Van ‘Oorlogswinter’ tot ‘Allemaal willen we de hemel’. Beeldvorming rond collaboratie en verzet in de Vlaamse en Nederlandse jeugdliteratuur.
Kim Belie Promotor: dr. Aline Sax Commissarissen: dr. Tjamke Snijders en dr. Dries Goedertier
Masterproef voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte voor het behalen van de graad van Master in de geschiedenis Academiejaar 2012-2013
Voorwoord Allereerst wil ik natuurlijk mijn promotor dr. Aline Sax bedanken, als jeugdauteur én historica was zij de perfecte begeleidster. Niet alleen heeft ze me gestuurd in de keuze en afbakening van het onderwerp, maar ook haar advies doorheen het schrijfproces was zeer waardevol. Daarnaast wil ik ook de Stichting Lezen bedanken voor de hulp bij het opzoekwerk en het bibliotheekpersoneel van de bibliotheken van Gent, Zele, de Universiteit Gent en de Universiteit Antwerpen, die mij steeds met de glimlach hielpen en aan de lopende band boeken bestelden en lieten overkomen uit andere bibliotheken op mijn aanvraag. Ook dank aan Prof. Vanessa Joosen, die met haar lessen rond jeugdliteratuur mij een breder inzicht heeft doen krijgen met betrekking tot het thema. Als laatste wil ik mijn vrienden en familie bedanken om mij te helpen zoeken naar de jeugdboeken in kwestie, om de thesis na te lezen en voor de steun.
2
Inhoudsopgave Voorwoord
p. 2
Inhoudsopgave
p. 3
Inleiding: “De oorlog is geen afgesloten hoofdstuk, maar levend verleden”
p. 5
Methodologie
p. 9
1945-1970: Zwart tegen wit
p. 13
De jaren ’70: nuancering?
p. 17
Nederland: verschuiving van helden naar gewone mensen
p. 17
Vlaanderen: kleine barsten in het positief beeld van de collaboratie
p. 24
Besluit
p. 25
De jaren ’80: autobiografische tendens
p. 27
Nederland: het zwart-wit beeld blijft bestaan
p. 27
Vlaanderen: kritiek op de repressie
p. 31
Besluit
p. 35
De jaren ’90: de Vlaamse auteurs vinden hun weg naar het thema van de Tweede Wereldoorlog
p. 37
Nederland: ontmythologisering ook in de jeugdliteratuur?
p. 37
Vlaanderen: tegenstrijdige meningen over de collaboratie
p. 41
Besluit
p. 46
De jaren ’00: overvloed aan boeken
p. 48
Nederland: ‘grijze jeugdliteratuur’?
p. 48
Vlaanderen: de vergoelijkende visie op de collaboratie is terug van (nooit)
p. 52
weggeweest Besluit
p. 60 3
Algemeen besluit
p. 62
Bibliografie
p. 67
Primaire bronnen
p. 67
Secundaire bronnen
p. 68
Lezingen
p. 71
Corpus van Vlaamse en Nederlandse jeugdboeken over collaboratie en verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog (1970-2012)
p. 72
4
“De oorlog is geen afgesloten hoofdstuk, maar levend verleden1.” De Tweede Wereldoorlog heeft nog steeds een grote invloed op onze maatschappij, ondanks de occasionele oproep om het verleden te laten rusten2. Hoewel de invloed van de moderne media op de beeldvorming rond de oorlog vermoedelijk veel sterker is dan die van het jeugdboek, is die laatste volgens sommigen toch sterker verbonden met de opvoeding. Door deze meer uitgesproken didactische functie zijn jeugdauteurs als het ware verplicht om een historisch accurate weergave te bieden aan jongeren van gevoelige thema’s als de Tweede Wereldoorlog3. Meteen na en zelfs tijdens de oorlog werden er al jeugdboeken geschreven over de Tweede Wereldoorlog, maar de jeugdliteratuur heeft natuurlijk een enorme evolutie gekend. Sinds de jaren ’70 zijn jeugdboeken over de Tweede Wereldoorlog niet alleen in aantal, maar ook in populariteit gestegen4. Hier zijn verschillende verklaringen voor. Allereerst is het natuurlijk de meest recente oorlog die effectief in onze streek is uitgevochten. Ten tweede hebben de meeste kinderen er al een algemene kennis over omdat het uitgebreid besproken wordt in de lessen geschiedenis. Ten derde hebben sommige jeugdauteurs de oorlog nog zelf meegemaakt en dus is het schrijven van een jeugdboek over het onderwerp een manier om het te verwerken en ervoor te zorgen dat de herinnering wordt doorgegeven aan een nieuwe generatie5. Als laatste mogen we ook niet vergeten rekening te houden met het feit dat de jeugdliteratuur in het algemeen een periode van bloei en emancipatie kende in de jaren ’706. Vooral over de representatie van de Holocaust is in de voorbije jaren al enorm veel gepubliceerd. De Holocaust heeft natuurlijk een enorme impact gehad op deze maatschappij en ook op de geschiedschrijving. Het is vooral door de gebeurtenissen in de Tweede Wereldoorlog dat de traditionele geschiedschrijving met de nadruk op nationalisme, objectiviteit en vooruitgang werd
Van Vree (F.) en Van der Laarse (R.), De dynamiek van de herinnering. Nederland en de Tweede Wereldoorlog in een internationale context. Amsterdam, Bert Bakker, 2009, p. 8. 2 Mooren (P.) en Van Lierop-Debrauwer (H.) (eds.), De Tweede Wereldoorlog als moreel ijkpunt. Opvoeding, jeugdliteratuur en beeldvorming. Leidschendam, Biblion, 2005, p. 8. 3 Mooren (P.) en Van Lierop-Debrauwer (H.) (eds.), De Tweede Wereldoorlog als moreel ijkpunt, p. 10, Kokkola (L.), Representing the Holocaust in children’s literature. New York, Routledge, 2003, p. 3 en Ghesquière (R.), Jeugdliteratuur in perspectief. Leuven, Acco, 2009, p. 14. 4 Bekkering (H.), “Heldhaftig en vastberaden. Het avonturenboek”, in: Hermeriks (N.) en Van Toorn (W.) (eds.), De hele Bibelebontse berg. De geschiedenis van het kinderboek in Nederland en Vlaanderen van de middeleeuwen tot heden. Amsterdam, Querido, 1990, p. 333. 5 Van der Pennen (W.), “Dat was oorlog, kind. Dat was oorlog.”, in: Leesgoed, 22 (1995), nr. 2, blz. 44 en Ewers (H.), “Childhood memories of war and children’s literature and children’s literature about contemporary history”, in: Mooren (P.) en Van Lierop-Debrauwer (H.) (eds.), De Tweede Wereldoorlog als moreel ijkpunt, p. 132. 6 Ghesquière (R.), De stuurlui aan de wal. Onderzoek naar de (jeugd)literatuur. Lezing tijdens colloquium ‘Tijdgenoten’, 27 februari 2013 en De Vries (A.), Wat heten goede kinderboeken? Opvattingen over kinderliteratuur in Nederland sinds 1880. Amsterdam, Querido, 1989, p. 222. 1
5
