VERENIGING VSE
Statuten en reglementen
Augustus 1999
INHOUDSOPGAVE
STATUTEN
1
HUISHOUDELIJK REGLEMENT
12
UITKERINGSREGLEMENT A. Uitkering wegens leeftijd B. Uitkeringen wegens overlijden C. Uitkering wegens ziekte D. Wachtgelduitkering E. Algemene bepalingen
17 20 25 29 33 34
REGLEMENT BIJZONDERE OVEREENKOMSTEN
37
REGLEMENT BETREFFENDE DE VERKRIJGING EN DE BEËINDIGING VAN HET LIDMAATSCHAP
39
BELEGGINGSREGLEMENT
41
1
STATUTEN Artikel 1 De vereniging draagt de naam: VSE. Artikel 2 Zij heeft haar zetel te Utrecht. Artikel 3 In deze statuten wordt verstaan onder: a. “de vereniging”: de in artikel 1 bedoelde vereniging; b. “Kerkorde”: de Kerkorde van de Gereformeerde Kerken in Nederland; c. “kerk” : een kerk die lid is van de vereniging (tenzij uit het zinsverband anders blijkt); d. “buitenlandse kerk”: een kerk, waarmee de Gereformeerde Kerken in Nederland, bedoeld in artikel 6 lid 1, kerkelijke gemeenschap onderhouden naar artikel 47 van de Kerkorde; e. “predikant”: hij die overeenkomstig de Kerkorde als dienaar des Woords is verbonden aan een kerk of aan een buitenlandse kerk. Artikel 4 1. De vereniging heeft ten doel onder bij uitkeringsreglement te bepalen voorwaarden aan of namens haar leden uitkeringen te verstrekken ten behoeve van de inkomensvoorziening van personen, die als predikant verbonden zijn of verbonden zijn geweest aan kerken die lid zijn van de vereniging alsmede uitkeringen ten behoeve van de weduwen en/of wezen van deze personen, alsmede alles wat met dit doel in direct verband staat. 2. De vereniging mag geen handelingen verrichten of beslissingen nemen die inbreuk maken op de bevoegdheden van kerkelijke vergaderingen. 3. De vereniging beoogt niet het maken van winst ter verdeling onder haar leden. Artikel 5 1. De vereniging tracht het in artikel 4 omschreven doel te bereiken door het bijeenbrengen en het beheren van gelden en fondsen, zowel voor de periodieke uitkeringen als voor het vormen en instandhouden van een egalisatiefonds. 2. Het egalisatiefonds dient op basis van actuariële berekeningen en adviezen een zodanige omvang te hebben, dat de jaarlijkse bijdragen van de leden zoveel mogelijk stabiel blijven bij een wisselende grootte van de som van de jaarlijks te verstrekken uitkeringen. 3. De middelen die door de vereniging in enig jaar worden verkregen dienen voor zover mogelijk te worden gebruikt voor het doen van uitkeringen in datzelfde jaar, behoudens voor zover de middelen worden aangewend voor het vormen en instandhouden van het voornoemde egalisatiefonds. Artikel 6 1. Leden van de vereniging kunnen uitsluitend zijn: kerken behorend tot het verband van De Gereformeerde Kerken in Nederland, zoals dat bevestigd is ter generale synode van Spakenburg-Noord-1987; 1
2.
de buitenlandse kerken, die bij de oprichting van de vereniging lid zijn geworden en sindsdien het lidmaatschap niet hebben opgezegd. Het bestuur houdt een register bij, waarin de namen en adressen van alle leden zijn opgenomen.
Artikel 7 1. Het bestuur beslist over de toelating van leden. 2. Bij niet-toelating tot lid kan de algemene vergadering tot toelating besluiten. 3. Leden die tot de vereniging toetreden zijn een door het bestuur te bepalen inkoopsom verschuldigd op basis van het reglement betreffende de verkrijging en de beëindiging van het lidmaatschap. Artikel 8 1. Het lidmaatschap eindigt: doordat een lid ophoudt te bestaan; door schriftelijke opzegging van een lid; door schriftelijke opzegging door de vereniging. Deze kan geschieden, wanneer een lid heeft opgehouden aan de vereisten voor het lidmaatschap bij de statuten gesteld te voldoen, wanneer hij zijn verplichtingen jegens de vereniging niet nakomt, alsook wanneer redelijkerwijs van de vereniging niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren; door ontzetting. Deze kan alleen worden uitgesproken, wanneer een lid in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van de vereniging handelt, of de vereniging op onredelijke wijze benadeelt. 2. Opzegging namens de vereniging geschiedt door het bestuur. 3. Opzegging van het lidmaatschap door een lid of door de vereniging kan slechts geschieden tegen het einde van het verenigingsjaar en met inachtneming van een opzegtermijn van ten minste vier weken. Het lidmaatschap kan echter onmiddellijk worden beëindigd indien van de vereniging of van een lid redelijkerwijs niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren. 4. Een opzegging in strijd met het bepaalde in het vorige lid, doet het lidmaatschap eindigen op het vroegst toegelaten tijdstip volgende op de datum waartegen was opgezegd. 5. Een lid kan zijn lidmaatschap met onmiddellijke ingang opzeggen binnen een maand nadat hem een besluit is meegedeeld tot omzetting van de vereniging in een andere rechtsvorm of tot fusie. 6. Een lid is niet bevoegd zijn lidmaatschap met onmiddellijke ingang op te zeggen indien zijn geldelijke rechten of verplichtingen worden gewijzigd. 7. Ontzetting uit het lidmaatschap geschiedt door het bestuur. 8. Een lid wordt zo spoedig mogelijk en onder opgaaf van redenen schriftelijk in kennis gesteld van een besluit tot opzegging van het lidmaatschap door de vereniging, dan wel een besluit tot ontzetting uit het lidmaatschap van de vereniging. 9. Van een besluit tot opzegging van het lidmaatschap door de vereniging en van een besluit tot ontzetting uit het lidmaatschap staat het betrokken lid binnen een maand na de ontvangst van de kennisgeving van het besluit beroep open op de raad van toezicht, die binnen twee maanden na het ingestelde beroep bijeen zal komen. 10. Na de uitspraak van de raad van toezicht, die binnen vier maanden na het besluit als bedoeld in lid 8 van dit artikel de uitspraak schriftelijk ter kennis van de betrokkene zal brengen, staat het betrokken lid hoger beroep open op de eerstvolgende algemene
2
11. 12. 13.
vergadering. Hoger beroep dient te worden ingesteld ten kantore van de vereniging binnen twee maanden nadat de uitspraak van de raad van toezicht schriftelijk ter kennis van het lid is gebracht. Gedurende de beroepstermijn en hangende het (hoger) beroep is het betrokken lid geschorst. Wanneer het lidmaatschap in de loop van een verenigingsjaar eindigt, blijft de jaarlijkse bijdrage voor het geheel verschuldigd. De overige financiële gevolgen van het eindigen van het lidmaatschap worden geregeld op basis van het reglement betreffende de verkrijging en de beëindiging van het lidmaatschap.
Artikel 9 1. De leden zijn gehouden tot het betalen van een jaarlijkse bijdrage, die door de algemene vergadering wordt vastgesteld. 2. Het bestuur is bevoegd in bijzondere gevallen gehele of gedeeltelijke ontheffing van de verplichting tot het betalen van een bijdrage te verlenen of ter zake een bijzondere regeling te treffen. 3. De leden zijn verplicht aan het bestuur alle gegevens en bescheiden te verstrekken waar het om vraagt en die het nodig acht zowel om de hoogte van de jaarlijkse bijdrage van de leden vast te stellen als om de grootte van de periodieke uitkeringen, hetzij in het algemeen, hetzij aan een lid in het bijzonder, te bepalen. 4. Een periodieke uitkering aan een lid kan door de vereniging slechts worden toegekend en betaald zolang door dit lid wordt voldaan aan de verplichtingen en aan de voorwaarden die krachtens de statuten en de reglementen aan een lid worden gesteld. 5. Indien een lid met het oog op een bestaande verplichting een periodieke uitkering ontvangt, is hij gehouden aan de personen jegens wie de verplichting bestaat nimmer minder uit te betalen dan de uitkeringen die hij van de vereniging ontvangt. 6. Indien aan een lid een uitkering wordt toegekend voor personen met wie hij geen kerkelijke band in de zin van artikel 13 van de Kerkorde onderhoudt, kan het lid de vereniging machtigen om een periodieke uitkering die hem is toegekend rechtstreeks uit te keren aan de betrokkenen. Artikel 10 1. Het bestuur bestaat uit een oneven aantal van ten minste vijf en ten hoogste negen leden. Mochten in het bestuur om welke reden dan ook één of meer leden ontbreken, dan vormen de overblijvende bestuursleden of vormt het enig overblijvende bestuurslid een wettig bestuur. In vacatures wordt zo spoedig mogelijk voorzien. 2. Het bestuur wordt benoemd door de algemene vergadering. 3. Tot lid van het bestuur kunnen worden gekozen personen die belijdend lid in volle rechten zijn van een kerk die lid is van de vereniging. 4. De leden worden in de gelegenheid gesteld tenminste drie maanden voor de algemene vergadering waarop een bestuursverkiezing aan de orde is namen van kandidaten onder de aandacht van het bestuur brengen. In geval van voorziening in tussentijdse vacatures kan deze termijn worden bekort. 5. Het bestuur doet een voordracht aan de algemene vergadering. Het staat de algemene vergadering vrij personen te verkiezen die niet op de voordracht vermeld worden, mits een voorstel daartoe door tenminste vijf leden wordt gesteund; en het voorstel ten minste 24 uur voor aanvang van de algemene vergadering ten kantore van de vereniging is ontvangen; en
3
6.
het bepaalde in lid 3 van dit artikel in aanmerking is genomen. De leden van het bestuur genieten geen beloning voor hun werkzaamheden. Zij hebben wel recht op vergoeding van de door hen in de uitoefening van hun functie gemaakte kosten.
Artikel 11 1. Een bestuurslid kan te allen tijde door de algemene vergadering worden ontslagen. Een bestuurslid kan te allen tijde door de algemene vergadering en/of de raad van toezicht worden geschorst. 2. Zowel een besluit tot ontslag als een besluit tot schorsing dient schriftelijk en gemotiveerd aan het betrokken bestuurslid te worden meegedeeld. Een schorsing die niet binnen drie maanden gevolgd wordt door een besluit tot ontslag, eindigt door het verloop van die termijn. 3. Tegen een besluit tot ontslag staat het betrokken bestuurslid binnen een maand na ontvangst van het besluit beroep open op de eerstvolgende algemene vergadering. Het beroep dient te worden ingesteld ten kantore van de vereniging. 4. Elk bestuurslid treedt uiterlijk vier jaar na zijn verkiezing af volgens een door het bestuur op te maken rooster van aftreden. Een volgens het rooster aftredend bestuurslid is onmiddellijk eenmaal herkiesbaar. Een bestuurslid dat in een tussentijdse vacature wordt gekozen, neemt op het rooster van aftreden de plaats in van degene in wiens vacature hij werd gekozen. 5. Het bestuurslidmaatschap eindigt voorts: door bedanken; door overlijden; als betrokkene niet meer voldoet aan de vereiste, genoemd in artikel 10 lid 3; door aanvaarding van een benoeming tot lid van de raad van toezicht; als betrokkene het vrije beheer over zijn vermogen verliest. Artikel 12 1. Het bestuur wijst uit zijn midden een voorzitter, een secretaris en een penningmeester aan. Het kan voor elk van hen uit zijn midden een vervanger aanwijzen. Een bestuurslid kan meer dan één functie bekleden. 2. Van elke vergadering worden door of namens de secretaris notulen opgemaakt, die in de volgende vergadering worden vastgesteld en door de dan fungerende voorzitter en secretaris worden ondertekend. 3. In afwijking van hetgeen de wet daarover bepaalt, is het oordeel van de voorzitter omtrent de totstandkoming en de inhoud van een besluit niet beslissend. 4. Bij huishoudelijk reglement zullen nadere regelen met betrekking tot de vergaderingen van en de besluitvorming door het bestuur worden gegeven. Artikel 13 1. Behoudens de beperkingen volgens de statuten is het bestuur belast met het besturen van de vereniging. 2. Het bestuur is bevoegd onder zijn verantwoordelijkheid bepaalde onderdelen van zijn taak te doen uitvoeren door commissies die het uit zijn midden benoemt. 3. Het bestuur is bevoegd een administrateur te benoemen, die onder verantwoordelijkheid van het bestuur bijstand verleent bij de uitoefening van bepaalde bestuurstaken.
4
4. 5.
6.
7.
Het bestuur is bevoegd voor de uitoefening van zijn taken gebruik te maken van de diensten van deskundigen. Het bestuur is, mits met goedkeuring van de raad van toezicht, bevoegd tot het sluiten van overeenkomsten tot het verkrijgen, vervreemden of bezwaren van registergoederen; het sluiten van overeenkomsten waarbij de vereniging zich als borg of hoofdelijke medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidsstelling voor een schuld van een ander verbindt. Op het ontbreken van deze goedkeuring van de raad van toezicht kan door en tegen derden een beroep worden gedaan. Het bestuur behoeft eveneens goedkeuring van de raad van toezicht inzake zijn besluiten tot: het doen van investeringen die een door de raad van toezicht te bepalen bedrag of waarde te boven gaan; het huren, verhuren en op andere wijze in gebruik of genot verkrijgen en geven van onroerende goederen; het aangaan van overeenkomsten, waarbij aan de vereniging een bankkrediet wordt verleend; het inlenen van gelden, waaronder niet is begrepen het gebruikmaken van een aan de vereniging verleend bankkrediet; het beleggen van gelden en het verstrekken van geldleningen in afwijking van het door de raad van toezicht vast te stellen beleggingsreglement; het aangaan van dadingen; het optreden in rechte, waaronder begrepen het voeren van arbitrale procedures, doch met uitzondering van het nemen van conservatoire maatregelen, die geen uitstel kunnen lijden; het sluiten en wijzigen van arbeidsovereenkomsten. Op het ontbreken van deze goedkeuring kan door en tegen derden geen beroep worden gedaan. Onverminderd het in de laatste volzin van lid 5 bepaalde wordt de vereniging in en buiten rechte vertegenwoordigd door - hetzij het bestuur; - hetzij de voorzitter en secretaris tezamen en bij verhindering of ontstentenis, door hun plaatsvervangers.
Artikel 14 1. Het toezicht op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in de vereniging is opgedragen aan een raad van toezicht die bestaat uit een oneven aantal van ten minste drie en ten hoogste zeven leden. In vacatures wordt zo spoedig mogelijk voorzien. 2. De raad van toezicht wordt gekozen door de algemene vergadering. 3. Tot lid van de raad van toezicht kunnen worden gekozen personen die belijdend lid in volle rechten zijn van een kerk die lid is van de vereniging. De leden van de raad van toezicht kunnen geen deel uitmaken van het bestuur. 4. De leden worden in de gelegenheid gesteld tenminste drie maanden voor de algemene vergadering waarop een verkiezing van leden van de raad van toezicht aan de orde is namen van kandidaten onder de aandacht te brengen van de raad van toezicht. Bij voorziening in een tussentijdse vacature kan van deze termijn worden afgeweken.
5
5.
6.
De raad van toezicht doet een voordracht aan de algemene vergadering. Het staat de algemene vergadering vrij personen te verkiezen die niet op de voordracht worden vermeld, mits een voorstel daartoe door tenminste vijf leden wordt gesteund; en het voorstel ten minste 24 uur voor aanvang van de algemene vergadering ten kantore van de vereniging is ontvangen; en het bepaalde in lid 3 van dit artikel in aanmerking is genomen. De leden van de raad van toezicht genieten geen beloning voor hun werkzaamheden. Zij hebben wel recht op vergoeding van de door hen in de uitoefening van hun functie gemaakte kosten.
