VERHAAL - STREPEN OP Z’N RUG De maan is vol en helder. Wonderlijk idee trouwens, dat al die mensen daar beneden naar die ene zelfde maan kijken! Laten we vanaf de maan meekijken naar de aarde. We zoomen in op West-Europa, op Hans bijvoorbeeld, een blonde jongen in z’n ruime jongenskamer, tussen z’n stereotoren, z’n Nintendo-spelletjes. Daar zit hij, verdiept in z’n computerspel. Z’n kleerkast puilt uit, een deel van de kleren ligt verspreid over de vloer, z’n bureau is bezaaid met studieboeken. Nu zoomen we in op de twaalfjarige Tsjang Joe Lin. Hij woont in een klein huisje, in een Chinees bergdorpje. Broers en zussen heeft hij niet, want dat mag niet van de regering. Ook Tsjang gaat naar school. Kijk maar, er ligt een studieboek in zijn eenvoudige kamertje. Luxe heeft hij niet. Gelukkig maar. Als hij op school geen goede cijfers haalt, wordt hij door de meester geslagen. Maar vandaag zoomen we speciaal in op Afrika, in het bijzonder op een klein dorpje in het zuiden van Soedan. We zien geen huizen zoals in Europa, geen huisjes zoals in China, maar groepjes eenvoudige hutjes. Kijk maar. Zie je daar die jongens, niet in, maar net buiten de kring van hutjes? Hun bruine lichamen glanzen in het licht van de maan. Nee, ze hebben geen computer en ook geen stereotoren. Toch zijn het kinderen die er vanbinnen net zo uit zien als jij, maar hun leven is zo heel anders! Naar school gaan ze niet. Ze zouden best willen, daar niet van, maar ze moeten werken. Micha en zijn vrienden zorgen voor de koeien. De jonge veehoeders werken heel hard en ze moeten voortdurend op hun hoede zijn voor wilde dieren die gek zijn op rundvlees. Micha houdt van zijn werk als veehouder. Hij kan ondertussen zo heerlijk nadenken. Maar vanavond is Micha thuis. ‘Pief, paf, poef!’ Met een nepgeweer schiet Ezra op zijn grote broer Micha. Moeder schudt haar hoofd. Ze kijkt verdrietig. Ze vindt dit geen leuk spelletje, maar ze begrijpt best waarom de jongens van het dorp vaak soldaatje spelen. Micha is zo heel anders, maar hij is ook al tien jaar. ‘Pief, paf, poef!’ schiet Ezra weer. Dit keer horen ze alle drie in de verte echte schoten, en niet van speelgoedgeweertjes. ‘Kom maar,’ zegt moeder tegen haar zevenjarige zoon. ‘Kom maar, dan zal ik je voorlezen.’ In een mum van tijd zit het kleine soldaatje bij haar op schoot. En Micha duikt meteen op de grond naast haar. Hij leunt tegen haar aan. Sinds vader niet meer leeft, ziet moeder haar oudste zoon soms als een echte man, maar bij het voorlezen mag hij gelukkig nog kind zijn en lekker tegen z’n moeder aan leunen. ‘Ach, Mam, lees nog eens van Mozes,’ vraagt hij. ‘Goed,’ zegt moeder en slaat haar versleten Bijbel open bij het boek Exodus. Ze leest: ‘Kom, en Ik zal je naar Farao sturen, zodat je Mijn volk Israël uit Egypte kunt leiden… Want, weet je,’ zegt moeder tegen Micha en Ezra, ‘Israël is Gods speciale volk. En in die tijd werkten de mensen van Israël in een ander land, als slaven. En nu wilde God Mozes gebruiken om Zijn volk te bevrijden.’ ‘Maar hoe kan dat nou, Mam?’ vraagt Micha. ‘Waarom wilde Mozes dat doen? Hij woonde toch lekker rustig in het paleis van de koning?’ ‘Ja,’ antwoordt moeder, ‘hij had zelf een heel goed leven. Hij groeide op als prins van Egypte, maar hij kon nooit vergeten wie hij eigenlijk was.’ Weer klinken er schoten. Nu dichterbij. Moeders stem stokt. Micha wil niet luisteren naar het schieten en helemaal niet naar de naderende, dreigende voetstappen. ‘Ga nou verder, Mam!’ zegt hij en gaat nóg een beetje dichter tegen zijn moeder aan zitten. En met een diepe zucht herhaalt moeder: ‘Mozes kon nooit vergeten wie hij eigenlijk was en waar hij thuishoorde.’ Al heel vaak heeft moeder het verhaal verteld van Mozes. En elke keer als moeder dit verhaal vertelde, eindigde ze met: ‘Mozes kon nooit vergeten wie hij eigenlijk was.’ En dan klonk het in koor: ‘Zoals een zebra zijn strepen niet kan verliezen, zo kon Mozes nooit vergeten wie hij eigenlijk was en waar hij thuishoorde.’ En ook vanavond weer zeggen moeder, Micha en Ezra in koor: ‘Zoals een zebra zijn strepen niet kan verliezen, zo kon Mozes nooit vergeten wie hij eigenlijk was en waar hij thuishoorde.’ ‘Vergeet dat nooit, kinderen!’ zegt moeder met heel veel nadruk. Nee, Micha zal dat nooit kunnen vergeten. Hij hoort het zijn hele leven al! Zware voetstappen naderen het huis. Met haar arm om Micha heengeslagen en Ezra tegen zich aangedrukt, zegt moeder plotseling: ‘Laten we bidden dat we net zo dapper zullen zijn als Mozes.’ En ze bidden: ‘O God, U bent onze Vader. Wát ons ook overkomt, help ons te onthouden dat U het toelaat, omdat U weet wat het beste is voor ons. U houdt van ons. Dank U, lieve Vader.’ Precies op dat moment stormen twee soldaten het hutje binnen.
1
De ene is duidelijk de commandant. ‘Zorg dat ze niet kunnen ontsnappen!’ blaft hij naar de soldaat. Het gebeurt allemaal zo vlug! De commandant loopt naar zijn moeder toe en kijkt ontzettend gemeen. Hij schopt naar Ezra en trekt hem bij zijn moeder vandaan. ‘Weg jij! Naar buiten!’ roept hij. En Ezra vliegt naar buiten, in paniek! Plotseling wordt de woeste commandant nóg woester, want zijn oog valt op de Bijbel in moeders hand. ‘Weg met dat boek! Het zijn allemaal leugens!’ krijst hij en hij spuugt op de Bijbel. ‘Niet waar! Het is het Woord van God! Het is de waarheid!’ roept Micha, terwijl hij met zijn vrije hand op de rug van de commandant begint te beuken. Ruw pakt de soldaat Micha op. ‘Hier jij! we zullen je leren hoe je je moet gedragen!’ ‘Zet me neer! Zet me neer! En raak mijn moeder niet aan!’ schreeuwt Micha. Micha worstelt met de soldaat, maar, hoewel hij al tien jaar is en best sterk, hij kan toch niet op tegen de soldaat die hem nu stevig in de greep heeft. Spartelend met armen en benen wordt hij naar de ingang van de hut gesleurd. Hij kan zijn moeder niet meer zien, maar hij hoort nog wel wat ze tegen hem zegt: ‘Mijn zoon, vergeet het nooit: Het is niet de sterkste boom die overleeft, maar de boom die niet breekt. Kijk niet naar mensen, maar kijk naar God. Vertrouw op Hem, mijn jongen, wees dapper en vertrouw op God!’ En Micha? Zijn handen worden ruw achter zijn rug vastgebonden en hij wordt hardhandig naar een groepje van vijf andere dorpelingen geduwd. Ook hun handen zijn vastgebonden. Nog één keer kijkt Micha om naar de hut waar hij zich altijd zo veilig heeft gevoeld en hij huilt zachtjes: ‘Mama, Mama! Ik wil mijn moeder! Laat me gaan! Ik wil naar huis!’ In zijn oren klinken moeders laatste woorden nog na: Het is niet de sterkste boom die overleeft, maar de boom die niet breekt. Dan bijt Micha op zijn lip en hij besluit om niet te breken. Hij besluit ook dat niemand hem zal zien huilen. Micha en het groepje gevangenen wordt afgevoerd. Waar zouden ze naar toe gaan? Niemand weet het precies. Micha rilt bij de gedachte aan wat er allemaal zou kunnen gebeuren. En tegelijk herinnert hij zich weer de woorden van zijn moeder: Zoals een zebra zijn strepen niet kan verliezen, zo kon Mozes nooit vergeten wie hij eigenlijk was en waar hij thuis hoorde. ‘O God, help me!’ bidt hij. Ze worden voortgedreven over de stoffige wegen. Ze moeten soms klimmen, dan weer dalen. Ze struikelen, vallen en staan dan toch weer op. Ze worden geslagen en soms geschopt. Micha bijt op zijn lip. Het is niet de sterkste boom die het overleeft, maar de boom die niet breekt. ‘Ik zal niet breken, moeder,’ fluistert hij en de tranen branden achter zijn ogen. Zijn hele lichaam doet pijn. Hij is bont en blauw, maar vooral vanbinnen doet het zeer. ‘Mam, waar bent u? Ezra, waar ben je? Heere God, waar bent U?’ Ze lopen nu al uren. Hij kán niet meer. Hij strompelt en struikelt, en als hij voor de zoveelste keer wordt geslagen, voelt hij het niet eens meer. Jullie krijgen me niet klein! denkt hij grimmig. En hij doet vanbinnen een deur dicht, een kamertje op slot. ******** Micha en de anderen van de groep zijn, na hun lange tocht, aangekomen in een grote stad met allemaal moskeeën. Dat zijn gebouwen waar moslims bij elkaar komen. Bij die moskeeën staan torens, die minaretten heten. Allah is de god van de moslims, dat weet Micha wel. De moslims geloven niet in de Heere Jezus. Zij geloven in de profeet Mohammed. Micha weet niet zo veel van het geloof van de moslims – de ‘islam’ – maar hij weet wel dat die gemene commandant en zijn soldaten vreselijke dingen doen met de mensen die in de Heere Jezus geloven. Micha en de anderen worden in een stinkende, donkere cel gesmeten en vallen daar op de vieze harde vloer zomaar in slaap. Micha slaapt onrustig en hij droomt. Hij droomt van zijn moeder, zijn broertje, de hut, de soldaten en van de commandant. Zou het alleen maar een nachtmerrie zijn en zou hij zo meteen wakker worden in zijn eigen hut, naast zijn moeder en zijn broertje? ‘Sta op!’ schreeuwt een harde stem tegen hem. ’En kom mee!’ Micha wordt meegenomen naar een kale kamer met alleen een paal midden in de kamer. En daar wordt Micha aan vastgebonden, met zijn buik tegen de paal. Ook zijn voeten worden vastgebonden. Zijn rug is bloot. ‘Zeg na!’ snauwt de commandant ‘Zeg het na en je bent moslim: Er is geen god behalve Allah en Mohammed is zijn profeet.’ Micha zwijgt. Swish! Swish! Micha wordt op zijn rug geslagen met een zweep. ‘Schiet op! Zeg na!’ Maar Micha bijt op zijn lip en blijft zwijgen. Hij zou willen schreeuwen van de pijn. Maar hij zal
2
