Vergoeding voor winsterving bij eenzijdige opzegging van een architectuurovereenkomst door de bouwheer - Een kritische benadering van art. 1793 BW. Ben Van Boutte
Artikel1794 van het B W geeft de opdrachtgever het recht (of pseudorecht, volgens De Page) om de overeenkomst van aanneming tegen vaste prijs gedurende de uitvoering op te zeggen, mits hij de aannemer vergoedt voor zijn damnum emergens en lucrum cessans, de kosten die hij gemaakt heeft en de winst die hij derft. Ondanks de bewoordingen van de tekst geldt dit recht voor aile huur van werk (1), ook voor overeenkomsten die niet tegen een vaste prijs gesloten zijn (2). De vergoeding voor winstderving is enkel verschuldigd in geval van contracten die voor een bepaalde duur gesloten zijn ; hoe zou men anders kunnen bepalen welke de gederfde winst is (3) ? Voor morele schade is geen vergoeding verschuldigd (4). Pothier drukte de ratio van het artikel zo uit : «il a pu survenir au maitre, de puis Ia conclusion du marc he, de bonnes raisons pour ne pas batir, dont il n' est pas oblige de rendre compte ; il a pu lui survenir des pertes dans ses biens qui le mettent hors d'etat de faire la depense qu'il s'etait proposee» (5).
Ook de architectuurovereenkomst is aan deze bepaling onderworpen (6), maar af en toe steekt een zekere rechtspraak het hoofd hoven die de architect geen vergoeding voor winstderving toekent (7). De rechter beriep zich hier steeds op het feit dat de architecten hun beroep als een vrij beroep beschouwen. Er moet dus een vertrouwensrelatie bestaan tussen architect en opdrachtgever, zoals bij geneesheren en advokaten het geval is. De client moet steeds vrij blijven deze relatie op te zeggen, en deze vrijheid zou beperkt zijn door de verplichting een vergoeding voor winst-
(1) H. DE PAGE, Traite elementaire de droit civil beige, Tome IV, Brussel, 1972, nr. 859. (2) M.A. FLAMME & J. LEPAFFE, Le contrat d'entreprise, Brussel1966, nr. 277. DELVAUX, Traite juridique des batisseurs, nr. 417. Anders in Frankrijk: Jurisc/asseur civil, art. 1788-1794, nr. 138. {3) FLAMME & LEPAFFE, nr. 278 ; ten onrechte in tegengestelde zin Kh. Brussel20 maart 1974, J.T., 75, 13 ; FLAMME, Chronique de jurisprudence, J.T., 76, 386. {4) DE PAGE, o.c. nr. 914. (5) R.J. POTHIER, Le contrat de louage d'ouvrage, Brussel 1829-1834, nr. 440. {6) P. RIGAUX, L'architecte: le droit de Ia profession, Brussel 1975, nr. 793. (7) Kh. Verviers 12 oktober 1976, Jur. Liege, 76-77, 125 ; Rb. Verviers 1 maart 1977, Jur. Liege, 76-77, 251 ; Kh. Luik 19 september 1977, Jur. Liege, 77-78, 21.
