Verhaal bij jubileum Paul Oosterhoff 25 jaar predikant Dominees hebben de naam graag zelf aan het woord te zijn en vandaag ga ik dat vooroordeel (of is het gewoon waar?) bevestigen. Ik wil graag voor jullie, mijn gasten, een verhaal houden over de geschiedenis van mijn 25 jaar predikantschap en over de visie die ik op het werk als diaconaal predikant heb ontwikkeld in de loop van de jaren en, hoop ik, ook heb gepraktiseerd. Ik doe dat onder de titel: In het oog van de cycloon heerst een wonderlijke rust. Allereerst wil ik jullie allemaal van harte welkom heten. Ik wist niet goed wat ik verwachten moest. Ik ben ontzettend blij dat jullie er zijn. Bij zo’n uitnodiging krijg je ook een heleboel afzeggingen. Het is verbazingwekkend wat er op zo’n willekeurige zaterdag in september allemaal gevierd wordt aan zoveel jarige bruiloften en andere feesten, hoeveel familieverplichtingen er zijn, hoeveel vakanties, congressen en noem maar op. Het leuke is natuurlijk wel dat je dan bij die afzeggingen ook heel veel aardige woorden krijgt toegevoegd. Ik heb, geloof ik, geen enkele afzegging gehad omdat personen mij helemaal niet zagen zitten of niet mogen, geen scheldpartijen dus. Nu ja, natuurlijk ben ik die mensen in de loop van de jaren wel tegengekomen, maar heb ik hen blijkbaar stiekem uit mijn adressen bestand laten verdwijnen. Jullie zijn er en dat vind ik hartstikke leuk, ik ga er tenminste maar van uit dat jullie allemaal ook geen hekel aan mij hebt en dat het dus een gezellige middag kan blijven. Twee afwezigen wil ik graag toch even in het bijzonder noemen en dat zijn mijn vader en moeder die in de zomer van 2008 allebei kort na elkaar overleden zijn. Vroeger zei men altijd dat ik bijzonder veel op mijn moeder leek maar tegenwoordig ziet men vaker de gelijkenis met mijn vader. Nu, ik ben er trots op dat ik een mengeling van hun beider genen in mij heb. Ik ben ze dankbaar. Op zo’n moment mis je ze toch wel een beetje extra, ze hadden er graag bij geweest. Ze staan aan de basis van mijn predikantschap. Hun eenvoudig, maar vast geloof én hun trouw aan de kerk hebben mij op de weg van het predikantschap gezet. Ze hebben niet mijn studie bekostigd, want dat hadden ze al gedaan met mijn studie chemie die er aan vooraf ging en ze wilde graag alle kinderen gelijk behandelen, dus maar één studie op kosten van de ouders, maar ze hebben altijd intensief meegeleefd, met studie en werk. Ze hebben overigens wel de stola’s van mijn toga bekostigd (alhoewel ik dat natuurlijk niet te hard moet zeggen waar broers en zusters van mij bij zijn) zeker nu vind ik dat erg leuk en denk ik daar toch bijna elke keer aan als ik zo’n stola om doe om een kerkdienst te beginnen. Ze zouden er bij leven en welzijn nu ook bij geweest zijn. Laat ik het eens simpel en theologisch helemaal niet verantwoord zeggen. Als wij straks in ‘de hemel’ het glas heffen dat zullen zij dat in de echte hemel vast ook doen. Laten die engelen dat maar voor hen inschenken: Kir Royal voor Pa en Mam. Terug naar mijn verhaal. Ik merkte dat iemand die de uitnodiging in handen had gekregen al bij het zien van de afbeelding van het glas-in-lood zag dat het iets met een cycloon, een wervelwind te maken had. Viel me toch mee dat je zoiets met glas-in-lood ook zonder woorden kan vormgeven. Kijk je er langer naar dan zie je dat het uit 7 stukken glas bestaat. Geen toeval. Zeven is het getal dat ik graag gebruik vanwege de zeven werken van barmhartigheid waarop ik probeer mijn werk te baseren. Vlak voor de vakantie schreef ik met het oog op de kabinetsformatie nog een artikeltje in ons kerkblad onder de titel de zeven werken van onbarmhartigheid. Ik wilde graag dat het op de werktafel van de informateur zou liggen, dat artikeltje, natuurlijk om te voorkomen dat die werken van onbarmhartigheid zouden worden omgezet in beleid. Tot gisteren kreeg ik het angstige idee dat ik ze misschien nog aan wat ideeën geholpen heb, alhoewel dat natuurlijk ook weer veel te veel eer is voor mijn gedachtespinsels. Nu klinkt er weer een ander geluid en zijn er misschien toch kansen voor een meer sociaal meer solidair beleid. Ook dit verhaal verdeel ik in zeven stukjes. De ideeën voor dit verhaal zijn ontstaan tijdens een paar wandelingen met onze hond Mazzel op de Mookerhei. Alhoewel hij ook in staat is om je concentratie behoorlijk af te leiden. Zeven stukjes dus. Allereerst de geschiedenis.
