Danfoss Bauer GmbH D-73726 Esslingen
BA 16802 NL
EG-verklaring van de fabrikant Pagina 2
Veiligheidsvoorschriften Pagina 3
Gebruiksaanwijzingen voor Motorreductoren Pagina 5
Veerdrukremmen Pagina 21,
Types E../Z..008B, Z..015B, E../Z.. 075B, Z..100B
Schijfveerdrukremmen Pagina 39,
Types E003B und E004B
Terugloopblokkeringen Pagina 45
Hoofdstuk 1
EG-verklaring van de fabrikant (conform art. 4, paragraaf 2 van de EG-richtlijn 98/37/EG)
Document-nr./ Maand, jaar: Projectbenaming:
HK 04 - 07/99 Motorreductoren van het type BG, BF, BK, BS
Het betreffende product is uitsluitend voor het inbouwen in een andere machine bestemd. De ingebruikneming is verboden tot de conformiteit van het eindproduct met de richtlijn 98/37/EG vastgesteld is. Wij bevestigen de conformiteit van de hierboven beschreven producten met de volgende normen, voor zover ze toepasbaar zijn: EN 60034-1 / DIN VDE 0530 deel 1 (IEC 60034-1) EN 60034-5 / DIN VDE 0530 deel 5 (IEC 60034-5) EN 60529 / DIN VDE 0470 deel 1 (IEC 60529) bij type ontstekingsveiligheid EEx e:
EN 50014 EN 50019
/ VDE 0170/0171 deel 1 / VDE 0170/0171 deel 6
bij type ontstekingsveiligheid EEx d:
EN50014 EN50018
/ VDE 0170/0171 deel 1 / VDE 0170/0171 deel 5
Esslingen, 1 juli 1999 Danfoss Bauer GmbH
i.V. Fuchs (Hoofd QW)
i.V. Dipl.-Ing. (FH) Eiffler (Hoofd EE)
Deze verklaring bevat geen garantie van eigenschappen. De veiligheidsvoorschriften van de bijgeleverde producthandleidingen moeten in acht genomen worden. 2
Hoofdstuk 2 VEILIGHEIDSINSTRUCTIES VOOR HET GEBRUIK VAN MOTORREDUCTOREN (overeenkomstig laagspanningsrichtlijn 73/23/EEG) Algemeen Deze veiligheidsinstructies gelden aanvullend op de gebruiksaanwijzing van de desbetreffende produkten en dienen uit veiligheidsoverwegingen principieel te worden opgevolgd. De veiligheidsinstructies dienen ter voorkoming van persoonlijk letsel en materile schade, die zouden kunnen ontstaan door ondeskundig gebruik, verkeerde bediening, onvoldoende onderhoud of andere, foutieve behandeling van elektrische aandrijvingen in industrile installaties. Laagspanningsmachines hebben draaiende en eventueel ook bij stilstand onder spanning staande elementen en hete oppervlakken. Men dient te handelen, zoals op de waarschuwings- en instructieborden aan de machine staat beschreven. Meer informatie kunt u vinden in onze uitgebreide gebruiksaanwijzingen, die met de machine worden meegeleverd. Bovendien kunt u deze instructies afzonderlijk aanvragen onder vermelding van het motortype. 1 Personeel Alle noodzakelijke werkzaamheden aan elektrische aandrijvingen, in het bijzonder ook planning, transport, montage, installatie, ingebruikname, onderhoud en reparatie, mogen alleen worden uitgevoerd door voldoende gekwalificeerd personeel (b. v. elektriciens volgens pr EN 50110-1/DIN VDE 0105; IEC 364), dat bij alle werkzaamheden o. a. beschikt over de meegeleverde gebruiksaanwijzingen en alle overige gegevens uit de produktbeschrijving. Dit personeel is verplicht, deze instructies consequent op te volgen. Deze werkzaamheden moeten worden gecontroleerd door bevoegde deskundigen. Gekwalificeerd personeel zijn personen, die op grond van hun opleiding en ervaring en door kennis van de desbetreffende normen, bepalingen, voorschriften ter ongevallenpreventie en bedrijfsomstandigheden door de voor de veiligheid van de installatie verantwoordelijke personen gemachtigd zijn, de desbetreffend noodzakelijke werkzaamheden uit te voeren en die de daarbij eventueel optredende gevaren kunnen onderkennen en voorkomen. Zij dienen tevens op de hoogte te zijn van EHBO-maatregelen en van de plaatselijke eerste hulpmiddelen. Het is voor niet gekwalificeerd personeel verboden, werkzaamheden aan de motorreductoren uit te voeren. 2 Eigenlijk gebruik en opvolging van de desbetreffende, technische voorschriften Indien niet uitdrukkelijk anders is overeengekomen, zijn deze machines bestemd voor bedrijfsinstallaties. Zij voldoen aan de normen van de serie EN 60034/DIN VDE 0530. Indien niet uitdrukkelijk daarvoor bestemd, is toepassing in het ex-bereik verboden (zie hiervoor extra toelichting). Wanneer in speciale gevallen ± bij toepassing in particuliere installaties ± hogere eisen worden gesteld (b.v. contactbeveiliging tegen kinderhanden), dient aan deze voorwaarden te worden voldaan door de gebruiker. De machines zijn geschikt voor omgevingstemperaturen van 0o C tot + 40o C en een plaatsingshoogte tot 1000 m boven NAP. Gelieve de typeplaat te raadplegen voor afwijkende gegevens. De plaatselijke omstandigheden moeten voldoen aan alle voorwaarden op de typeplaat. Laagspanningsmachines zijn componenten voor de inbouw in machines in de zin van de machinerichtlijn 89/392/EEG. De inbedrijfstelling is verboden, totdat de conformiteit van het eindprodukt met deze richtlijn is vastgesteld (zie daarvoor EN 60204-1). Op verzoek kan een producentenverklaring met betrekking tot de machinerichtlijn worden toegezonden. 3 Transport, opslag Bij het transport van elektrische aandrijvingen moeten de lastogen ± indien aanwezig ± tot op het steunvlak worden vastgezet. Zij mogen uitsluitend worden gebruikt voor het transport van de aandrijvingseenheid en niet voor het gezamenlijk optillen van de aandrijvingseenheid met de aangedreven machine. Na de uitlevering geconstateerde schade moet direct bij de expediteur gemeld worden; eventueel moet de inbedrijfstelling worden uitgesloten. Wanneer aandrijvingen worden opgeslagen, dient te worden gezorgd voor een droge, stofvrije en trillingsarme (veff < 0,2 mm/5) omgeving. (Schade aan lagers door stilstand). Wanneer de machine gedurende langere tijd wordt opgeslagen, vermindert de gebruiksduur van de smeermiddelen en de dichtingen. Bij extreem lage temperaturen (lager dan ca. ± 20o C) bestaat breukgevaar. Als vervanging voor de lastogen moeten in matrijs gesmede oogschroeven volgens DIN 580 worden gebruikt. (Trekkracht tenminste 500 N/mm2). 4 Plaatsing, montage De aandrijving moet in de aangegeven opstelling IM .. met voet of flens worden bevestigd. Opsteek aandrijvingen met holle as moeten met de daarvoor bestemde hulpmiddelen op de aandrijf-as worden getrokken. Attentie ! Motorreductoren ontwikkelen (afhankelijk van de overbrengingsverhouding) aanzienlijk hogere koppels en krachten dan snellopende motoren met een vergelijkbaar vermogen. Bevestigingsmiddelen, fundatie en draaimomentsteun moeten voor de tijdens het bedrijf te verwachten hoge krachten ontworpen zijn en dienen afdoende te worden beveiligd tegen losdraaien. De werkas(sen) en een eventueel aanwezig tweede motor-aseinde moeten evenals de daarop gemonteerde overbrengingselementen (koppelingen, kettingwielen e.d.) tegen aanraking worden beveiligd. 5 Aansluiting Alle werkzaamheden mogen alleen worden uitgevoerd door gekwalificeerd vakpersoneel en alleen aan stilstaande machines in vrijgeschakelde en tegen hernieuwd inschakelen beveiligde toestand. Dit geldt ook voor hulpstroomkringen (b. v. stilstandsverwarming). Aanwezige transportbeveiligingen moeten voor de inbedrijfstelling worden verwijderd.