gecontesteerd en er meer werd gefocust op representatie, beeldvorming, trauma, herinnering, ...7 Aangezien er al een uitgebreid theoretisch kader bestaat met betrekking tot de representatie en perceptie van de Holocaust in de jeugdliteratuur, loont het ook zeker de moeite om een deel van deze theorieën te proberen toepassen op andere aspecten van de Tweede Wereldoorlog, namelijk verzet en collaboratie. Een vaak gehoorde kritiek op de jeugdliteratuur is dat ze bij gebeurtenissen zoals de Holocaust bepaalde informatie (tijdelijk) gaat weglaten om het kind te sparen8. Bijvoorbeeld door een afstand in tijd te creëren met flashbacks of door het hoofdpersonage de gruweldaden niet zelf te laten meemaken9. Tegenwoordig neigt men echter meer naar de mening dat het de plicht van de jeugdliteratuur is om ook kinderen te confronteren met de harde realiteit en hen te behandelen als kleine volwassenen10. Maar er zijn nog steeds heel wat auteurs die oproepen om kinderen te beschermen en hen af te schermen van zulke gruwelijke gebeurtenissen11. Bovendien is er ook heel wat voorzichtigheid in de jeugdliteratuur over de Holocaust met betrekking tot het mengen van fictie en feiten, omdat men vreest dat kinderen het onderscheid niet kunnen maken. Auteurs proberen dit op te lossen door dit in een voorwoord of nawoord duidelijk te maken, maar dit wordt niet altijd gelezen door kinderen. Zoiets ligt natuurlijk extra gevoelig bij een thema als de Holocaust, omdat men de kinderen niet wil aanzetten tot het ontkennen van zo’n gruwelijke gebeurtenis in de geschiedenis12. Men kan zich dan afvragen of er met betrekking tot de jeugdliteratuur met als thema collaboratie en verzet in de Tweede Wereldoorlog gelijkaardige debatten worden gevoerd en of gelijkaardige strategieën om het kind te sparen ook toegepast worden in jeugdboeken over collaboratie en verzet. Niet enkel het verleden speelt een rol in historische jeugdboeken, maar ook het heden13. Boeken over hetzelfde onderwerp die in een verschillende periode zijn geschreven, kunnen dus enorm van elkaar verschillen14. Net daarom is het nodig om aandacht te schenken aan de verandering in de jeugdboeken over collaboratie en verzet doorheen de tijd. Zo werd in de eerste jaren na de oorlog de nadruk vooral op het avontuurlijke van de oorlog gelegd, wat voor een weinig
Lorenz (C.), “Unstuck in time. Or: the sudden presence of the past.”, in: Tilmans (K.), Van Vree (F.) en Winter (J.) (eds.), Performing the Past. Memory, History and Identity in Modern Europe. Amsterdam, Amsterdam University Press, 2010, p. 69 en p. 79-80 8 Kokkola (L.), Representing the Holocaust, p. 27. 7
Joosen (V.) en Vloeberghs (K.), Uitgelezen jeugdliteratuur. Ontmoetingen tussen traditie en vernieuwing. Leuven, Lannoo Campus, 2008, p. 172 en p. 178. 9
Fret (L.), “Vermeden valkuilen en (on)overbrugbare kloven. Recente Nederlandse en Vlaamse jeugdliteratuur over de Holocaust.”, in: Leeswelp, 17 (2011), nr. 7, p. 263. 11 Holtrop (A.), “De kleine grote wereld. De werkelijkheid in het kinderboek.”, in: Hermeriks (N.) en Van Toorn (W.) (eds.), De hele Bibelebontse berg, p. 437. 12 Kokkola (L.), Representing the Holocaust, p. 2. 13 Boonstra (B.), “Gemiste tijd”, in: Mooren (P.) en Van Lierop-Debrauwer (H.) (eds.), De Tweede Wereldoorlog als moreel ijkpunt, p. 165. 14 Joosen (V.) en Vloeberghs (K.), Uitgelezen jeugdliteratuur, p. 152 10
6
genuanceerde representatie met veel stereotypen zorgde15. Als we de jeugdboeken mogen geloven zat iedereen in het verzet en de collaborateurs en Duitsers die in de verhalen voorkwamen, werden altijd zeer negatief afgeschilderd16. Bovendien spelen kinderen in boeken ook vaak een grote rol in het verzet, terwijl dit in de realiteit niet zo was, waarschijnlijk om de lezers zich te laten identificeren met het hoofdpersonage17. Deze trends in de beeldvorming rond collaboratie en verzet in de jeugdliteratuur kunnen gelinkt worden aan de herinneringscultuur in zowel Nederland als Vlaanderen. Deze herinneringscultuur is dynamisch, omdat het verleden altijd opnieuw geïnterpreteerd wordt18. Het is dan ook interessant om te gaan kijken in hoeverre veranderingen in die dominante herinneringscultuur rond collaboratie en verzet invloed hebben op de representatie van die thema’s in de jeugdliteratuur en in welke mate er verschillen te vinden zijn tussen Nederland en Vlaanderen. Deze beide landen hebben de oorlog anders meegemaakt en het is dan ook de vraag hoe zich dat weerspiegelt in de jeugdliteratuur, aangezien het beeld dat de auteur heeft over de Tweede Wereldoorlog voor een deel ook wordt bepaald door zijn culturele en ideologische achtergrond19. “Literatuur wordt niet op een eiland, los van alle maatschappelijke structuren geschreven. Zij is met handen en voeten gebonden aan de samenleving waaruit zij voortkomt20.” Voor de auteur zelf is deze herinneringscultuur vaak vanzelfsprekend, omdat hij of zij nu eenmaal binnen die bepaalde cultuur leeft, maar dat wil niet zeggen dat men er niet kritisch tegenover kan staan21. Na de oorlog was men in Vlaanderen veel toleranter ten opzichte van de collaborateurs: al vroeg konden zij rekenen op medeleven en werden zij gezien als slachtoffers van de repressie. In Nederland daarentegen was men zeer unaniem in zijn mening over de collaborateurs: ze werden uitgespuwd door de samenleving. De herinnering die men hier had overgehouden aan de collaboratie was dan ook anders, het was er één van verklikking, geweldpleging en razzia’s22. De vraag die in dit onderzoek behandeld zal worden is of we dit verschil in herinnering aan de collaboratie, maar ook aan het verzet, terugvinden in de Vlaamse en Nederlandse jeugdboeken. Mulder (M.), “Geweld is leven, is overleven, is over leven. Een kwantitatieve verkenning van het oorlogsjeugdboek.”, in: Jeugd in school en wereld, 62 (1978), nr. 3, blz. 12 en Mielen (E.), “Oorlog, hoe bedoel je oorlog?”, in: Bzzletin, 7 (1978), nr. 59, blz. 27-28. 16 Bekkering (H.), “Heldhaftig en vastberaden”, p. 336. 17 Hersch (F.), “Kom vanavond met verhalen. Een inleiding over oorlog in kinderboeken.”, in: En nu over jeugdliteratuur, (1982), nr. 4, p. 145. 18 De Keizer (M.) en Plomp (M.) (eds.), Een open zenuw. Hoe wij ons de Tweede Wereldoorlog herinneren. Amsterdam, Bert Bakker, p. 11. 19 Joosen (V.) en Vloeberghs (K.), Uitgelezen jeugdliteratuur, p. 152 en Van Vree (F.) en Van der Laarse (R.), De dynamiek van de herinnering, p. 32. 20 Wolfswinkel (R.), Tussen landverraad en vaderlandsliefde. De collaboratie in naoorlogs proza. Amsterdam, Amsterdam University Press, 1994, p. 47. 21 Van Vree (F.) en Van der Laarse (R.), De dynamiek van de herinnering, p. 12. 22 Van Goethem (H.), “De historicus tussen hamer en aambeeld. Het collectieve geheugen in België anno 2001, t.a.v. collaboratie, Nieuwe Orde en Jodenvervolging in 1940-1944.”, in: Bijdragen tot de eigentijdse geschiedenis, 6 (2001), nr. 9, p. 237 en p. 241. 15
7
Er wordt dus gezocht naar een koppeling tussen de evolutie van de herinneringscultuur rond de Tweede Wereldoorlog en de beeldvorming in de jeugdliteratuur met betrekking tot datzelfde thema.