Artikel 15 1. Elk lid van de raad van toezicht kan te allen tijde door de gezamenlijke overige leden van de raad van toezicht worden ontslagen of geschorst. Zowel een besluit tot ontslag of als een besluit tot schorsing dient schriftelijk en gemotiveerd aan het betrokken lid van de raad van toezicht te worden meegedeeld. Een schorsing die niet binnen drie maanden gevolgd wordt door een besluit tot ontslag, eindigt door het verloop van die termijn. 2. Tegen een besluit tot ontslag staat het betrokken lid van de raad van toezicht binnen een maand na ontvangst van het besluit beroep open op de eerstvolgende algemene vergadering. Het beroep dient te worden ingesteld ten kantore van de vereniging. 3. Elk lid van de raad van toezicht treedt uiterlijk vier jaar na zijn verkiezing af, volgens een door de raad van toezicht op te maken rooster van aftreden. Een volgens het rooster aftredend lid van de raad van toezicht is onmiddellijk eenmaal herkiesbaar. Een lid van de raad van toezicht dat in een tussentijdse vacature wordt gekozen neemt op het rooster van aftreden de plaats in van degene in wiens vacature hij werd gekozen. 4. Het lidmaatschap van de raad van toezicht eindigt voorts: door bedanken; door overlijden; als betrokkene niet meer voldoet aan het vereiste, genoemd in artikel 14 lid 3; door aanvaarding van een benoeming als bestuurslid; als betrokkene het vrije beheer over zijn vermogen verliest. Artikel 16 1. De raad van toezicht wijst uit zijn midden een voorzitter en een secretaris aan. Hij kan voor elk van hen uit zijn midden een vervanger aanwijzen. 2. Van elke vergadering worden door of namens de secretaris notulen opgemaakt, die in de volgende vergadering worden vastgesteld en door de dan fungerende voorzitter en secretaris worden ondertekend. 3. In afwijking van hetgeen de wet daarover bepaalt, is het oordeel van de voorzitter omtrent de totstandkoming en de inhoud van een besluit niet beslissend. 4. Bij huishoudelijk reglement zullen nadere regelen met betrekking tot de vergaderingen van en de besluitvorming door de raad van toezicht worden gegeven. Artikel 17 1. Naast de taken en bevoegdheden die aan de raad van toezicht in of krachtens andere bepalingen van deze statuten worden opgedragen of toegekend, behoort tot zijn taak casu quo bevoegdheid:
6
2.
3. 4.
het vaststellen binnen de grenzen van artikel 14 lid 1 van het aantal leden van de raad van toezicht; het vaststellen binnen de grenzen van artikel 10 lid 1 van het aantal leden van het bestuur; het vaststellen van de kostenvergoedingen waarvoor de leden van het bestuur en de raad van toezicht in aanmerking komen; het vaststellen van een beleggingsreglement, waarin wordt vastgelegd binnen welke grenzen het bestuur bevoegd is zonder voorafgaande goedkeuring van de raad van toezicht te beleggen. Het bestuur verschaft de raad van toezicht tijdig de voor de uitoefening van diens taken en bevoegdheden noodzakelijke gegevens en voorts aan ieder lid van de raad van toezicht alle inlichtingen betreffende de aangelegenheden van de vereniging die deze mocht verlangen. De raad van toezicht is bevoegd inzage te nemen en te doen nemen van alle boeken, bescheiden en correspondentie van de vereniging. De raad van toezicht kan zich voor rekening van de vereniging in de uitoefening van zijn taak doen bijstaan door een of meer deskundigen.
Artikel 18 1. Een door het bestuur te benoemen administrateur dient belijdend lid in volle rechten te zijn van een kerk die lid is van de vereniging. 2. De administrateur kan geen lid zijn van het bestuur of van de raad van toezicht. 3. Aan de administrateur kan door het bestuur met instemming van de raad van toezicht een honorarium worden toegekend. Artikel 19 1. Er is een gebruikersraad. Deze gebruikersraad bestaat uit een oneven aantal van ten minste drie en ten hoogste vijf leden. In vacatures wordt zo spoedig mogelijk voorzien. 2. De leden van de gebruikersraad worden verkozen door de Vereniging van Predikanten bij de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) en zijn predikant of weduwe van een predikant. 3. Het bepaalde in de leden 3 en 6 van artikel 10 en de leden 4 en 5 van artikel 11 is van overeenkomstige toepassing op de leden van de gebruikersraad. 4. De gebruikersraad heeft tot taak het bestuur van advies te dienen in alle gevallen, waarin het bestuur het wenselijk acht de gebruikersraad te horen. Voorts kan de gebruikersraad uit eigen beweging het bestuur van advies dienen in alle zaken, die het beleid van de vereniging betreffen. Het bestuur reageert schriftelijk en gemotiveerd op een advies van de gebruikersraad. 5. Bij voorstellen, die aan de algemene vergadering worden voorgelegd en die het beleid van de vereniging betreffen, vraagt het bestuur advies aan de gebruikersraad op een tijdstip waarop dit advies nog van wezenlijke invloed kan zijn op het voorstel aan de algemene vergadering. Het advies van de gebruikersraad dient binnen een maand na ontvangst van de adviesaanvraag door het bestuur ontvangen te zijn. Indien het advies niet binnen deze termijn is ontvangen, is het bestuur bevoegd besluiten te nemen zonder daarin het advies van de gebruikersraad mee te wegen. Het bestuur vermeldt in haar besluit het advies. 6. Het bestuur verschaft de gebruikersraad de door haar gewenste inlichtingen, tenzij deze naar het oordeel van het bestuur niet het beleid van de vereniging betreffen of voor het te geven advies niet noodzakelijk zijn. De gebruikersraad kan tegen deze
7
7.
beslissing van het bestuur binnen een maand na ontvangst van bericht van het bestuur in beroep bij de raad van toezicht. De werkwijze van de gebruikersraad wordt geregeld in een reglement voor de gebruikersraad, zoals die door het bestuur wordt vastgesteld.
Artikel 20 1. Het verenigingsjaar loopt van 1 januari tot en met 31 december. 2. Het bestuur is verplicht een zodanige administratie te voeren, dat daaruit te allen tijde de rechten en verplichtingen van de vereniging kunnen worden gekend. 3. Het bestuur brengt op een algemene vergadering binnen zes maanden na afloop van het verenigingsjaar, behoudens verlenging van deze termijn door de algemene vergadering, zijn jaarverslag uit en doet, onder overlegging van een balans en een staat van baten en lasten, vergezeld van het rapport van een accountant en het advies van de raad van toezicht, rekening en verantwoording over zijn in het afgelopen boekjaar gevoerde bestuur. Het jaarverslag, de balans en de staat van baten en lasten worden ondertekend door de bestuurders; ontbreekt de ondertekening van één of meer van hen, dan wordt daarvan onder opgave van redenen melding gemaakt. 4. Na verloop van bedoelde termijn kan ieder lid deze rekening en verantwoording in rechte van het bestuur vorderen. 5. Het bestuur is verplicht de bescheiden bedoeld in lid 2 en 3 van dit artikel tenminste zeven jaar te bewaren. Artikel 21 1. Aan de algemene vergadering komen in de vereniging alle bevoegdheden toe, die niet door de wet of de statuten aan het bestuur of de raad van toezicht zijn opgedragen. 2. In de algemene vergadering die bedoeld is in artikel 20 lid 3, en die de jaarvergadering wordt genoemd, komen onder meer aan de orde: het jaarverslag en de rekening en verantwoording als bedoeld in artikel 20; de vaststelling van de jaarlijkse bijdrage; voorziening in eventuele vacatures; voorstellen van het bestuur of de leden, aangekondigd bij de oproeping voor de vergadering. 3. Andere algemene vergaderingen worden gehouden zo dikwijls als het bestuur of de raad van toezicht dit gewenst acht. 4. Voorts is het bestuur op schriftelijk verzoek van ten minste tien leden verplicht tot het bijeenroepen van een algemene vergadering op een termijn van niet langer dan vier weken. Indien aan het verzoek binnen veertien dagen geen gevolg wordt gegeven, kunnen de verzoekers zelf tot die bijeenroeping overgaan door oproeping overeenkomstig artikel 25. 5. De algemene vergaderingen worden gehouden op een plaats centraal in Nederland gelegen. Artikel 22 1. Toegang tot de algemene vergadering hebben de leden, de administrateur, de leden van het bestuur en de leden van de raad van toezicht. 2. Afgevaardigden van geschorste leden, geschorste bestuursleden en geschorste leden van de raad van toezicht, alsmede hun adviseurs hebben alleen toegang voor zover de algemene vergadering bij aanvang van de vergadering daartoe besluit. De algemene vergadering besluit daarbij tevens of en in hoeverre betrokkene(n) het woord mogen
8
3. 4.
5.
voeren en kan tevens besluiten de toegang van betrokkene(n) tot de vergadering te beëindigen. Over toelating van andere dan in lid 1 van dit artikel bedoelde personen beslist de algemene vergadering bij aanvang van de vergadering. Ieder lid kan ten hoogste twee personen naar de algemene vergadering afvaardigen. Deze personen dienen voorzien te zijn van een deugdelijke machtiging om het lid te vertegenwoordigen. Per lid kan in de algemene vergadering slechts één stem worden uitgebracht.
Artikel 23 1. De algemene vergaderingen worden geleid door de voorzitter van het bestuur of zijn plaatsvervanger. Ontbreken de voorzitter en zijn plaatsvervanger, dan treedt een van de andere bestuursleden, daartoe aangewezen door het bestuur, als voorzitter op. Wordt ook op deze wijze niet in het voorzitterschap voorzien dan voorziet de vergadering daar zelf in. 2. Van elke vergadering worden door of namens de secretaris van het bestuur of een ander door de voorzitter daartoe aangewezen persoon notulen gemaakt. 3. De notulen worden ter kennis van de leden gebracht en na goedkeuring door de algemene vergadering worden zij door de dan fungerende voorzitter en secretaris ondertekend. Artikel 24 1. Het ter algemene vergadering uitgesproken oordeel van de voorzitter dat door de vergadering een besluit is genomen is beslissend. Hetzelfde geldt voor de inhoud van een genomen besluit voor zover gestemd werd over een niet schriftelijk geformuleerd voorstel. 2. Wordt echter onmiddellijk na het uitspreken van het in het eerste lid bedoelde oordeel de juistheid daarvan betwist dan vindt een nieuwe stemming plaats, wanneer dit door de meerderheid van de vergadering, of indien de oorspronkelijke stemming niet hoofdelijk en of schriftelijk geschiedde, door tien stemgerechtigde leden verlangd wordt. Door deze nieuwe stemming vervallen de rechtsgevolgen van de oorspronkelijke stemming. 3. Voor zover de statuten of de wet niet anders bepalen, worden alle besluiten van de algemene vergadering genomen met meerderheid van het aantal der uitgebrachte geldige stemmen. 4. Blanco en ongeldige stemmen worden beschouwd als niet te zijn uitgebracht. 5. In de vergadering wordt over personen schriftelijk, over zaken mondeling gestemd, tenzij de voorzitter een schriftelijke stemming gewenst acht of ten minste vijf stemgerechtigden hier voor de stemming om verzoeken. Schriftelijke stemming geschiedt bij ongetekende gesloten briefjes. 6. Bij staken van stemmen over personen wordt de oudste in leeftijd gekozen verklaard. Bij staking van stemmen over zaken, wordt het desbetreffende voorstel geacht te zijn verworpen. 7. Besluitvorming bij acclamatie is mogelijk. Artikel 25 1. De algemene vergaderingen worden bijeengeroepen door het bestuur. 2. De oproeping geschiedt schriftelijk aan de adressen van de leden volgens het register bedoeld in artikel 6.
9
3. 4.
De termijn voor de oproeping bedraagt ten minste vijf weken. Bij de oproeping worden de te behandelen onderwerpen vermeld, onverminderd het bepaalde in artikel 30.
Artikel 26 1. In spoedeisende gevallen kan het bestuur, na verkregen toestemming van de raad van toezicht, de kerken schriftelijk raadplegen. 2. Het bestuur stelt voor iedere afzonderlijke raadpleging een redelijke termijn vast waarbinnen de leden antwoord kunnen inzenden. 3. Bij een dergelijke schriftelijke raadpleging geldt eveneens, dat een besluit wordt genomen met meerderheid van het aantal binnen de vastgestelde termijn uitgebrachte geldige stemmen. 4. Een op deze wijze verkregen beslissing geldt als een besluit van de algemene vergadering en zal in de notulen van de eerstvolgende algemene vergadering worden vastgelegd. 5. De schriftelijke antwoorden worden gedurende ten minste twee jaren bewaard. Artikel 27 1. Door de algemene vergadering worden reglementen vastgesteld waaronder in ieder geval: een huishoudelijk reglement; een uitkeringsreglement; een reglement betreffende de verkrijging en de beëindiging van het lidmaatschap; een reglement betreffende overeenkomsten met leden inzake predikanten, die in overwegende mate bijzonder ambtswerk verrichten. 2. De reglementen mogen niet met elkaar, de wet of de statuten in strijd zijn. Artikel 28 Het bestuur kan met instemming van de raad van toezicht in concrete gevallen besluiten dat met een kerk die geen lid is van de vereniging overeenkomsten worden gesloten ter voorziening in uitkeringen als bedoeld in artikel 4. Alsdan worden de bepalingen van de reglementen genoemd in artikel 27 lid 1 zoveel mogelijk op overeenkomstige wijze en naar analogie toegepast, met dien verstande dat uitkeringen uitsluitend geschieden in Nederlandse valuta. Artikel 29 1. Geschillen, hoe ook ontstaan en van welke aard ook, die ontstaan zijn tussen één of meer leden en het bestuur van de vereniging over toepassing van de statuten of een reglement, kunnen door het lid (of de leden) schriftelijk worden voorgelegd aan de raad van toezicht. De raad van toezicht bericht het betrokken lid (of de betrokken leden) schriftelijk omtrent zijn bevinden binnen drie maanden nadat het geschil hem is voorgelegd. Een afschrift van dit bericht wordt verzonden naar het bestuur. 2. Indien het geschil nog bestaat nadat de raad van toezicht zich erover heeft uitgesproken, zal het ter beslissing worden voorgelegd aan een scheidsgerecht, bestaande uit drie arbiters, die als goede mannen naar billijkheid uitspraak zullen doen. Het scheidsgericht beslist in hoogste ressort en doet tevens uitspraak omtrent de kosten van het geding. 3. Een geschil is aanwezig indien ten minste één der partijen een geschil aanwezig acht.
10
4.
5.
6.
7.
Door elk der partijen wordt een lid van het scheidsgericht benoemd. Van de benoeming wordt schriftelijk kennis gegeven aan de tegenpartij. De beide aangewezenen benoemen een derde arbiter. Indien één der partijen in gebreke blijft een arbiter te benoemen binnen veertien dagen nadat haar daarom door de andere partij bij aangetekende brief is verzocht, wordt te haren behoeve een arbiter benoemd door de voorzitter van de raad van toezicht. Indien de door partijen benoemde arbiters binnen een maand nadat hun door één der partijen per aangetekende brief is verzocht tot onverwijlde aanwijzing van een derde arbiter over te gaan, niet tot overeenstemming kunnen komen omtrent de keuze van een derde arbiter, geschiedt de benoeming van de derde arbiter door de voorzitter van de raad van toezicht op verzoek van de meest gerede partij. Indien een lid gebruik heeft gemaakt van het bepaalde in artikel 9 lid 6, kunnen door betrokkene als genoemd in deze bepaling geschillen schriftelijk worden voorgelegd aan de raad van toezicht. De raad van toezicht zal betrokkene schriftelijk berichten omtrent zijn bevinden binnen drie maanden nadat het geschil hem is voorgelegd.