3
Spanningsvrijheid controleren ! De klemmenkast mag alleen worden geopend nadat vaststaat, dat de stroom is uitgeschakeld. De gegevens over spanning en frequentie op de typeplaat moeten met netspanning en klemmenschakeling overeenkomen. Overschrijding van de toleranties volgens EN 60034/DIN VDE 0530, d. w. z. spanningen Ô 5 %, frequentie Ô 2 %, vorm van de curve, symmetrie, verhoogt de verhitting en verkort de levensduur. Meegeleverde schakeldiagrammen dienen te worden aangehouden, vooral bij speciale uitvoeringen (b. v. omschakeling van de polen, thermistorbeveiliging e. d.). Soort en dwarsdoorsnede van de hoofd- en veiligheidsaders en een eventuele potentiaal-vereffening moeten voldoen aan de plaatselijke installatievoorschriften. Bij schakelbedrijf dient rekening te worden gehouden met de aanloopstroom. De aandrijving moet principieel tegen overbelasting ± en bij gevaar door ongewild aanlopen ± tegen automatische herinschakeling worden beveiligd. Om aanraking van spanning voerende delen te voorkomen, moet de klemmenkast weer worden gesloten. 6 Inbedrijfstelling Voor de inbedrijfstelling dient ± indien mogelijk ± de mechanische verbinding met de aangedreven machine te worden gelost en de draairichting bij nullast te worden gecontroleerd. Daarbij moeten inlegspien verwijderd of zodanig worden bevestigd, dat zij niet kunnen worden weggeslingerd. U dient erop te letten, dat de opgenomen stroom in belaste toestand de op de typeplaat aangegeven nominale stroom niet langdurig overschrijdt. Na de eerste inbedrijfstelling moet de aandrijving tenminste een uur lang op ongebruikelijke verhitting of geluiden worden gecontroleerd. 7 Bedrijf Bij bepaalde uitvoeringen (b. v. niet gekoelde motoren) kunnen aan de motorkast relatief hoge temperaturen ontstaan, die echter binnen de door de norm vastgelegde grenzen liggen. Indien nodig, moeten dergelijke aandrijvingen door de gebruiker tegen aanraking worden beveiligd. 8 Veerdrukremmen Eventueel aangebouwde veerdrukremmen zijn veiligheidsremmen die ook functioneren bij stroomuitval of normale slijtage. Een eventueel meegeleverde beugel voor het handmatig lossen moet tijdens het bedrijf verwijderd zijn. Aangezien ook andere componenten kunnen uitvallen, moeten overeenkomstige veiligheidsmaatregelen worden genomen wanneer verwacht kan worden, dat door een ongeremde beweging persoonlijk letsel of materile schade kan ontstaan. 9 Onderhoud Om storingen, gevaren en schade te voorkomen, moeten de aandrijvingen ± afhankelijk van de werkomstandigheden ± op gezette tijden worden gecontroleerd. De in de desbetreffende gebruiksaanwijzing vermelde smeerbeurten voor lagers en overbrengingen moeten worden aangehouden. Versleten of beschadigde delen dienen te worden vervangen door originele of genormaliseerde delen. Bij extreme vuilontwikkeling moeten de luchtkanalen regelmatig worden gereinigd. Bij alle inspectie- en onderhoudswerkzaamheden dienen de aanwijzingen onder 5 en de instructies in de gedetailleerde gebruiksaanwijzing te worden opgevolgd. 10 Gebruiksaanwijzingen Gebruiksaanwijzingen en veiligheidsinstructies bevatten vanwege de overzichtelijkheid niet alle informatie over alle uitvoeringen van motorreductoren en kunnen niet met elk denkbaar geval van plaatsing, werking en onderhoud rekening houden. Zij zijn hoofdzakelijk beperkt tot aanwijzingen die voor het deskundig personeel noodzakelijk zijn. Voor eventuele vragen kunt u zich richten tot Danfoss Bauer. 11 Storingen Wijzigingen ten opzichte van de normale werkwijze ± zoals hogere temperaturen, trillingen en bijgeluiden ± kunnen aanwijzing zijn voor storingen in de installatie. Om storingen te voorkomen die direct of indirect kunnen leiden tot persoonlijk letsel of materile schade, moet het verantwoordelijke onderhoudspersoneel worden gewaarschuwd. In twijfelgevallen moeten de motorreductoren meteen worden uitgeschakeld. 12 Elektromagnetische verenigbaarheid Het bedrijf van de laagspanningsmachine bij reglementair gebruik moet voldoen aan de veiligheidsvoorschriften van de EMV-richtlijn 19/336/EEG. De gebruiker is verantwoordelijk voor de deskundige installatie (b.v. geÒsoleerde leidingen). In de gebruiksaanwijzing vindt u de exacte aanwijzingen daarvoor. Bij installaties met frequentie-omzetters resp. stroommutators dienen ook de MV-aanwijzingen van de fabrikant te worden opgevolgd. Bij deskundig gebruik en installatie van de motorreductoren van BAUER wordt ook in combinatie met Danfoss-frequentie-omzetters resp. Danfoss-stroommutators voldaan aan de EMV-richtlijnen volgens DIN EN 50081 ± deel 2 (industrieel gebruik) en DIN EN 55011 (klasse A). Voor het gebruik van de motoren in woningen, winkel- en bedrijfsruimten alsmede in kleine bedrijven volgens DIN EN 50081 ± deel 1 en DIN EN 55011 (klasse B) dienen de aanvullende aanwijzingen van de gebruiksaanwijzing te worden opgevolgd. 13 Garantie en aansprakelijkheid De garantieverplichtingen van Danfoss Bauer staan vermeld in de desbetreffende koopovereenkomst, die door deze veiligheidsinstructies of andere aanwijzingen niet wordt uitgebreid of beperkt. Deze veiligheidsinstructies dienen te worden bewaard !
