collectief op te treden (art 6 ESH) In laatste instantie beslist de rechter of en in hoeverre een verdragsgrondrecht directe werking heeft. In casu overweegt de HR dat uit de tekst van art 6 ESH noch uit de geschiedenis van de totstandkoming van het verdrag valt af te leiden dat de verdragsluitende staten zijn overeengekomen dat art 6 niet direct zou werken. Dus art 6 werkt wel direct.
Satanskerk
Vraag was hier of de kloosterorde werkelijk een zelfstandig kerkgenootschap was of een bedrijf van bedenkelijk allooi. Om van een kerkgenootschap te kunnen spreken gaat het Hof uit van: - het moet gaan om een echte godsdienst en - de aanhangers ervan dienen in een gestructureerde organisatie opgenomen te zijn. De AG komt in zijn betoog op concrete waarneembare uitingen van een godsdienst en wel door invulling cq omschrijving van het begrip 'belijden': zie paragraaf 5 van de conclusie. Belijden moet in een direct e, toetsbare relatie tot een religie staan.
Edamse bijstandsmoeder
Een Edamse vrouw die een bijstandsuitkering had, kwam erachter dat haar buurman, tevens adjunctdirecteur van de Gemeentelijke Sociale Dienst in de desbetreffende gemeente, gegevens over haar privéleven had verzameld en doorgegeven aan de Sociale Dienst. HR: vooropgesteld moet worden dat, ook voor de periode waarin zich de feiten van de onderhavige zaak hebben afgespeeld, een recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer moet worden aanvaard dat aansluit bij vergelijkbare ontwikkelen in andere landen en dat naar zijn inhoud mede wordt bepaald door art 8 EVRM, waarvan moet worden aangenomen da het ook werking heeft tussen de burgers onderling. De HR stelde vast dat sprake was van een inbreuk op genoemd recht en onderzocht vervolgens of hiervoor ingevolge art 8 lid 2
EVRM een rechtvaardigingsgrond is. Dus: aanvaarding horizontale werking. Art 10 EVRM 'prescribed by law' : zelfs beperkingen toelaatbaar die berusten op geschreven of ongeschreven recht. In casu geen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer of op haar privacy, aldus het Hof. De HR bevestigt dat het recht zich niet ruimtelijk laat begrenzen, bv tot het huis waarin men leeft. Tevens stelt de HR vast dat het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer ook in het geding kan zijn in het geval van het vastleggen en doorgeven van gegevens die zijn verkregen door gewone zintuiglijke waarnemingen. Volgens de HR is het recht op eerbieding van de persoonlijke levenssfeer wel in het geding.. De volgende factoren waren van belang: - de buurgenoot heeft gegevens omtrent het privéleven verzameld en doorgegeven aan de sociale dienst - de man heeft in zijn hoedanigheid van adjunct directeur van de sociale dienst op eigen initiatief onderzoek c.q. heronderzoek als wenselijk naar voren gebracht - het betrof gegevens van intieme aard - de man heeft de gegevens doorgegeven zonder medeweten van de vrouw Verschil in reikwijdte tussen artikel 8 EVRM en art 10 GW: naast het algemene recht op eerbiediging van het privéleven beschermt artikel 8 EVRM ook het gezinsleven, het huis en de briefwisseling. Art. 10 GW bevat uitsluitend het algemeen recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. De reikwijdte van art 10 GW beperkter dan die van art. 8 EVRM. APV Zwolle
HR: stelde vast dat in casu het aanbieden van drukwerk niet viel onder het vergunningsvereiste, doch slechts het aanvaarden van geld bij dat aanbieden. De vrijheid van drukpers was daarom in dit geval niet in het geding: de Zwolse APV bepaling was wel verbinden en de verdachte werd veroordeeld wegens overtreding daarvan.