Ik noemde al even dat ik vóór de theologiestudie al een andere studie had gedaan. Toen ik op mijn 16de moest kiezen voor een universitaire studie (dat kon toen nog, HBS B én gunstig jarig), heb ik al getwijfeld tussen theologie en scheikunde. Na wat gesprekken met mensen die toen in die verschillende vakgebieden werkten werd het toch scheikunde. Ik meende dat ik te jong zou zijn om predikant te worden op mijn 25ste als ik die theologie studie zou hebben afgerond. Maar het bleef trekken en één van mijn bijvakken voor de studie scheikunde in Leiden was theologie bij Prof Berkhof (ook dat kon toen nog). Een prachtige man die met zijn boek ‘Chistelijk geloof’ uit 1973 voor mij de brug heeft gemaakt tussen mijn exacte inslag en een zinvolle manier van geloven ook voor een B-wetenschapper. Bij mijn afstuderen bevroeg hij mij, waar mijn scheikunde profs bij waren, over stof waar zij waarschijnlijk niet Geschiedenis het minste idee van hadden. (kopie examen formulier) Maar zijn handtekening staat ook op mijn scheikunde doctoraal examen en daar ben ik best trots op. Na een paar jaar scheikunde les geven op een mavo, wat zeker geen succes was, de theologie studie in Utrecht en Groningen en tegelijk werken als diaconaal consulent in Overijssel, want de kinderen werden geboren en er moest toch wat eten op de plank komen. In 1985 was ik daar mee klaar en werd ik beroepen als predikant in twee dorpen in de Noord Oost Polder, Marknesse en Luttelgeest. Als je een foto zou zien van die intrede, die toen overigens niet gemaakt is, zou je zeggen: nog veel te jong, maar ik was eigenlijk wat men toen zei een late roeping, vanwege de dingen die ik ervoor heb gedaan. Je zou haast zeggen, ook als je de beginnende collega’s nu ziet: Word geen predikant voor je veertigste, maar ja, dan haal je natuurlijk amper zo’n moment van 25 jaar predikantschap!! Na zes jaar in die dorpen volgde de overstap in 1991 naar Nijmegen als diaconaal predikant. (foto) Deze foto (nog veel te jong eigenlijk) is gemaakt op de start bijeenkomst van mijn werk. Bij mij aan de tafel zitten mijn voorgangers in deze functie als diaconaal predikant, Joop Simonse en zijn voorganger Co Colijn. En sinds die tijd ben ik hier in Nijmegen gebleven. Mijn oudste broer heeft wel eens gezegd dat iemand die langer dan 10 jaar op één plaats blijft werken, geen waardering verdient, maar zou moeten worden afgerekend op zijn gebrek aan initiatief. Ja, zo kan je het ook bekijken. Maar met dat gebrek aan initiatief is het geloof ik wel meegevallen.
Inspiratie
Mijn intrede dienst 25 jaar geleden hield ik aan de hand van een prachtig verhaal uit het bijbelboek Genesis over Jacob bij het overtrekken van de rivier de Jabbok. Voor wie niet meteen het bijbelverhaal voor ogen heeft even kort de inhoud. Jacob is gevlucht van zijn geboortegrond voor zijn broer Ezau, die hij bedrogen heeft door hem het eerstgeboorterecht te ontstelen (dat verhaal met die linzensoep, weet u nog?). Na 14 jaren in den vreemde keert Jacob met zijn hele hebben en houden terug naar zijn geboortegrond, maar hij vreest de ontmoeting met zijn broeder. ‘s Nachts als hij de grensrivier wil oversteken is daar een figuur (is het een engel? is het God?, wie zal het zeggen) waarmee hij worstelt op leven en dood. Geen van beide is in staat de ander te overwinnen en zo duurt het gevecht de hele nacht. Als de morgen aanbreekt, zegt Jacob tegen die vreemde: ‘Ik laat u niet gaan, tenzij u mij zegent’ en zo gebeurt en na die nacht is Jacob gezegend de grensrivier overgetrokken, maar gaat hij ook zijn verdere leven mank aan zijn heup.