4
Hoofdstuk 3 Instrucciones
Motorreductoren met draaistroom kooianker motoren
Opstelling
De aandrijving dient door gekwalificeerd (elektrotechnisch) personeel opgesteld en aangesloten te worden. De desbetreffende veiligheidsvoorschriften en voorschriften ter voorkoming van ongevallen dienen in acht genomen te worden (zie merkblad nr. 122..).
Motorreductoren in uitvoering lP 65
(motortypen D/E06... tot D.28...) volgens EN 60529 en IEC 34-5/529 zijn geheel gesloten, stofdicht en afspuitbaar met water. Bij opstelling in de open lucht moet de motorreductor ter bescherming tegen corrosie, meervoudig met een duurzame verf beschermd worden welke, afhankelijk van de uitwendige invloeden, regelmatig te controleren en te verbeteren is. De verf is op de overige constructieelementen af te stemmen. Lakken op kunsthars basis zijn in de praktijk goed bevallen.
Motorreductoren in uitvoering lP 54
(motortypen D/E04... en D/E05...) volgens EN 60034, deel 5 en IEC 34-5 zijn beschermd tegen stof en bij gelegenheid optredend sproeiwater. Opstelling buiten of in natte bedrijfsruimten is zonder bijzondere beschermingsmaatregelen niet toegestaan. Aanbevolen wordt drinkwater, levensmiddelen, textiel en dergelijke onder de motorreductor af te dekken. De aandrijving dient zo trillingsvrij mogelijk opgesteld te worden. Bij opstellingsplaatsen met abnormale bedrijfsomstandigheden (b.v. langdurige inwerking van water, hoge omgevingstemperatuur boven 40o C, explosiegevaar) moeten speciale voorschriften in acht genomen worden. Het aanzuigen van koellucht mag niet door ongunstige inbouw of door vervuiling verhinderd worden. Bij directe aandrijving door de tandwielkast van het werktuig, verdient het aanbeveling elastische en mogelijk speelvrije koppelingen en bij blokkeringsgevaar slipkoppelingen in normale handelsuitvoeringen te gebruiken. Het monteren van de overbrengingselementen op de uitgaande as van de tandwielkast, die volgens lSO k6 of m6 geslepen is, moet zeer zorgvuldig geschieden en indien mogelijk met behulp van het hiertoe volgens DIN 332 aangebrachte draadgat. Het verwarmen van de te monteren onderdelen tot ca. 100o C verdient aanbeveling. De boring is volgens de onderstaande tabel uit te voeren en moet aldus de volgende toleranties aangeven:
5
Nominale maat boring (in mm)
Uitgaande as k6 of m 6 boring H 7 met de afwijkingen (in 1¤1000 mm)
boven 6 tot 10 boven 10 tot 18 boven 18 tot 30 boven 30 tot 50 boven 50 tot 80 boven 80 tot 120 boven 120 tot 140
0 0 0 0 0 0 0
tot tot tot tot tot tot tot
+ 15 + 18 + 21 + 25 + 30 + 35 + 40
Bij de uitvoering van de tandwielkast met holle as en spiebaan voor spien in de hoge vorm volgens DIN 6885, blad 1, en holle as voor krimpschijfverbinding, moeten de te monteren assen volgens lSO h 6 uitgevoerd worden. De toleranties hiervoor zijn: Asdiameter (in mm)
Nominale afwijking (in 1¤1000 mm)
boven 18 tot 30 boven 30 tot 50 boven 50 tot 80 boven 80 tot 120 boven 120 tot 140
0 0 0 0 0
tot tot tot tot tot
- 13 - 16 - 19 - 22 - 25
In ieder geval dient er speciaal op gelet te worden, dat voor de montage alle bramen, staalspanen enz. zorgvuldig verwijderd worden en de op elkaar passende delen licht ingevet worden, zodat ze niet op elkaar invreten. Bij montage van holle assen met krimpringverbinding mag geen vet gebruikt worden, hiervoor dient het bijbehorende montagevoorschrift gebruikt te worden. De oogbout moet opnieuw vastgedraaid worden indien deze losgekomen is. Montage en demontage van de krimpschijf
6
De krimpschijf wordt inbouwklaar geleverd, daarom mag de krimpschijf niet uit elkaar gehaald worden. De krimpschijf mag niet zonder ingebouwde as gespannen worden! In het bereik van de krimpschijfzitting moet de as ingebouwd resp. de naaf op de as geschoven worden. Daarna moeten de spanschroeven gelijkmatig verdeeld aangezet worden tot de voorste zijdelingse vlakken van de buiten- en binnenring op een lijn liggen. De spanningstoestand kan hierdoor optisch gecontroleerd worden. Voor de demontage worden alle schroeven een voor een gelijkmatig opnieuw gelost. Als de buitenring niet vanzelf van de binnenring loskomt, dan kunnen sommige spanschroeven uitgeschroefd en in de afdrukschroefdraad ernaast geschroefd worden.