8
Methodologie In dit hoofdstuk wordt kort overlopen hoe de selectie van de bronnen is gebeurd en worden ook enkele theoretische inzichten verduidelijkt die verder in het onderzoek toegepast worden op de jeugdboeken in kwestie. De rest van de thesis zal er als volgt uitzien: na een kort overzicht van de herinneringscultuur en jeugdliteratuur van 1945 tot 1970, zullen de hoofdstukken verdeeld worden per decennium. Er zal dus vooral gefocust worden op de periode vanaf de jaren ’70 om de reeds genoemde redenen, namelijk de stijging van het aantal jeugdboeken (over de Tweede Wereldoorlog) en de populariteit ervan. Naast een evolutie zal er ook worden gezocht naar een verschil tussen Nederland en Vlaanderen. Voor sommige periodes is er natuurlijk meer bronmateriaal dan voor andere, maar ook dat kan een indicator zijn van bijvoorbeeld een tanende interesse voor de Tweede Wereldoorlog. We kunnen er natuurlijk niet omheen dat er met een beperkte selectie gewerkt wordt, maar voor elke periode wordt er gezocht naar werken waarin een duidelijke visie op collaboratie en verzet naar voren komt én die zich afspelen in Nederland of Vlaanderen, zodat we kunnen terugkoppelen naar de tijdsgeest. Bovendien heb ik gekozen voor boeken gericht op lezers van 10 jaar en ouder, om de eenvoudige reden dat er meer jeugdboeken over de Tweede Wereldoorlog zijn voor deze doelgroep en dat er ook een explicieter beeld af te leiden valt uit boeken voor oudere lezers. De selectie van de primaire bronnen ben ik begonnen aan de hand van themalijsten in de bibliotheek van de Stichting Lezen. De titels op de lijst heb ik dan nagekeken op het internet, waarbij vooral gefocust werd op de datum van eerste uitgave, de nationaliteit van de schrijver en de korte inhoud om te bepalen of het boek terecht kwam in de selectie. Voor bepaalde periodes worden meer boeken besproken aangezien er ook meer boeken over het onderwerp verschenen zijn in die periode. Zo was er een zeer ruime keuze voor het meest recente decennium. Ik heb ook geprobeerd om de verschillende aspecten van collaboratie en verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog aan bod te laten komen. Zo zijn er boeken bij over Oostfronters, maar ook over zwarthandel en boeken over georganiseerd verzet met spectaculaire acties, maar ook over onderduikers en het geheim luisteren naar de Britse radio. Maar naast een zo groot mogelijke diversiteit qua inhoud van de boeken, heb ik er ook voor proberen zorgen dat de meeste thema’s zowel in een Nederlands als in een Vlaams jeugdboek aan bod kwamen om de mogelijkheid tot vergelijking te verzekeren. Er wordt geprobeerd zoveel mogelijk aspecten van de collaboratie en het verzet aan bod te laten komen, maar alweer kan de afwezigheid van een bepaald aspect in de jeugdliteratuur even veelzeggend zijn voor dit onderzoek. Ik werk dan ook met een lijst van alle jeugdboeken over collaboratie en verzet die ik heb terug gevonden en die binnen de criteria van het onderzoek passen, waarin ook de jeugdboeken die de selectie voor uitvoerigere analyse niet gehaald hebben zijn opgenomen, 9
zodat we ook algemenere conclusies kunnen trekken over de aan- of afwezigheid van een bepaald onderwerp in de jeugdliteratuur. In vier hoofdstukken zullen steeds zowel de evolutie in de beeldvorming als de evolutie van de representatie in de jeugdboeken worden besproken. Voor de evolutie van de beeldvorming heb ik een samenvatting gemaakt van de belangrijkste veranderingen in de Vlaamse en Nederlandse herinneringscultuur per decennium aan de hand van secundaire literatuur. Het echte onderzoek bestaat erin om in de selectie van jeugdboeken op zoek te gaan naar de beschrijving van collaborateurs en verzetsmensen en hun daden om daaruit een algemeen beeld te distilleren dat we dan kunnen vergelijken met de beeldvorming, maar ook met de jeugdliteratuur in andere periodes of een andere regio. Hierbij zal extra aandacht worden geschonken aan de evolutie van het kindbeeld doorheen de periodes. Naast de auteur zijn beeld van de Tweede Wereldoorlog, heeft ook zijn beeld van wat een kind al dan niet aan kan een belangrijke invloed op een jeugdboek23. In de jeugdboeken zal dan ook gekeken worden naar dit kindbeeld aan de hand van welke informatie gegeven wordt over collaboratie en verzet en vooral welke informatie verzwegen wordt. Elke periode wordt gekenmerkt door de dominantie van een bepaald kindbeeld, ondanks het bestaan van uitzonderingen. De balans gaat nu meer in de richting van een geëmancipeerd kindbeeld waarbij auteurs kinderen willen confronteren met de harde werkelijkheid, maar toch blijven er altijd voorstanders van een romantisch kindbeeld waarbij men de kinderen wil laten vluchten naar een Heile Welt en hen zo wil beschermen tegen de realiteit24. De evolutie daarin zal een leidraad zijn in het onderzoek naar de jeugdboeken en zal vergeleken worden met de evolutie in de herinneringscultuur. Het kindbeeld van een auteur, of bij uitbreiding het dominante kindbeeld binnen een samenleving bepaalt onder andere wat taboe is binnen de jeugdliteratuur. Zo was de Holocaust voor 1970 een taboe, op enkele uitzonderingen na25. Binnen deze subcategorie van jeugdboeken over de Holocaust gelden andere regels dan in de volwassenenliteratuur, maar sommige debatten gelden zowel in de volwassenenliteratuur als in de jeugdliteratuur26. Een voorbeeld hiervan is het debat over de grenzen van de representeerbaarheid. Men vraagt zich af of de Holocaust zich wel leent als thema voor fictieve boeken en of we kinderen wel kunnen of willen confronteren met de harde werkelijkheid. Hier tegenover staat de sterke drang om kinderen hierover in te lichten zodat ze er lessen kunnen uit trekken27. Het grootste verschil met de volwassenenliteratuur is dat veel jeugdauteurs steeds een Abbink (F.F.L), Van Engelandvaarders tot Oorlogswinter. Het veranderende beeld van de Tweede Wereldoorlog in de Nederlandse jeugdliteratuur (1945-2005). Zutphen, Walburg pers, 2005, p. 13. 24 Joosen (V.), Kindbeelden. Les in de cursus ‘Ontmoetingen in de jeugdliteratuur’, 25 februari 2013. 25 De Vleeschouwer-Potvin (J.), Holocaust literature for children and adolescents. Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling Universiteit Gent), 2010 (promotor P. Codde), p. 19. 26Joosen (V.) en Vloeberghs (K.), Uitgelezen jeugdliteratuur, p. 172 en Fret (L.), “Vermeden valkuilen”, p. 263. 27 Vloeberghs (K.), “De oorlog en het kind. Jeugdliteratuur over de Holocaust.”, in: Gyssels (K.) en Bekers (E.) (eds.), Rechtvaardige oorlogen of zinloze slachtpartijen? Opstellen over literatuur en oorlog. Leuven, Acco, 2004, p. 63. 23
10
boodschap van hoop willen integreren in hun verhaal, waardoor de jeugdliteratuur over de Holocaust toch minder pessimistisch en nihilistisch is dan boeken over de Holocaust voor een volwassen doelpubliek28. Jeugdauteurs gebruiken verschillende strategieën om het gruwelijke verhaal van de Holocaust te vertalen naar een jong doelpubliek. Zo hebben de auteurs in hun verhaallijn vaak veel aandacht voor de integratie van feitelijke informatie en wordt er ook vaak in een nawoord nog een kleine geschiedenisles gegeven of gespecificeerd in hoeverre het verhaal verzonnen is en in hoeverre waargebeurd29. Veel meer dan in de volwassenenliteratuur wordt er in jeugdboeken over de Holocaust heel wat achtergrondinformatie en extra uitleg verschaft, omdat men er nog niet van kan uitgaan dat dit tot de algemene kennis van het doelpubliek behoort. Naast het herinneren aan en het informatie geven over de Holocaust heeft Holocaustliteratuur nog een derde functie die we vooral in de jeugdliteratuur sterk aanwezig zien, namelijk het waarschuwen of sensibiliseren. Dit doet men vaak door de Holocaust te actualiseren, maar op die manier wordt de uniciteit ervan wel in vraag gesteld30. Zoals reeds hierboven aangehaald is het typisch voor de jeugdliteratuur over de Holocaust dat de auteurs de gruwelijke feiten gaan proberen verzachten door middel van verschillende strategieën. Een eerste voorbeeld daarvan is de keuze voor een kindprotagonist om de herkenbaarheid voor de lezers te vergroten. Deze kindprotagonisten zijn, vaak in tegenstelling tot de volwassenen in het verhaal, in staat in opstand te komen en zich te verzetten tegen de Duitsers31. Bovendien overleeft deze hoofdpersoon bijna altijd, met behulp van een in verhouding met de realiteit onrealistisch hoog aantal helpers. De lezers weten vaak al van bij het begin dat het kind in kwestie zal overleven omdat veel auteurs gebruik maken van een retrospectief vertelstandpunt, wat fungeert als een geruststellend gebaar als tegengewicht voor al de gruwel die dat hoofdpersonage meemaakt32. Vele jeugdboeken over de Holocaust worden verteld vanuit het standpunt van een oudere man of vrouw die terugblikt op wat hij of zij heeft meegemaakt tijdens de Holocaust. Meteen wordt ook de boodschap van hoop verzekerd door het goede leven met kinderen en kleinkinderen dat ze na de oorlog hebben. Het is namelijk heel belangrijk bij de jeugdliteratuur over de Holocaust dat de kinderen toch een sprankeltje hoop krijgen, in tegenstelling tot bij de volwassenenliteratuur, waar men het trauma zo realistisch mogelijk wil beschrijven en dat houdt dus ook in dat het verhaal vaak niet goed afloopt33. Een laatste reden om te kiezen voor een kindprotagonist is het feit dat op die manier de lezer ook afgeschermd wordt van gruwelijke zaken waar het hoofdpersonage
Joosen (V.) en Vloeberghs (K.), Uitgelezen jeugdliteratuur, p. 175. Kokkola (L.), Representing the Holocaust, p. 2. 30 Vloeberghs (K.), “De oorlog en het kind”, p. 65. 31 Vloeberghs (K.), “De oorlog en het kind”, p. 69. 32 Joosen (V.) en Vloeberghs (K.), Uitgelezen jeugdliteratuur, p. 189. 33 De Vleeschouwer-Potvin (J.), Holocaust literature for children and adolescents, p. 20. 28 29
11
geen weet van heeft34. Een ander voorbeeld van een strategie is de beperking tot de periferie: vaak wordt in de jeugdliteratuur gekozen voor een verhaal over de discriminatie en vernedering van de Joden dat stopt wanneer de familie gedeporteerd wordt. Als de concentratiekampen en de uitroeiing dan toch aan bod komen is dit vaak impliciet zonder gruwelijke details. Een laatste voorbeeld is het achterhouden van informatie voor de lezer, men noemt deze techniek fragmentatie35. Deze laatste techniek wordt door Kokkola opgedeeld in vier categorieën: -
Chronologische verplaatsing: een groot stuk van de waarheid wordt achtergehouden voor de lezers en komt pas gradueel tegen het einde van het verhaal aan het licht.