Een prachtig verhaal met vele betekenis lagen. Ik heb de vorige maand nog eens die preek die ik toen hield nagelezen. En waarachtig, het viel me niet tegen, jeugdig als ik toen was, kwam daar toch wel, ook voor mijn inzichten van nu, een evenwichtige preek uit (je kunt natuurlijk ook kritisch zeggen dat ik helemaal geen ontwikkeling heb doorgemaakt in die 25 jaar, ook dat is maar hoe je het wil bekijken). Ook toen bracht ik die ontmoeting met de bedreigende ander, die toch je broeder is, in verband met de vele maatschappelijke ontmoetingen met de vreemde ander die we hebben of zouden moeten hebben. Ook toen zag ik in die worsteling de innerlijke strijd die gevoerd moet worden om je geschikt te maken voor je taak, voor het overschrijden van welke grensrivier dan ook, naar de ontmoeting met je medemens. Ook toen voelde ik aan, dat het mank gaan van Jacob gedurende de rest van zijn leven een prachtige metafoor is voor het mank gaan aan deze wereld, als je eenmaal door God gegrepen bent. Een goede keus om mijn werk als predikant mee te beginnen. Want ik denk dat het daarom gaat in het predikantschap; een worsteling (met het leven? met een engel? met God?) om je geschikt te laten maken voor de spannende ontmoeting met je medemens, om van jou uit de grensrivier tussen jou en die ander over te steken. Om zo die ander (met kleine letter en met hoofdletter) tegemoet te kunnen gaan.
Vanuit deze inspiratie doe ik ook het diaconale werk in Nijmegen. Er wordt tegen mij wel gezegd: Die gerichtheid op de nood van de ander, is dat nu kerkelijk werk? zou het in de kerk niet veel meer moeten gaan om de persoonlijke relatie met God of het goddelijke. Ik ben ervan overtuigd dat de ontmoeting met God juist in die ontmoeting met de ander plaatsvindt, dat je trekken van God leert herkennen in het aangezicht van de medemens. Elke keer als ik de bijbel open sla valt het mij op dat daarin de oproep wordt gedaan om medemens te zijn voor de ander, vooral voor de minste mens, vooral voor de mens in nood. Die trekken van God denk ik het meest te herkennen in de mens Jezus van Nazareth die ik dan ook probeer na te leven. Van hem, van zijn levensweg probeer ik te leren wat het is om naar Gods wil te leven. Beeld van God te zijn in deze maatschappij. In deze gedachten bundelen zich mijn Godsbeeld, mijn mensvisie en mijn visie op de kerk in de samenleving. Visie Ik zei al: Ik denk God te herkennen in de verhalen van Jezus. Ik probeer in mijn leven en werken iets van die Jezus waar te maken, ik probeer ook in de ander trekken van Jezus, van God te ontdekken. Altijd is er wel iets van een flits van herkenning, soms meer soms minder, maar in de ontmoeting met mijn medemens wil ik die gestalte van Jezus het ijkpunt laten zijn, voor mezelf en voor die ander. Mijn visie op de kerk is natuurlijk sterk gekleurd door deze kijk op mensen. Ik verwacht niet veel van het instituut kerk. Vaak stelt het mij en anderen teleur. Waar ik veel van verwacht is een beweging van mensen geïnspireerd, door de boodschap van Jezus van Nazareth, dat het koninkrijk Gods tastbaar om ons heen aanwezig is, overal waar we zijn weg willen volgen. Ik denk dan ook dat een kerk open, oecumenisch en gericht op de wereld moet zijn. In zo’n kerk is het werk waar de diaconie voor staat vanzelfsprekend. Moet je nu predikant zijn voor dit werk wordt mij wel gevraagd. Voor de werkzaamheden, denk ik van niet. Voor de