359
derving te betalen. Architecten hebben dus evenmin als geneesheren en advokaten recht op dergelijke vergoeding. Trouwens, «liberal signifie qui aime a donner» (8). In de rechtsleer staat Hannequart (9) deze oplossing voor : erelonen worden berekend naargelang de aansprakelijkheid die op de architect weegt ; als deze aansprakelijkheid vermindert (doordat de plannen niet uitgevoerd worden), is het normaal dat ook de erelonen, meer bepaald de vergoeding voor winstderving verminderen. Andere recente rechtsleer is het hier niet mee eens (10). Nochtans zit er een grond van billijkheid in de opvatting van Hannequart. Het probleem wordt nog gecompliceerd doordat sommige architecten, in strijd met de deontologische regels (11), geen schriftelijke overeenkomst sluiten zodat ze, dank zij het vermoeden een volledige opdracht ontvangen te hebben (12), de client verrassen met hun aanspraak op een vergoeding voor winstderving die volgens bet barema van de Orde der Architecten (13), bepaald wordt op de helft van de normale erelonen voor het niet-uitgevoerde deel van de opdracht. Na een kritische beschouwing van de argumenten pro en contra, ben ik van mening dat in de meeste gevallen wei een vergoeding voor winstderving verschuldigd is. De aangehaalde vonnissen doen een beroep op bet vrij karakter van het beroep van architect. Dit betekent dat bet doel vap. de architect niet zijn eigen belang zou zijn, maar een bijdrage tot het maatschappelijk belang. Winstbejag is aanwezig, maar is ondergeschikt aan plichtsbesef (14). Kan hieruit afgeleid worden dat de client vrij moet zijn de relatie te beeindigen zonder vergoeding voor winstderving te betalen ? Neen : «De werkelijkheid bestaat hierin dat de moderne opvatting van d.e arbeid elke activiteit als een sociale dienst beschouwt, ten bate van de mens en van de maatschappij, en dat elke beroepsactiviteit ervoor te zorgen heeft dat zij lonend is en kan voorzien in het levensonderhoud van al degenen die haar beoefenen. Wij geloven niet dat de uitoefening van vrije beroepen in zichzelf aile zorg voor winstoogmerk uitsluit» (15). De rechtspraak (16) en rechtsleer (17) geven vaak bet vrij karakter van bet
(8) Kh. Verviers 12 oktober 1976, Jur. Liege, 76-77, 125. (9) Y. HANNEQUART, Le droit de Ia construction, Brussel, 1974, nr. 569. (lO)P. RIGAUX,o.c. nr. 793 ;FLAMME&LEPAFFE,o.c., nr.436 ;DELVAUX,o.c., nr. 417. (11) Deontologisch reglement, art. 27. (12) Art. 4 van de wet van 20 februari 1939 ; art. 28 en 30 van het deontologisch reglement. (13) Deontologische norm nr. 2, art. 4. (14) P. RIGAUX, o.c., nr. 57 en 59. (15) Y. HANNEQUART & L. WESTHOF, De ingenieur, Administratief Lexicon, Brugge 1972, nr. 17. (16) Rb. Namen 6 juni 1939, Pas., 41, III, 112. (17) X. RYCKMANS & R. MEERT- VAN DE PUT, Droits et obligations des medecins, Tome I, Brussel, 1971, nr. 267.
360
beroep van geneesheer of advokaat als reden op om hen geen vergoeding voor winstderving toe te kennen bij verbreking van hun overeenkomst door de patient of client. Nochtans kunnen hier andere, meer relevante argumenten aangehaald worden. Hun overeenkomsten worden niet gesloten tegen een vaste prijs (18), die volgens de letter van de tekst noodzakelijk is voor toepassing van art. 1794 BW (hoewel deze redenering niet zou opgaan voor abonnementen voor geneeskundige verzorging ; toch moet hier bij opzegging dat deel van de prijs dat betrekking heeft op de niet uitgevoerde zorgen terugbetaald worden (19). Overeenkomsten met advokaten, en zeker met geneesheren, worden meestal voor onbepaalde duur gesloten : men heeft maar een advokaat, of een geneesheer' aan wie men alle problemen van juridische of medische aard voorlegt ; art. 1794 B W is volgens de meerderheid van de rechtsleer enkel toepasselijk op overeenkomsten voor bepaalde duur. De vertrouwensrelatie met een advokaat en zeker met een geneesheer is van een geheel andere, meer persoonlijke, aard dan de relatie met een architect : aan deze wordt meestal maar gevraagd een bewoonbaar huis te ontwerpen, dat niet altijd esthetisch geslaagd is of bijzonder aangepast aan de noden van de bouwheer. Z6 intuitu personae is de architectuurovereenkomst niet (20). Tenslotte is er voor geneesheer en advokaat duidelijk spraak van een gebruik dat afbreuk doet aan art. 1794 BW (21). Indien een architect geen volledige opdracht heeft, wordt zijn aansprakelijkheid verminderd, en is het billijk dat de erelonen overeenkomstig verminderd worden (22). Als de plannen helemaal