Goeree (HR)
HR overwogen dat art 1404 BW (art 6:162 BW) beperkingen kan stellen aan de wijze waarop van de art 6 GW beschermde vrijheid gebruik wordt gemaakt. De HR heeft in het civiele geding geoordeeld dat het optreden van de Goerees onrechtmatig was jegens de eisers. De onrechtmatigheid ligt volgens de HR niet in de inhoud van wat de Goerees beweren, maar in de wijze waarop zij hun standpunten hebben verspreid. Dus de mogelijkheid van rechtmatige verspreiding is door dit oordeel beperkter geworden. Rechten van anderen worden als een geldige reden voor beperking van een uitdrukkelijk geformuleerd grondrecht beschouwd. Een evangeliserende toespraak waarbij een aantal mensen blijft luisteren is in elk geval als een vergadering te beschouwen. IN zoverre valt de gedraging onder de bescherming van art 9 GW en kan zij dienovereenkomstig worden beperkt. Tevens van toepassing artikel 6 en artikel 7 GW (zie blz 120 werkboek) Leijten blijkbaar van mening dat de vrijheid van godsdienst geen horizontale werking heeft. Het grondrecht inzake de vrijheid van meningsuiting wel. Dit arrest maakt duidelijk dat er een verband bestaat tussen de horizontale werking van grondrechten en de problematiek van de beperking van grondrechten.
APV Haarlem
Art. 7 GW laat een 'voorafgaand verlof' slechts dan toe, als er van het betrokken zelfstandige middel van bekendmaking voldoende feitelijk gebruik kan worden gemaakt. De APV art 67 valt naar het oordeel van de HR niet binnen de clausulering van art 7 GW en is dus onverbindend.
Maimonides (HR)
In dit arrest speelde het onderwerp 'botsing van grondrechten'. AG: een bijzonder schoolbestuur heeft niet zonder meer een plein pouvoir om leerlingen te weigeren mots een openbare school in de buurt is. Schoolbestuur niet de bevoegdheid ll te weigeren, die voldoen aan eenmaal vastgestelde en bekendgemaakte criteria. De AG gaat uit van een beperkte opvatting van richting. De HR de AG in deze niet gevolgd. HR: ' degene die een instelling van bijzonder onderwijs in stand houdt heeft recht op invulling en handtering van de vrijheid van richting.
Propagandavereniging
Inzake de horizontale werking van grondrechten. Het grondrecht dat in deze uitspraak een rol speelde was de geloofs- en gewetensvrijheid. In deze zaak heeft het grondrecht een belangrijke rol gespeeld bij de interpretatie van privaatrechtelijke begrippen en dat er dus sprake was van een zekere indirecte horizontale werking.
FNV-Staat
Het Hof was van oordeel dat de president niet bevoegd was om de bestreden regeling van art 13 WWV te toetsen, zoals hij gedaan had, omdat art 120 GW daaraan in de weg staan.
Goeree (Hof)
In de strafzaak tegen de Goerees heeft het hof geoordeeld , dat aan de delictsomschrijving niet is voldaan. Het Hof stelt dat de Goerees bij het belijden van hun godsdienstige overtuiging en bij het openbaren daarvan hun verantwoordelijkheid volgend de wet' niet in acht hebben genomen.
Maimonides (Hof)
Ging om een weigering van het bestuur van de Stichting Joodse Scholengemeenschap om een leerling in te schrijven die naar het oordeel van het bestuur niet joods was. De moeder van de jongen was naar de normen van de stichting niet-joods; zij had zich wel tot het joodse geloof bekeerd, maar dat was niet conform de opvattingen van de orthodox-joodse gemeenschap gebeurd. Omdat naar joodse opvattingen de hoedanigheid van de moeder bepalend is voor de vraag of een kind joods is, werd inschrijving als leerling geweigerd. Het Hof oordeelde dat de krachtens art 23 GW aan instellingen voor bijzonder onderwijs gewaarborgde vrijheid van richting ook een op religieuze gronden beperkte toelating van leerlingen mogelijk maakt. Daarbij zou echter een conflict kunnen ontstaan met een ander door 1 of meer grondrechten gewaarborgd belang tot het (doen) volgend van een bepaalde vorm van onderwijs; dat zou, alle omstandigheden in aanmerking genomen, in redelijkheid voorrang kunnen verdienen. IN casu meende het Hof dat het belang van de leerling voorrang verdiende; hierbij speelde onder meer een rol dat de ouders hun zoon in de joodse traditie opvoedden, dat het gezin de joodse religie beleed en dat de school in kwestie de enige joodse school in zijn soort in Nederland was. In de uitspraak van het Hof is een conflict te zien tussen het klassiek en het sociaal grondrecht onderwijs: het belang van de leerling in
kwestie om dit bepaalde onderwijs te volgen kwam in conflict met de invulling van de vrijheid van richting door de stichting. In het art 23 lid 1 en 7 kunnen we het sociale grondrecht lezen en in verdragen: art 13 IVESCR, art 28 IVRK en art 10 ESH. Het Hof hanteert voor het oplossen van de conflicterende claims op bescherming gebaseerd op grondrechten aan de hand van een belangenafweging. Het belang van de leerling Brucker laat het hof 'alle omstandigheden in aanmerking genomen' daarom prevaleren boven dat van het schoolbestuur. Demonstratieve optocht
De rechtbank spreekt van een optocht 'indien een groep mensen tezamen optrekt, waarbij dat tezamen optrekken op zichzelf doel is, hetgeen kenbaar moet zijn voor derden'. Een demonstratie wordt door de rechtbank omschreven als een situatie waarin' een aantal mensen in groepsverband tezamen is, al dan niet in beweging, waarbij zij een gezamenlijke gezindheid kenbaar maken aan derden.' De optocht wordt dus als doel op zichzelf beschouwd. Een demonstratie hoeft niet in beweging te zijn. Dus: er is sprake van een optocht indien een groep mensen tezamen optrekt, waarbij dat tezamen optrekken op zichzelf doel is, hetgeen kenbaar is voor derden.