-
Diffusie van de informatie: verschillende stukjes informatie worden achtergehouden en creëren op die manier kleine hiaten in het verhaal.
-
Tijdelijk achterhouden van informatie: cruciale informatie wordt eerst achtergehouden en komt pas later aan het licht en pas dan kan je het hele verhaal snappen.
-
Permanent achterhouden van informatie: cruciale informatie wordt achtergehouden en komt niet aan het licht, ook niet op het einde36.
Het is vooral die laatste die wordt veroordeeld, maar alle genoemde strategieën brengen soms het verhaal en/of de historische accuraatheid in het gedrang. Het is dan ook een uitdaging om kinderen iets bij te brengen over de oorlog zonder hen te traumatiseren. In het onderzoek zal er gekeken worden of dezelfde spanning tussen informeren en beschermen van het doelpubliek ook kan teruggevonden worden in de jeugdliteratuur met betrekking tot collaboratie en verzet en of zij ook diezelfde strategieën toepassen. Met betrekking tot het thema van de Holocaust zoeken jeugdauteurs sinds de tweede helft van de jaren ’90 steeds vaker de grenzen op van wat aanvaardbaar en mogelijk is37. Het zijn vooral de volwassenen die vinden dat sommige taboes intact moeten blijven, terwijl de kinderen meer aankunnen dan de meesten denken. Ik zal dus bij elke periode kijken of de jeugdauteurs bepaalde informatie achterhouden voor hun doelpubliek om hen te beschermen. Welke informatie er wordt achtergehouden kan ons dan weer iets vertellen over de beeldvorming rond collaboratie en verzet, maar ook over het kindbeeld. We kunnen dan kijken in vergelijking met de jeugdliteratuur over de Holocaust, of de jeugdliteratuur over collaboratie en verzet een gelijkaardige evolutie vertoont in het doorbreken van het taboe, of dat het taboe bij één van beide onderwerpen sneller of trager wordt doorbroken.
De Vleeschouwer-Potvin (J.), Holocaust literature for children and adolescents, p. 26. Joosen (V.) en Vloeberghs (K.), Uitgelezen jeugdliteratuur, p. 185. 36 Kokkola (L.), Representing the Holocaust, p. 27. 37 Vloeberghs (K.), “De oorlog en het kind”, p. 71. 34 35
12
1945-1970: Zwart tegen wit In tegenstelling tot wat velen denken, werden er al meteen na (en zelfs tijdens) de Tweede Wereldoorlog jeugdboeken gepubliceerd met diezelfde oorlog als thema. Vooral in Nederland heerste er een grote angst dat men het allemaal te snel zou vergeten 38. Maar de boeken die verschenen in die eerste jaren zijn niet echt genuanceerd te noemen. Hoewel in de meeste boeken zowel het thema verzet als het thema collaboratie aan bod komen, is het overwegende beeld zeer zwart-wit. Het standaardverhaal kunnen we dan ook als volgt samenvatten: enkele lokale jongeren vormen samen een verzetsgroepje, maar krijgen heel wat tegenwerking van de lokale NSB’er39. Het is eigen aan de jeugdliteratuur dat er een bepaalde spanning heerst tussen de didactische functie en de ontspannende functie van boeken. Een vaak gehoorde hedendaagse kritiek op jeugdboeken die dateren van voor de jaren ’70 is dat de waarheidsgetrouwheid soms ondergeschikt was aan de spanning en het avontuur40. Deze kritiek is zeker ook toepasbaar op de eerste naoorlogse jeugdboeken over de Tweede Wereldoorlog. Het beeld van verzet dat door de auteurs wordt beschreven is er één van heldendaden, spanning, avontuur en vaderlandsliefde41. Hoewel er ook Nederlandse jeugdboeken waren die een genuanceerder beeld schetsten waren deze avonturenromans toch dominant. In Vlaanderen moeten we wachten tot de late jaren ’70 op jeugdboeken over de Tweede Wereldoorlog, met uitzondering van enkele Vlaamse filmpjes van de hand van Felix de Moor42. De Vlaamse jeugdliteratuur zat in de eerste naoorlogse decennia nog een beetje achter op de Nederlandse, dus op zich is dit niet verwonderlijk dat dit met betrekking tot het thema van de Tweede Wereldoorlog ook het geval was43. Recent is de Vlaamse jeugdliteratuur wel bezig aan een inhaalbeweging en dat reflecteert zich dan ook in een grote stijging van het aantal jeugdboeken over de Tweede Wereldoorlog in de jaren ’90 en de jaren ’00 (cfr. infra). De keuze voor deze ‘onschuldige’ avonturenromans in Nederland kan gekaderd worden in het debat over wat een kind nu eenmaal aankan. In de eerste naoorlogse jaren was de angst dat een kind getraumatiseerd zou kunnen worden door de slechtheid van de mens nog veel groter. Nu overheerst eerder het idee dat kinderen ook van de gruwelijke gebeurtenissen uit de Van Vree (F.) en Van der Laarse (R.), De dynamiek van de herinnering, p. 17. NSB staat voor Nationaal-Socialistische Beweging. 40 Bekkering (H.), “Onvoltooid verleden tijd. Het historische jeugdboek.”, in: Hermeriks (N.) en Van Toorn (W.) (eds.), De hele Bibelebontse berg, p. 305. 41 Van den Bosch (B.), ’Ik weet nu wat een getto is.’ De representatie van de Tweede Wereldoorlog in jeugdliteratuur. Amsterdam (onuitgegeven licentiaatsverhandeling Universiteit Amsterdam), 1990, p. 4. 42 Rijpens (J.), Vlaamse filmpjes. Troetelkind of ondergeschoven kindje. Waar Vlaamse jeugdauteurs het schrijven leerden. Brussel, Academic and Scientific Publishers nv, 2010, p. 137. 43 Willekens (E.), “Het kinderboek in Vlaanderen sinds 1940: nieuwe mensen, nieuwe problemen.”, in: Hermeriks (N.) en Van Toorn (W.) (eds.), De hele Bibelebontse berg, p. 508 en Ghesquière (R.), “Tussen droom en daad. De hele Bibelebontse berg tien jaar later.”, in: Dongelmans (B.), Van Rotterdam (N.), e.a. (eds.), Tot volle waschdom. Bijdragen aan de geschiedenis van de kinder-en jeugdliteratuur. Den Haag, Biblion Uitgeverij, 2000, p. 11. 38 39
13
geschiedenis op de hoogte moeten zijn, al is nog steeds niet iedereen daarmee akkoord. Daarom hielden de auteurs het aantal slechteriken beperkt en verzweeg men het feit dat ook veel gewone mensen collaboreerden om verschillende redenen, die men vaak te complex vond voor een kind44. Bovendien had het grootste deel van de Nederlandse bevolking zich nog niet verzoend met het collaboratieverleden, hoe kon men dan van een kind verwachten het te begrijpen? Dus hielden de auteurs de verhalen over de oorlog voor kinderen heel simpel: de Nederlanders waren goed, op die enkele rotte appels na die men in elke samenleving vindt, en zij hebben uiteindelijk de strijd tegen de slechte Duitsers en hun handlangers gewonnen. In de eerste jaren na de oorlog verschilden deze versimpelde verhaaltjes nauwelijks van de nationale herinneringscultuur die een duidelijke tegenstelling inhield tussen goed en kwaad, verzet en collaboratie45. De meesten geloofden deze zwart-wit voorstelling, of vonden het alleszins gemakkelijker om het te geloven dan om de confrontatie te