Voor het demonteren van de as of het aftrekken van de naaf van de as moet het roest op de as voor de naaf eventueel verwijderd worden. Gedemonteerde krimpschijven moeten voor het opnieuw spannen enkel uit elkaar gehaald, gereinigd en opnieuw gesmeerd worden, als ze heel erg vuil zijn. Hierbij moet dan een vast smeermiddel met een wrijvingswaarde van m = 0,04 of beter gebruikt worden. Buitenring
Spanschroeven Binnenring Naaf
vetvrij
Elektrische aansluiting
As
Bij aansluiting van de motor dienen gegevens van de typeplaatjes en het aansluitschema alsmede de desbetreffende veiligheidsvoorschriften en voorschriften ter voorkoming van ongevallen geraadpleegd te worden. Indien het geen speciale uitvoering betreft, hebben de betreffende gegevens betrekking op (5 % spanningstolerantie, 0 tot 40o C omgevingstemperatuur en een hoogteligging tot 1000 mNN. Motoren van klein vermogen kunnen direct ingeschakeld worden (de voorschriften van de plaatselijke elektriciteitsbedrijven dienen opgevolgd te worden.) De toelaatbare schakelfrequentie richt zich naar de uitlegging van de motoren, het lastmoment en het massatraagheidsmoment. Draairichtingwisseling is bij nfase-motoren in het algemeen alleen uit stilstand volgens onderstaand schakelschema uit te voeren: Draairichting I
Draairichting II
7
De draaistroom motor is, indien niet anders voorgeschreven, voor de hoogste van de twee aangegeven netnominaalspanningen geschakeld. Teneinde de motor met de netnominaalspanning in overeenstemming te brengen, kan de aansluiting zo nodig aan het klemmenbord van ster op driehoek worden geschakeld. Motoren in speciale uitvoering (b.v. voor twee netnominaalspanningen 1 : 2 of met poolomschakelbare wikkeling) zijn volgens het daarbij behorende schakelschema aan te sluiten. Bij foutieve draairichting moeten twee nettoevoerleidingen verwisseld worden. Bij het sluiten van de klemmenkast dient speciaal op een goede afdichting gelet te worden. Bij motoren van de grootten D/E 04 tot D/E 09 met aangegoten klemmenkasten zijn steeds twee aansluitopeningen op zijde A en C mogelijk. De volgens de inbouwsituatie gewenste kabelinvoeropeningen moeten met het daartoe geschikte gereedschap voorzichtig doorgeslagen worden. Er dient op gelet te worden dat daarbij het klemmenbord niet beschadigd wordt. Ten behoeve van de PG-invoergaten worden 2 contramoeren en afdichtingen in de klemmenkast meegeleverd. Niet gebruikte invoergaten dienen met een plug afgedicht te worden. Om de elektromagnetische comptabiliteit (EMC) volgens de EMC-richtlijn 89/336/EEG te waarborgen moeten alle signaalleidingen met afgeschermde kabels gelegd worden. De kabelmantel moet aan beide einden geaard zijn. Of voor de motorvoeding een afgeschermde kabel vereist is, blijkt uit het bedrijfsvoorschrift van de frequentieomvormer. Bij aansluiting aan het laagspanningsnet of aan een frequentieomvormer met uitgangsfilter is een afgeschermde motorkabel niet vereist. Signaal- en voedingskabel mogen over grotere afstanden niet paralel gelegd worden. Beveiliging tegen overbelasting
Ter bescherming van de wikkeling tegen overbelasting en tegen de gevolgen van 2-fasenloop (b.v. bij het doorsmelten van slechts n der zekeringen of onderbreking van n der leidingen) is de toepassing van een motorbeveiligingsschakelaar vereist. Voorbeeld:
Motorwikkeling voor 230/400 V; nominaalstroom: 5,7/3,3 A Instelling van de motorbeveiligingsschakelaar bij schakeling voor 230 V (driehoek): 5,7 A schakeling voor 400 V (ster): 3,3 A
Het relais van de motorbeveiligingsschakelaar dient nauwkeurig op de juiste nominale stroomsterkte, die overeenkomt met de betreffende netspanning (zie het motorplaatje), ingesteld te worden. 8
Bij motoren met thermisch werkende wikkelingsbeveiliging (b.v. warmtethermostaten of temperatuurvoelers) moet het daarbij behorende schakelschema in acht genomen worden. Automatisch opnieuw aanlopen na afkoelen van de wikkeling moet in de meeste toepassingen vermeden worden. Smeermiddel verversen
De tandwielkasten worden bedrijfsklaar met smeermiddel afgeleverd. Bij normale bedrijfsomstandigheden en een smeermiddeltemperatuur onder ca. 100o C moet het smeermiddel na ongeveer 10000 bedrijfsuren worden ververst. Bij hogere smeermiddeltemperaturen moet de nasmeerperiode gereduceerd worden (ongeveer de helft per 10 K hogere cartertemperatuur). Onafhankelijk van de bedrijfstijd moet de smeerstof uiterlijk na 2 tot 3 jaar gewisseld worden. Wormwiel-overbrengingen zijn glijtransmissies, waarvan de tandflanken ± in tegenstelling tot wrijftransmissies ± zich eerst bij het inlopen effenen. Zij moeten daartoe met deellast (max. ca. 2/3 van de nominaallast) inlopen, tot het volle draagvermogen van de flanken en de optimale werkingsgraad bereikt is. Na ongeveer 200 bedrijfsuren dient de smeerstof gewisseld en het huis grondig gespoeld te worden, zodat het geringe maar onvermijdbare slijpsel verwijderd wordt. De kleine tandwielkasten zijn inwendig door het losnemen van de verbindingsbouten toegankelijk. Passtiften of centreringen waarborgen een juiste samenbouw. Door uitspuiten met heet water of door uitwassen van het inwendige deel van de tandwielkast met petroleum of een overeenkomstig niet agressief reinigingsmiddel (geen Tri) kan het oude smeermiddel op eenvoudige wijze verwijderd worden. Smeermiddel- en reinigingsresten mogen niet achterblijven. De middelgrote en grote tandwielkasten zijn voorzien van vul-en aftappluggen. Deze maken in de standaardbouwvormen de verversing van het smeermiddel zonder demontage mogelijk. Na het verversen van het smeermiddel moet de afblaas- en vulschroef opnieuw ingedicht worden. Indien noodzakelijk, wordt het oude smeermiddel ter verdunning voorzien van spoelolie (b.v. spindelolie, geen petroleum of Tri). Na enige minuten onbelast draaien kan het mengsel worden afgetapt. Door meervoudig naspoelen bij eveneens onbelast lopende tandwielkast ± met wisselende draairichting ± worden ook de resten van het oude smeermiddel gemengd en afgetapt. Bij stilstaande motor wordt nu het nieuwe smeermiddel volgens de opgave op het motorplaatje of in uitzonderingsgevallen tot de oliestandmarkering ingebracht. Het verdient aanbeveling tijdens de smeermiddelverversing slijtage onderdelen (lagers en afdichtingen) te controleren en zo nodig te vervangen. 9
Smeermiddelen
Voor smering van de tandwielkasten zijn tandwielkastolin CLP 220 volgens DIN 51502 resp. DIN 51517 of in speciale gevallen bijzonder dunne en lang vloeiende vetten G LP 00f met goede EP-eigenschappen geschikt. Het smeermiddel moet een wrijvingsarm en vrijwel slijtvrij continue bedrijf garanderen. De schadebelastingsgraad bij de FZG-test volgens DIN 51354 moet boven de belastingstrap 12 en de specifieke slijtage onder 0,27 mg/kWh liggen. Het smeermiddel mag niet schuimen, tegen korrosie beschermen, en de inwendige verf, de lagers, tandwielen alsmede afdichtingen niet aantasten. Verschillende soorten smeermiddel mogen niet worden gemengd, daar de smeereigenschappen anders nadelig beÒnvloed kunnen worden. Slechts bij gebruik van navolgend aangegeven of aanwijsbaar gelijkwaardige smeermiddelen is een lange standtijd gewaarborgd. Het originele smeermiddel kan in kleine bussen (5 en 10 kg) door de fabriek worden nageleverd.