niet :Zijn uitgevoerd, is er geen grond voor aansprakelijkheid. Wanneer een ander architect het werk verderzet, is deze verantwoordelijk voor de plannen van zijn voorganger die hij aanvaard heeft, op grond van zijn aquiliaanse aansprakelijkheid (23). Indien men van oordeel is dat de tweede architect een fout begaan heeft door de plannen van zijn voorganger te gebruiken, dan is hij aileen aansprakelijk. Maar de plannen van de voorganger zijn bij hypothese al gebrekkig, zodat ook deze een contractuele fout had begaan. De tweede architect kan dan een regresvordering instellen tegen de eerste, omdat zein solidum tegenover de bouwheer aansprakelijk zijn : de schade vindt haar oorsprong in de samenlopende fouten van verscheidene personen, en zonder de fout van een van hen zouden de fouten van ieder van de ander niet hebben volstaan om de schade te veroorzaken (24). Krachtens art. 1215-3° BW kan de tweede architect een eis tot subrogatie in de rechten van de bouwheer instellen tegen de medeverantwoordelijke, zijn (18) H. DE PAGE, o.c., nr. 859. (19) X. RYCKMANS & R. MEERT- VAN DE PUT, o.c., nr. 270. (20) P. RIGAUX, o.c., nr. 294. (21) X. RYCKMANS & R. MEERT- VAN DE PUT, o.c., nr. 231 ; H. DE PAGE, o.c., nr. 860. (22) Y. HANNEQUART, o.c., nr. 569. (23) Brussel 4 juni 1974, T. Aannem., 76, 77 met kritische noot FAGNART (24) Cass. 15 februari 1974, R. W., 73-74, 1731.
361
voorganger. (Deze zoo wel een veroordeling konnen ontlopen door bij zijn ontslag de boowheer een ontheffing van aansprakelijkheid te Iaten tekenen). De aansprakelijkheid van de architect valt dus niet noodzakelijk weg indien de opdracht voor de voltooiing wordt beeindigd, en een zekere vergoeding voor meer dan bet geleverde werk is dus passend. Deze vergoeding kan niet gevorderd worden door de actio de in rem verso, op grond van verrijking zonder oorzaak in hoofde van de bouwheer : deze actio is o .a. niet toepasselijk indien de verhouding tossen partijen door een overeenkomst wordt beheerst, tenzij de verrijking haar oorzaak vindt in een feit dat totaal vreemd is aan het contract (25). We zien dus dat de klassieke argumenten tegen een vergoeding voor winstderving op grond van art. 1794 BW de toets van de kritiek niet doorstaan. Daarentegen zijn er verschillende joridisch-technische en economische argumenten om ze wel toe te kennen. Volgens de meerderheid van de rechtsleer is art. 1794 B W niets anders dan een andere verwoording van de regels inzake contractuele aansprakelijkheid (26) : bij gemis aan uitvoering van een verbintenis moet de schuldenaar instaan voor bet geleden verlies en de niet gemaakte winst (27). Wanneer een overeenkomst voor onbepaalde dour is aangegaan, dan kan bij eenzijdige verbreking van dit contract (zonder gegronde redenen) slechts een vergoeding voor de reeds geleden schade worden toegestaan, tenzij bij de opzegging een fout is begaan (28). Of een vergoeding wegens morele schade verschuldigd is, wordt in contractoele materie betwist (29). Levintoff en Foriers (30) menen dat art. 1794 BW wel degelijk van het gemeen recht afwijkt : a) waarom is art. 1794 niet toepasselijk op contracten voor onbepaalde tijd ? b) waarom is bet de schuldenaar die in gebreke blijft, de boowheer, die de overeenkomst beeindigt ? is dit niet de omgekeerde werkwijze van art. 1184 bw ? c) is bet geen petitio principis uit de identiteit van de schadevergoeding afte leiden dat de oorzaak van de scbadevergoeding dezelfde is ? d) is bet tens lotte logisch dat art. 1794 BW scbadevergoeding oplegt aan iemand die een recbt uitoefent, nl. dat van aan de overeenkomst eenzijdig een einde te stellen ? Elk van deze argomenten kan m.i. weerlegd worden. a) Art. 1794 BW is wel toepasselijk op contracten voor onbepaalde dour, maar omwille van de onmogelijkbeid de winstderving te bepalen, wordt er geen vergoeding voor toegekend- dezelfde oplossing geldt trouwens inzake contractuele aansprakelijkbeid. b) Art. 1794 BW is er ten voordele van beide partijen : bet geeft de bouwbeer de mogelijkheid de overeenkomst te beeindigen, (25) KRUITHOF e.a., Overzicht van rechtspraak : Verbintenissen, T.P.R. 75, 123. (26)H. DEPAGE,o.c., nr. 859en914; DELVAUX, nr.417; FLAMME&LEPAFFE,o.c., nr. 27. (27) R. VANDEPUTTE, De overeenkomst, Brussel, 1977, biz. 244. (28) Cass. 9 maart 1973, Pas., 73, I, 671. (29) R. VANDEPUTTE, o.c., biz. 246. (30) LEVINTOFF & FORIERS, De Ia n!siliation unilaterale du contrat d'entreprise par le maitre de l'ouvrage, T. Aannem., 77, 20.