Artikel 30 1. In de statuten van de vereniging kan geen verandering worden aangebracht dan door een besluit van een algemene vergadering, waartoe is opgeroepen met de woordelijke vermelding van de voorgestelde wijziging van de statuten die aldaar behandeld zal worden, met dien verstande echter dat artikel 6 alsmede lid 1 van dit artikel in het geheel niet gewijzigd kunnen worden. 2. Zij die de oproeping tot de algemene vergadering ter behandeling van een voorstel tot statutenwijziging hebben gedaan moeten ten minste vijf dagen voor de vergadering een afschrift van dat voorstel, waarin de voorgedragen wijziging woordelijk is opgenomen, op een daartoe geschikte plaats voor de leden ter inzage leggen tot na afloop van de dag waarop de vergadering wordt gehouden. 3. Een besluit tot statutenwijziging behoeft tenminste twee/derde van het aantal uitgebrachte geldige stemmen, in een vergadering waarin ten minste twee/derde van het aantal leden vertegenwoordigd is. Is niet twee/derde van het aantal leden vertegenwoordigd, dan wordt binnen zes weken daarna een tweede vergadering bijeengeroepen en gehouden, waarin over het voorstel zoals dat in de vorige vergadering aan de orde is geweest, ongeacht het aantal vertegenwoordigde leden, kan worden besloten, mits met een meerderheid van ten minste twee/derde van het aantal uitgebrachte geldige stemmen. 4. Een statutenwijziging treedt niet in werking dan nadat hiervan een notariële akte is opgemaakt. 5. Tot het doen verlijden van de akte is ieder bestuurslid bevoegd. Artikel 31 De vereniging wordt ontbonden door een besluit van de algemene vergadering. Het bepaalde in de leden 1, 2 en 3 van het voorgaande artikel is van overeenkomstige toepassing. Bij het besluit tot ontbinding van de vereniging mogen de aan de vereniging toebehorende middelen uitsluitend worden aangewend voor het verstrekken of doen verstrekken van uitkeringen als bedoeld in artikel 4. Artikel 32 In alle gevallen waarin deze statuten niet voorzien beslist het bestuur onder goedkeuring van de raad van toezicht.
11
HUISHOUDELIJK REGLEMENT Algemene bepalingen Artikel 1 1. Zowel het bestuur als de raad van toezicht kunnen geen geldige besluiten nemen als minder dan de helft van het aantal leden van het betrokken college ter vergadering aanwezig is. 2. Indien in een vergadering geen geldige besluiten genomen kunnen worden doordat minder dan de helft van de leden van het betrokken college aanwezig is, zullen de betreffende punten terugkomen op de agenda van een nieuw te beleggen vergadering. 3. De nieuw te beleggen vergadering dient binnen drie weken na de in het vorige lid bedoelde vergadering te worden gehouden. In deze vergadering kan over de betreffende punten een geldig besluit worden genomen, ongeacht het aantal aanwezige leden van het betreffende college. Artikel 2 1. Zowel in het bestuur als in de raad van toezicht zal over zaken mondeling gestemd worden, tenzij ten minste twee leden van het betreffende college een schriftelijke stemming verlangen. Besluitvorming over personen vindt altijd schriftelijk plaats, tenzij het een enkelvoudige kandidaatstelling betreft. 2. Voor het tot stand komen van een besluit over zaken of personen is een eenvoudige meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen voldoende. 3. Wanneer bij een stemming over zaken de stemmen over een voorstel staken, wordt het voorstel geacht te zijn verworpen. Indien bij een stemming over personen de stemmen staken, wordt de oudste in leeftijd geacht te zijn verkozen. 4. Blanco stemmen en ongeldige stemmen zijn van onwaarde en worden buiten beschouwing gelaten bij het vaststellen van het aantal geldig uitgebrachte stemmen. Artikel 3 Wanneer het bestuur en de raad van toezicht gezamenlijk vergaderen, is dit te beschouwen als een vergadering van het bestuur die wordt bijgewoond door de raad van toezicht.
Bestuur Artikel 4 1. Het bestuur vergadert ten minste drie maal per jaar en verder wanneer dit door de voorzitter en secretaris gezamenlijk wenselijk wordt geacht. 2. De voorzitter en de secretaris dienen een vergadering van het bestuur uit te schrijven wanneer de raad van toezicht dan wel drie bestuursleden gezamenlijk hun dit verzoeken. Indien de voorzitter en de secretaris niet binnen 14 dagen aan zulk een verzoek hebben voldaan, kan een vergadering worden samengeroepen door de raad van toezicht of door de betrokken bestuursleden. 3. Indien het initiatief tot de vergadering is uitgegaan van de raad van toezicht, dient zij voor deze vergadering te worden uitgenodigd.
12
Artikel 5 In elke bestuursvergadering worden de plaats, de datum en het aanvangsuur van de volgende vergadering vastgesteld. Een tussentijdse of vervroegde bestuursvergadering wordt zo spoedig mogelijk nadat de noodzaak daartoe gebleken is, gehouden, doch in ieder geval binnen vier weken na een besluit daartoe. Artikel 6 De oproep voor een bestuursvergadering dient, vergezeld van een conceptagenda, ten minste twee weken tevoren toegezonden te worden aan de leden van het bestuur. Een afschrift van alle vergaderstukken, inclusief conceptnotulen van de voorgaande bestuursvergadering wordt toegezonden aan de leden van de raad van toezicht. Artikel 7 De voorzitter leidt de vergaderingen van het bestuur, behalve wanneer het zaken met betrekking tot zijn persoon betreft. Artikel 8 1. In de vergadering die volgt op een algemene vergadering waarin bestuursleden zijn gekozen, worden voor zover nodig een voorzitter, een secretaris en een penningmeester verkozen. Indien het bestuur zulks wenselijk acht kunnen tevens plaatsvervangers voor deze functionarissen worden aangewezen. 2. De functies van secretaris en penningmeester kunnen door één persoon worden vervuld. 3. Een functionaris die na periodiek aftreden is herkozen als bestuurslid, kan opnieuw in zijn functie benoemd worden. Artikel 9 1. De voorzitter is de eerst aangewezene om het bestuur te vertegenwoordigen. 2. De secretaris draagt als eerste de verantwoordelijkheid voor de notulering; de correspondentie; het archief; het ledenregister; en het opstellen van het jaarverslag aan de leden. 3. De penningmeester draagt als eerste de verantwoordelijkheid voor het beheer en de administratie van de geldmiddelen en de overige bezittingen van de vereniging; het opstellen van de financiële jaarstukken; en het ontwerpen van de begroting. Artikel 10 Het bestuur maakt een overzicht van te verrichten werkzaamheden met een bijpassend vergaderschema. Artikel 11 1. Bij het opnemen van gelden en bij het verstrekken van betalingsopdrachten is de handtekening van twee personen vereist, waaronder ten minste één bestuurslid.
13
2.
3.
In de eerste bestuursvergadering volgend op de algemene vergadering waarin bestuursleden zijn benoemd, worden daartoe twee tekeningsbevoegde personen aangewezen. Tevens wordt ten minste één bestuurslid aangewezen die als vervanger op kan treden van één van de personen genoemd in het vorige lid.
Artikel 12 De commissies die het bestuur uit zijn midden benoemt, rapporteren in elke bestuursvergadering. Artikel 13 1. Tot de taken van de administrateur behoren in ieder geval: het verzorgen van de financiële administratie van de vereniging: het zorgdragen voor tijdige betaling van uitkeringen aan de leden; het notuleren van vergaderingen; het bijhouden van het ledenregister; het afhandelen van verzoeken om een uitkering conform de besluitvorming van het bestuur: het in overleg met de voorzitter en secretaris van het betreffende college voorbereiden van vergaderingen; en het voorbereiden van de jaarrekening en het jaarverslag. 2. Het bestuur stelt een instructie voor de administrateur vast. Artikel 14 Indien het bestuur deskundigen inschakelt, zorgt het voor een duidelijke omschrijving van de aan hen verstrekte opdracht. Artikel 15 Het bestuur is verplicht op zijn verzoek een lid van de raad van toezicht tot zijn vergaderingen toe te laten.
Raad van toezicht Artikel 16 1. De raad van toezicht vergadert ten minste drie maal per jaar en verder wanneer dit door de voorzitter en de secretaris gezamenlijk wenselijk wordt geacht. 2. De voorzitter en de secretaris dienen een vergadering van de raad van toezicht uit te schrijven wanneer het bestuur dan wel ten minste drie leden van de raad van toezicht gezamenlijk hun dit verzoeken. Indien de voorzitter en de secretaris niet binnen twee weken aan zulk een verzoek hebben voldaan, kan een vergadering worden samengeroepen door het bestuur of door de betrokken leden van de raad van toezicht 3. Indien het initiatief tot de vergadering is uitgegaan van het bestuur, dienen de voorzitter en de secretaris van het bestuur voor deze vergadering te worden uitgenodigd. Artikel 17 In elke vergadering van de raad van toezicht worden de plaats, de datum en het aanvangsuur van de volgende vergadering vastgesteld met inachtneming van de vergaderdata van het 14
bestuur. Een tussentijdse of vervroegde vergadering van de raad van toezicht wordt zo spoedig mogelijk gehouden nadat de noodzaak daartoe gebleken is, doch in ieder geval binnen vier weken na een besluit daartoe. Artikel 18 De oproep voor een vergadering dient, vergezeld van een conceptagenda, ten minste twee weken tevoren toegezonden te worden aan de leden van de raad van toezicht. Een afschrift van de vergaderstukken wordt ter informatie toegezonden aan de voorzitter van het bestuur. Artikel 19 De voorzitter leidt de vergaderingen van de raad van toezicht, behalve wanneer het zaken met betrekking tot zijn persoon betreft. Artikel 20 1. In de vergadering die volgt op een algemene vergadering waarin leden van de raad van toezicht zijn gekozen, worden voor zover nodig een voorzitter en een secretaris gekozen. Indien de raad van toezicht dit wenselijk acht, kunnen tevens plaatsvervangers voor deze functionarissen worden gekozen. 2. Een functionaris die na periodiek aftreden als lid van de raad van toezicht is herkozen, kan opnieuw in zijn functie benoemd worden. Artikel 21 1. De voorzitter is de eerst aangewezene om de raad van toezicht te vertegenwoordigen. 2. De secretaris draagt als eerste de verantwoordelijkheid voor de notulering en de correspondentie. Artikel 22 De commissies die de raad van toezicht uit zijn midden benoemt, rapporteren in elke vergadering van de raad van toezicht. Artikel 23 1. De raad van toezicht is bevoegd het bestuur uit te nodigen zich op een vergadering te doen vertegenwoordigen. 2. Ieder lid van de raad van toezicht is bevoegd van het bestuur alle inlichtingen te vragen die hij nodig acht, alsmede om de vergaderingen van het bestuur bij te wonen.
Bijdrage van de leden Artikel 24 1. De in een bepaald jaar door een lid te betalen bijdrage wordt afhankelijk gesteld van het aantal zielen dat het betreffende lid als kerk telt per 1 oktober van het jaar daaraan voorafgaand. 2. Per ziel zijn de leden een door de algemene vergadering vast te stellen bedrag verschuldigd.
15
Uitkeringen ten behoeve van personen met wie geen kerkelijke band in de zin van artikel 13 van de kerkorde bestaat Artikel 25 1. De vereniging is gehouden mee te werken aan een verzoek van een lid tot rechtstreekse uitbetaling van een aan het lid toegekende uitkering die verband houdt met een persoon met wie geen kerkelijke band in de zin van artikel 13 van de kerkorde van de Gereformeerde Kerken in Nederland bestaat. 2. De betreffende kerk machtigt de vereniging niet alleen tot het verrichten van de betreffende uitkeringen, maar gelijktijdig tot het inwinnen van de voor de uitkering relevante informatie bij de betrokkene.
Slotbepalingen Artikel 26 In zaken waarin het huishoudelijk reglement niet voorziet, beslist het bestuur in overleg met de raad van toezicht.
BEROEPSREGLEMENT Nadere uitwerking van de regeling zoals genoemd in artikel 28 statuten Vereniging VSE
Uitwerking artikel 28 lid 1 Indien een lid gebruik maakt van de mogelijkheid om een geschil ter beslissing voor te leggen aan de raad van toezicht, zoals bedoeld in artikel 28 lid 1 van de statuten, geldt, met inachtneming van hetgeen overigens is bepaald in de statuten, het volgende: 1.
Het lid legt een geschil binnen zes weken na ontvangst van de beslissing van het bestuur, danwel binnen zes weken na het ontstaan van het geschil, schriftelijk in de vorm van een beroepschrift voor aan de raad van toezicht.
2.
a.
b.
Het beroepschrift wordt gericht aan: Raad van toezicht Vereniging VSE p.a. de heer drs. A. Veefkind Verzetstraat 1 7451 DL Holten Binnen twee weken ontvangt appellant een bericht van ontvangst.
3.
In het beroepschrift wordt vermeld waarom appellant van mening is dat de beslissing van het bestuur onjuist is, danwel welk geschil aan de orde is.
4.
De raad van toezicht stuurt een kopie van het beroepschrift naar het bestuur met het verzoek om binnen vier weken een verweerschrift op te stellen en deze voorzien van de relevante stukken in te dienen bij de raad van toezicht. Een kopie van dit 16
verweerschrift, inclusief de bijgevoegde stukken, zal worden verstrekt aan de appellant. 5.
Indien de raad van toezicht dit noodzakelijk acht, kan deze appellant verzoeken om schriftelijk te reageren op het verweerschrift van het bestuur. Appellant dient alsdan uiterlijk binnen twee weken zijn repliek in te dienen bij de raad van toezicht.
6.
Uiterlijk binnen 10 weken na indiening van het beroepschrift vindt een hoorzitting plaats, waar partijen in elkaars aanwezigheid worden gehoord. Van deze mogelijkheid kan worden afgezien, indien de appellant schriftelijk te kennen heeft gegeven geen prijs te stellen op een mondelinge behandeling van zijn beroep. Partijen kunnen zich desgewenst laten bijstaan door een raadsman.
7.
a.
b.
c. 8.
Binnen drie weken na de hoorzitting doet de raad van toezicht een schriftelijke uitspraak over het ingediende beroep. Een afschrift van de uitspraak wordt verzonden naar het bestuur en naar de appellant. Deze uitspraak kan zijn: - niet-ontvankelijk verklaring - beroep (deels) gegrond - beroep (deels) ongegrond Tevens doet de raad van toezicht uitspraak over de kosten van het beroep.
Indien het beroep (deels) gegrond wordt verklaard, dan draagt de raad van toezicht het bestuur op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van zijn uitspraak, danwel voorziet de raad van toezicht zelf in de zaak.
Uitwerking artikel 28 leden 2, 4, 5 en 6 (scheidsgerecht) Indien het bestuur of appellant gebruik maakt van de mogelijkheid om het geschil ter beslissing voor te leggen aan een scheidsgerecht, zoals bedoeld in artikel 28 lid 2 van de statuten, geldt, met inachtneming met hetgeen overigens is bepaald in de statuten, het volgende: 1. Het bestuur of de appellant maakt zijn wens om het geschil ter beslissing voor te leggen binnen twee weken na de uitspraak van de raad van toezicht, zoals bedoeld in artikel 28 lid 1 van de statuten, schriftelijk bekend aan de raad van toezicht. 2. Benoeming van de leden van het scheidsgerecht geschiedt conform het vierde, vijfde en zesde lid van artikel 28 van de statuten. 3. Na benoeming van het scheidsgerecht stuurt de raad van toezicht binnen twee weken een kopie van alle bij hem ingediende stukken, de notulen van de hoorzitting en de uitspraak inzake het geschil naar het scheidsgerecht. Indien het scheidsgerecht dit noodzakelijk acht, nodigt hij elk der partijen uit om een nadere toelichting te geven op hun standpunten inzake het geschil. Naar het oordeel van het scheidsgerecht kan dit schriftelijk geschieden of middels een hoorzitting waar partijen in elkaars aanwezigheid zullen worden gehoord. 4. Het scheidsgerecht neemt een voor alle partijen bindende beslissing binnen 10 weken nadat het de kopieën van de stukken inzake het geschil van de raad van toezicht ontvangen heeft. De beslissing van het scheidsgerecht wordt schriftelijk
17
bekendgemaakt aan elk der partijen binnen een week nadat de beslissing is genomen. Een afschrift van de uitspraak wordt verstuurd naar de raad van toezicht.