niet breken! Weer hoort hij de woorden van zijn moeder: Het is niet de sterkste boom die overleeft, maar de boom die niet breekt. Micha knippert met zijn ogen en het duizelt hem – van de pijn, van de honger, van het verdriet, van de slaap en van de boosheid. Dan ziet hij het gezicht van de commandant voor zich. Luister heel goed naar wat ik je allemaal ga zeggen!’ Het geluid van de zweep tegen z’n laarzen is genoeg om Micha ineen te laten krimpen. ‘O Heere God, laat hem alstublieft ophouden met slaan!’ bidt hij. De stenen muur voelt koud aan tegen zijn brandende rug. Plotseling verschijnt er een man in de deuropening. Hij draagt een lichtblauwe, lange jurk over een lichtblauwe broek. De mensen hier zijn zo heel anders dan bij ons, denkt Micha. Ze praten anders, ze kleden zich anders, ze hebben een andere godsdienst… De man in het blauw bekijkt Micha van top tot teen, en van teen tot top. Hij knijpt hem eens in z’n armen en kijkt hem eens in z’n mond. Dan loopt hij naar de gang en smoest met de officier die bij de deur staat. Micha begrijpt dat ze aan het onderhandelen zijn. Het gaat allemaal in het Arabisch, maar Micha herkent wel een paar woorden. Dan hoort hij rinkelende geldstukken. Hij wordt verkocht! De vriendelijke meneer in het blauw ziet dat de rug van Micha pijn doet. Er staan allemaal rode strepen op, van het slaan met de zweep. Uit de zak van zijn lange jurk haalt hij een potje zalf. ‘Zou hij altijd zalf bij zich hebben?’ vraagt Micha zich af. Hij vindt het wel een beetje vreemd. Heel voorzichtig begint de meneer Micha’s rug in te smeren. Eerst krimpt Micha in elkaar, maar na een poosje merkt hij toch dat het hem goed doet. ‘Je gaat met mij mee,’ zegt de meneer. ‘Ik ga nergens mee naar toe’, zegt Micha, ‘waarom zou ik?’ ‘Omdat je van mij bent. Ik heb je gekocht en betaald. En wij gaan voor je zorgen, en we zullen je leren hoe je een goeie moslimjongen moet zijn.’ ‘Nee, dat wil ik niet!’ roept Micha wanhopig. ‘Wees nou verstandig,’ sust de man-in-het-blauw. ‘Je zult genoeg te eten krijgen. Je zult de kans hebben om te studeren. En misschien krijg je wel een heel goeie baan! Wat wil je nog meer?’ ‘Ik wil naar huis!’ huilt Micha. Micha is boos op zichzelf. Hij wil helemaal niet huilen. Dat had hij zich toch voorgenomen? ‘Kom, wees nou verstandig,’ zegt de lichtblauwe man met zijn vriendelijke stem. ‘Wil je liever hier blijven en geslagen worden? Wij zijn geen vijanden van je. Wij hebben je leven gered!’ ‘Ik wil naar huis!’ zegt Micha voor de zoveelste keer, maar hij weet intussen dat er geen weg terug is. ‘Je gaat naar huis, naar je nieuwe huis. Je dorp bestaat niet meer. Dat hebben de soldaten platgebrand. Dat heb je ervan, als er verboden samenkomsten worden gehouden!’ Hij gaat mee. Hij heeft trouwens geen keus. En het is altijd nog beter dan in de smerige cel blijven en geslagen worden door die gemene commandant! Zwijgend lopen ze de stad door. Ze gaan een mooie, grote tuin in en komen bij een groot huis. Verscholen achter de deur staat een vrouw. ‘Vrouw,’ zegt de man, ‘dit is Rasjid, onze nieuwe zoon.’ ‘Rasjid, dit is je nieuwe moeder.’ Micha merkt niet eens dat hij de vrouw een hand geeft. Hij lijkt wel een robot. Hij hoort niet eens hoe de vrouw het uitroept bij het zien van zijn rood-gestreepte rug. Als Micha even later op zijn matras ligt, zegt hij zijn nieuwe naam hardop: ‘Rasjid’. Hij zal morgen eens vragen wat dat betekent. ‘Mijn naam is Rasjid en ik zal me niet laten kennen,’ denkt hij en valt in een diepe slaap. Alle herinneringen aan zijn geloof in de Heere Jezus, samen met zijn verdriet, zijn pijn, de heimwee naar zijn moeder en zijn broertje, en samen met de echte Micha, Micha stopt het diep weg vanbinnen, net alsof hij alles vergeten is. Zo leeft robot Rasjid verder. Hij eet en drinkt. Hij bidt vijf keer per dag. Hij leert lezen en schrijven. Hij leert verzen van de Koran uit zijn hoofd. Hij gaat met zijn stiefvader mee naar de moskee. Het enige fijne in het leven is dat hij naar school mag. En het allerfijnste is wel dat hij een vriend heeft gekregen. Ismaël heet hij. ‘Ik ben blij dat hij een vriend heeft,’ zegt de vader, ‘dat zal hem helpen om een nieuwe start te maken.’ ‘Hij doet erg zijn best!’ zegt de moeder. ‘Hij leert heel hard!’ De vader bromt: ‘ We hebben hem gered van de ongelovige heidenen. Ik wil dat hij ons dankbaar is.’ ******** De tijd gaat verder. Rasjid wordt elf jaar, hij wordt twaalf… dertien… hij wordt twintig jaar. Hij gaat inmiddels naar de universiteit. Hij studeert hard. Zijn rug doet allang geen pijn meer. En de littekens? Die zouden nooit weggaan. Zijn rood-gestreepte rug zou hem helpen eraan te denken dat hij een goeie moslim moet worden, had zijn nieuwe moeder gezegd. Maar die gedachte komt nooit bij hem op als hij zijn rug in de spiegel ziet. Er komt wel een andere gedachte op aan zebra’s…
3
En terwijl hij op een dag aan de strepen op zijn rug en aan zebra’s denkt, dan worden de herinneringen hem plotseling allemaal te veel. Hij pakt zijn studieboeken, stopt die in zijn tas, gooit de tas over zijn schouder en rent naar buiten. Rasjid loopt en loopt. Als hij merkt dat hij vlakbij het park is, laat zich zakken op een muurtje. Hoe lang hij daar zit, weet hij niet. En het lijkt wel of hij een film ziet voor zijn ogen. Een film met beelden uit zijn leven toen hij klein was. Hij ziet zichzelf zitten naast zijn echte moeder, terwijl zij hem het verhaal van Mozes vertelt, die hem vertelt over de zebra die zijn strepen niet kan verliezen. Daar op dat muurtje kijkt Rasjid terug op zijn leven. Hij schrikt plotseling van het geluid van een bromfiets. Hij kijkt op zijn horloge. Zo laat al? Ja, het is ook al bijna donker. Dan krijgt hij een idee: hij zal naar de universiteit gaan om daar lekker rustig wat te studeren. Naar huis wil hij toch nog niet en hij is trouwens vlakbij de universiteit. Er brandt licht in de Universiteit en de deur is open, merkt Rasjid als hij er tegenaan duwt. Piepend gaat hij open. Het is lekker rustig ’s avonds. Net als hij door wil lopen naar de studiezaal, hoort hij het gepiep van de voordeur. Nieuwsgierig kijkt Rasjid om het hoekje. Het is zijn vriend Ismaël! Wat doet die hier? Wacht, hij zal hem eens laten schrikken! Heel stil loopt Rasjid achter zijn vriend aan. Ismaël heeft niks in de gaten. Zachtjes en vlug loopt hij de gang door en gaat een trap af. Ook Rasjid sluipt de trap af en ziet nog net hoe Ismaël achter een deur verdwijnt. Rasjid blijft even achter de gesloten deur staan. Wat zou Ismaël daar doen? Wacht, hij zal Ismaël eens laten schrikken. Opeens gooit Rasjid de deur open en stormt naar binnen. Maar hij schrikt zelf het meest. Hij blijft staan, als aan de grond genageld. Daar, om een tafel heen, zitten een stuk of zes mensen, die hem allemaal met open mond aankijken. Op de tafel liggen studieboeken en pen en papier, en daaronder, een beetje verstopt… Rasjid ziet het duidelijk: daar liggen Bijbels! De meesten hebben hun handen gevouwen. ‘Ze bidden!’ gaat er door Rasjid heen. Na wat een hele lange stilte lijkt, hoort Rasjid zichzelf zeggen: ‘Ismaël! Wat doe jij hier?’ Maar Ismaël loopt naar zijn vriend en slaat een arm om zijn schouders. ‘Kom, Rasjid, ga zitten. Hoe kun je zo blind zijn? Je bent één van ons. Jij bent ook een christen. Je kunt toch ook niet langer in een leugen leven? Wij zijn hier bij elkaar om te bidden en uit de Bijbel te lezen. Doe mee! Je hoort erbij, Rasjid!’ ‘Wat doen jullie hier precies?’ vraagt hij. ‘Wij bidden hier voor mensen zoals jij. En we steunen elkaar. We lezen uit de Bijbel en we praten met God,’ zegt Ismaël. ‘Als we bij elkaar komen, lezen we altijd uit Gods Woord.’ Rasjid is verward. Er gaat zoveel in hem om. ‘De Bijbel, weet je nog wel?’ vraagt Ismaël. ‘Hoe komen jullie daar dan aan?’ vraagt hij verbaasd. ‘Van mensen die wij nog nooit hebben ontmoet. Ze hebben op één of andere manier over ons gehoord.’ ‘Tjonge!’ zegt Rasjid, duidelijk onder de indruk. ‘Kom,’ zegt Imran, ‘we gaan beginnen. We beginnen vandaag met een nieuw verhaal, de geschiedenis van Mozes.’ Rasjids mond valt open! Hij begint opeens weer te snikken. Hij huilt van verdriet en blijdschap, maar vooral van schaamte. Al die jaren heeft hij in een leugen geleefd! ‘O Heer Jezus! Vergeef me!’ bidt hij hardop. Wat voelt Micha zich opgelucht na dit gebed. ‘Zoals een zebra zijn strepen niet kan verliezen, zo kon Mozes nooit vergeten wie hij was en waar hij hoorde,’ zegt hij voor zich uit. Vragende ogen kijken hem aan, maar hij glimlacht alleen maar. Dan beginnen ze met de Bijbelstudie over het leven van Mozes. Rasjid gaat trouw mee naar de Bijbelstudies, daar beneden in de universiteit. Hij leert heel veel en drinkt het in zoals een droge spons water indrinkt. Wat studeert onze zoon toch hard, denkt moeder. En dát doet hij! Maar ze weet niet uit welk boek! Op een dag houden ze weer Bijbelstudie en Rasjid vertelt: ‘Toen ik nog heel klein was, hield ik al erg veel van verhalen. En mijn lievelingsverhaal was het verhaal van Mozes. ‘Kunnen jullie je voorstellen dat ik verbaasd was dat wij hier precies hetzelfde Bijbelverhaal bestuderen? Ik was als Mozes in het paleis. Ik leefde voor mijzelf, maar ik denk dat God dat aan het veranderen is. En trouwens, ik weet dat God het ook begrijpt. Hij wist hoeveel pijn ik had en Hij is dan ook aan het genezen wat zo ziek is vanbinnen. Zoals een zebra zijn strepen niet kan verliezen, zo kon Mozes niet vergeten wie hij was en waar hij thuis hoorde. Mozes moest terug naar zijn eigen volk.’ Hij wacht even en gaat dan heel zachtjes verder: ‘En ik ook.’ En zo ging Micha terug naar Zuid-Soedan. En zijn gebed werd verhoord, want na lang zoeken vond hij zijn broertje Ezra. En wat denken jullie dat ze zeiden toen ze elkaar in de armen vlogen? ‘Zoals een zebra zijn strepen niet kan verliezen, zo kon Mozes niet vergeten wie hij was en waar hij thuishoorde.’ Dit verhaal is een samenvatting van het boek Strepen op z'n rug, geschreven door Mirjam de Hoop en uitgegeven door Uitgeverij Gideo
4
5