362
maar de architect mag schadevergoeding eisen. c) De identiteit van de vergoedingen is inderdaad geen reden om identiteit van oorzaken te stellen, maar men mag er zeker niet het tegengestelde uit afleiden. d) Het laatste argument gaat naar de grond van het probleem : «Ainsi pousse ala limite, droit et faute se confondraient. Chacun aurait de la sorte le «droit» de ne pas honorer ses engagements moyennant reparation. Deduction aucunement theorique ne abusive puisque De Page lui-meme note qu' «On pourrait meme dire que, dans le fond, le principe qu'il consacre (I' article 1794) serait admissible dans tous les contrats quelconques, puisque sa mise en oeuvre ne cause aucun prejudice au creancier». Replacee dans son cadre general cette constatation bouleverse 1' ensemble de nos conceptions juridiques. Elle mene au surplus a de graves consequences. Elle implique en effet que plus aucune regie n'est en realite obligatoire des lors qu'on indemnise les victimes des consequences d'un acte. Le droit ne serait plus la regie de conduite sociale organisatrice des rapports entre citoyens, mais se ramenerait a un simple tarif organisant un systeme de «composition obligatoire». Generalisee et transposee notamment sur le plan penal cette these aboutirait aux consequences les plus graves : ainsi, j'aurais le «droit» de tuer mon voisin moyennant vingt ans de prison et payement d'une rente a sa veuve». Hierop moet ik antwoorden : ja, inderdaad. Indien we het probleem niet juridisch-technisch maar economisch beschouwen, moeten we vaststellen dat «it is not the policy oflaw to compel adherence to contracts but only to require each party to choose between performing in accordance with the contract and compensating the other party for any injury resulting from a failure to perform» (31). De schuldenaar moet ertoe aangezet worden zijn verbintenis nate komen door de schuldeiser bij contractbreuk een vergoeding voor geleden schade en winstderving toe te staan, tenzij de uitvoering economische nonsens zou zijn. Een voorbeeld : een fabrikant ontvangt een bestelling voor een drukpers, die over zes maand kan geleverd worden. Vijf maand later overtuigt een drukker hem die pers te verkopen voor een 20% hogere prijs, omdat hij ze dringend nodig heeft. Indien dit prijsverschil van 20 % boger is dan de schadevergoeding die de fabrikant aan de eerste drukker zal moeten betalen, heeft iedereen een goede zaak gedaan : de eerste besteller is niet sl~chter af, de fabrikant boekt een hogere winst en de machine is op een meer efficiente plaats bij de tweede besteller. Indien de fabricant weigert hem de pers te verkopen, zal hij de eerste besteller overtuigen hem de machine voort te verkopen. De analogie met het strafrecht doet geen afbreuk aan dit- wellicht te bondig uiteengezetsysteem : «The function of criminal law, viewed from an economic standpoint, is to impose additional costs on unlawful conduct where the conventional damages remedy alone would be insufficient to limit that conduct to the efficient level. .. The notion of a criminal as a rational calculator will strike many readers as highly unrealistic, especially when applied to criminals having little education or to crimes not committed for pecuniary gain. But the test of
(31) R. POSNER, Economic analysis of law, 2nd edition, Boston, 1977, biz. 88.