18
UITKERINGSREGLEMENT Artikel 1 Strekking van dit reglement Dit reglement is gebaseerd op de statuten van de VSE. Het doel van de VSE is het verstrekken van uitkeringen ten behoeve van (gewezen) predikanten en hun weduwe(n) en wezen in bij reglement te regelen gevallen en onder bij reglement te stellen voorwaarden. Dit reglement geeft hieraan uitwerking en concretisering. Artikel 2 Begripsbepalingen In dit reglement wordt verstaan onder: 2.1 VSE de vereniging VSE 2.2 bestuur bestuur van de VSE 2.3 Raad van Toezicht Raad van Toezicht van de VSE 2.4 kerk een kerk die lid is van de VSE, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald 2.5 predikant hij die als predikant voor werkzaamheden als bedoeld in artikel 16 van de Kerkorde is verbonden aan een kerk, alsmede degene voor wie een bijzondere overeenkomst is gesloten, alsmede de aan een kerk verbonden (gedeeltelijk) geëmeriteerde predikant 2.6 fulltime predikant een predikant wiens voor werkzaamheden beschikbare tijd voor minder dan 10% in beslag wordt genomen door andere activiteiten dan de uitoefening van zijn ambt in de zin van artikel 16 van de Kerkorde 2.7 gewezen predikant hij die voorheen predikant was en als zodanig is ontslagen of is ontheven van zijn ambt of is afgezet, dan wel zich heeft onttrokken of op andere gronden niet meer valt onder de definitie van predikant 2.8 weduwe a. zij die ten tijde van diens overlijden gehuwd is met een (ontslagen) predikant; dan wel b. zij die ten tijde van diens overlijden gehuwd is met een gewezen predikant, anders dan een ontslagen predikant, en tijdens diens predikantschap met hem gehuwd is geweest; dan wel c. zij die gehuwd geweest is met een (ontslagen) predikant en nadien niet opnieuw gehuwd is, indien de (ontslagen) predikant is overleden; dan wel d. zij die ten tijde dat deze nog predikant was gehuwd geweest is met een gewezen predikant, anders dan een ontslagen predikant, en nadien niet opnieuw gehuwd is, indien de gewezen predikant, niet zijnde een ontslagen predikant, is overleden. e. Met opnieuw gehuwd zijn in de zin van de onderdelen c. en d. van dit lid worden gelijkgesteld wettelijke registratie alsmede het anderszins gezamenlijk voeren van één huishouding. 2.9 wees a. een eigen minderjarig kind van een (gewezen) predikant die is overleden; dan wel
19
b.
2.10 2.11 2.12
Kerkorde emeritering ontslag
2.13
ontheffing
2.14
afzetting
2.15
onttrekking
2.16 2.17 2.18
AOW Anw WAZ
een eigen meerderjarig kind van een (gewezen) predikant die is overleden, jonger dan 27 jaar, voor wie aanspraak kan worden gemaakt op een basisbeurs ingevolge de wet Studiefinanciering dan wel op uitkeringen ingevolge de Kinderbijslagwetgeving. Met een eigen kind wordt gelijkgesteld een pleeg-, stief- of adoptiekind van de (gewezen) predikant, dat als een eigen kind door hem werd onderhouden en opgevoed. c. Onder een halve wees wordt verstaan: een ongehuwd kind, als bedoeld in a. en b. van dit artikel, dat bij het overlijden van zijn vader nog een overlevende ouder heeft. d. Onder een volle wees wordt verstaan: een ongehuwd kind, als bedoeld in a. en b. van dit artikel, dat ouderloos is geworden door het overlijden van de overlevende ouder. de Kerkorde van de Gereformeerde Kerken in Nederland emeritering als bedoeld in artikel 13 van de Kerkorde ontslag van de predikant van zijn verbintenis aan de gemeente als bedoeld in artikel 14 van de Kerkorde ontheffing van de predikant van zijn ambt, al dan niet op grond van artikel 15 van de Kerkorde afzetting van de predikant als bedoeld in artikel 79 van de Kerkorde de handeling waardoor de predikant wegens beëindiging van zijn lidmaatschap van de kerk geen predikant meer is Algemene Ouderdoms Wet Algemene nabestaandenwet Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen
Artikel 3 Uitkeringen ingevolge dit reglement 3.1 Dit reglement voorziet met inachtneming van het overigens in dit artikel bepaalde in uitkeringen in de gevallen en onder de voorwaarden als nader in dit reglement vastgelegd. 3.2 Dit reglement voorziet in uitkeringen ten behoeve van (gewezen) predikanten en ten behoeve van hun weduwe(n) en wezen. 3.3 De uitkeringen die uit het reglement volgen worden onderscheiden voor de volgende categorieën: 1. Emeritering wegens ouderdom als bedoeld in artikel 13 van de Kerkorde; 2. Ontslag van de verbintenis als bedoeld in artikel 14 van de Kerkorde; 3. Ontheffing van het ambt, al dan niet op grond van artikel 15 van de Kerkorde; 4. Afzetting als bedoeld in artikel 79 van de Kerkorde; 5. Onttrekking als bedoeld in dit reglement; 6. Overlijden van de (gewezen) predikant; 7. Ziekte als bedoeld in artikel 10.2 van dit reglement. 3.4 In dit reglement zijn uitkeringen voor de volgende situaties omschreven: A. Uitkering wegens leeftijd (artikel 4-7) - in geval van ouderdom - in geval van ontslag - in geval van ontheffing - in geval van afzetting
20
3.5
- in geval van onttrekking B. Uitkeringen wegens overlijden (artikel 8-9) - weduwe-uitkering - wezenuitkering C. Uitkering wegens ziekte (artikel 10) D. Wachtgelduitkering (artikel 11) E. Algemene bepalingen (artikel 12-21) Uitsluitend de kerken hebben recht op een uitkering tegenover de VSE, en wel die kerken die deze uitkering aanwenden voor de op hen rustende verplichting om de predikanten en hun weduwe(n) en wezen naar behoren en op gepaste wijze te onderhouden.
21
ONDERDEEL A: UITKERING WEGENS LEEFTIJD Artikel 4
Uitkering wegens leeftijd
Algemeen 4.1 Dit artikel regelt de gevallen waarin ten behoeve van een (gewezen) predikant recht bestaat op een periodieke uitkering wegens het bereiken van de uitkeringsgerechtigde leeftijd. De nadere uitkeringsvoorwaarden (ingang in combinatie met de leeftijd, de hoogte e.a.) zijn geregeld in de hierop volgende artikelen van het reglement. 4.2 Het recht op uitkering ontstaat in alle gevallen eerst door emeritering, dan wel ontslag, ontheffing of afzetting, dan wel onttrekking, zoals in dit reglement bedoeld, alsmede indien de predikant op andere gronden niet meer valt onder de definitie van predikant in de zin van dit reglement, en bovendien eerst vanaf het moment dat de (gewezen) predikant de uitkeringsgerechtigde leeftijd ingevolge dit reglement heeft bereikt. Indien hier niet aan is voldaan bestaat en ontstaat geen recht op een uitkering wegens leeftijd. Emeritering 4.3 Wanneer een kerk overeenkomstig artikel 13 van de Kerkorde aan een aan de kerk verbonden predikant emeritaat verleent op of na de uitkeringsgerechtigde leeftijd, ontstaat vanaf dat moment recht op een uitkering. Tevens ontstaat recht op uitkering wegens leeftijd zodra de predikant aan wie overeenkomstig artikel 13 van de Kerkorde reeds emeritaat is verleend wegens ziekte de uitkeringsgerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 7.3 bereikt. 4.4 Uitsluitend de kerk heeft (of kerken hebben, in geval met toepassing van dit reglement uitkering aan meer dan een kerk behoort plaats te vinden) recht op een uitkering. De predikant heeft derhalve geen recht op een uitkering tegenover de VSE. Andere gevallen: ontslag, ontheffing, afzetting en onttrekking 4.5 Tevens ontstaat recht op uitkering wegens leeftijd in geval van ontslag, ontheffing en afzetting, alsmede onttrekking, alsmede indien de predikant op andere gronden niet meer valt onder de definitie van predikant in de zin van dit reglement, zodra de gewezen predikant de uitkeringsgerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 7.3 bereikt. Uitsluitend de kerk heeft (of kerken hebben, in geval met toepassing van dit reglement uitkering aan meer dan één kerk behoort plaats te vinden) recht op een uitkering. In deze gevallen kan echter de kerk (of kunnen de kerken) de VSE machtigen om namens haar de uitkering rechtstreeks uit te keren aan de gewezen predikant. Artikel 5 Uitkeringsgrondslag 5.1 De uitkeringsgrondslag is gelijk aan: het traktement verminderd met een bedrag afgeleid van de AOW. Onder traktement wordt verstaan het bruto jaarbedrag inclusief vakantietoeslag, zoals dat volgens het in dit artikel bepaalde wordt afgeleid van de aan de predikant uitbetaalde ambtsbeloning. 5.2 Er geldt een minimum en een maximum traktement. Het minimumtraktement is voor het peiljaar 1998: f. 79.746,--. Het maximumtraktement is: 10/7 maal het minimumtraktement. Het minimumtraktement wordt elk jaar per 1 januari aangepast overeenkomstig het bepaalde in artikel 13.1.
22
Betreft het geen fulltime predikant, dan worden de minimum- en maximumtraktementen bepaald naar evenredigheid, waarbij een vermindering wordt toegepast op basis van het deel van de voor werkzaamheden beschikbare tijd dat in beslag wordt genomen door andere werkzaamheden dan de uitoefening van zijn ambt in de zin van artikel 16 van de Kerkorde. In aanmerking te nemen traktement 5.3 Het bestuur besluit op welke wijze het traktement wordt afgeleid van de aan de predikant uitbetaalde ambtsbeloning. Van dit besluit wordt mededeling gedaan aan de kerken. 5.4 Onder ambtsbeloning wordt verstaan het aan de predikant uitbetaalde bedrag exclusief vergoedingen voor gemaakte ambtskosten en indien van toepassing vermeerderd met ingehouden loonheffing dan wel daarvoor in de plaats komende heffingen. 5.5 Wanneer een kerk aan een predikant geen, of naar het oordeel van het bestuur een te lage vergoeding voor ambtskosten betaalt, is het bestuur bevoegd een deel van de ambtsbeloning als zodanige vergoedingen aan te merken en de hoogte van de ambtsbeloning dienovereenkomstig aan te passen. De hiervoor geldende normen worden door het bestuur vastgesteld en aan de kerken medegedeeld. 5.6 Voor de bepaling van het traktement in geval van emeritering geldt verder nog het volgende: 1) in aanmerking wordt genomen het traktement in het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar waarin emeritering plaatsvindt; 2) indien het traktement van de betrokken predikant over het in het vorige lid bedoelde kalenderjaar meer dan 5% hoger is dan zijn traktement bij dezelfde kerk over het daaraan voorafgaande kalenderjaar, is het bestuur bevoegd het laatst genoemde traktement te nemen, aangepast overeenkomstig het bepaalde in artikel 13; 3) indien emeritering plaatsvindt na de leeftijd van 65 jaar, dan wordt als traktement in aanmerking genomen het traktement in het kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de predikant de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt. Het bepaalde in punt 2) van dit artikel is van overeenkomstige toepassing. De van dit traktement afgeleide uitkering wordt aangepast overeenkomstig het in artikel 13 bepaalde; 4) indien de predikant op het tijdstip van emeritering aan meer dan een kerk is verbonden, dan wordt voor vaststelling van het traktement in aanmerking genomen de som van de bij de afzonderlijke kerken geldende traktementen. De uitkering vindt in dit geval plaats aan elk van de kerken waaraan de predikant was verbonden in de verhouding waarin elke afzonderlijke kerk bijdroeg in de som van de traktementen. In onderling overleg kan van het gestelde in de vorige volzin worden afgeweken; 5) indien een (gewezen) predikant een beroep naar een kerk met een lager traktement heeft aangenomen, wordt als traktement in aanmerking genomen het traktement over het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar van overgang, aangepast overeenkomstig het in artikel 13 bepaalde. De van dit traktement afgeleide uitkering wordt aangepast overeenkomstig het in artikel 6.7 bepaalde. 5.7 In geval een uitkering wegens leeftijd onmiddellijk volgt op een uitkering wegens ziekte wordt als traktement in aanmerking genomen het traktement dat diende als basis voor de laatstgenoten uitkering wegens ziekte.
23
5.8
Voor bepaling van het traktement in geval van ontslag, ontheffing, onttrekking en afzetting geldt onverminderd het overigens in dit reglement bepaalde het volgende: Als traktement wordt in aanmerking genomen het traktement in het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar waarin ontslag, ontheffing, onttrekking of afzetting plaatsvindt. Het bepaalde in artikel 13 inzake aanpassing en het bepaalde in artikel 5.6 is van overeenkomstige toepassing.
Bedrag vermindering afgeleid van de AOW 5.9 1) Om de uitkeringsgrondslag vast te stellen vindt overeenkomstig het in artikel 5.1 bepaalde op het traktement een vermindering plaats met een bedrag, afgeleid van de AOW. Het hiertoe in aanmerking te nemen bedrag is gelijk aan 10/7 x de ouderdomsuitkering volgens de AOW voor twee gehuwden gezamenlijk die beiden de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt; Betreft het geen fulltime predikant, dan wordt de in dit lid bedoelde vermindering naar evenredigheid toegepast, in die zin dat vermindering achterwege blijft voor het deel van de voor werkzaamheden beschikbare tijd dat in beslag wordt genomen door andere werkzaamheden dan de uitoefening van zijn ambt in de zin van artikel 16 van de Kerkorde. 2) Het sub 1) van dit artikel bedoelde bedrag wordt in de jaren 2002 tot en met 2009 verlaagd. Deze verlaging is gelijk aan het aantal jaren vanaf het kalenderjaar waarover de uitkering berekend wordt tot het jaar 2010, vermenigvuldigd met 1/8 van een bedrag dat voor het jaar 2001 gelijk is aan € 7.521. Dit bedrag wordt jaarlijks aangepast naar rato van de sub 1) van dit artikel bedoelde ouderdomsuitkering volgens de AOW. 3) indien emeritering plaatsvindt na de leeftijd van 65 jaar, dan wordt het van de AOW afgeleide te verminderen bedrag bepaald op het bedrag dat gegolden zou hebben indien emeritering plaats gevonden zou hebben op 65-jarige leeftijd. Deze bepaling treedt met terugwerkende kracht in werking per 1 januari 2002. 5.10
VERVALLEN
Artikel 6
Ingang en einde van de uitkering wegens leeftijd; uitkeringsgerechtigde leeftijd
Periodieke uitkering 6.1 De uitkering wegens leeftijd is een periodieke uitkering. Elk kwartaal wordt in het midden van dat kwartaal een evenredig deel van de uitkering betaalbaar gesteld. Ingangsdatum en einde 6.2 De uitkering gaat in op de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) predikant de uitkeringsgerechtigde leeftijd bereikt dan wel, zo dit later is, de eerste dag van de maand met ingang waarvan aan de predikant emeritaat is verleend. De uitkering is bij overlijden van de (gewezen) predikant betaalbaar tot en met de tweede maand volgend op de maand van overlijden, indien hij op het moment van zijn overlijden gehuwd is, dan wel indien er op het moment van zijn overlijden recht ontstaat op een wezenuitkering als bedoeld in artikel 9 van dit reglement. In alle andere gevallen eindigt de uitkering aan het eind van de maand van overlijden.
24
Uitkeringsgerechtigde leeftijd 6.3 De uitkeringsgerechtigde leeftijd is: 65 jaar. Vervroeging 6.4 Na ontslag, ontheffing of afzetting, dan wel onttrekking, heeft de kerk het recht om de VSE te verzoeken de uitkering eerder dan bij het bereiken van de uitkeringsgerechtigde leeftijd door de gewezen predikant te laten ingaan, met dien verstande dat vervroeging van de ingangsdatum van de uitkering uitsluitend mogelijk is indien het ontslag, de ontheffing of afzetting dan wel onttrekking plaatsvindt na de dag waarop de predikant de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt.