zoeken met de veel complexere werkelijkheid van de oorlogsjaren. Er was ook geen tijd om stil te staan bij de oorlog, want wederopbouw en herstel hadden duidelijk de prioriteit46. Deze collectieve herinnering was zeer exclusief: iedereen die niet in dit plaatje paste werd geweerd uit de herinnering en vaak ook uit de samenleving47. Zo werden ex-NSB-gezinnen buitengesloten om hen het zwijgen op te leggen over het foute verleden van Nederland48. “De onmacht van het grootste deel van het Nederlandse volk om daadwerkelijk verzet te bieden aan de Duitse bezetter heeft geleid tot schuldgevoelens, ter bestrijding waarvan de collaborateurs een dankbaar doelwit van projectie boden. Deze omstandigheid is de oorzaak van de overaccentuering van de tegenstelling tussen ‘goed’ en ‘fout’49. Al snel blijken echter de tekortkomingen van deze visie. Naast het feit dat vele groepen niet passen binnen deze collectieve herinnering aan de oorlog (zoals de collaborateurs, de communisten, de dwangarbeiders, de Joden,… ) is er ook geen ruimte voor een overgang tussen collaboratie en verzet, noch voor verschillende schakeringen en graden binnen die collaboratie en binnen dat verzet. Ook de echte verzetsstrijders waren niet te spreken over de collectieve en anonieme representatie van het verzet: hun verwezenlijkingen werden opgeofferd aan de grote massa en op persoonlijke eerbetuigingen was het dan ook wachten tot 198050. Toch blijft het Schellekens (E.), “Het verhaal van Anne Frank, een educatief buitenkansje.”, in: Mooren (P.) en Van LieropDebrauwer (H.) (eds.), De Tweede Wereldoorlog als moreel ijkpunt, p. 63. 45 De Wever (B.), “Goede Belgen, foute Vlamingen, grijze Nederlanders.”, in: Corijn (E.) (ed.), Collaboratie in Vlaanderen. Vergeten en vergeven? Antwerpen, Manteau, 2002, p. 53. 46 Abbink (F.F.L.), Van Engelandvaarders tot Oorlogswinter, p. 13. 47 Van Vree (F.) en Van der Laarse (R.), De dynamiek van de herinnering, p. 8 en p. 25. 48 Eefting (H.), Collaboratie, landverraad en heldendaden. Kanttekeningen bij goed en kwaad in de Tweede Wereldoorlog. Soesterberg, Aspekt, 2011, p. 64. 49 Citaat van Hofman (J.) in 1981 uit: Wolfswinkel (R.), Tussen landverraad en vaderlandsliefde, p. 1. 50 Lagrou (P.), The legacy of nazi occupation. Patriotic memory and national recovery in Western Europe, 1945-1965. Cambridge, Cambridge University Press, 2000 (Studies in the social and cultural history of modern warfare), p. 36 , p. 71 en p. 77. 44
14
heroïsche beeld van de Nederlandse bevolking nog een hele tijd stand houden, omdat men schrik had voor de reactie van het nageslacht op de waarheid, namelijk dat slechts weinigen echt goed waren en dat slechts weinigen echt fout waren51. Dit steekt sterk af tegen de situatie in Vlaanderen, waar al sinds het einde van de oorlog de tegenstelling tussen het goede verzet en de slechte collaboratie in twijfel wordt getrokken en vaak wordt vervangen door een tegenstelling tussen idealisten en profiteurs, die men beiden zowel bij het verzet als onder de collaborateurs kon aantreffen. Maar hier sloeg de morele schaal vaak om in het voordeel van de collaborateurs die toch vooral idealisten waren. Het grootste deel van de Vlaamse bevolking stond achter een visie die de collaboratie goedpraatte en de repressie als onrechtvaardig zag. Als motivatie voor de collaboratie beperkte men zich tot de Vlaamsgezindheid en het anticommunisme, wat niet als bezwaarlijk werd gezien tijdens de Koude Oorlog, terwijl andere beweegredenen als de eigen verrijking of fascistische en Duitse sympathieën lange tijd buiten beeld gebleven zijn52. “De misleide Vlaamse idealist werd dankbaar opgevoerd als slachtoffer van een wraakzuchtig België. De moordenaars, beulen, verklikkers, Jodenjagers en platte opportunisten die zich vaak onder eenzelfde patina van Vlaamsvoelendheid radicaal hadden ingeschreven voor een doorgedreven collaboratie met NaziDuitsland werden handig genegeerd53.” Van een verheerlijking van het verzet, zoals in Nederland was hier dan ook geen sprake. Integendeel, in Vlaanderen werd de nadruk gelegd op de ‘septemberweerstanders’, zij die zich pas op het einde van de oorlog bij het verzet voegden, en op de rol van (zogezegde) verzetslieden in de repressie54. “Het verzet, en zeker het linkse verzet, leeft in de populaire opvatting dikwijls voort als ‘het uitschot van de straat’ dat erop uit was de laatste uren voor de bevrijding zijn frustratie te koelen op eerbare burgers55.” Nog een groot verschil met Nederland is de fragmentering van de herinnering aan de oorlog. Terwijl in Nederland de overheid iedereen in het gareel van die ene uniforme nationale herinnering probeerde te houden, was dit door de tegenstellingen tussen Vlaanderen en Wallonië
Wolfswinkel (R.), Tussen landverraad en vaderlandsliefde, p. 13, p. 64 en p. 133. Beyen (M.), “’Zwart wordt van langs om meer de Vlaamsgezinde massa.’ De Vlaamse beeldvorming over bezetting en repressie, 1945-2000.”, in: Gotovitch (J.) en Kesteloot (C.) (eds.), Het gewicht van het oorlogsverleden. Gent, Academia Press, p. 110 en p. 115 en Sax (A.), Voor Vlaanderen, volk en führer. De motivatie en het wereldbeeld van Vlaamse collaborateurs tijdens de Tweede Wereldoorlog, 1940-1945. Antwerpen, Manteau, 2012, p. 17. 53 Aerts (K.), “De bestraffing van de collaboratie na de Tweede Wereldoorlog. Beeldvorming en onderzoek.”, in: Bijdragen tot de eigentijdse geschiedenis,14 (2009) nr. 21, p. 58. 54 De Wever (B.), “’Idealistische oostfrontstrijders’ en ‘flaminboches’. De collaboratie in België: onverwerkt verelden.”, in: Spiegel Historiael, 29 (1994), nr. 3/4, p. 139. 55 Van Doorslaer (R.), “Steeds wordt een andere oorlog beschreven. Recente tendensen in de oorlogshistoriografie in België.”, in: Spiegel Historiael, 29 (1994), nr. 3/4, p. 148. 51 52
15
in België onmogelijk56. Dit zorgde ervoor dat in Vlaanderen elke groep zijn eigen herinnering aan de oorlog had, die allen naast elkaar bestonden57. Dus als we het hebben over een dominante vergoelijkende visie in Vlaanderen, dan wil dat niet zeggen dat er aan Vlaamse kant hier geen kritiek op kwam van ex-verzetsstrijders bijvoorbeeld. Pas in de jaren ’60 zien we een eerste kantelmoment in de Nederlandse omgang met het verleden van de Tweede Wereldoorlog. Deze omslag kwam er door een verandering van generatie: zij durfde wel het officiële discours in vraag te stellen en wees daarbij uitdrukkelijk op het feit dat het Nederlandse verzet op militair vlak niks voorstelde als men het vergeleek met de buurlanden58. Er kwam aandacht voor de negatieve kanten van de bezetting, zoals de Holocaust, maar ook voor de collaboratie59.