363
a theory is not the realism of its assumptions but its predictive power. A growing literature on crime has shown that criminals respond to changes in opportunity costs, in the probability of apprehension, in the severity of punishment, and in other relevant variables, as if they were indeed the rational calculators of the economic model- and this regardless of whether the crime has shown that criminals respond to changes in opportunity costs, in the probability of people» (32). En bestaat er inderdaad geen tarief voor straffen ?
We zien dus dat de onderliggende economische redenering van art. 1794 BW niet mag onderschat worden. Is het dan verwonderlijk dat de Code Napoleon ze al onbewust toepaste voor die overeenkomst waarmee de grootste bedragen gemoeid waren, de aanneming ? Dergelijke regeling blijkt in de meeste rechtsstelsels voor te komen (33). Ik hoop hiermee genoegzaam aangetoond te hebben dat, in geval van eenzijdige verbreking van een architectuurovereenkomst, een vergoeding wegens winstderving verantwoord is. Dan blijven nog een aantal problemen in verband met de omvang van de vergoeding voor winstderving. Het barema van de Orde van Architekten voorziet een vergoeding van 50% van de erelonen die verschuldigd waren geweest, in geval van volledige uitvoering van de opdracht, voor de prestaties die nu niet uitgevoerd zijn (34). Indien toepassing van het barema contractueel bedongen is, moet het beschouwd worden als een forfaitair schadebeding, en kan dus enkel toegepast worden voor zover het niet klaarblijkelijk het bedrag van de werkelijk geleden schade overschrijdt (35). Hierbij moet erop gewezen worden dat, wanneer de bouwheer geen gebruik maakt van de plannen, zelfs niet als eenvoudige inlichting (36), het gemis aan aansprakelijkheid van de architect moet leiden tot de vermindering van de vergoeding voor winstderving (37). Volgens de rechtsleer is de vergoeding volgens barema normaal (38). Sommige vroegere rechtspraak stond volledige erelonen toe (39). Indien de architect in het reeds uitgevoerde deel van de opdracht fouten heeft begaan die later hersteld hadden kunnen worden, maar ten
(32) R. POSNER, o.c., blz. 163. (33) In de U.S.A. : SWEET, Legal Aspects of Architecture, Engineering and the Construction Process, Saint Paul, Minn., 1970, blz. 570. In Frankrijk art. 1794 C civ., hoewel dit niet toepasselijk geacht wordt op de architectuurovereenkomst : AUBRY & RAU, Droit civil jran9ais, Tome V, Paris, 1907, p. 418. In Nederland: art. 1647 BW en art. 7.12.14 NBW. In Dl.litsland : BGB § 649. (34) Art. 4 van de deontologische norm nr. 2 ; P. RIGAUX, o.c., nr. 621 bis. (35) cass. 24 november 1972, R.C.J.B., 73, 320 en 75, 530. (36) Raad van de Orde van de provincie Namen 13 oktober 1975, Jur. Liege, 75-76, 102 : vergoeding van 900 Fluor. (37) Zie boven ; Y. HANNEQUART, o.c., nr. 569. (38) DELVAUX, o.c., nr. 417; P. RIGAUX, o.c., nr. 797. (39) Brussel3 februari 1950, Res jura imm., 50, 41 ; Vred. Elsene 5 december 1949, Res jura imm., 50, 35.