Opslag
Als de motorreductoren voor de ingebruikneming langere tijd opgeborgen moten worden, gelieve dan de aanwijzingen in het merkblad 89.. (evt. aanvragen) in acht te nemen. Slijtagewerende EP-tandwielkastolin volgens de volgende tabel genieten de voorkeur:
Fabrikant
Tandwielkast types BF, BG, BK60 - BK90 Mineraalolie CLP 220
AGIP
Blasia 220
ARAL
Degol BMB 220 Degol BG 220
Tandwielkast types Tandwielkast types BS02 - BS10, BK10, BM09 - BM10 BS20 - BS40, BK20 - BK50, BM30 - BM40 Synthetische olie, ISO VG 220 Synthetische olie, ISO VG 460 Degol GS 220
Degol GS 460
BECHEM RHUS Staroil SMO 220 BP
Energol GR-XP 220
Enersyn SG-XP 220
Enersyn SG-XP 460
CASTROL
Alpha SP 220 Hypoy EP 90
Alphasyn PG 220
Alphasyn PG 460
DEA
Falcon CLP 220
ELF
Reductelf SP 220
ESSO
Spartan EP 220 GP 90
FINA
Giran 220
FUCHS
Renolin CLP 220 Renolin CLPF 220 Super
HOUGHTON
Molygear VG 220
KLÛBER
Klçberoil GEM 1-220
Syntheso HT 220 Klçbersynth GH 6-220
Syntheso HT 460 Klçbersynth GH 6-460
MOBIL
Mobilgear 630 Mobilube GX 85 W-90A
Glygoyle HE 220 Glygoyle 30
Glygoyle HE 460 Glygoyle 80
OPTIMOL
Optigear 220
Optiflex 220
Optiflex 460
SHELL
Omala Oil 220
Tivela WB
Tivela SD
TEXACO
Geartex EP-A SAE
TOTAL
Carter EP 220
WINTERSHALL
Ersolan 220
10
N.B.:
lSynthetische tandwielkastolin op Polyglykol-basis (b.v. PG LP...) moeten gescheiden van minerale olin als speciaal afval aangeleverd worden. Voor zover de omgevingstemperatuur niet lager is dan ca. ± 10o C, wordt volgens de internationale bepaling van de viscositeitsklassen bij 40o C volgens lSO 3448 en DIN 51519 de ISO viscositeitsklasse VG 220 (SAE 90) aanbevolen, in Noord-Amerika AGMA 5 EP. Voor lagere omgevingstemperaturen dienen olin met een geringere nominaal-viscositeit met overeenkomstig betere aanloopverhoudingen toegepast te worden; b.v. de ISO viscositeitsklasse VG 46 (SAE 75) resp. AGMA 1 EP. Deze soorten kunnen ook al noodzakelijk worden bij een temperatuur om het vriespunt, indien het losbreek moment van een aandrijving in verband met soepele aanloop verminderd werd of wanneer de motor een naar verhouding gering vermogen heeft. Voor omgevingstemperaturen van voortdurend boven + 30o C dienen olin van de ISO viscositeitsklasse VG 680 (SAE 140) resp. AGM 8 EP gebruikt te worden.
Smeermiddelhoeveelheid
De voor iedere bouwvorm gunstige smeermiddel-hoeveelheid is op het motorplaatje van de motor aangegeven (symbool ). Bij het vullen dient er op gelet te worden, dat al naar gelang de bouwvorm de bovenliggende tandwielen en lagers voldoende gesmeerd worden. In speciale gevallen dient men op het oliestandteken te letten. Voor andere bouwvormen kan de vereiste smeermiddelhoeveelheid nagevraagd worden.
Afvoer
De metalen delen van de tandwielkast resp. van de motorreductor kunnen als schroot (gescheiden als staal, gietijzer, aluminium of koper) afgevoerd worden. De gebruikte smeermiddelen moeten als afgewerkte olie afgevoerd worden. De synthetische olin moeten als speciaal afval afgevoerd worden. Meer informatie hierover vindt u in de gebruiksaanwijzing of op het typeplaatje.
11
Smeermiddelhoeveelheid voor tandwielkasten type BG Smeermiddelhoeveelheid in l of kg Tandwielkast type BG04-BG100 (aanbouwbehuizing met flens- of voetmontage) Flens (code -2./code -3./code -4./code -7.) Voet met tapgaten (code -6.) Voet met gaten (code -9.)
BG04-BG100 (voetbehuizing) Aangegoten voet met gaten (code -9.)