Artikel 7
Hoogte van de uitkering
Uitkering wegens het bereiken van de uitkeringsgerechtigde leeftijd voor een predikant na emeritering of ontslag 7.1 De uitkering wegens het bereiken van de uitkeringsgerechtigde leeftijd is bij emeritering of ontslag van de predikant: 70% van de uitkeringsgrondslag, onverminderd het overigens in dit reglement bepaalde omtrent korting op de uitkering. Indien het totaal van de uitkeringen van de VSE en de AOW samen hoger is dan het traktement als bedoeld in artikel 5.3 van dit reglement, dan wel, zo dit van toepassing is, het traktement als bedoeld in artikel 5.6 sub 5) van dit reglement, bedraagt de uitkering van de VSE het traktement verminderd met de uitkering ingevolge de AOW. 7.2 In geval van vervroeging van de ingang van de uitkering bij een situatie van ontslag (overeenkomstig het gestelde in 6.4 van dit reglement) wordt de in het vorige lid (7.1) bedoelde uitkering verlaagd met een percentage, dat door het bestuur wordt bepaald op basis van door haar vast te stellen actuariële omrekeningsfactoren, uitgaande van actuariële gelijkwaardigheid. Uitkering bij het bereiken van de uitkeringsgerechtigde leeftijd door een gewezen predikant anders dan een ontslagen predikant 7.3 De uitkering wegens leeftijd voor een gewezen predikant anders dan een ontslagen predikant is gelijk aan een verlaagd percentage van de uitkeringsgrondslag, met dien verstande dat het overigens in dit reglement bepaalde omtrent korting op de verlaagde uitkering van overeenkomstige toepassing is. 7.4 Het in het vorige lid (7.3) bedoelde verlaagde percentage wordt als volgt vastgesteld: 70% minus 2% voor elk kalenderjaar dat gelegen is tussen het moment waarop de predikant gewezen predikant is geworden en het moment waarop hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, met dien verstande dat niet meer dan 60% in mindering kan worden gebracht. Kalenderjaren worden bepaald in hele maanden nauwkeurig, waarbij een gedeelte van een maand als een hele maand wordt aangemerkt. 7.5 In geval van vervroeging van de ingang van de uitkering bij een situatie van ontheffing of afzetting, dan wel onttrekking (overeenkomstig het gestelde in 6.4 van dit reglement) wordt de in het vorige lid (7.4) bedoelde uitkering verlaagd met een percentage, dat door het bestuur wordt bepaald op basis van door haar vast te stellen actuariële omrekeningsfactoren, uitgaande van actuariële gelijkwaardigheid. Kortingsregeling
25
7.6
7.7
Indien de (gewezen) predikant ten behoeve van wie een recht op uitkering wegens leeftijd uit hoofde van dit reglement bestaat, na het bereiken van de leeftijd van 55 jaar (weer) predikant is geworden, is de uitkering gelijk aan een verlaagd percentage van de uitkeringsgrondslag. Dit verlaagde percentage wordt als volgt vastgesteld: 70% minus 2% voor elk kalenderjaar gelegen tussen het moment waarop de (gewezen) predikant de leeftijd van 30 jaar heeft bereikt dan wel, zo dit later is, gewezen predikant is geworden en het moment waarop hij (weer) predikant is geworden. Kalenderjaren worden bepaald in hele maanden nauwkeurig, waarbij een gedeelte van een maand als een hele maand wordt aangemerkt. In geval een (gewezen) predikant een beroep naar een kerk met een lager traktement heeft aangenomen als bedoeld in artikel 5.6 sub 5), dan vindt een korting op de uitkering plaats over het verschil tussen het in artikel 5.6 sub 5) bedoelde traktement en het in artikel 5.6 sub 1) of artikel 5.8 bedoelde traktement. Deze korting bedraagt 2% van dit verschil voor elk jaar gelegen tussen enerzijds de maand waarin de predikant de leeftijd 65 jaar bereikt en anderzijds de datum waarop het lagere traktement is ingegaan. De kortingsperiode wordt berekend in hele maanden nauwkeurig, waarbij een gedeelte van een maand als een hele maand wordt aangemerkt.
Tijdelijke toeslag AOW-gat 7.8 Als de (gewezen) predikant gehuwd is in de zin van de AOW, geboren is op of na 1 januari 1950 en de enkelvoudige AOW ontvangt, dan wordt de uitkering verhoogd met een bedrag dat gelijk is aan de enkelvoudige ouderdomsuitkering volgens de AOW, verminderd met de inkomsten van de echtgenote van de (gewezen) predikant tot maximaal het in artikel 5.9 sub 1) bedoelde bedrag. Deze verhoging eindigt met ingang van de maand waarin de echtgenote van de (gewezen) predikant de leeftijd van 65 jaar bereikt.
26
ONDERDEEL B: UITKERINGEN WEGENS OVERLIJDEN Artikel 8
Weduweuitkering
Algemeen 8.1 Dit artikel regelt de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder ten behoeve van weduwen recht bestaat op een periodieke uitkering wegens overlijden van de (gewezen) predikant. Recht op uitkering 8.2 Bij het overlijden van een (gewezen) predikant ontstaat het recht op een uitkering ten behoeve van de weduwe. 8.3 Uitsluitend de kerk heeft recht op een uitkering tegenover de VSE. Bij het overlijden van een gewezen of gescheiden predikant kan de kerk echter de VSE machtigen namens haar uitkeringen te doen aan de weduwe als bedoeld in artikel 2.8, onderdeel b tot en met d. Ingang en einde van de uitkering 8.4 Indien nog geen uitkering wegens leeftijd of ziekte is ingegaan, gaat de uitkering in op de eerste dag van de maand waarin het overlijden van de (gewezen) predikant plaatsvond. Indien wel een uitkering wegens leeftijd of ziekte is ingegaan, gaat de uitkering in onmiddellijk aansluitend op het einde van de uitkering wegens leeftijd of ziekte, derhalve op de eerste dag van de derde maand volgend op het overlijden. De uitkering is een periodieke uitkering. Elk kalenderkwartaal wordt in het midden van dat kwartaal een evenredig deel van de uitkering betaalbaar gesteld. Het recht op uitkering bestaat tot en met de tweede maand volgend op de maand van overlijden van de weduwe, indien er op het moment van overlijden recht op een wezenuitkering ontstaat als bedoeld in artikel 9 van dit reglement. In alle andere gevallen bestaat het recht tot en met de maand van overlijden. Hoogte van de uitkeringen ten behoeve van weduwen 8.5 1) Vervallen. 2) De hoogte van de weduweuitkering bedraagt 70% van de uitkering wegens leeftijd die reeds is ingegaan dan wel waarop volgens artikel 4 en volgende door of ten behoeve van de (gewezen) predikant aanspraak zou hebben bestaan indien de (gewezen) predikant op de dag van zijn overlijden 65 jaar en geëmeriteerd zou zijn geweest, met inachtneming van het volgende: A. indien het een uitkering betreft ten behoeve van een weduwe als bedoeld in artikel 2.8 onderdeel b. of d. en er ten tijde van het overlijden nog geen uitkering wegens leeftijd is ingegaan, wordt voor het bepalen van de korting als bedoeld in artikel 6.4 de gewezen predikant geacht de leeftijd van 65 jaar te hebben bereikt. B. indien het een uitkering betreft ten behoeve van een weduwe als bedoeld in artikel 2.8 onderdeel c. of d., vindt een (extra) korting op de uitkering plaats. Deze korting bedraagt: voor weduwen als bedoeld in artikel 2.8 onderdeel c.: 1,4% van de uitkeringsgrondslag voor elk jaar gelegen tussen het moment waarop het huwelijk met de (ontslagen) predikant is geëindigd en, zo dit later is, het moment waarop de (ontslagen) predikant de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt dan wel zou hebben bereikt.
27
-
3)
4)
5)
8.6
voor weduwen als bedoeld in artikel 2.8 onderdeel d.: 1,4% van de uitkeringsgrondslag voor elk jaar gelegen tussen het moment waarop het huwelijk met de gewezen predikant is geëindigd en, zo dit later is, het moment waarop de predikant gewezen predikant is geworden dan wel de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt indien hij na dat moment gewezen predikant is geworden. De kortingsperiode wordt berekend in hele maanden nauwkeurig, waarbij een gedeelte van een maand als een hele maand wordt aangemerkt. Indien en zolang de weduwe jonger is dan 65 jaar bedraagt het sub 2) van dit artikel bedoelde uitkeringspercentage 80%, en bedragen de sub 2) onderdeel A en onderdeel B genoemde kortingspercentages 1,6%. Het uitkeringspercentage wordt verlaagd naar 70% en de kortingspercentages van 1,6% naar 1,4% met ingang van de maand waarin de weduwe de leeftijd van 65 jaar bereikt. In geval de volgens dit artikel berekende uitkering, samen met de wezenuitkering als bedoeld in artikel 9 van dit reglement en de uitkering volgens de AOW of Anw, hoger is dan het traktement als bedoeld in artikel 5.3 van dit reglement, dan wel, zo dit van toepassing is, hoger dan het traktement als bedoeld in artikel 5.6 sub 5) van dit reglement, bedraagt de uitkering het traktement verminderd met de uitkering volgens de AOW of Anw. In geval van een tweede en opvolgende weduwe van een (gewezen) predikant is het bestuur bevoegd een korting toe te passen op uitkeringen ten behoeve van deze weduwe indien de uitkering(en) ten behoeve van (een) eerdere weduwe(n) daartoe aanleiding geeft.
Voor een weduwe als bedoeld in artikel 2.8 onderdeel a. en b. die jonger is dan 65 jaar en die geen recht heeft op een uitkering krachtens de Anw bestaat het recht op een aanvullende uitkering waarvan de hoogte gelijk is aan de maximale nabestaandenuitkering (dus exclusief halfwezenuitkering) die een weduwe met kinderen onder de 18 jaar uit hoofde van de Anw kan genieten. Op deze aanvullende uitkering worden in mindering gebracht alle inkomsten uit of in verband met arbeid van de weduwe, met dien verstande dat een bedrag gelijk aan 50% van het wettelijk minimumloon plus een derde van de inkomsten daarboven niet in mindering komt.
Korting op de uitkering wegens andere inkomsten 8.7 Onverminderd het elders in dit reglement bepaalde omtrent korting op de uitkering wordt op de weduweuitkering bedoeld in artikel 8.5 van dit reglement een korting wegens eigen inkomsten in mindering gebracht. 1) In geval van een volledige weduweuitkering bedraagt deze korting 70% van alle inkomsten, niet zijnde pensioeninkomsten, uit of in verband met arbeid van de weduwe, voor zover deze inkomsten niet reeds leiden tot een korting op de ingevolge de Anw te genieten uitkering dan wel tot korting van de aanvullende uitkering als bedoeld in artikel 8.6 van dit reglement. 2) In alle andere gevallen wordt de korting naar evenredigheid toegepast. 3) De korting bedraagt maximaal 50% van de weduweuitkering als bedoeld in artikel 8.5. (8.8
Vervallen)
28
Hertrouwen van de weduwe 8.9 Indien een weduwe ten behoeve van wie het recht op een weduweuitkering krachtens dit artikel is vastgesteld in het huwelijk treedt, vervalt de weduweuitkering met ingang van de maand volgend op de maand van hertrouwen. Met hertrouwen in de zin van dit artikel wordt gelijkgesteld wettelijke registratie alsmede het anderszins gezamenlijk gaan voeren van één huishouding. 8.10 Mocht de betrokkene later weer weduwe worden, dan kan het bestuur op verzoek van de betrokken kerk dan wel op verzoek van de weduwe opnieuw een weduweuitkering toekennen overeenkomstig het bepaalde in dit artikel. Daarbij zal het bestuur rekening houden met een nabestaandenpensioen uit een later huwelijk en kan het bestuur bepalen dat een aanpassing van de weduweuitkering plaatsvindt overeenkomstig het bepaalde in artikel 13 van dit reglement over de periode die is verstreken sedert de eerdere beëindiging van de oorspronkelijke weduweuitkering. Uitsluitingsbepaling 8.11 Geen recht op een weduweuitkering kan aan dit reglement worden ontleend, ten behoeve van de persoon, die eerst met de predikant in het huwelijk treedt na diens emeritering, dan wel nadat de predikant gewezen predikant, anders dan ontslagen predikant, is geworden. In bijzondere gevallen, ter beoordeling van het bestuur, kan na overleg met de Raad van Toezicht in afwijking van het in de vorige volzin bepaalde toch een weduweuitkering worden toegekend. Het bestuur is dan bevoegd om de voorwaarden voor toekenning van de uitkering en de uitkeringshoogten vast te stellen. Besluiten om in afwijking van de eerste volzin van dit lid toch een weduweuitkering toe te kennen meldt het bestuur in het jaarverslag. Artikel 9
Wezenuitkering
Algemeen 9.1 Dit artikel regelt de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder recht bestaat op een periodieke uitkering ten behoeve van wezen wegens overlijden van een (gewezen) predikant. Recht op uitkering 9.2 Met betrekking tot het recht op een wezenuitkering geldt voor de gevallen waarin dit recht bestaat en voor het bepalen van de uitkeringsgerechtigde het in het vorige artikel bepaalde omtrent het recht op een weduweuitkering overeenkomstig. 9.3 In afwijking daarvan geldt dat het recht op een uitkering toekomt ten behoeve van iedere halve of volle wees als bedoeld in artikel 2.9. Ingang en einde van de uitkering 9.4 Ter zake van de ingang en het einde van de uitkering is het bepaalde in artikel 8.4 van dit reglement van overeenkomstige toepassing. Hoogte van de wezenuitkering 9.5 De hoogte van de wezenuitkering is gerelateerd aan de uitkering wegens leeftijd die reeds is ingegaan dan wel waarop volgens artikel 4 en volgende door of ten behoeve van de (gewezen) predikant aanspraak zou hebben bestaan indien de (gewezen) predikant op de dag van zijn overlijden 65 jaar en geëmeriteerd zou zijn geweest. Met inachtneming
29
hiervan bedraagt de wezenuitkering op jaarbasis, onverminderd geldende kortingsbepalingen uit hoofde van dit reglement: a. Voor iedere halve wees: 10% van de uitkering wegens leeftijd, zulks met een maximum van 30% van die uitkering wegens leeftijd per gezin; b. Voor iedere volle wees: 20% van de uitkering wegens leeftijd, zulks met een maximum van 60% van die uitkering wegens leeftijd per gezin. c. Indien er ten tijde van het overlijden nog geen uitkering wegens leeftijd is ingegaan, wordt voor het bepalen van de korting als bedoeld in artikel 6.4 de gewezen predikant, anders dan ontslagen predikant, geacht de leeftijd van 65 jaar te hebben bereikt. Kortingsregeling 9.6 Het bestuur is bevoegd om op de krachtens de bepalingen van dit artikel vastgestelde wezenuitkering in mindering te brengen de inkomsten van de betrokken wees uit regelmatige arbeid, of uitkeringen te zijner behoeve, met dien verstande dat inkomsten uit particuliere verzekeringen, studiefinanciering en kinderbijslag buiten beschouwing blijven en dat nooit meer in mindering kan worden gebracht dan 50% van de wezenuitkering als bedoeld in artikel 9.5 van dit reglement. Uitsluiting en vervallen van de uitkering 9.7 Het recht op uitkering c.q. een ingegane uitkering vervalt indien de betrokken wees niet langer voldoet aan de voorwaarden in dit artikel gesteld voor het recht op een uitkering. De uitkering eindigt alsdan met ingang van de maand volgend op die waarin niet langer aan de voorwaarden wordt voldaan. 9.8 Het recht op een uitkering ten behoeve van een halve wees bestaat niet of niet langer indien de moeder van de betrokkene hertrouwt. De uitkering eindigt alsdan met ingang van de maand volgend op de maand van hertrouwen. Het bestuur is echter op verzoek van de uitkeringsgerechtigde bevoegd een afwijkende beslissing te nemen, indien op andere wijze niet in het behoorlijke onderhoud van de wees zou kunnen worden voorzien. Besluiten om in afwijking van de eerste volzin van dit lid toch een uitkering toe te kennen meldt het bestuur in het jaarverslag.