verankering van het werk denk ik wel. Doordat ik predikant ben wordt het, voor de mensen die ik tegenkom in het werk en die niets met die kerk te maken hebben, duidelijk dat dit diaconale sociale werk toch ook wezenlijk bij de kerk hoort (en dat hadden ze vaak niet gedacht) en wordt het voor de mensen binnen de kerk duidelijk dat je niet aan de wereld met z’n hele sociale problematiek voorbij kan gaan. Een brugfunctie dus. Vanuit die inspiratie en visie probeer ik mijn werk te doen en dat brengt me bij het vierde onderdeel. De Resultaten, het opschepperige gedeelte, alhoewel ik probeer het op wat feiten te baseren, maar u weet ongetwijfeld: elke selectie van feiten is hopeloos gekleurd Over het werk in Marknesse en Luttelgeest is het moeilijk om nu de resultaten te benoemen. Het is al weer een hele tijd geleden en ik heb de ontwikkelingen van die gemeente maar zijdelings gevolgd. Eigenlijk heb ik een beetje te doen met zulke gemeenten. Elke keer weer zo’n nieuwe jeugdige voorbijganger is eigenlijk sneu. Iedere keer weer een ander die met vol enthousiasme weer nieuwe dingen in probeert te voeren. Zo heb ik de gehele paascyclus ingevoerd, meteen in mijn eerste jaar. Toen ik kwam bleek dat er nog op goede vrijdag het Avondmaal werd gevierd en dan daarna alleen gewoon de Resultaten zondagsdienst op Pasen, overigens dan wel weer een avonddienst op de eerste Paasdag en ook een zang dienst op tweede paasdag. Ook een soort paascyclus, dus eigenlijk, men keek niet op een dienstje meer of minder en men was er ook! Maar de invoering van de paascyclus met z’n diensten op donderdag, vrijdag, paasnacht en paasmorgen, steeds met hun eigen liturgische betekenis, dat was heel wat. Ik wilde dan wel weer graag van die diensten op de paasavond en de tweede paasdag af, maar dat was natuurlijk niet mogelijk en zo werd het een hele marathon, voor mij en voor de gemeente. Ik kan me nog een mevrouw voor de geest halen die op een van de gemeenteavonden ter voorbereiding van die cyclus verzuchtte: Voor de oorlog vierden we gewoon een goede vrijdag dienst, zonder allerlei poespas. Toen werd ons gezegd dat we daarbij het avondmaal moesten vieren, dat dat zo hoorde, en dan komt er nu weer een dominee die zegt dat het op de donderdag moet en juist niet op de vrijdag. Eigenlijk had ik ook wel met haar te doen, maar ik had wel een hele berg met argumenten en het is ook ingevoerd. Zou het er nog zijn, die paascyclus, nu drie of vier predikanten later? Over mijn pastoraat kan ik wel zeggen dat ik vreselijk mijn best heb gedaan, maar zo achteraf vraag je je wel af of ik in al mijn jeugdigheid mensen wel steeds recht gedaan heb? De catechesaties waren zeker niet zo’n succes. Het deed mij erg denken aan die paar jaar dat ik op de mavo les heb gegeven, geen feest. Verder heb ik me bijzonder ingezet voor het Samen-op-Weg proces. Dat is wel goed verlopen lijkt mij, alhoewel het mij natuurlijk allemaal niet snel genoeg ging en ik ook graag wat verder gegaan was in de gesprekken met de katholieken. Al met al was het voor mij goed, maar ik denk ook voor de gemeente dat ik na zes jaar verder trok. Het diaconaat, de stad en de vorm van werken waarin we niet meer in een pastorie hoefden te wonen en ik niet meer bij het kopen van schroefjes in de ijzerwinkel zelfs door een niet-gemeentelid als ‘dominee’ werd aangesproken; dat alles trok aan mij en de vacature in Nijmegen leek voor mij gemaakt.