Aanbouwbehuizing Voetbehuizing Aanbouwbehuizing Voetbehuizing Aanbouwbehuizing Voetbehuizing
12
Smeermiddelhoeveelheid voor tandwielkasten type BF Smeermiddelhoeveelheid in l of kg
Tandwielkast type
13
Smeermiddelhoeveelheid voor tandwielkasten type BK Smeermiddelhoeveelheid in l of kg
Tandwielkast type
14
Smeermiddelhoeveelheid voor tandwielkasten type BS Smeermiddelhoeveelheid in l of kg
Tandwielkast type
15
Smeermiddelhoeveelheid voor tandwielkast combinaties type Z Smeermiddelhoeveelheid in l of kg
en
en
Tandwielkast type
16
Smeermiddelhoeveelheid voor tandwielkast combinaties Definitie van de klemmenkastpositie: Klemmenkastpositie voor tussenkast gelijk aan eindkast d.w.z. Eindkast BG, BF standaard positie I ±> tussenkast standaard positie I Eindkast BK, BS standaard positie II ±> tussenkast standaard positie II
Bouwvorm van
de tandwielkast
en
Standaard bouwvorm
van de tussenkast
Bouwvorm H1, H2, H3, B5, V1, V3 voor montage met gemonteerde resp. aangegoten flens
Smeermiddelhoeveelheid in l of kg
en
Type codering van de tandwielkast combinatie
17
Aanvullende smeermiddelhoeveelheden voor tandwielkasten met aanbouw door middel van koppeling ± K Smeermiddelhoeveelheid in l of kg
en
en
18
alleen vanaf Nema324/326TC
alleen vanaf IEC225
t/m IEC200 of t/m Nema284/286TC
Tandwielkast type
2-Z-lager met vetsmering nasmeren niet mogelijk
Vetsmering nasmeren mogelijk te gebruiken vet Staburags N 12
Aanvullende smeermiddelhoeveelheden voor tandwielkasten met ingaande as ± SN Smeermiddelhoeveelheid in l of kg
en
en
Tandwielkast type
2-Z-lager met vetsmering nasmeren niet mogelijk
Vetsmering nasmeren mogelijk te gebruiken vet Staburags N 12
19
Smeermiddelhoeveelheden voor BG20R Smeermiddelhoeveelheid in l of kg
Tandwielkast type
Lagersmering bij grote tandwielkasten
De nasmeer termijn voor walslagers van de ingaande as verschillen afhankelijk van het lagertype, temperatuur, toerental belasting enz. Daarom zijn bij de grotere tandwielkasten de lagers aan de ingangszijde SN70 t/m SN90 en KB70 t/m KB90 voorzien van de mogelijkheid de ingangslager na te smeren. Elk lager heeft een eigen smeerpunt (smeernippel). Het maximal toelaatbaar toerental bedraagt 1800 /min., het nasmeren moet na 2000 bedrijfsuren plaatsvinden. Bij nasmeer intervallen tot een half jaar kan om de 1000 bedrijfsuren het aanwezige vet in het lager periodiek met nieuw vet worden aangevuld. Echter na uiterlijk 3 maal aanvullen van het vet moet de gehele vetvulling worden vervangen. Voor het aanvullen is 30 g. nodig, voor het vernieuwen 3 maal deze hoeveelheid, dus ca. 90 g. Bij deze gelegenheid moet ook het overvloedige, oude vet uit de vetkamer worden verwijderd. Als smeermiddel wordt Staburags N12 aanbevolen.
Lagersmering bij kleine tandwielkasten (motorgrootte kleiner/gelijk IEC 200)
Bij de kleine en middelgrote tandwielkasten ist de ingangszijde/motor voorzien van een gesloten kogellager. Bij een ingaand toerental van 1500 /min. ontstaat hierdoor een nasmeer termijn van minstens 10.000 bedrijfsuren. Het maximaal toelaatbare ingaande toerental bedraagt 3600 /min., waarbij de nasmeer termijn zich halveert. Het smeermiddel wordt vervangen door vervangen van de lagers bij service/controle van de asafdichtingen. Reinigen en nasmeren van lagers wordt niet aanbevolen in verband met het gevaar van vervuiling.
20
Hoofdstuk 4
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
Hoofdstuk 5 Veerdrukremmen met gelijkstroomluchtmagneet Type E003B en E004B 1 Veiligheidsinstructie
Aansluitings- alsook instellings- en onderhoudswerkzaamheden mogen enkel rekening houdende met de veiligheidsvoorschriften conform hoofdstuk 2 uitgevoerd worden.
2 Algemeen
Naast het vasthouden van lasten in rusttoestand dient de veerdrukrem voor de vertraging van roterende en in rechte lijn bewegende massa's, om op die manier naloopwegen en -tijden te verkorten. De rem ventileert elektromagnetisch. In stroomloze toestand wordt de remkracht door veerdruk opgewekt. Omdat bij dit systeem de remwerking ook bij een toevallige stroomuitval actief wordt, kan de rem als veiligheidsrem conform de voorschriften ter voorkoming van ongevallen beschouwd worden. Tijdens het remmen wordt de kinetische energie van de massatraagheidsmomenten via de remschijven in warmte omgezet. De asbestvrije remschijf bestaat uit hoogwaardig wrijvingsmateriaal en is bijzonder slijt- en warmtebestendig. Een zekere slijtage is echter onvermijdbaar. Daarom moeten de in hoofdst. 9 vermelde grenswaarden voor het werkvermogen en voor de minimale sterkte van de voering in acht genomen worden.
3 Werkwijze
Het werkingsprincipe wordt aan de hand van afbeelding 1 verklaard.
3.1 Remmen
De remschijf (1) wordt via de ankerschijf (2) door de veren (3) axiaal tegen de wrijvingsplaat (4) gedrukt. Een radiale beweging van de ankerschijf wordt door de cilinderkopschroeven (5) verhinderd. De overdracht van het remmoment op de rotor gebeurt via een vertanding tussen de remschijven en de op de as vast gemonteerde meenemer (6). Het remmoment kan in trappen met het aantal veren veranderd worden (zie paragraaf 7).
3.2 Lichten van de rem
Bij voeding van de spoel (7) met de daarvoor bestemde gelijkspanning wordt de ankerschijf door het ontstane magneetveld door de magneetbehuizing (8) tegen de veerkracht aangetrokken. Door de hiermee samenhangende ontlasting van de remschijf is de rotor vrij beweegbaar. Wegens de ruime dimensionering van de elektromagneet kan ook een door de slijtage van de remschijven veroorzaakte, vergrote luchtspleet sL overwonnen worden. Er kan daarom niet bijgesteld worden. Optioneel kunnen alle remmen met een arrteerbare resp. niet arrteerbare handlichting uitgevoerd worden, waardoor de rem, b.v. bij een stroomuitval, mechanisch gelicht kan worden.