364
koste van een lagere winst, moet de vergoeding voor winstderving verminderd worden (40). Indien over erelonen niets bedongen is, zijn de meeste rechtbanken geneigd toch het barema toe te passen, hoewel ze er niet strikt door gebonden zijn (41). Dit is normaal in de mate dat het barema de weergave is van het gebruik (42), maar het is zo ingewikkeld dat het meer is dan de uitdrukking van regels die iedereen toepast (43). Daarenboven leeft, buiten architectenmiddens, de overtuiging dat het barema van de erelonen te hoog ligt (44). De rechter zal de vergoeding dus ex aequo et bono moeten vaststellen. De vergoeding voor winstderving bestaat uit alles wat de architect bij die overeenkomst had kunnen winnen ; niet uit wat hij had kunnen winnen door andere overeenkomsten te sluiten, ware het niet dat hij door deze al verbonden was (dit is de winst we gens de elders gemiste kansen) (45). Volgens Boileux (46) moet rekening gehouden worden met de gegrondheid van het optreden van de bouwheer : als hij het contract we gens een gril opzegt, zal hij meer schadevergoeding moeten be tal en dan wanneer hij bij voorbeeld zijn fortuin verloren is. De vergoeding bestaat uit het loon dat de architect ontvangen zou hebben, waarvan de kosten die hij gemaakt zou hebben worden afgetrokken (47). Indien hij bij uitvoering van zijn opdracht verlies zou geleden hebben, moet hem geen vergoeding betaald worden (48). Hij moet vergoed worden voor zijn buitengewone winsten, die hij ten gevolge van uitzonderlijke omstandigheden zou gemaakt hebben (49). Moet de winst die de architect behaald heeft ten gevolge van andere overeenkomsten, die hij heeft kunnen sluiten doordat de eerste verbroken is, van de vergoeding afgetrokken worden ? M.i. niet, omdat de productiecapaciteit van een architect op korte termijn min of meer variabel is (50). Dezelfde opvatting wordt gehuldigd in Nederland (51), echter niet in het nieuw Nederlands Burgerlijk Wetboek (52) of in Duitsland (53). (40) Rb. Nijvel4 december 1973, T. Aannem. 77,302: van 2,4 tot I ,5 % (41) Bergen 6 mei 1975, Pas., 76, II, 39. (42) Kh. Verviers 12 oktober 1976, Jur. Liege, 76-77, 125. (43) RIGAUX, nr. 606 en 559. (44) H. SWENNEN e.a. Dejuridische organisatie van het vrij beroep, Deurne, 1975, p. 79. (45) POTHIER, o.c., 440. (46) BOILEUX, Commentaire du Code Napoleon, VI, art. 1794. (47) P. RIGAUX, o.c., nr. 795. (48) Kh. Brussel15 mei 1900, J.C.B., 1900,405 geciteerd in R.P.D.B., yo Devis et Marches, nr. 287. (49) LEVINTOFF & FORIERS, biz. 46. (50) R. POSNER, o.c., blz. 92 : een verhuurder daarentegen heeft een vast aantal huizen, zijn productiecapaciteit ligt vast. De winst die hij behaalt op nieuwe verhuringen moet naar Amerikaans recht afgetrokken worden van de vergoeding voor lucrum cessans die hij van de vorige huurder na diens contractbreuk ontvangt. (51) C. ASSER, Handleiding tot de beoefening van het Nederlands burgerlijk recht, Bijzonder overeenkomsten, III, Zwolle, 1977, blz. 258. (52) art. 7.12.14. (53) PALANDT, BGB § 649.
365
Is er een vergoeding verschuldigd voor morele schade ? Deze kan reeel zijn, en volgt uit de kans die gemist wordt een prestigieus project uit te voeren en daarmee een reputatie te vestigen (54). De Belgische (55) rechtspraak meent dat morele schade niet hoort onder het lucrum cessans van art. 1794 BW (56). M.i. ten onrechte :in de mate dat de opdracht die de bouwheer aan de architect toevertrouwd had inderdaad zijn reputatie had kunnen vestigen, verliest hij iets «wat hij bij die aanneming had kunnen winnen» (57). Dergelijke vergoeding mag enkel toegekend worden bij uitzonderlijke projecten, en dan nog maar met mate. De rechtspraak neemt echter wel aan dat er morele schadevergoeding kan toegekend worden op grand van art. 1184 BW (58). Daarenboven lijkt, vooral indien de verbreking algemeen bekend gemaakt werd, ook een vergoeding op grand van rechtsmisbruik mogelijk (59) : de bouwheer heeft namelijk