Wat zijn de resultaten in dat diaconale werk in Nijmegen? Ik trof in 1991 de diaconie in Nijmegen aan als een kleine organisatie die vooral intern werkzaam was. Slechts zelden klopte er iemand aan de deur van de diaconie aan, daklozen werden nog niet gezien. Er was veel studie over het diaconale werk in de wijk en daar gebeurde ook behoorlijk wat, nog met een aardige groep diakenen, maar bijvoorbeeld de kosten voor het werk van de sociale zorg, de ondersteuning van de mensen in nood, zijn nu tien maal zo hoog als toen. Je kan natuurlijk zeggen: je hebt niet voor niets 5 penningmeesters versleten, je geeft gewoon te veel uit!! Maar ik denk toch dat we gewoon door de deur van de diaconie open te zetten voor de Nijmeegse mens in nood (iets dat we vanuit die bijbelse opdracht naar mijn idee verplicht zijn) meer en meer van het studieuze naar het praktische werk zijn opgeschoven en ik denk ook dat daardoor de diaconie Nijmegen in de afgelopen jaren zo’n positie in het sociaal maatschappelijke werk in Nijmegen heeft verkregen. In 2009 hebben meer dan 500 individuen een beroep op ons gedaan, waarvan we er ongeveer 100 intensief hebben begeleid. En dat alles met de hele kleine, maar uiterst gemotiveerde staf van betaalde en onbetaalde krachten. Daarnaast maken we deel uit van een intensief netwerk van contacten in het maatschappelijke veld op allerlei thema’s. De Nijmeegse mens in nood is onze doelgroep. Dat is nog al breed en divers. De belangrijkste doelgroep is toch steeds de dak- en thuislozen. Naast de incidentele ondersteuning zijn we al snel begonnen met uitkeringsbeheer voor deze doelgroep en inmiddels ook een aantal anderen die niet of niet meer tot deze doelgroep behoren. Ik ben van mening dat wanneer je wil dat er iets positiefs gebeurt in de levens van dak- en thuislozen, budgetbeheer een eerste vereiste is. Volgens mij het begin punt van alle verdere hulpverlening. Ik heb het idee dat steeds meer hulpverlenende instellingen ook langzaamaan tot die overtuiging komen. Er is inmiddels ook een stedelijke voorziening voor dit budgetbeheer bij Iriszorg ontstaan, begonnen in onze achterkamer, maar steeds weer is ook daar een wachtlijst en komen mensen weer bij ons aankloppen. Waarom hebben wij eigenlijk geen wachtlijst?? Zolang we het aankunnen, zullen we ermee doorgaan. Een andere doelgroep zijn de zwerfjongeren. De opvang in Sancta Maria, heeft in de begin jaren veel van mijn tijd gevraagd. Natuurlijk was dat werk niets geworden zonder de tomeloze inzet van het echtpaar Bart van der Steen en Lianne Schütt, de vrijwilligers van het eerste uur. Zij hebben de eerste 10 jaar vanaf 1993 het werk vooral vorm gegeven. Ik heb me na een jaartje in 1994 er bij gevoegd, en met toestemming van de diaconie daar veel tijd in gestoken om de opvang van de jongeren mede te realiseren. Door mijn komst ontstond er voor het project een verbinding met onze diaconie en met vele andere diaconieën in de omgeving en een soepeler verbinding met de zusters van de congregatie Zusters van Barmhartigheid die eigenaar waren (en volgens mij nog zijn) van het grote pand aan de Bredestraat in Nijmegen-West waarin de opvang plaatsvindt. Toen ik mij als medewerker langzaamaan terugtrok en als voorzitter van het bestuur van SaM ben gaan functioneren, kwam de fase waarin het vrijwilligersproject moest worden geprofessionaliseerd. Voor Bart en Lianne was de rek er wel zo’n beetje uit, maar de geplande overname door Iriszorg had nog niet volledig vorm gekregen toen zij moesten afhaken. Doordat ik, met de nodige moeite, een belangrijk deel van de taken van Bart als directeur kon overnemen en door de inzet van velen anderen hebben we het project toch in de lucht weten te houden en is het uiteindelijk onder de