De
jongere
generatie
had
belangstelling
voor
de
motieven
en
levensomstandigheden van de collaborateurs, waardoor een minder veroordelende houding ontstond60. De mythe van het nationale verzet kwam onder druk te staan en werd publiekelijk bekritiseerd: hoe konden immers zoveel Joden in Nederland zijn gedeporteerd en omgekomen zonder dat het grootste deel van de bevolking gewoon had toegekeken61? In de jeugdliteratuur vertaalde zich dat in enkele meer genuanceerde, minder geromantiseerde boeken met aandacht voor het alledaagse leven tijdens de oorlog62. Maar dit had ook een averechts effect: men wou niet geconfronteerd worden met deze schuldvraag en had dus meer dan ooit nood aan een simpele waarheid63. De schuld van de uitroeiing van de Joden werd in de schoenen van de collaborateurs geschoven en een grote groep hield vast aan het traditionele beeld dat mede door televisiereeksen en sommige academische schriften in stand werd gehouden. Ook bij de jeugdliteratuur zien we dat de spannende avonturenromans die dit beeld bevestigen populair blijven64.
Lagrou (P.), The legacy of nazi occupation, p. 13. Lagrou (P.), “Herdenken en vergeten. De politieke verwerking van verzet en vervolging in België na 1945.”, in: Spiegel Historiael, 29 (1994), nr. 3/4, p. 120. 58 Van der Heijden (C.), Grijs verleden. Nederland en de Tweede Wereldoorlog. Amsterdam, Uitgeverij Contact, 2001, p. 285. 59 Van Vree (F.), “De overval”, in: De Keizer (M.) en Plomp (M.) (eds.), Een open zenuw, p. 452. 60 Hoflack (K.), Huyse (L.) en Romijn (P.), “Het spook van de collaboratie. De bestraffing en de perceptie van het onvaderlands gedrag in België en Nederland.”, in: Spiegel Historiael, 29 (1994), nr. 3/4, p. 126. 61 De Wever (B.), “Goede Belgen, foute Vlamingen, grijze Nederlanders.”, p. 59. 62 Van den Bosch (B.), ‘Ik weet nu wat een getto is’, p. 5. 63 Van der Heijden (C.), Grijs verleden, p. 356. 64 Wolfswinkel (R.), Tussen landverraad en vaderlandsliefde, p. 104 en p. 108. 56 57
16
Jaren ‘70: Nuancering? Nederland: verschuiving van helden naar gewone mensen Vanaf de jaren ’70 verschoof de Nederlandse focus, mede onder invloed van films en romans, van heldendom naar slachtofferschap van vervolgde groepen, zoals de Joden65. De afstand in de tijd leidde ook tot een genuanceerder en minder chauvinistisch beeld in de jeugdliteratuur. Een goed voorbeeld van dit nieuw type oorlogsroman is ‘Oorlogswinter’ (1972) van Jan Terlouw. In dit boek volgen we Michiel, de zoon van de burgemeester van een Nederlands dorp, tijdens de laatste jaren van de oorlog. Hij raakt op zijn 15 jaar betrokken bij het verzet en leert doorheen de oorlog dat niet alles is wat het lijkt en dat je maar beter zo weinig mogelijk mensen vertrouwt. Tijdens de oorlog wordt zijn vader door de Duitsers vermoord als gijzelaar en dat moedigt hem nog meer aan om zijn verzetswerk voort te zetten en zijn verantwoordelijkheid binnen het gezin op te nemen. Wanneer hij per toeval een Engelse piloot vindt neemt hij de taak op zich om hem te verbergen en hem samen met zijn zus te verzorgen. Ondanks het feit dat dit boek naar huidige normen niet echt als genuanceerd kan worden gezien, is het toch al een hele stap vooruit ten opzichte van de avonturenromans over de oorlog, aangezien er een duidelijke boodschap in dit boek verwerkt zit, namelijk dat oorlog helemaal niet spannend is, maar juist een verschrikkelijk iets. Zo eindigt het boek met een moraliserende boodschap66. “Nooit meer in een oorlog vechten, alleen nog tegen oorlog67.” Hierdoor krijgt het boek nu wel vaak de kritiek te belerend te zijn68. Een belangrijke vernieuwing ten opzichte van eerdere jeugdboeken over de Tweede Wereldoorlog is dat ‘Oorlogswinter’ (1972) het verhaal bekijkt vanuit het standpunt van een jongere, waardoor de gebeurtenissen dichterbij worden gebracht en het doelpubliek zich makkelijker kan identificeren69. De hoofdpersoon Michiel evolueert doorheen het verhaal en dat vertaalt zich in een iets genuanceerdere visie op de oorlog. Toch blijft het beeld van verzet en collaboratie vrij traditioneel. Alle personages in het boek worden meteen getypeerd als ‘goed’ of ‘een vriend van de Duitsers’. Dit wil echter niet zeggen dat er geen ruimte is voor nuancering, al is het alweer op een zeer belerende manier, als een kleine geschiedenisles. Zo wijst oom Ben, die later in het
Van Vree (R.) en Van der Laarse (R.), De dynamiek van de herinnering, p. 11 en Deneckere (G.), “De verantwoordelijkheid om niet te vergeten en de ethiek van de historicus.”, in: Corijn (E.) (ed.), Collaboratie in Vlaanderen, p. 190. 66 Bekkering (H.), “Heldhaftig en vastberaden”, p. 334. 67 Terlouw (J.), Oorlogswinter. Rotterdam, Lemniscaat, 1972, p. 168. 68 Abbink (F.F.L), Van Engelandvaarders tot Oorlogswinter, p. 68. 69 De Vries (A.), “De oorlog komt steeds dichterbij. De Tweede Wereldoorlog in het kinderboek.”, in: Leesgoed, 17 (1990), nr. 2, p. 57. 65
17
verhaal een verrader blijkt te zijn, erop dat verzetsmensen niet altijd helden zijn, maar ook soms handelen zonder aan de gevolgen voor onschuldige burgers te denken. “Daarna vervolgde oom Ben: ‘Er zijn verzetsgroepen die Duitse officieren neerschieten. Dat vind ik bijzonder onverantwoordelijk. Je bereikt ermee dat de moffen gijzelaars oppakken, willekeurige burgers, en die zonder vorm van proces doodschieten70.’” Bovendien vraagt Michiel zich af of de geallieerden niet net zo huis zullen houden in Duitsland als de Duitsers in bezet gebied hebben gedaan. Op het eind van het verhaal blijkt ook dat de ‘zwarte’ van het dorp eigenlijk Joodse onderduikers in huis had en dat de verzetsheld oom Ben een verrader was. Er komt dus duidelijk aan bod dat in de oorlog niet alles was wat het leek en schijn vaak bedroog. Ten opzichte van de voorgaande avonturenverhalen is dit toch al een belangrijke evolutie in de jeugdliteratuur. Maar het zwart-wit beeld van de oorlog wordt wel bevestigd in het boek, aangezien er nog steeds een scherpe scheiding is tussen goed en fout: je bent of goed of fout, maar iets daartussen bestaat niet. “Geen van de personages is een beetje goed en een beetje fout, opportunistisch, twijfelachtig of anderszins genuanceerd71.” Ook in ‘Oorlog zonder vrienden’ (1979) van Evert Hartman, dat in dezelfde periode verschijnt, heeft de auteur een duidelijke boodschap voor de lezers, namelijk dat ze altijd kritisch moeten nadenken en moeten opletten voor machtsmisbruik72. Bovendien zien we net als bij ‘Oorlogswinter’ (1972) dat het verhaal wordt verteld vanuit het standpunt van een jongere. In dit boek wordt het beeld rond collaboratie deels genuanceerd door het verhaal te vertellen van Arnold, een jongen die de ideologie van de NSB, één van de populairste collaboratiebewegingen in Nederland, van thuis uit meekrijgt, maar doorheen het verhaal daar tegen in verzet komt doordat hij zelf de fouten van de NSB begint in te zien. Hierdoor komt hij wel alleen te staan, want volgens zijn vader is hij niet geëngageerd genoeg, maar voor zijn klasgenoten blijft hij een NSB’er. Lange tijd werden ook kinderen van collaborateurs gestigmatiseerd door de fouten van hun ouders en dit boek gaat daar tegen in door het verhaal vanuit het standpunt van zo’n kind te bekijken. Dit is tevens een goed voorbeeld van een strategie die ook binnen de jeugdliteratuur over de Holocaust vaak wordt gebruikt en overeenstemt met het geëmancipeerde kindbeeld, namelijk dat kinderen vaak als goed worden getypeerd en de volwassenen als slecht, om de confrontatie met de slechtheid van de mens niet te zwaar te maken voor het jonge doelpubliek. Op deze manier kunnen zij zich namelijk identificeren met het ‘goede, onschuldige’ kind in het