30
ONDERDEEL C: UITKERING WEGENS ZIEKTE Artikel 10
Uitkering wegens ziekte
Algemeen 10.1 Dit artikel regelt de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder ten behoeve van een (ontslagen) predikant recht ontstaat op een uitkering wegens ziekte. 10.2 Van ziekte in de zin van dit reglement is sprake indien de (ontslagen) predikant blijkens een beschikking van een sociale verzekeringsinstelling, of een medisch rapport van een sociale verzekeringsinstelling, niet langer in staat moet worden geacht, geheel of gedeeltelijk, passende arbeid te verrichten. Recht op uitkering 10.3 Het recht op uitkering wegens ziekte ontstaat doordat er bij de (ontslagen) predikant sprake is van ziekte als bedoeld in artikel 10.2; en in de kerkelijke weg een verplichting tot het doen van een uitkering wegens ziekte is ontstaan; en na de eerste ziektedag de termijn van een jaar is verstreken waarin de (ontslagen) predikant onafgebroken ziek is geweest, onverminderd de bevoegdheid van het bestuur om op grond van bijzondere omstandigheden een kortere termijn vast te stellen; en door de (ontslagen) predikant een uitkering ingevolge de WAZ is aangevraagd. Indien een (ontslagen) predikant aan wie een uitkering wegens ziekte is toegekend nadien wordt afgezet of ontheven van zijn ambt dan wel zich onttrekt, blijft het recht op uitkering wegens ziekte bestaan, indien overigens aan de voorwaarden van dit reglement wordt voldaan. Geen recht op uitkering wegens ziekte kan ontstaan voor de (ontslagen) predikant die reeds de 65-jarige leeftijd heeft bereikt of een uitkering wegens leeftijd ontvangt. 10.4 Uitsluitend de kerk heeft (of kerken hebben, in geval met toepassing van dit reglement uitkering aan meer dan één kerk behoort plaats te vinden) recht op een uitkering. In geval van afzetting of ontheffing dan wel onttrekking na ingang van de uitkering, dan wel na ontslag, kan de kerk de VSE machtigen de uitkeringen namens haar rechtstreeks aan de gewezen predikant te doen. Ingang en einde van de uitkering 10.5 1) De uitkering wegens ziekte is een periodieke uitkering, die ingaat op een door het bestuur vast te stellen datum. Deze datum kan niet liggen voor de datum waarop het recht op uitkering als bedoeld in artikel 10.3 is ontstaan. 2) De uitkering wordt toegekend voor een periode van maximaal 3 jaar, onverminderd de bevoegdheid van het bestuur de uitkering voor een langere termijn toe te kennen. Elk kalenderkwartaal wordt in het midden van dat kwartaal een evenredig deel van de uitkering betaalbaar gesteld. 3) De toegekende uitkering wegens ziekte eindigt met ingang van de maand volgend op die waarin de mate van ziekte is gedaald beneden de 25%. 4) De uitkering is bij overlijden van de (gewezen) predikant betaalbaar tot en met de tweede maand volgend op de maand van overlijden indien hij op het moment van overlijden gehuwd is, dan wel indien er op het moment van zijn overlijden recht ontstaat op een wezenuitkering als bedoeld in artikel 9 van dit reglement. In alle
31
andere gevallen eindigt de uitkering aan het eind van de maand van zijn overlijden. Tevens eindigt de uitkering bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd en wel onmiddellijk voor ingang van de uitkering wegens leeftijd. Hoogte van de uitkering 10.6 De hoogte van de uitkering wegens ziekte wordt vastgesteld op basis van het traktement als bedoeld in artikel 5 van dit reglement, met dien verstande dat voor het vaststellen van het traktement wordt genomen het traktement in het jaar voorafgaand aan het jaar waarin ziekte als bedoeld in dit reglement ontstond. Het bepaalde in artikel 5 van dit reglement, onder andere wat betreft minimum en maximum traktement, is van overeenkomstige toepassing. 10.7 Indien de (gewezen) predikant wegens ziekte geheel of gedeeltelijk passende arbeid niet meer kan verrichten zal de hoogte van de uitkering worden vastgesteld volgens de hieronder vermelde staffel, waarbij de kolom uitkeringspercentage een percentage is van het traktement vastgesteld met inachtneming van het in dit artikel bepaalde: Mate ziekte
uitkeringspercentage
25-35%
24%
35-45%
32%
45-55%
40%
55-65%
48%
65-80%
58%
80% of meer
80%
Beoordeling mate van ziekte 10.8 1) De mate van ziekte zal, op basis van de aangeleverde beschikking dan wel het medisch rapport van de sociale verzekeringsinstelling, worden vastgesteld door het bestuur. Deze vaststelling zal niet eerder geschieden dan na voorafgaande rapportage van een door het bestuur aan te wijzen medisch deskundige (de keuringsarts), eventueel na overleg door deze met een arbeidsdeskundige. 2) Van de in lid 1) bedoelde documenten dient de beschikking van de sociale verzekeringsinstelling te worden overlegd aan het bestuur en het medisch rapport aan de keuringsarts. 3) Indien deze documenten niet worden overlegd, zal de kerk op deze omissie worden gewezen en in de gelegenheid gesteld deze documenten alsnog binnen een door het bestuur vast te stellen termijn te overleggen. 4) Indien de kerk dan nog in gebreke blijft, zal geen uitkering worden toegekend. (Her)keuring 10.9 Onverminderd het bepaalde in artikel 10.5 lid 3) en artikel 10.8 hebben het bestuur en de kerk de mogelijkheid op grond van tussentijdse wijzigingen een hernieuwd verzoek in te dienen dan wel herkeuring te laten plaatsvinden.
32
10.10 1)
2)
Indien de (her)keuring leidt tot vaststelling van een hogere mate van ziekte, zal de uitkering dienovereenkomstig worden aangepast met ingang van de eerste dag volgend op de maand waarin de verhoging van de mate van ziekte is vastgesteld. Indien de (her)keuring leidt tot vaststelling van een lagere mate van ziekte, zal de uitkering dienovereenkomstig worden verlaagd, met inachtneming van een wachttijd van drie maanden.
Nadere bepalingen omtreft hoogte van de uitkeringen 10.11 Indien het totaal van de uitkering wegens ziekte en de uitkering ingevolge de WAZ samen hoger is dan het traktement als bedoeld in artikel 5.3 van dit reglement, dan wel, zo dit van toepassing is, hoger dan het traktement als bedoeld in artikel 5.6 sub 5) van dit reglement, dan bedraagt de uitkering het traktement. 10.12 Bij ziekte voor de leeftijd van 50 jaar, wordt de uitkering - na aanpassing als bedoeld in artikel 13 van dit reglement - met ingang van elk kalenderjaar verhoogd met 3% zolang de (gewezen) predikant de leeftijd van 50 jaar nog niet heeft bereikt, en dit gedurende ten hoogste 3 achtereenvolgende jaren. Kortingsregeling 10.13 1) Op de uitkering wegens ziekte wordt in mindering gebracht de uitkering die de (gewezen) predikant ontvangt uit hoofde van de WAZ, dan wel uit hoofde van enig andere sociale zekerheidswetgeving. 2) Tevens wordt een korting toegepast voor inkomsten die de (gewezen) predikant geniet uit regelmatige arbeid, tenzij het bestuur, de kerk gehoord, omtrent de korting van inkomsten uit arbeid anders beslist. De korting bedraagt 70% van deze inkomsten, met dien verstande dat in geval van gedeeltelijke ziekte het traktement voor toepassing van de kortingsregeling buiten beschouwing blijft. 3) Bij de kortingsregeling blijven inkomsten uit een particuliere verzekering buiten beschouwing. Inlichtingen 10.14 1)
2)
3)
De kerk aan wie een uitkering wegens ziekte is toegekend, is verplicht om aan het bestuur gevraagd en ongevraagd alle inlichtingen te verstrekken, die het bestuur nodig oordeelt om het recht op (voortduring van) de uitkering krachtens dit artikel te kunnen beoordelen. Indien de kerk een machtiging heeft verleend als bedoeld in artikel 10.4, dient zij tevens de VSE te machtigen namens haar de noodzakelijke inlichtingen rechtstreeks in te winnen bij de gewezen predikant. Indien deze inlichtingen niet tijdig worden verstrekt, zal de kerk op deze omissie worden gewezen en in de gelegenheid worden gesteld deze informatie alsnog binnen een door het bestuur vast te stellen termijn te verstrekken. Indien de kerk dan nog in gebreke blijft, zal de uitkering door het bestuur worden aangepast.
Beroep 10.15 De kerk heeft het recht bezwaar aan te tekenen tegen een uitspraak van het bestuur over de uitkering wegens ziekte bij een daartoe ingestelde commissie ter behandeling van bezwaarschriften. De uitspraak van deze commissie is voor beide partijen bindend.
33
Overgangsbepaling 10.16 Deze regeling treedt in werking op 1 juli 2003 en zal directe werking hebben voor alle nieuwe en lopende uitkeringen wegens ziekte.
34
ONDERDEEL C: UITKERING WEGENS ARBEIDSONGESCHIKTHEID - voor arbeidsongeschiktheid vanaf 1-8-2004 Artikel 10
Uitkering wegens arbeidsongeschiktheid
Algemeen 10.1 Dit artikel regelt de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder ten behoeve van een (ontslagen) predikant recht ontstaat op een uitkering wegens arbeidsongeschiktheid. 10.2 Arbeidsongeschiktheid wordt aanwezig geacht, indien de predikant door rechtstreeks en uitsluitend medisch vast te stellen gevolgen van ongeval en/of ziekte voor ten minste 25% ongeschikt is tot het verrichten van de werkzaamheden die voor zijn krachten en bekwaamheden zijn berekend en die, gelet op zijn inkomen voorafgaand aan de arbeidsongeschiktheid in redelijkheid van hem kunnen worden verlangd. Hierbij wordt geen rekening gehouden met een verminderde kans op het verkrijgen van arbeid. Recht op uitkering 10.3 Het recht op uitkering wegens arbeidsongeschiktheid ontstaat doordat er bij de (ontslagen) predikant sprake is van arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 10.2; en in de kerkelijke weg een verplichting tot het doen van een uitkering wegens arbeidsongeschiktheid is ontstaan; en de (ontslagen) predikant of de kerkenraad bij een daartoe door het bestuur aangewezen instantie melding heeft gedaan van zijn ziekte; en na de ziektemelding bij de daartoe aangewezen instantie de termijn van een jaar is verstreken waarin de (ontslagen) predikant onafgebroken ziek is geweest. Het bestuur kan op verzoek van de betreffende kerk tijdelijk, doch voor een periode van ten hoogste een jaar, ontheffing verlenen van het vereiste dat in de kerkelijke weg een verplichting tot het doen van een uitkering wegens ziekte is ontstaan. Indien een (ontslagen) predikant aan wie een uitkering wegens arbeidsongeschiktheid is toegekend nadien wordt afgezet of ontheven van zijn ambt dan wel zich onttrekt, blijft het recht op uitkering wegens arbeidsongeschiktheid bestaan, indien overigens aan de voorwaarden van dit reglement wordt voldaan. Geen recht op uitkering wegens arbeidsongeschiktheid kan ontstaan voor de (ontslagen) predikant die reeds een uitkering wegens leeftijd ontvangt. 10.4 Uitsluitend de kerk heeft (of kerken hebben, in geval met toepassing van dit reglement uitkering aan meer dan één kerk behoort plaats te vinden) recht op een uitkering. In geval van afzetting of ontheffing dan wel onttrekking na ingang van de uitkering, dan wel na ontslag, kan de kerk de VSE machtigen de uitkeringen namens haar rechtstreeks aan de gewezen predikant te doen. Ingang en einde van de uitkering 10.5 De uitkering wegens arbeidsongeschiktheid is een periodieke uitkering, die ingaat op de eerste dag van de maand met ingang waarin de in artikel 10.3 bedoelde termijn van een jaar is verstreken. Elk kalenderkwartaal wordt in het midden van dat kwartaal een evenredig deel van de uitkering betaalbaar gesteld.
35
De toegekende uitkering wegens arbeidsongeschiktheid eindigt met ingang van de maand volgend op die waarin de mate van arbeidsongeschiktheid is gedaald beneden de 25%. De uitkering is bij overlijden van de (gewezen) predikant betaalbaar tot en met de tweede maand volgend op de maand van overlijden indien hij op het moment van overlijden gehuwd is, dan wel indien er op het moment van zijn overlijden recht ontstaat op een wezenuitkering als bedoeld in artikel 9 van dit reglement. In alle andere gevallen eindigt de uitkering aan het eind van de maand van zijn overlijden. Tevens eindigt de uitkering op het moment van ingang van de uitkering wegens leeftijd. Hoogte van de uitkering 10.6 De hoogte van de uitkering wegens arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op basis van het traktement als bedoeld in artikel 5 van dit reglement, met dien verstande dat voor het vaststellen van het traktement wordt genomen het traktement in het jaar voorafgaand aan het jaar waarin arbeidsongeschiktheid als bedoeld in dit reglement ontstond (datum ziektemelding). Het bepaalde in artikel 5 van dit reglement, onder andere wat betreft minimum en maximum traktement, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de uitkering bij aanvang niet meer bedraagt dan 100% van het traktement als bedoeld in de vorige volzin. 10.7 Indien de (gewezen) predikant wegens arbeidsongeschiktheid geheel of gedeeltelijk geen passende arbeid meer kan verrichten zal de hoogte van de uitkering worden vastgesteld volgens de hieronder vermelde staffel, waarbij de kolom uitkeringspercentage een percentage is van het traktement vastgesteld met inachtneming van het in dit artikel bepaalde: Mate arbeidsongeschiktheid
uitkeringspercentage
25-35%
24%
35-45%
32%
45-55%
40%
55-65%
48%
65-80%
58%
80% of meer
80%
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid 10.8 De mate van arbeidsongeschiktheid zal, op basis van een daartoe uitgevoerd onderzoek, worden vastgesteld door het bestuur. Het bestuur zal zich bij het vaststellen van de mate van arbeidsongeschiktheid conformeren aan het advies van de daartoe door het bestuur aangewezen keurende instantie. Herkeuring 10.9 Periodiek zal de mate van arbeidsongeschiktheid op basis van het daartoe uitgevoerde onderzoek worden aangepast. Onverminderd het bepaalde in artikel 10.5 en 10.8 36
hebben het bestuur en de kerk de mogelijkheid op grond van de tussentijdse wijzigingen een hernieuwd verzoek in te dienen dan wel herkeuring te laten plaatsvinden. 10.10 Indien de herkeuring leidt tot vaststelling van een andere mate van arbeidsongeschiktheid, zal de uitkering dienovereenkomstig worden aangepast met ingang van de eerste dag volgend op de maand waarin de wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld. Nadere bepalingen omtrent de hoogte van de uitkeringen 10.11 Indien het totaal van de uitkering wegens arbeidsongeschiktheid en de eventuele uitkering ingevolge de WAZ samen hoger is dan het traktement als bedoeld in artikel 5.3 van dit reglement, dan wel, zo dit van toepassing is, hoger dan het traktement als bedoeld in artikel 5.6 sub 5) van dit reglement, dan bedraagt de uitkering het traktement verminderd met de uitkering ingevolge de WAZ. 10.12 Bij arbeidsongeschiktheid voor de leeftijd van 50 jaar, wordt de uitkering - na aanpassing als bedoeld in artikel 13 van dit reglement - met ingang van elk kalenderjaar verhoogd met 3% zolang de (gewezen) predikant de leeftijd van 50 jaar nog niet heeft bereikt, en dit gedurende ten hoogste 3 achtereenvolgende jaren. Kortingsregeling 10.13 1) Op de uitkering wegens arbeidsongeschiktheid wordt in mindering gebracht de uitkering die de (gewezen) predikant ontvangt uit hoofde van de WAZ, dan wel uit hoofde van enig andere sociale zekerheidswetgeving. 2) Tevens wordt een korting toegepast voor inkomsten die de (gewezen) predikant geniet uit arbeid, tenzij het bestuur, de kerk gehoord, omtrent de korting van inkomsten uit arbeid anders beslist. De korting bedraagt 70% van deze inkomsten, met dien verstande dat in geval van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid het traktement voor toepassing van de kortingsregeling buiten beschouwing blijft. 3) Bij de kortingsregeling blijven inkomsten uit een particuliere verzekering buiten beschouwing. Inlichtingen 10.14 De kerk die in aanmerking wenst te komen voor een uitkering wegens arbeidsongeschiktheid, dient zich tezamen met de betreffende predikant te houden aan het bepaalde in het “Ziekteverzuimprotocol predikanten Gereformeerde kerken (vrijgemaakt)”, dat is opgenomen in de VSE Gids. Indien predikant en/of kerkenraad zich niet houden aan hetgeen is vermeld in genoemd ziekteverzuimprotocol, kan dit gevolgen hebben voor het verstrekken van of de hoogte van de uitkering, zulks ter beoordeling aan het bestuur. 10.15 De kerk aan wie een uitkering wegens arbeidsongeschiktheid is toegekend, is verplicht om aan het bestuur of een door het bestuur aangewezen instantie gevraagd en ongevraagd alle informatie te verstrekken, die het bestuur nodig oordeelt om het recht op (voortduring van) de uitkering krachtens dit artikel te kunnen beoordelen. Indien de kerk een machtiging heeft verleend als bedoeld in artikel 10.4, dient zij tevens de VSE en de door het bestuur aangewezen instantie te machtigen namens haar de noodzakelijke informatie rechtstreeks in te winnen bij de gewezen predikant. 10.16 Indien een kerk of predikant die het betreft de in artikel 10.15 bedoelde informatie niet verstrekt, vervalt het recht op uitkering wegens arbeidsongeschiktheid.