verantwoordelijkheid van Iriszorg voortgezet. Over hoe het nu functioneert, weet ik het fijne niet, maar nog altijd worden er jongeren opgevangen, met een betere bezetting dan in onze tijd, nog altijd wordt er op het project verlies geleden (een beetje een troost voor mij) en nog altijd worden jongeren die op alle fronten zijn vastgelopen daar de mogelijkheid geboden om opnieuw hun leven op poten te zetten. Weer een andere doelgroep is de groep uitgeprocedeerde vluchtelingen, waar we als diaconie intensief bij betrokken zijn geraakt. Natuurlijk hebben we ook dit deel van het werk altijd gedaan in samenwerking met de organisaties, die vluchtelingen specifiek als doelgroep hebben. Op het hoogtepunt van die werkzaamheden ondersteunden we ruim 150 gezinnen of personen in hun strijd om de erkenning van hun verblijf hier in Nederland te verkrijgen. Hier moet toch even de burgerlijke gemeente Nijmegen en de Nijmeegse politiek positief worden vermeld. Er is een jaar geweest waarin we meer dan een half miljoen euro hebben moeten uitgeven om al die gezinnen en personen te voorzien van leefgeld en begeleiding. Geld dat bijna geheel uit subsidie van de gemeente en de provincie moest komen. Uit die tijd dateert mijn bijnaam bij het subsidiebureau van de gemeente: Rupsje nooit genoeg. Ik herinner me nog een moment dat ik na een gemeenteraadsvergadering waarin ik weer met succes had gepleit voor meer geld voor deze groep met een aantal mensen wegliep en per ongeluk naar beneden de trap af wilde lopen in plaats van naar boven naar de uitgang van het gemeentehuis. Toenmalige wethouder Paul Depla, die ook in dat groepje meeliep, zei, een beetje gefrustreerd: Dacht je daar in de kelder soms nog meer geld te vinden!! Inmiddels is door het generaal pardon voor de meeste mensen een goede oplossing gevonden. Nog voor een dertig tal gevallen is de ondersteuning nodig, maar als diaconie kunnen we inmiddels wat meer op de achtergrond acteren op dit terrein.
Een andere doelgroep zijn de mensen die afhankelijk zijn van de Voedselbank. De Voedselbank is in Nijmegen ontstaan op ons initiatief. Nadat andere voedselbanken in Rotterdam en Den Haag waren ontstaan kwam bij mij door alles wat zich aan armoede problematiek aandiende bij ons aan de diaconale deur, de gedachte op dat ook in Nijmegen zo’n Voedselbank zou moeten ontstaan. Een concrete bijdrage aan de bestrijding van armoede, en een kleine bijdrage aan het milieu door verspilling tegen te gaan en daarnaast ook nog een concrete manier voor vrijwilligers om zich in te zetten. Nu dat doen ze, die vrijwilligers. Er zijn er nu ongeveer 100. Toen we in 2004 met de eerste besprekingen begonnen en uiteindelijk in 2005 de eerste tien pakketten gingen uitdelen was het nog allemaal heel klein. De eerste producten kochten we nog gewoon in de Aldi, want we hadden nog helemaal geen aanvoer vanuit bedrijven. Nu is het door de inzet van de vele vrijwilligers een goed lopende organisatie die wekelijks ongeveer 280 pakketten bij de mensen weet te krijgen. Een acquisitieploeg, inpakploegen, chauffeurs, uitdeelploegen op 5 locaties, u kunt zich wel een beetje een voorstelling maken van wat er allemaal voor nodig is aan werk en ook aan geld. Maar het loopt en naar mijn idee is het zo ongeveer tijd om me na vijf jaar als voorzitter van die voedselbank ook daar weer terug te trekken, maar steeds is een ander bestuurslid me voor!! Maar als er goede gegadigden zijn. Meldt u! In dit rijtje wil ik ook de Raad voor Levensbeschouwing en Religie noemen. Niet dat de diaconie de belangrijkste partner in dit geheel is, maar we leveren er toch zeker ook een bijdrage aan en ik vind het bijzonder belangrijk. Juist in deze tijd van verwildering wat betreft het multiculturele klimaat, is het van