Terlouw (J.), Oorlogswinter, p. 19. Van den Bosch (B.), ‘Ik weet nu wat een getto is’, p. 21. 72 De Ridder (A.). De Holocaust in de jeugdliteratuur. Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling Universiteit Gent), 2003 (Promotor Prof. Dr. A.M. Musschoot), p. 26. 70 71
18
verhaal en blijft de slechtheid op een afstand73. We vinden dit ook terug bij ‘Oorlogswinter’ (1972), waar ook enkel volwassenen fout zijn, terwijl de jongeren het goede voorbeeld geven, zodat het doelpubliek zich kan identificeren met Michiel en zijn zus, de helden van het verhaal. Toch zijn zowel Michiel als Arnold geen typische onverschrokken helden, want in beide boeken wordt er heel wat aandacht geschonken aan de twijfels en de angst van de hoofdpersonages74. In ‘Oorlogswinter’ (1972) vinden we nog een belangrijke overeenkomst met de jeugdliteratuur over de Holocaust, namelijk de waarschuwings- en sensibiliseringsfunctie ervan. Net als in heel wat jeugdboeken over de Holocaust, wordt ook in ‘Oorlogswinter’ (1972) duidelijk een link gelegd naar actuelere oorlogen in het nawoord75. “Vele jaren zijn intussen voorbijgegaan. Michiel is nu drieënveertig. Hij heeft de kranten goed gelezen en hij weet dat er sinds die avondwandeling met Dirk gevochten is in Indonesië, Joegoslavië, Hongarije, Noord-Ierland, China, Korea, Vietnam, Cambodja, Kongo, Algerije, Israël, Egypte, Syrië, Jordanië, Ecuador, Dominica, Cuba, Honduras, Mozambique, Biafra, Kashmir, Bengalen, en nog veel, veel landen meer. Utrecht, januari 197276.” ‘Oorlogswinter’ (1972) gaat wel in tegen een andere strategie die we binnen de jeugdliteratuur over de Holocaust wel zien voorkomen. De vader van het hoofdpersonage Michiel wordt als gijzelaar vermoord, dus het jonge doelpubliek wordt hier niet gespaard door het leed buiten het gezin van de hoofdpersoon te houden77. Hier krijgen we dus geen beeld van de oorlog dat zich beperkt tot de periferie, zoals in heel wat jeugdboeken over de Holocaust. ‘Oorlogswinter’ (1972) is meteen ook een goed voorbeeld van één van de door Kokkola beschreven strategieën: de diffusie van informatie. Doorheen het verhaal zijn er enkele hiaten zoals wie de parachute die rond het lijk van een Duitser was gewikkeld heeft gestolen en of Schaffer nu echt een verrader is. Dit lijkt echter niet om de lezers te beschermen, maar eerder om de spanning te verhogen. Maar net als in ‘Oorlog zonder vrienden’ (1979) wordt het jonge lezerspubliek wel op een andere manier beschermd. Doordat beide boeken geschreven zijn vanuit het perspectief van jongeren worden de lezers afgeschermd van zaken die ook voor de hoofdpersonages te complex zijn. De nadruk ligt bovendien in beide boeken op de groei naar volwassenheid van het hoofdpersonage en ze hebben beiden min of meer een ‘happy end’: Michiel verliest wel zijn vader maar overleeft de oorlog en wordt een held. Arnold beseft op tijd zijn fout, al weten we als lezer niet of ze bij de naoorlogse zuivering rekening hebben gehouden met het feit dat hij tot inkeer is gekomen.
Vloeberghs (K.), “De oorlog en het kind”, p. 69. De Ridder (A.), De Holocaust in de jeugdliteratuur, p. 30. 75 Vloeberghs (K.), “De oorlog en het kind”, p. 65-66. 76 Terlouw (J.), Oorlogswinter, p. 169. 77 Eisma (H.), “Als het eerst maar weer vrede is. Boeken over de Tweede Wereldoorlog vergeleken.”, in: De schoolmediatheek, 13 (1990), nr. 3, p. 260. 73 74
19
‘En waarom ik niet?’ (1970) van Gertie Evenhuis toont van verhaallijn veel overeenkomsten met ‘Oorlogswinter’ (1972): Thijs, een twaalfjarige jongen raakt per ongeluk bij het verzet betrokken wanneer hij een pamflet in zijn handen geduwd krijgt en dit wil doorgeven. Ook in dit boek zit bovendien de boodschap dat de oorlog geen spannend spel is78. Het boek raakt ook het thema van de Holocaust aan, want Thijs helpt een Joods meisje onder te duiken, en misschien net daardoor dat het opvallende gelijkenissen vertoont met de jeugdliteratuur over de Holocaust. Net als bij alle besproken boeken uit deze periode, vinden we in dit boek de positieve karakterisering van kinderen terug ten opzichte van de soms negatief beschreven volwassenen. Toch wordt Thijs niet afgebeeld als een held en wordt, net als bij Michiel uit ‘Oorlogswinter’ (1972), de nadruk gelegd op de twijfels en de angst van het hoofdpersonage. In tegenstelling tot de typische avonturenboeken uit de jaren ’50 en ’60 worden de kindprotagonisten dus niet beschreven als volwassen, maar wel als kinderen die ondanks hun angsten en twijfels goede dingen doen. “’Ik heb erbij gestaan toen joden in wagens gestompt werden,’ zei mijn vader. ‘En ik heb niets gedaan. Daar loop ik nog altijd mee rond. Wat jij gedaan hebt had ik wel willen doen. Ik ben trots op je79.” Niet alleen wordt het hoofdpersonage beschreven als een zelfstandig kind, ook de rest van het boek getuigt duidelijk van een geëmancipeerd kindbeeld, en daarmee gaat het meteen ook in tegen het overgrote deel van de jeugdliteratuur over de Holocaust uit deze periode. De kindlezer wordt namelijk niet gespaard van gruwelijke details. Ondanks het feit dat heel het verhaal verteld wordt vanuit het standpunt van Thijs, valt toch meteen op dat Thijs al heel veel meer weet en begrijpt van de oorlog dan dat men zou verwachten van een twaalfjarige. Zo wordt er in het boek gesproken over de vergassing van Joden, wat op zich al vrij onrealistisch is dat een kind in 1943 daar allemaal van op de hoogte zou zijn. Ook in ‘De kinderen van het achtste woud’ (1977) van Els Pilgrom zien we duidelijk een geëmancipeerd kindbeeld naar voren komen in de beschrijving van het hoofdpersonage Noortje, die met heel wat schokkende gebeurtenissen wordt geconfronteerd80. Het 11-jarige kind vlucht in het laatste jaar van de oorlog met haar vader weg uit de stad en vindt bij toeval een afgelegen boerderij waar ze mogen blijven. Het is een komen en gaan van onderduikers, ingekwartierde soldaten en mensen die op zoek zijn naar eten en Noortje maakt er dan ook heel wat dingen mee die ze in normale omstandigheden niet zou meemaken. Zo helpt ze bij een bevalling in een hol onder de grond waar een Joodse familie zich verbergt en neemt ze ook de verzorging van de baby op zich nadat de familie wordt opgepakt. Zij en de zoon van de boer, Evert, nemen heel wat verantwoordelijk op zich tijdens de oorlog. Ze dragen hun steentje bij in het huishouden en helpen met het werk op de boerderij. Zo moet Evert Augustijn (P.), “De oorlog in kinderboeken”, in: De schoolmediatheek, 18 (1995), nr. 1, p. 26. Evenhuis (G.), En waarom ik niet? Amsterdam, Leopold, 1970, p. 59. 80 Boonstra (B.), “Gemiste tijd”, p. 158. 78 79