37
Overgangsbepaling 10.17 Deze regeling is van toepassing op alle arbeidsongeschiktheidsgevallen die zijn aangevangen op of na 1 augustus 2004. Voor arbeidsongeschiktheidssituaties die zijn aangevangen voor 1 augustus 2004 blijft de regeling die op 1 juli 2003 in werking is getreden, van kracht. Second opinion en beroep 10.18 1) Indien een kerk het niet eens is met de beslissing van het bestuur omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van zijn predikant, verzoekt hij binnen 6 weken nadat de beslissing is bekendgemaakt schriftelijk en onder vermelding van de redenen een second opinion aan het bestuur. 2) Het bestuur vraagt binnen twee weken nadat de kerk het verzoek om een second opinion heeft ingediend een second opinion aan bij de verzekeraar. Vervolgens wordt de procedure gevolgd zoals deze is vermeld in het “Ziekteverzuimprotocol predikanten Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt)”, dat is opgenomen in de VSE Gids. 3) Op basis van de second opinion neemt het bestuur een nieuw besluit omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid en de daarop gebaseerde hoogte van de uitkering. 4) Indien de kerk het niet eens is met het in lid 3 vermelde besluit, dient hij dit binnen twee weken na bekendmaking van dat besluit schriftelijk en onder vermelding van de redenen te melden bij het bestuur. Het bestuur treedt vervolgens met de kerk in overleg om te beslissen of gebruik gemaakt zal worden van de arbitragemogelijkheid die de verzekeraar biedt. Wordt gebruik gemaakt van deze arbitragemogelijkheid, dan zijn de procedureregels die de verzekeraar heeft gesteld van toepassing. De uitspraak van de arbitragecommissie geldt als bindend voor de verzekeraar en het bestuur. De kerk houdt de mogelijkheid om tegen een beslissing van het bestuur, genomen op basis van de uitkomst van de arbitrage, in beroep te gaan bij de raad van toezicht. 5) Wordt besloten dat geen gebruik gemaakt wordt van de arbitragemogelijkheid die de verzekeraar biedt, dan kan de kerk beroep aantekenen tegen het besluit van het bestuur bij de raad van toezicht. De procedure die hiervoor geldt is vermeld in artikel 29 van de statuten van de vereniging, nader uitgewerkt in het huishoudelijk reglement.
38
ONDERDEEL D: WACHTGELDUITKERING Artikel 11 11.1 A.
11.2
11.3
Wachtgeld Indien een predikant ophoudt predikant te zijn in de zin van dit reglement, heeft de kerk die hij het laatst heeft gediend vanaf het moment waarop hij is opgehouden predikant te zijn gedurende een periode van maximaal 2 jaar recht op een uitkering, genaamd wachtgeld, indien en voor zover aan haar in de kerkelijke weg ter zake een verplichting tot het doen van uitkeringen is opgelegd. B. Indien het een predikant betreft aan wie ontslag is verleend, dan wordt deze periode van twee jaar verlengd met een jaar of met de periode dat hij ontslagen predikant was in geval hij korter dan een jaar ontslagen predikant was. C. Uitkering vindt in beide gevallen slechts plaats indien en voor zolang in de vacature ontstaan door de gebeurtenis zoals omschreven in de eerste volzin van lid A. is voorzien. De hoogte van het wachtgeld is gelijk aan 70% van het laatstgenoten traktement als bedoeld in artikel 5 van dit reglement, met dien verstande dat het bepaalde in artikel 5.2 inzake het minimumtraktement niet van toepassing is. Op het wachtgeld zijn de bepalingen van dit reglement van overeenkomstige toepassing, voor zover in dit artikel hiervan niet is afgeweken.
39
ONDERDEEL E: ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 12 Korting op de uitkering 12.1 Op de met inachtneming van de bepalingen van dit reglement vastgestelde uitkering worden in mindering gebracht, voor zover elders al niet geregeld: uitkeringen, beloningen en pensioenen onder welke naam dan ook die de (gewezen) predikant tegelijkertijd uit andere hoofde ontvangt, voor zover deze niet zijn gerelateerd aan de periode dat hij fulltime predikant was. 12.2 Tot de beloningen als bedoeld in het eerste lid van dit artikel worden niet gerekend inkomsten uit tegenwoordige arbeid, die een (gewezen) predikant geniet nadat voor hem een recht op uitkering wegens leeftijd is ontstaan. 12.3 Het bestuur is bevoegd de korting op grond van dit artikel geheel of ten dele achterwege te laten, in het bijzonder indien het inkomen beneden de van het minimum traktement afgeleide uitkering zou dalen of bij samenloop van korting op grond van dit artikel en de korting uit hoofde van enige andere bepaling uit dit reglement. Artikel 13 Indexering 13.1 Het minimumtraktement wordt jaarlijks per 1 januari aangepast overeenkomstig het CBS-cijfer betreffende de ontwikkeling van het afgeleide consumentenprijsindexcijfer alle huishoudens. Hierbij wordt het CBS-indexcijfer voor de maand oktober voorafgaande aan 1 januari gedeeld door het CBS-cijfer voor de maand oktober van het daaraan voorafgaande jaar. Het bestuur doet jaarlijks een voorstel aan de algemene vergadering inzake aanpassing per 1 januari van het volgende kalenderjaar van de ingegane uitkeringen krachtens dit reglement. Bij dit voorstel houdt het bestuur rekening met de werkelijke ontwikkeling van de financiële situatie ten opzichte van de gewenste ontwikkeling hiervan. De algemene vergadering besluit over de verhoging van de ingegane uitkeringen. 13.2 Een overeenkomstige indexering als de ingegane uitkeringen vindt plaats op het traktement van de gewezen predikant over de kalenderjaren gelegen tussen het moment dat de predikant gewezen predikant is geworden en het moment van ingang van de uitkering wegens leeftijd, waarbij het aantal kalenderjaren in hele maanden nauwkeurig wordt bepaald en een gedeelte van een maand wordt verwaarloosd. Artikel 14 Voorbehoud 14.1 Op alle uitkeringen als bedoeld in dit reglement bestaat tegenover de VSE uitsluitend recht indien en zolang de VSE financieel in staat is om uitkeringen te verrichten. Indien derhalve de financiële omstandigheden van de VSE hiertoe aanleiding geven is het bestuur na goedkeuring van de Raad van Toezicht bevoegd alle (toekomstige) uitkeringen te verminderen of te beëindigen. Een besluit als bedoeld in de vorige volzin dient binnen drie maanden nadat de goedkeuring van de Raad van Toezicht is verkregen door de algemene vergadering te worden bekrachtigd om rechtskracht te behouden. 14.2 Wat betreft de uitkeringen ten behoeve van gewezen predikanten geldt het voorbehoud, dat zij wat betreft hun recht op uitkering en de continuering daarvan nimmer in een gunstiger positie mogen komen te verkeren dan de predikanten aan wie emeritaat is verleend, zulks op straffe van vermindering of verlies van hun recht op (voortzetting van) uitkeringen. Artikel 15 Geldend maken recht op uitkering 15.1 Een uitkering dient bij de VSE aangevraagd te worden.
40
15.2
Een uitkering kan niet eerder ingaan dan een jaar (12 maanden) voor het tijdstip waarop een aanvraag om een uitkering bij de VSE is ingediend, tenzij er volgens het bestuur redenen van bijzondere aard zijn die het redelijk maken dat de uitkeringen op een eerder tijdstip ingaan. Besluiten om uitkeringen eerder in te laten gaan dan een jaar voor het tijdstip waarop de aanvraag om een uitkering bij de VSE is ingediend, meldt het bestuur in het jaarverslag.
Artikel 16 Inlichtingen 16.1 Elke kerk en iedere gewezen predikant aan wie op grond van een daartoe door een kerk verleende machtiging rechtstreeks uitkeringen worden gedaan, is verplicht om aan de VSE gevraagd en ook ongevraagd alle inlichtingen te verstrekken die van belang zijn voor de vaststelling van het recht op, de hoogte van of de wijziging of beëindiging van een uitkering op grond van dit reglement, in het bijzonder: - de hoogte en samenstelling van de ambtsbeloning en de vergoeding voor ambtskosten; - elke wijziging in de gezins- of leefsituatie die van invloed kan zijn op de uitkeringen ingevolge dit reglement. 16.2 Het bestuur is bevoegd de betaalbaarstelling van de uitkering op te schorten indien niet wordt voldaan aan het in artikel 16.1 bepaalde. Artikel 17 Einde van de uitkering 17.1 Een krachtens dit reglement verstrekte uitkering eindigt, behoudens het overigens in dit reglement bepaalde, tegen het einde van de kalendermaand waarin zich een van de volgende omstandigheden voordoet: a) indien niet langer wordt voldaan aan enig vereiste voor een uitkering of enige verplichting, vastgelegd in de statuten of de daarop gebaseerde reglementen van de VSE; b) vanaf het moment dat een kerk zich niet langer gehouden acht een betaling te verrichten voor het onderhoud van de predikant en/of hun weduwe(n) of wezen en dit besluit gemotiveerd aan de VSE kenbaar maakt. Artikel 18 Terugbetaling 18.1 Indien in enig kwartaal meer betaalbaar wordt gesteld dan de uitkering waarop ingevolge dit reglement recht bestaat, dient het meerdere binnen een maand na afloop van dat kwartaal te worden terugbetaald. Nadien is het bestuur bevoegd het teveel betaalde vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het einde van het betreffende kwartaal terug te vorderen. Artikel 19 Bijzonder ambtswerk 19.1 Ten behoeve van een (gewezen) predikant die laatstelijk voor zijn emeritering, ontslag, ontheffing, afzetting of onttrekking bijzonder ambtswerk verrichtte, is dit reglement van overeenkomstige toepassing, indien het bestuur met de kerk ter zake een bijzondere overeenkomst heeft gesloten. 19.2 Het bestuur kan nadere regels vaststellen ter bepaling wat onder bijzonder ambtswerk wordt verstaan, alsmede de voorwaarden waaronder en de beperkingen waaronder het reglement van overeenkomstige toepassing wordt verklaard. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat als predikanten die bijzonder ambtswerk verrichten onder andere worden beschouwd een missionair predikant, een evangelisatiepredikant, een stichtingspredikant en een studentenpredikant.
41
Bijzonder ambtswerk wordt onder meer aanwezig geacht indien en voor zover het hoofddeel van de taak van een predikant is, ambtelijke arbeid te verrichten ten behoeve van het personeel, verpleegden en bewoners van een instelling of inrichting, ongeacht of deze financieel aan de kerk tegemoetkomt in de kosten van zijn ambtswerk. Artikel 20 Bijzondere gevallen 20.1 In alle gevallen waarin dit reglement niet voorziet is het bestuur bevoegd in de geest van het reglement een beslissing te nemen, zulks na hiertoe verkregen goedkeuring van de Raad van toezicht. In gevallen waarin de toepassing van dit reglement tot kennelijke onredelijkheid of bijzondere hardheid, zulks ter beoordeling van het bestuur, zou leiden, is het bestuur, eveneens na verkregen goedkeuring van de Raad van toezicht, bevoegd een nadere beslissing te nemen in afwijking van dit reglement. 20.2 Van elke beslissing genomen krachtens dit artikel maakt de VSE melding in haar jaarverslag. Artikel 21 Inwerkingtreding 21.1 Dit reglement is in werking getreden op 6 augustus 1999 en vindt toepassing met ingang van 6 mei 1999. 21.2 In afwijking van het bepaalde in lid 1 geldt voor situaties waarin aanspraak kan worden gemaakt op een uitkering volgens artikel 11, dat dit reglement toepassing vindt vanaf 1 januari 1997. In afwijking van artikel 15, lid 2 dient een aanvraag voor een dergelijke uitkering binnen zes maanden na inwerkingtreding van dit reglement te worden ingediend. 21.3 Met inwerkingtreding van dit reglement komen alle eerdere uitkeringsreglementen te vervallen.
42
REGLEMENT BIJZONDERE OVEREENKOMSTEN Bijzondere overeenkomsten zijn overeenkomsten met kerken als bedoeld in artikel 3 van de statuten inzake predikanten die bijzonder ambtswerk verrichten. Per predikant die bijzonder ambtswerk verricht zal een afzonderlijke overeenkomst worden opgesteld. In een overeenkomst met een kerk inzake een predikant die bijzonder ambtswerk verricht, zal op zijn minst het volgende worden geregeld. 1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
Het tijdstip van inwerkingtreding van de overeenkomst tussen de kerk en de vereniging alsmede de duur ervan. Ter zake van de duur zal in beginsel worden aangesloten bij het feitelijk dan wel bij wijze van fictie bestaan van een verbintenis tussen de kerk en de predikant. De verplichting van de vereniging om ten behoeve van de persoon op wie de overeenkomst van toepassing is, dan wel zijn weduwe(n) en/of wezen, aan de kerk uitkeringen te verstrekken overeenkomstig het uitkeringsreglement, te betalen in Nederlandse valuta, mits de kerk aan haar verplichtingen jegens de vereniging heeft voldaan. De ambtsbeloning van de betrokken predikant op het moment van aangaan van de overeenkomst, die bij de bepaling van de uitkeringsgrondslag in aanmerking moet worden genomen. De verplichting van de kerk om er zorg voor te dragen dat ten behoeve van de betrokken predikant en zijn echtgenoot gedurende de verbintenis met de kerk de premies ingevolge de Nederlandse sociale verzekeringswetten worden doorbetaald voor zover dat wettelijk mogelijk is, dan wel anderszins voorzieningen met een zelfde effect worden getroffen. Dat de vermindering wegens sociale verzekeringsuitkeringen krachtens het uitkeringsreglement in casu zal worden gebaseerd op een uitkering waarop voor een predikant aanspraak zou hebben bestaan indien sprake was geweest van volledige premieplicht door een ingezetene van Nederland. Dat de kerk per kalenderjaar voor een bepaalde vervaldag verplicht is tot betaling van een bijdrage aan de vereniging, welke bijdrage zal worden vastgesteld door een voor de overeenkomst geldend fictief zielental te vermenigvuldigen met de voor de leden vastgestelde jaarlijkse bijdrage per ziel als bedoeld in artikel 24 van het huishoudelijk reglement van de vereniging. Daarbij wordt bepaald dat de bijdrage naar tijdsevenredigheid wordt verschuldigd voor zover de overeenkomst slechts geldt voor een gedeelte van het betreffende kalenderjaar. Het fictieve zielental kan door het bestuur slechts worden overeengekomen na vooraf verkregen toestemming van de raad van toezicht. Bij de bepaling ervan kan onder meer rekening worden gehouden met de leeftijd en de burgerlijke staat van de betrokken predikant, de werkomgeving en het karakter van de ambtswerkzaamheden. De verplichting van de kerk om de tijdstippen waarop de verbintenis tussen een predikant en de kerk aanvangt, respectievelijk als beëindigd moet worden beschouwd tijdig aan de vereniging door te geven. Dat de verbintenis van de kerk met een predikant op wie de overeenkomst betrekking heeft, geacht wordt voort te bestaan tot de dag dat de predikant voor rekening van een andere kerk komt; dan wel zich als gewoon predikant aan de kerk met wie de overeenkomst is gesloten verbindt; dan wel 43
9.
10.
11.
12.
overeenkomstig de bepalingen van de Kerkorde wordt geëmeriteerd, ontslagen, ontheven uit zijn ambt of afgezet; dan wel zich heeft ontrokken; dan wel overlijdt. Dat voor toepassing van het uitkeringsreglement het bijzondere ambtswerk na de feitelijke beëindiging ervan, geacht wordt te zijn voortgezet zolang er een verbintenis geacht wordt te bestaan tussen de predikant en de kerk. Dat de overeenkomst met de kerk eindigt met ingang van de dag waarop de verbintenis van de predikant met de kerk eindigt dan wel het lidmaatschap van de kerk van de vereniging onherroepelijk geëindigd is ingevolge de statuten van de vereniging. Dat de overeenkomst eveneens door opzegging door één der partijen kan worden beëindigd, waarbij een opzegtermijn in acht moet worden genomen van ten minste zes maanden. Dat de vereniging ook na beëindiging van de overeenkomst verplicht blijft tot het verstrekken van uitkeringen overeenkomstig haar uitkeringsreglement, indien en zolang de betrokken kerk lid is van de vereniging.