een «noch discretionaire, noch doelgebonden bevoegdheid» (60) en de eenzijdige verbreking kan een delictuele fout zijn (61). Er moet een belangenafweging, gepaard met een schuldafweging, plaats hebben ; of het beschamen van het rechtmatig vertrouwen van de architect zijn opdracht te kunnen voltooien een misbruik is, zou nog niet vaststaan (62). Tot slot blijft er nog het geval van de architect die met zijn opdrachtgever geen schriftelijke overeenkomst sluit, hoewel hij daartoe verplicht is (63). Als sanctie hiervoor staan sommigen de onontvankelijkheid voor van de vordering tot het bekomen van erelonen en vergoeding voor winstderving (64). Een andere sanctie zou erin bestaan geen vergoeding voor winstderving toe te staan in geval van eenzijdige beeindiging van het contract van de bouwheer (65). De architect beroept er zich op een volledige opdracht ontvangen te hebben. Dit vermoeden wordt traditioneel afgeleid uit art. 4 van de wet van 20 februari 1939, samen met art. 28 en 30 van het deontologisch reglement (66). Art. 4 is niet zeer expliciet, en het deontologisch reglement bindt de rechtbanken niet (67) ; wellicht kan de afwezigheid van geschrift gelnterpreteerd worden als weerlegging van dat vermoeden. Indien dit niet aangenomen wordt, kan de opdrachtgever een beroep doen op de culpa in contrahendo door de architect : indien deze, (54) Brussel 5 juni 1958, Pas., 59, II, 104. (55) niet de Franse : Encyclopedie Dalloz, Droit civil, yo Contrat d'entreprise, n° 110. (56) Cass. 8 oktober 1959, Pas., 60, I, 164. (57) art. 1794 BW. (58) Brussel 5 juni 1958, Pas., 59. II, 104. (59) Rb. Hoei 16 april 1975, Jur. Liege, 75-76, 60. (60) W. VAN GERVEN, Algemeen Dee/, Antwerpen, 1969, nr. 65. (61) Cass. 8 oktober 1959, Pas., 60, I, 164 ; Kh. Brussel13 oktober 197l,B.R.H., 72, I, 166. (62) W. VAN GERVEN, o.c., nr. 70. (63) art. 27 van het deontologisch reglement. (64) M. DE CALUWE, noot onder Rb. Brussel 2 april 1973, T. Aannem., 75, 43. (65) in die zinRaad van de Orde van de provincie Namen 13 oktober 1975,Jur. Liege, 75-76, 102. (66) P. RIGAUX, o.c., nr. 334. (67) Bergen 6 mei 1975, Pas., 76, II, 39.
366
met miskenning van zijn deontologische verplichtingen, geen schriftelijke overeenkomst aangaat, misleidt hij de client betreffende de omvang van diens verplichtingen, nl. een hele opdracht te laten uitvoeren. Tenzij hij bewijst dat de client wist dat zijn opdracht volledig was, is de architect vergoeding in natura verschuldigd : hij moet afzien van een vergoeding wegens winstderving (68). Als de client aan verschillende architecten tegelijk een voorontwerp toevertrouwt, met de bedoeling na vergelijking een volledige opdracht aan de beste te geven, kunnen degenen die afgewezen zijn geen vordering instellen tot bet bekomen van een vergoeding wegens winstderving. Hebben ze geen schriftelijke overeenkomst gesloten, wordt hen die vergoeding ontzegd ; hebben ze dat wel gedaan, is er geen betwisting mogelijk betreffende de omvang van de opdracht. Samengevat : de vergoeding van een architect bestaat normaal uit drie bestanddelen (+ B.T.W.): een vergoeding voor de kosten; een vergoeding voor de aansprakelijkheid die de architect eventueel zal moeten dragen, d.i. een soort 'bibbergeld', een verzekeringspremie : het bedrag van de schadevergoeding maal de kans dat ze zal moeten betaald worden ; en ten derde : de zuivere winst. Wanneer de opdracht niet voltooid kan worden, is uiteraard geen vergoeding voor niet-gemaakte kosten verantwoord. Van de vergoeding voor aansprakelijkheid valt a priori niet veel te zeggen, behalve dat ze niet verschuldigd is wanneer het project helemaal niet uitgevoerd wordt. Bij verbreking van het contract door de bouwheer moet wel gederfde winst vergoed worden, inclusief de eventuele morele schade, behalve wanneer de architect geen schriftelijke overeenkomst opstelde.
(68) DE BERSAQUES, La lesion qualifiee et sa sanction, R.C.J.B., 77, 15.
367