groot belang om tussen de verschillende bevolkingsgroepen in ons land onderling begrip voor elkaars cultuur en religie te kweken. Bekend te zijn met elkaars inspirerende verhalen en feesten. Ik hoop dat de Raad meer en meer mensen bereikt en stimulerend zal zijn voor de erkenning dat ook de Nijmeegse samenleving multicultureel is en zal blijven. Tot slot nog een ander belangrijk onderdeel van het diaconale werk: de belangenbehartiging voor de doelgroepen die net zijn genoemd. Hulpverlening is één en hartstikke nodig, maar het gaat natuurlijk vooral om om mensen zelf meer mogelijkheden te bieden om grip op hun bestaan te krijgen en te laten houden. Hen zelf stem te geven. Pleiten voor hun belangen waar dat maar mogelijk is is van groot belang. Daarom zijn we als diaconie ook betrokken bij allerlei overleg en platforms van organisaties van belangenbehartiging. Ik meen zelfs wel te kunnen stellen dat we vaak een bepaalde spilfunctie vervullen, maar het kan zijn dat je dat vanuit je zelf gezien al snel denkt, dat je een spil bent in al je contacten. Genoeg over de resultaten, nu de kritiek. Het zou natuurlijk mooi zijn als anderen dit onderdeel op zich genomen hadden, maar om het niet al te erg te laten worden doe ik het ook maar zelf. Heel regelmatig heb ik het gevoel dat we niet zorgvuldig genoeg de situaties van mensen behandelen. Natuurlijk kan ik het excuus aanvoeren van de hoeveelheid werk dat op ons afkomt, maar toch: ieder mens is uniek en verdiend zijn of haar eigen aandacht en daarin schieten we regelmatig te kort. Door de breedte van de diaconale aandacht lopen we als diaconie ook sterk het gevaar van versnippering. Te veel thema’s en daardoor te weinig diepgang. Doe één of twee dingen en doe die goed, zou je kunnen zeggen. Maar ik heb gezocht in ons diaconale handboek, de bijbel, maar nergens staat dat het de bedoeling is om je op één doelgroep te concentreren en dan andere mensen in nood voor bij te lopen en de Kritiek andere kant op te kijken en dus de veelheid van thema’s zal wel blijven denk ik. Misschien zijn er nog weer meer vrijwilligers te vinden, die mee willen helpen? Kritiek heb ik ook op mijzelf vooral als het me niet lukt om die rust in het oog van de cycloon te blijven zoeken, of als ik de nieuwe mens met zijn hulpvraag verwar met de vorige die mij misschien belazerd heeft, of op andere wijze heeft teleurgesteld. Kritiek ook op het feit dat het me veel te weinig lukt om de kerkelijke gemeente om te vormen tot een diaconale gemeenschap, waar de vreemdeling van harte welkom is, de arme vanzelfsprekend wordt gesteund. Dat brengt me bij de kritiek op anderen, zoals bijvoorbeeld die net genoemde kerkelijke gemeenschap. Ach, ik zie soms prachtige dingen van individuen uit die gemeenschap, maar waar blijven de anderen. Als je toch zegt te leven met de bijbel als levenshandleiding, dan kan het toch niet zo zijn dat er soms zoweinig terecht komt van je maatschappelijk handelen, dat je bijvoorbeeld als gemeenschap amper een rol speelt, in positieve zin dan, in het integratie debat. Dat er zelfs in kerkelijke kring PVV-achtige geluiden over bijvoorbeeld de vreemdelingen te beluisteren zijn. Het kan echt niet, maar het is jammergenoeg niet afwezig. En er zijn ook andere dingen in de kerk die met barmhartigheid niets te maken hebben en waar we intern dus ook openlijke kritiek op moeten hebben. Kritiek, niet om af te branden, maar om op te bouwen. Ik zou het hoofdstukje kritiek ook nog wel kunnen uitbreiden met een stukje over de hulpverlening, hoe naar mijn idee alle regeltjes en protocollen de mensen waarom het gaat en de nood waarin zij verkering wat op de achtergrond dreigt te drukken, maar laten we het gezellig houden vanmiddag en hier het thema kritiek beëindigen.