44
REGLEMENT BETREFFENDE DE VERKRIJGING EN DE BEËINDIGING VAN HET LIDMAATSCHAP Verkrijging van het lidmaatschap Artikel 1 Een kerk die voldoet aan de daartoe gestelde vereisten in de statuten kan als lid tot de vereniging worden toegelaten indien zij zich bereid verklaart zich te onderwerpen aan de statuten en de reglementen van de vereniging alsmede om een inkoopsom te voldoen. Artikel 2 1. De in artikel 1 bedoelde inkoopsom is een bijdrage tot het egalisatiefonds van de vereniging. Deze bijdrage wordt als volgt berekend: (a:b)x c, waarbij a het aantal zielen van de betrokken kerk op 1 oktober voorafgaande aan het moment van aanmelding dan wel, zo dit later is, de datum van de instituering is, b. het totaal aantal zielen van de bij de vereniging aangesloten kerken per die datum en c. het saldo van het egalisatiefonds volgens de laatst vastgestelde balans. 2. Onder egalisatiefonds wordt verstaan het als zodanig op de laatstelijk vastgestelde balans van de vereniging vermelde fonds, bestemd voor uitkeringen als bedoeld in het uitkeringsreglement. Artikel 3 Indien een toetredende kerk reeds verplichtingen heeft op grond waarvan zij recht zou hebben op een uitkering volgens het uitkeringsreglement van de vereniging, dan wel redelijkerwijs mag worden aangenomen dat toetreding wordt verzocht in verband met het voorzienbaar ophanden zijn van zulke verplichtingen, zal die kerk verplicht worden naast de inkoopsom een extra bedrag te voldoen. Dit bedrag is gelijk aan de actuariële waarde van de verplichtingen van de betrokken kerk, voor zover deze gedekt worden door uitkeringen volgens het uitkeringsreglement van de vereniging, een en ander berekend op basis van de door de vereniging bij het opstellen van het jaarverslag gehanteerde uitgangspunten. Artikel 4 In bijzondere gevallen kan het bestuur na verkregen goedkeuring van de raad van toezicht bij gemotiveerde beslissing afwijken van de in de vorige artikelen beschreven berekenwijze. Besluiten om van de in dit artikel gegeven bevoegdheid gebruik te maken meldt het bestuur in het jaarverslag. Artikel 5 Indien een deel van een kerk die lid is van de vereniging zich afsplitst om als zelfstandige kerk deel uit te gaan maken van het verband van Gereformeerde Kerken in Nederland, is de nieuw geïnstitueerde kerk geen inkoopsom verschuldigd indien zij zich binnen twaalf maanden na haar instituering aanmeldt als lid.
45
Beëindiging van het lidmaatschap Artikel 6 1. Bij beëindiging van het lidmaatschap wordt geen uitkering aan de kerk verstrekt. 2. Indien een kerk haar lidmaatschap beëindigt terwijl zij in één of meer van de laatste tien volledige kalenderjaren onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip van uittreding uitkeringen van de vereniging (of één van haar rechtsvoorgangers) heeft genoten, zal de kerk voor uittreding een vergoeding verschuldigd zijn. 3. Deze vergoeding is gelijk aan het totale bedrag van de uitkeringen genoten in het in lid 2 bedoelde tijdvak verminderd met de som van de door haar over dat tijdvak verschuldigd geworden bijdragen en/of inkoopsommen. Is de uitkomst negatief, dan is geen vergoeding verschuldigd. Artikel 7 Het bestuur is bevoegd ter zake van verschuldigde bedragen met een kerk een regeling te treffen tot betaling in termijnen.
46
BELEGGINGSREGLEMENT Inleiding Binnen de VSE is vermogen (egalisatiefonds) beschikbaar dat op een zorgvuldige manier beheerd dient te worden. Het vermogen dient als kapitaal ten behoeve van de huidige en toekomstige verplichtingen van de VSE (ouderdoms-, weduwen-, wezen-, wachtgeld- en arbeidsongeschiktheidsuitkeringen). Met dit reglement wil de raad van toezicht (hierna te noemen: RvT) duidelijke richtlijnen geven aan het bestuur van de VSE waardoor er een helder kader wordt geschapen waarbinnen het beheer van het vermogen kan worden uitgevoerd. Verder zijn in dit reglement de werkwijze en het mandaat van het bestuur aangegeven ten aanzien van het zorgvuldig beheer van het vermogen.
1. Verantwoordelijkheid raad van toezicht en bestuur: 1.1 1.2 1.3 1.4
1.5
De raad van toezicht stelt het beleggingsreglement vast en zal het waar nodig en wenselijk aanpassen in overleg met het bestuur. Het bestuur benoemt uit zijn midden een beleggingscommissie (hierna belco) van minimaal twee personen. Binnen de RvT wordt één persoon aangewezen als “gedelegeerde belco” voor het bestuur. Het bestuur benoemt de voorzitter van de belco alsmede diens plaatsvervanger. De voorzitter van het bestuur kan niet tot voorzitter of plaatsvervangend voorzitter van de belco worden benoemd. Het bestuur is te allen tijde bevoegd de door hem benoemde commissieleden te vervangen door andere leden van het bestuur.
2. Taak en Werkwijze van de Belco: 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6
2.7
De belco adviseert het bestuur over het te voeren beleggingsbeleid in de breedste zin van het woord. De belco zal het “beleggingsmandaat” zoals beschreven in hoofdstuk 3 uitvoeren. De belco toetst maandelijks de performance van het vermogen ten opzichte van de gekozen benchmarks en zal indien nodig voorstellen doen aan het bestuur. De belco toetst maandelijks de gehanteerde asset-mix en zal, indien afwijkingen hiervan nodig zijn, voorstellen doen aan het bestuur. De belco kan besluiten om op verzoek van een aangesloten lid-kerk een hypothecaire lening te verstrekken, volgens de uitvoeringsrichtlijn in bijlage 2. Het bestuur en de RvT ontvangen binnen drie maanden na afloop van elk kwartaal (schriftelijk of per email) een samengevat overzicht van de ontwikkelingen van het vermogen. De belco zal de aangewezen contactpersoon uit de RvT maandelijks op de hoogte houden van de ontwikkelingen van het vermogen en belco-handelingen. 47
2.8 2.9
2.10
2.11 2.12
2.13
Besluiten van de belco worden met eenparigheid van stemmen genomen en kunnen slechts worden genomen bij voltalligheid. Belco-vergaderingen worden ten minste eenmaal per halfjaar gehouden en voorts zo dikwijls de voorzitter van de belco dat nodig acht of een belco-lid hem daarom verzoekt, hetgeen schriftelijk of per e-mail dient te gebeuren. Indien aan het verzoek van dat lid niet binnen tien dagen gevolg wordt gegeven, kan de verzoeker zelf overgaan tot het bijeenroepen van een vergadering overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.10. De oproeping tot een belco-vergadering geschiedt ten minste tien dagen voor de datum van de vergadering door middel van een brief of e-mail waarin de aan de orde komende zaken zoveel mogelijk worden vermeld. In spoedeisende gevallen, ter beoordeling van de voorzitter van de belco of van de voorzitter van het bestuur, kan een belco-vergadering op kortere termijn worden belegd of kunnen de belco-leden schriftelijk, telefonisch of per e-mail worden geraadpleegd. De belco-vergaderingen zullen worden bijgewoond door de administrateur, die de notulen verzorgt. Indien een belco-vergadering niet kan worden gehouden, legt de voorzitter van de belco de situatie voor aan de voorzitter van het bestuur en de voorzitter van de RvT, die binnen het kader van hun bevoegdheden naar bevind van zaken zullen handelen. Voor een goede uitoefening van zijn taak kan en mag de belco zich laten adviseren door deskundige derden.
3. Beleggingsmandaat gedelegeerd vermogensbeheer: 3.1 3.2
3.3
3.4
3.5
Het vermogen zal op een zorgvuldige manier moeten worden beheerd, waarbij de onderstaande artikelen het kader aangeven waarbinnen de belco mag handelen. Er zal jaarlijks een bedrag aan liquiditeiten beschikbaar moeten zijn om te voldoen aan de jaarlijkse verplichtingen (uitkeringen). De belco zal hiervoor een Cash Flow-schema voor het lopende jaar en een begroting voor het volgende jaar opstellen waarin het geschatte saldo van inkomsten en uitkeringen/kosten zijn opgenomen. Het vermogen dat beschikbaar komt uit de positieve cashflow, komt in aanmerking om te worden belegd in de navolgende middelen: Aandelen-, Vastgoedbeleggingsfondsen, Vastrentende Waarden en Liquiditeiten. Om de persoonlijke verantwoordelijkheid van de bestuurders voor de beleggingsbeslissingen te beperken en om snel te kunnen inspringen op diverse ontwikkelingen op de beurs, zal een aan te houden beleggingsportefeuille via gedelegeerd vermogensbeheer worden beheerd.. Aan dit vermogensbeheer zal een getekend contract ten grondslag moeten liggen waarin de kaders van dit beleggingsmandaat zijn verwoord. Dit contract zal – voordat het getekend wordt – door het bestuur en de RvT goedgekeurd dienen te worden. Beleggingen zullen uitsluitend geschieden in de Eurozone (incl. UK en Zwitserland) waarbij ook aankopen op buitenlandse beurzen tot de mogelijkheden behoren. Buiten de genoemde Eurozone mag alleen belegd worden in landenfondsen of index-trackers voor US of Verre Oosten. De rechtstreekse beleggingen mogen niet belegd worden in een bedrijf dat aantoonbaar handelt in strijd met sociaal ethische normen.
48
3.6
3.7
1
In dit artikel wordt de verhouding weergegeven tussen de verschillende vermogenswaarden op de middellange of lange termijn: 3.6.1 Aandelen; van het totale gedelegeerde vermogen zal 25% in aandelenbeleggingsfondsen (inclusief index-trackers) mogen worden belegd. Hierbij mag een bandbreedte worden gehanteerd van 10 procentpunten naar boven en naar beneden afhankelijk van de marktvisie van de vermogensbeheerder. Onder aandelenbeleggingsfondsen vallen ook de beleggingen in vastgoedfondsen op de effectenbeurzen. Het percentage vastgoedfondsen mag maximaal eenvijfde bedragen van het totaal van de aandelen. Voor de beleggingsfondsen wordt als kwaliteitseis minimaal 3 sterren bij Morningstar gehanteerd met een minimale omvang van 100.000,- euro. 3.6.2 Vastrentende waarden; van het totaal gedelegeerde vermogen zal 75% in Vastrentende Waarden, luidende in Euro’s of daarvan afgeleide valuta’s (Dmark, Nederlandse Gld, etc.) mogen worden belegd. Hierbij mag een bandbreedte worden gehanteerd van 10 procentpunten naar boven en naar beneden afhankelijk van de marktvisie van de vermogensbeheerder. Deze Vastrentende Waarden zijn gebonden aan rating criteria (Standard & Poors of Moody’s) met betrekking tot de kredietwaardigheid van de debiteuren. Dit deel van de beleggingsportefeuille zal aan de volgende criteria moeten voldoen: 50 - 100% : minimaal AAA (rating S&P/Moody’s)1 / maximaal 10% per debiteur 00 - 40% : minimaal AA (rating S&P/Moody’s)1 / maximaal 5% per debiteur 00 - 10% : minimaal A (rating S&P/Moody’s)1 / maximaal 2,5% per debiteur 3.6.3 Liquiditeiten; afhankelijk van de rentestand en in afwachting van betere beurstijden kan de belco beslissen om een deel van het te beleggen vermogen in liquiditeiten aan te houden en niet bij de vermogensbeheerder ter belegging aan te bieden. Wel kan de belco beslissen deze liquiditeiten bij de vermogensbeheerder cash aan te houden. Hierbij gaat het om maximaal 10% van de hoogte van het belegd vermogen. In het contract met de vermogensbeheerder dienen de gevolgde benchmarks te worden opgenomen. Dit om een goede performancemeting mogelijk te maken. 3.6.4 De vermogensbeheerder zal maandelijks bekijken of op basis van het gestelde in art 3.6.1, 3.6.2 en 3.6.3 rebalancing van de portefeuille noodzakelijk is. In het contract met de vermogensbeheerder dienen de gevolgde benchmarks te worden opgenomen.
Zie bijlage 1: Overzicht van de te gebruiken ratings
49
Bijlage 1 Overzicht van de te gebruiken Ratings:
Standard & Poors
Moody's
AAA AA+ AA AAA+ A
AAA AA1 AA2 AA3 A1 A2
ABBB+ BBB BBB-
A3 Baa1 Baa2 Baa3
(hoogste kwaliteit debiteur)
Een downgrading onder het niveau : S&P > A of Moody’s > A2 dan verplicht verkopen.
50
Bijlage 2 Uitvoeringsrichtlijn inzake hypothecaire lening aan leden-kerken:
Voor hypothecaire leningen aan leden-kerken gelden de volgende standaardvoorwaarden: 1.
Ten hoogste 25% van het egalisatiefonds volgens de laatstelijk vastgestelde balans van de vereniging en rekening houdend met de begrote mutaties daarin gedurende het lopende kalenderjaar, mag worden aangewend voor het verstrekken van hypothecaire geldleningen aan leden-kerken, met een maximum van EUR 200.000,-- per kerk, doch uitsluitend op in Nederland gevestigde onroerende zaken en tot een maximum van 125% van de – door een professionele taxateur - getaxeerde executiewaarde.
2.
De looptijd is maximaal 30 jaar, afhankelijk van de aard en het karakter van het hypothecaire onderpand en eventuele overige omstandigheden van de hypotheekgever.
3.
Rente en aflossing worden per halfjaar achteraf betaald.
4.
De rente wordt om de vijf jaar herzien. Uiterlijk één maand voor het einde van een vijfjarig tijdvak wordt de geldnemer schriftelijk meegedeeld tegen welk rentepercentage verlenging kan plaatsvinden. Daarop moet uiterlijk binnen veertien dagen voor de einddatum schriftelijk antwoord worden gegeven; bij gebreke daaraan binnen veertien dagen, wordt het verlengingsvoorstel als aangenomen beschouwd. Provisie of afsluitkosten zijn niet verschuldigd.
5.
Aflossing geschiedt op lineaire basis.
6.
Extra aflossing is gedurende de eerste vijf jaar niet mogelijk, tenzij het bestuur anders beslist. Na afloop van deze termijn kan ieder jaar zonder kosten tien procent van de oorspronkelijke hoofdsom extra worden afgelost. Bij een hogere extra aflossing dan tien procent is drie maanden rente verschuldigd over het meerdere.
7.
Een offerte voor een hypothecaire lening kan worden aangevraagd bij de administrateur van de VSE en is na datum dagtekening één maand geldig. De overeenkomst van geldlening en de voorwaarden waaronder deze lening na acceptatie verstrekt kan worden, zullen met deze offerte meegestuurd worden. De offerte en de overeenkomst van geldlening moeten binnen één maand getekend aan het bestuur retour gestuurd worden. De hypotheekakte moet binnen drie maanden na de dagtekening van de offerte zijn gepasseerd. Wordt van de aanbieding niet binnen een maand gebruik gemaakt of wordt de akte niet binnen drie maanden gepasseerd, dan vervalt de aanbieding en moet – als een lening toch gewenst is - een nieuwe aanvraag bij het bestuur worden ingediend. In bepaalde gevallen ter beoordeling van het bestuur kan een beschikbaarstellingsrente in rekening worden gebracht.
8.
Van de dagtekening van de hypotheekakte af is de rente verschuldigd.
51
9.
Verzoeken om betaalbaarstelling moeten ten minste zes weken voor de betaaldatum worden ingediend.
10.
Geldleningen worden in het algemeen slechts verstrekt onder verband van eerste hypotheek. Mits onder verband van gezamenlijke eerste hypotheek kan de vereniging tezamen met een professionele bank- of hypotheekinstelling geldleningen aan leden-kerken verstrekken, doch slechts tot een maximum voor de vereniging van EUR 200.000 per kerk.
11.
De leden-kerken waaraan een hypothecaire lening wordt verstrekt, dienen ervoor te zorgen dat het onderpand is verzekerd voor minimaal de (getaxeerde) herbouwwaarde.
12.
Afwijkingen van de hierboven genoemde voorwaarden zullen worden voorgelegd aan het bestuur.
52