39
Afbeelding 1: Veerdrukrem van de reeks E003B resp. E004B 4 Elektrische aansluiting
Zie hoofdstuk 4, paragraaf 4.
5 Aanbouw
Over het algemeen zijn de veerdrukremmen klaar voor gebruik aan de motor gemonteerd. Bij het achteraf aanbouwen moet als volgt te werk gegaan worden (zie afbeelding 1): 5.1 Meenemer (6) op de as monteren, op de hele draaglengte van de afstelveer letten en axiaal met een borgring vastzetten. 5.2 Wrijvingsplaat (4) met de beide afdichtingen (9) en de remschijf (1) met de hand op de meenemer schuiven. Ga na of de vertanding vlot loopt. Geen beschadiging! 5.3 Rem met de cilinderkopschroeven (5) en de USIT-ringen (10) over de wrijvingsplaat (4) en de beide afdichtingen (9) aan het lagerschild van de motor bevestigen. Aanhaalmoment in acht nemen, MA = 2,5 Nm.
40
5.4 Bij de motoruitvoering zonder 2e aseinde de sluitdop (11), bij de uitvoering met 2e aseinde de asafdichtingsring (12) monteren. Na de elektrische aansluiting is de rem klaar voor gebruik. 6 Montage van de handlichting
De handlichting kan enkel gemonteerd worden als de rem afgeschroefd is. Werkwijze (zie afbeelding 1 en 12): 6.1 Rem van het motorlagerschild losmaken. 6.2 Sluitdop uit de handlichtingsopeningen in de magneetbehuizing (8) verwijderen. 6.3 Drukveren (16) op de handlichtingsbouten (17) steken. 6.4 Handlichtingsbouten (17) met drukveren (16) van binnen (blikrichting op ankerspoel (7) in de handlichtingsopeningen in de magneetbehuizing (8) schuiven. 6.5 O-ringen (18) over handlichtingsbouten (17) schuiven en in de verdiepingen van de magneetbehuizing (8) drukken. 6.6 Tussenplaten (19) over handlichtingsbouten (17) schuiven. 6.7 Handlichtingsbeugel (13) aanbrengen, schijf (20) erop steken en zelfborgende moeren (21) er lichtjes opschroeven. 6.8 Beide borgmoeren (21) aanzetten tot de ankerschijf (2) gelijkmatig tegen de magneetbehuizing (8) ligt. 6.9 Beide borgmoeren (21) met 1,5 draai losdraaien en de luchtspleet tussen ankerschijf (2) en magneetbehuizing (8) resp. de controlemaat X (= 0,9+0,1 mm) tot stand brengen. 6.10 Na de montage van de ventilatorkap de handlichtstaaf (14) in de handlichtingsbeugel (13) schroeven en aanzetten.
Afbeelding 12: Montage van de handlichting 7 Instelling van het remmoment
Door de verschillende veeruitrustingen in de magneetbehuizing kunnen verschillende remmomenten bereikt worden (zie hoofdstuk 9). De betreffende veerset moet met vermelding van het remtype en de gewenste remmomentinstelling in de fabriek aangevraagd worden. 41
Werkwijze voor het wijzigen van de veeruitrusting (zie afbeelding 1): 7.1 Rem van het motorlagerschild schroeven. 7.2 Bevestigingsschroeven (5) verwijderen. 7.3 Aanzetschrovenn (15) uit de magneetbehuizing (8) draaien en ankerschijf (2) verwijderen. Attentie: De veren (3) drukken tegen de ankerschijf. Voor het verwijderen van de aanzetschroeven moet de ankerschijf tegen de magneetbehuizing gedrukt worden om een plots ontspannen van de veren te vermijden. Op de inbouwpositie van de ankerschijf letten en ervoor zorgen dat er geen veren uitvallen. 7.4 Veren (3) volgens het gewenste remmoment (zie hoofdstuk 9) plaatsen. Attentie: De veren moeten symmetrisch geplaatst worden. 7.5 Ankerschijf (2) op magneetbehuizing (8) resp. veren (3) leggen (op inbouwpositie letten, evt. bevestigingsschroeven (5) als centreerhulp gebruiken), ankerschijf tegen de veerkracht indrukken en aanzetschroeven (15) op de aanslag inschroeven. 7.6 Rem met behulp van de bevestigingsschroeven (5) en de USITringen (10) over de wrijvingsplaat (4) en de beide afdichtingen (9) aan het lagerschild van de motor bevestigen. Aanhaalmoment in acht nemen, MA = 2,5 Nm. 8 Onderhoud
De E003B en E004B remmen zijn verregaand onderhoudsvrij, omdat door de robuuste en slijtvaste remschijven een heel lange levensduur bereikt wordt. Als de remschijf echter door een hoge wrijvingsgraad versleten is en dus een goede werking van de rem niet meer gegarandeerd is, dan kan de rem door het vervangen van de remschijf opnieuw in de oorspronkelijke toestand gebracht worden. De slijtagetoestand van de remschijf moet door het meten van de remschijfdikte regelmatig gecontroleerd worden. De in hoofdstuk 9 hiervoor opgegeven grenswaarde mag niet overschreden worden. Werkwijze voor de controle van de slijtagetoestand en voor het vervangen van de remschijf (zie afbeelding 1): 8.1 Rem van het motorlagerschild schroeven. 8.2 Bevestigingsschroeven (5) verwijderen. 8.3 Rem reinigen. Afwrijving met behulp van perslucht verwijderen. 8.4 Remschijf (1) van de meenemer (6) trekken. 8.5 Dikte van de remschijf meten. Ten laatste bij de in hoofdstuk 9 vermelde minimale dikte moet de remschijf vervangen worden. 8.6 Ankerschijf (2) op slijtage en parallelliteit controleren (sterke groefvorming mag niet voorhanden zijn). Ankerschijf eventueel vervangen (werkwijze zoals in punt 7.3 en 7.5 beschreven). 8.7 Remschijf (1) op meenemer (6) schuiven en op radiale speling controleren. Is een vergrote speling in de vertanding tussen de meenemer en de remschijf voorhanden, dan moet de meenemer van de as getrokken en vervangen worden.