Om over te gaan op het onderwerp toekomst. Het zal duidelijk zijn, als het aan mij ligt gaat de diaconie Nijmegen de komende jaren gewoon op de huidige koers voort. Er zullen doelgroepen meer of minder in de aandacht staan, gewoon doordat de maatschappelijke bewegingen in de samenleving dat van ons vragen, maar we zullen ons naar beste vermogen blijven inzetten voor die mens in nood. We hebben het plan om wat onze locatie betreft te verhuizen naar het gebouw ‘De Haard’ in het Willemskwartier. Een huis van compassie willen we daarvan maken, een plek waar mensen in nood terecht kunnen met hun verhalen en vragen, waar mensen vanuit verschillende religies en levensbeschouwingen elkaar kunnen ontmoeten en waar we met andere samen kunnen nadenken over de rechtvaardige inrichting van onze samenleving, zonder uitsluiting van groepen, zonder discriminatie en vernedering. Mensen tot hun recht laten Toekomst komen. De buurt is jammergenoeg nog niet zo enthousiast. Ze zijn erg geschrokken van de specifieke doelgroep van verslaafden die ook tussen onze bezoekers zitten. Het komende seizoen zijn we intensief met die buurt in gesprek en proberen we betere hulpverlening voor die specifieke doelgroep te organiseren, zodat we de overlast rondom de Haard kunnen beperken tot een minimum, om dan daarna toch dat ‘huis van compassie’ daar te kunnen realiseren. We hopen die cycloon van protest wat te kunnen kanaliseren en wie weet als we de kern van ons werk kunnen duidelijk maken, dat we dan ook met hen iets van die rust kunnen vinden Dat brengt me bij het laatste deel. U zal al wel gedacht hebben, waar blijft die cycloon nu toch. Ach het was natuurlijk maar een beeld. Een kapstok om mijn verhaal aan te hangen, maar het is wel iets waar ik regelmatig op terug kom in mijn werk. Wie zo het verhaal van het diaconale werk in Nijmegen hoort kan zich misschien voorstellen hoe zeer het hectisch kan zijn. Afgelopen maandag bijvoorbeeld bij de start van het spreekuur troffen we om 9 uur de helft van ons gebouw aan met drie centimeter regenwater erin, waterschade van de voortdurende regen. Aan die achterdeur van ons souterrain waarvanuit het werk gebeurt stonden de eerste toch zeker 15 mensen van het spreekuur al een behoorlijke tijd te wachten. Toen ik hen van de situatie op de hoogte stelde, was voor de meesten geen moeite te veel. Hozen, waterstofzuigen, zand zakken halen, een kortsluiting verhelpen en met veel geweld Cycloon het verstopte putje openbreken. Ze deden allemaal wat. En het was zo gebeurt, het spreekuur liep eigenlijk nauwelijks enige vertraging op, meer dan anders. Hectiek en een wervelwind van gebeurtenissen, maar er is een punt te vinden waarvanuit ordening is te maken. Het oog van de wervelwind van gebeurtenissen. Als je dat oog gevonden hebt, bij jezelf, bij de ander dan ontstaat er een wonderlijke rust. Zaken blijken ineens beter te passen, vallen op hun plek, problemen zijn ineens weer te overzien. Ik ben er vaak naar op zoek, naar dat oog. Bij mij zelf probeer ik dat oog van de wervelwind te vinden door de ademhaling van mijn geloven. Niet spectaculair, maar regelmatig het besef dat ik er niet alleen voor sta, dat die wonderlijke rust mij gegeven is. Je moet wel even op zoek naar dat oog, die kern waar alles omdraait. Ik vind ‘m regelmatig in mijn bezig zijn in geloof, maar een ander vind het ergens anders in, in een andere religie, in een andere levensfilosofie. Ook als iemand met zijn problemen bij ons komt is er vaak sprake van een storm. Een wervelwind van gedachten en angsten bij die persoon, een opeenstapeling van teleurstelling, gemis, een bundeling van verhalen en verwijten aan organisaties en levensgebeurtenissen. Als het lukt om te vragen naar de kern, waar alles omdraait, het keerpunt in de gebeurtenissen, dan kan er ook bij die persoon een wonderlijke rust worden aangeboord. Ach het lukt lang niet altijd, zelf heb je ook lang niet altijd die rust. Het hoeft ook niet altijd. Iemand is soms ook gebaat bij wat tegenwind en heeft het nodig om nog een tijdje in die wervelwind te blijven staan. Maar lukt het wel dat oog met elkaar te vinden dan is het vaak een begin van veranderingen. Dan heb ik het gevoel dat even in mijn werk de Heer zelf voorbijgegaan is. Even een flard van zegen. Daar reik ik naar, keer op keer. Een lied dat we straks ook in de vesper zullen horen met een prachtige tekst van Huub Oosterhuis (welke dwaas zou dat soort liederen nu willen verbieden??) zegt het zo:
Gij zijt voorbijgegaan Een vreemd, bekend gezicht Een stuk van ons bestaan Een vriend, een spoor van licht. Uw licht is in mijn bloed Mijn lichaam is uw dag Ik hoop u tegemoet Zolang ik leven mag.