FNV-Staat (Pres. RB)
De president acht zich bevoegd tot oordelen over deze zaak, omdat: - een actie uit onrechtmatige daad wordt ingesteld - hij het inderdaad een spoedeisende kwestie acht De President heeft het handelen van de staat dat als onrechtmatig gekwalificeerd werd door eiser, getoetst aan het rechtsbeginsel dat gelijke gevallen gelijk behandel worden. De burgerlijke rechter is tot op zekere hoogte bevoegd tot toetsong aan rechtsbeginselen.
Broeks (CRvB)
Het ging hier om strijd met art. 26 IVBPR, doordat Nederland ongeoorloofd onderscheid maakt tussen mannen en vrouwen door de eis van kostwinnerschap te stellen als voorwaarde op een uitkering (op grond van WWV). · De zaak werd i.c. bij CRvB niet gewonnen door betreffende vrouw. Vervolgens een klacht bij het Mensenrechtencomité (van IVBPR). Hier kreeg ze wel gelijk. · Art. 26 IVBPR: ruim, want recht op gelijke behandeling ook met betrekking tot andere dan de IVBPRrechten ((indirect) onderscheid gebaseerd op redelijke en objectieve criteria wel toelaatbaar). Art. 14 EVRM: minder ruim want recht op gelijke behandeling alleen met betrekking tot EVRM-rechten. · Volgens CRvB was art. 26 IVBPR niet van belang, wel het IVESCR (echter daarin alleen sociale grondrechten (dus ook voor gelijke behandeling bij sociale verzekeringen) die slechts geleidelijk verwezenlijkt hoeven te worden). · CRvB: zowel concrete toetsing (want administratieve rechter) als abstracte toetsing (want weinig beleidsruimte in betreffend artikel uit WWV). · Ondanks het feit dat het betreffende recht (op uitkering) beschermd wordt door IVESCR, toch ontvankelijk voor IVBPR.
Bopa
In deze zaak is een overeenkomst of 'gentlemens agreement' aangegaan tussen de bonden van overheidspersoneel en de overheid. Daargelaten de juridische status van deze afspraken hebben zij tot gevolg dat aan een individuele belanghebbende in feite de toegang tot de rechter wordt ontzegd: zolang er geen verplichting voor de administratie bestaat tot het geven van een beschikking is er in beginsel geen toegang tot de rechter. In casu heeft de rechter wel zo';n verplichting aanwezig geacht, omdat ieder zelf voor zijn zaak moet kunnen optreden, met andere woorden: 'niet mag worden afgehouden van de rechter die de wet hem toekent'.
Vakbondslidmaatschap
De Raad spreekt naar analogie met de abstracte toetsing een oordeel uit over de betekenis van de regel als zodanig voor de vraag of handelen in strijd met die regel een geldige ontslaggrond kan opleveren. In zoverre is sprake van een wijze van redeneren die als abstract oordelen valt aan te merken.
Broeks (Human Rights Committee)
Het standpunt van de Nederlandse regering in deze zaak was dat de klacht niet-ontvankelijk was, omdat art 26 IVBPR zich niet uitstrekt over evt. schendingen van het IVESCR. Inzake art 26 IVBPR: deze bepaling staat niet in de weg aan indirect onderscheid, wanneer daardoor redelijke en objectieve rechtvaardigheidsgronden bestaan.