42
8.8 Rem met behulp van de bevestigingsschroeven (5) en de USIT-ringen (10) over de wrijvingsplaat (4) en de beide afdichtingen (9) aan het lagerschild van de motor bevestigen. Aanhaalmoment in acht nemen, MA = 2,5 Nm. 9 Technische gegevens
Verklaring van de afkortingen MN
Nominaal remmoment. Deze waarde wordt pas na een bepaalde inlooptijd van de remschijven bereikt en kan daarna naargelang de bedrijfstemperatuur en de slijtagetoestand van de wrijvingspartners met ca. ± 10 / + 30% afwijken.
ZF
Aantal veren. Omdat bij de E004B verschillende veren ingezet kunnen worden, moet hier bijkomend de kleur van de betreffende veren opgegeven worden.
Wmax Maximaal toegestane schakelarbeid bij eenmalig remmen. De schakelarbeid WBrr van het remmen wordt als volgt berekend: WBr =
J ´ n2 182,5
J ± Massatraagheidsmoment [kgm2] van het totale systeem met betrekking tot de motoras n ± Motortoerental [1/min] dat afgeremd wordt.
Wth
Maximaal toegestane schakelarbeid per uur.
WL
Maximaal toegestane schakelarbeid tot het vervangen van de remschijf.
tA
Aanspreektijd bij het ventileren met normale bekrachtiging. Bij overbekrachtiging door de speciale gelijkrichting MSG ontstaan aanspreektijden die ca. de helft zo lang zijn.
43
tAC
Aanspreektijd bij het remmen met uitschakeling wisselstroom, d.w.z. door het onderbreken van de spanningsvoorziening van een standaardgelijkrichter die afzonderlijk gevoed wordt.
tDC
Aanspreektijd bij het remmen met onderbreking gelijkstroom door een mechanische schakelaar. Bij een elektronische onderbreking van de gelijkstroom door een speciale gelijkrichter (type ESG of MSG) zijn de aanspreektijden dubbel zo hoog.
Naargelang de bedrijfstemperatuur en de slijtagetoestand van de remschijf kunnen de werkelijke aanspreektijden (tA, tAC, tDC) van de hier vermelde richtwaarden afwijken. dmin
44
Minimaal toegestane dikte van de remschijf.
Hoofdstuk 6 Motorreductoren met aangebouwde terugloopblokkering De terugloopblokkering ± contactvrije constructie BF ± blokkeert de motorreductor in een bepaalde draairichting (richting bij zicht op werkgolffront). Opbouw
De terugloopblokkering is aan de ventilatorkap van de motorreductor aangebouwd. Op de verlengde rotoras bevindt zich de klokvormige buitenring waarin een set klemelementen ingeschroefd is. Deze set klemelementen bestaat uit een kooi waarin verschillende geveerde klemelementen geleid worden. Die klemelementen liggen tegen de binnenring die aan de behuizing bevestigd is. De behuizing beschermt tegen contact en tegen het indringen van vreemde elementen.
Werkwijze
Bij het aanlopen van de motorreductor komen de klemelementen van de binnenring los en blijven ze contactvrij tot het toerental van de motor na het uitschakelen of na het uitvallen van de stroom onder ca. 700 tot 400 t/min. daalt. De klemelementen zetten zich dan langzaam op de binnenring en blokkeren op het rustmoment een achterwaarts draaiende beweging. De krachtoverbrenging in geblokkeerde toestand gaat van de rotoras via de buitenring naar de klemelementen en van daaruit via de binnenring en behuizing op de ventilatorkap en de behuizing van de motorreductor.
Elektrische aansluiting
De standaard draaistroommotoren zijn normaal gezien voor linkse loop bij zicht op de voorkant van het aseinde van de ventilatorzijde en bij een fasevolgorde R ± S ± T of L1 ± L2 ± L3 geschakeld. De werkelijke fasevolgorde van het net moet zo gekozen worden, dat de motor in de vrijlooprichting aanloopt. Voor de eerste proefinschakeling is het aan te raden om vooral grotere motoren ter bescherming van de terugloopblokkering in ster te schakelen. Blijkt bij de korte proefinschakeling dat de motor niet in loop-, maar in blokkeerrichting aangesloten is, dan moeten zoals bij elke normale wijziging van de draairichting twee netleidingen verwisseld worden. Na een verkeerde aansluiting de zekeringen en de motorveiligheidsschakelaar controleren alsook de juiste klemmenbordschakeling conform de informatie op het vermogensbord opnieuw tot stand brengen. Veiligheidsinstructie Opstelling, aansluitings- alsook instellings- en onderhoudswerkzaamheden mogen enkel conform de veiligheidsvoorschriften op het bijgeleverde gegevensblad nr. 122.. uitgevoerd worden.
Controle van de terugloopblokkering
1. Schroeven aan de behuizing losdraaien, behuizing met binnenring verwijderen. 2. Borgring (rotoras) verwijderen 3. Buitenring met aftrekinrichting of aftrekhaak van de rotoras trekken. De dichtingsdrager kan makkelijk van de buitenring genomen worden. 45
Wijzigen van de blokkeerrichting
1. Schroeven aan de behuizing losdraaien, behuizing met binnenring verwijderen. 2. Borgring in de buitenring lossen. 3. Klemelement met kooi verwijderen, 180o draaien, opnieuw plaatsen, borgring inbouwen, behuizing met binnenring op de ventilatorkap schroeven.
Monteren
Zoals hierboven beschreven, maar in de omgekeerde volgorde. Buitenring een beetje opwarmen, dichtingsdrager op de naaf van de buitenring plaatsen, buitenring dan op de rotoras over de afstelveer schuiven.
Onderhoud
De functie-onderdelen worden in de fabriek bij het aanbouwen met dunvloeibare olie als roestbescherming en ter verbetering van de aanloopfase ingeolied. Nasmeren is niet nodig. Na ca. 8000 bedrijfsuren moet de terugloopblokkering met trichloorethyleen gereinigd en daarna opnieuw met olie CL 46 of CLP 46 conform DIN 51517 ingeolied worden (b.v. SHELL Tellus C 46). In geen geval mogen olin met additieven zoals molybdeensulfide, grafiet enz. gebruikt worden.
Ventilatorkap Dichtingsdrager Buitenring Borgring DIN 472 Cilinderkopschroef DIN 912 Klemelement Kooi Binnenring Rotoras Behuizing
46
47
L. 2 - 10/02 Art. Nr. BAU 500 4217
Printed in Germany