20
bijvoorbeeld de ingewanden uit een gestroopt konijn halen en hij doet dat zonder een kik te geven. Toch wordt er informatie achtergehouden voor de lezers, al is het slechts tijdelijk via de strategie van de diffusie van informatie. We volgen in het verhaal namelijk het standpunt en de gedachtegang van Noortje en daardoor weet je als lezer vaak slechts even veel als haar, want bij jonge kinderen kunnen we er niet altijd op rekenen dat die lege plekken in het verhaal worden opgevuld door de nodige achtergrondkennis. Het is natuurlijk niet verwonderlijk dat die strategie van het achterhouden van informatie net wordt toegepast wanneer het in het boek gaat over het lot van de Joodse burgers. “Noortje wist dat veel joodse mensen opgepakt werden en in treinen gestopt en weggebracht. Waarheen wist ze niet. Gedeporteerd heette dat81.” Op het einde van het verhaal wordt wel duidelijk gemaakt dat de familie van Sarah is omgekomen in de gaskamers, dus op het einde wordt de lezer die de lege plek niet kon invullen alsnog geconfronteerd met de harde realiteit. Vanaf de jaren ’70 zien we een verandering in de beeldvorming rond het verzet en dus ook rond collaboratie, omdat die nu eenmaal onlosmakelijk aan elkaar verbonden zijn. Goed bleek niet altijd even goed, en fout niet altijd zo fout als men steeds had gedacht. Langs beide kanten kwam er ruimte voor nuanceringen82. Dat goed niet altijd even goed was, vinden we ook terug in de jeugdliteratuur, zoals daarjuist aangetoond met betrekking tot het boek ‘Oorlogswinter’ (1972). Een ander voorbeeld met betrekking tot hetzelfde boek is de kritiek op het gedrag van zogenaamde verzetshelden tijdens de repressie. “Degenen die zich pas de laatste weken bij de ondergrondse hadden aangesloten, toen de oorlog kennelijk op z’n eind liep, hadden een hoop praatjes en paradeerden zoveel mogelijk op straat. Ze vermaakten zich ermee iedereen op te halen die ervan werd verdacht met de Duitsers op goede voet te zijn geweest. Sommigen verdienden niet beter, sommigen hadden alleen uit angst vriendelijk gedaan tegen de bezetters, maar nooit iemand verraden83.” Bij de beeldvorming rond collaboratie kwam er aandacht voor een ander type collaborateur, naast de idealisten en zij die vrijwillig in dienst van de Duitsers waren getreden: namelijk de meelopers. Dit zien we echter niet doorgetrokken, noch in de volwassenenliteratuur waar het type van de idealist dominant blijft, noch in het enige bekende jeugdboek over collaboratie in de jaren ’70
Pelgrom (E.), De kinderen van het achtste woud. Amsterdam, Querido, 1977, p. 28. Dewever (P.), De geheimen van het verzet. De vele geheimen en mythes van het verzet gedurende de Tweede Wereldoorlog. Tienen, Aqua Fortis, 2002, p. 9. 83 Terlouw (J.), Oorlogswinter, p. 163-164. 81 82
21
‘Oorlog zonder vrienden’ (1979)84, waar het ook gaat om idealistische collaboratie zoals geïllustreerd door volgend fragment. “Er zijn er maar weinig die begrijpen waar het echt om gaat; die duidelijk zien voor welke idealen wij vechten85.” Bovendien geeft ook in ‘Oorlogswinter’ (1972) de collaborateur Ben een ideologische motivatie. “Ik geloof dat het nationaalsocialistische systeem van de Duitsers het beste is voor de wereld en voor ons land. Dat kán toch. Je hoeft het niet met me eens te zijn, maar iemand kan die mening toch eerlijk zijn toegedaan86.” Aan de velen die samen werkten met de Duitsers uit praktische of opportunistische overwegingen wordt geen aandacht geschonken, noch in de jeugdliteratuur, noch in de beeldvorming in Vlaanderen en Nederland tijdens de jaren ’70. Wel zien we in ‘Oorlog zonder vrienden’ (1979) dat er verschillende schakeringen van collaboratie aan bod komen: van de zeer overtuigde vader naar de twijfelende moeder naar de ongeïnteresseerde zus naar de hoofdpersoon die uiteindelijk breekt met de visie van zijn familie87. Niet alle collaborateurs worden als fanatiekelingen afgebeeld in dit verhaal. De visie op de collaboratie stond meestal in nauw verband met de visie op de bezetter. Zo zien we dat in de jeugdliteratuur een iets genuanceerdere visie over de Duitsers naar voren kwam: ze waren niet allemaal zo slecht. Bijvoorbeeld in ‘Oorlogswinter’ (1972) wordt het broertje van het hoofdpersonage gered door een Duitse soldaat. “’Michiel,’ zei mevrouw Van Beusekom, ‘er zijn tachtig miljoen Duitsers. En of je het nu leuk vindt of niet, daar zitten ook goeie mensen bij, mensen die ook niet blij zijn met deze oorlog88.’” Ook wanneer een Duitse officier een krans stuurt naar de begrafenis van de barones, die door zijn toedoen is gestorven, is dit een soort van nuance op het traditionele beeld van de Duitsers. Toch duurde het langer voor er ruimte kwam voor begrip voor zij die hun land hadden verraden. De dominante, negatieve visie over de collaboratie vinden we vooral in ‘Oorlog zonder vrienden’ (1979) terug bij de reacties van de klasgenoten van het hoofdpersonage Arnold. Pesterijen, scheldwoorden, beschimpingen zijn schering en inslag in het leven van dit kind, maar door hem zelf aan het woord te laten krijg je wel sympathie voor hem. Dit is al een grote stap in de beeldvorming, maar het is wel vrij onrealistisch dat hij tot inkeer komt en zijn familie zelfs achterlaat. Op het einde van het verhaal wordt dus bevestigd dat het verzet de enige goede keuze was tijdens de oorlog. Bovendien is het ook al veelzeggend dat er slechts één boek vanuit het Wolfswinkel (R.), Tussen landverraad en vaderlandsliefde, p. 135, 179 en 181. Hartman (E.), Oorlog zonder vrienden. Rotterdam, Lemniscaat, 1979, p. 174. 86 Terlouw (J.), Oorlogswinter, p. 159. 87 Van den Bosch (B.), ‘Ik weet nu wat een getto is’, p. 14. 88 Terlouw (J.), Oorlogswinter, p. 107. 84 85
22
standpunt van een collaborateur (of kind van een collaborateur in dit geval) werd geschreven tijdens deze periode. In ‘En waarom ik niet?’ (1970) zien we een zeer traditioneel beeld op collaboratie en verzet met weinig ruimte voor nuance. De Duitsers en collaborateurs worden in het algemeen zeer negatief afgebeeld en enkel wanneer een landwachter Thijs en zijn vriend laat gaan nadat hij hen betrapt heeft met melk, wordt dit beeld beperkt genuanceerd, want de landwachter is wel zeer hardhandig ten opzichte van de twee jongens. Ook van de Duitsers is er een zeer negatief beeld. Zo wordt Thijs geslagen door een Duitse soldaat omdat hij zijn fiets niet wil afgeven, waarmee duidelijk wordt gemaakt dat de Duitsers niet terug deinzen om een kind te slaan. Maar ook dit beeld wordt, zijnde alweer zeer beperkt, genuanceerd wanneer een Duitse soldaat die gered wordt van de verdrinkingsdood door de plaatselijke bakker als wederdienst enkele gevangenen vrijlaat. Maar als je het gehele boek bekijkt is er toch een overwegend negatief beeld van de Duitsers en hun handlangers. Uit volgend citaat blijkt dan ook het zwart-wit beeld dat we uit het boek kunnen afleiden. “Hoor eens, goed is goed en slecht is slecht. En het nationaal-socialisme is meer dan slecht89.” Hiertegenover staat dan een overduidelijk positief beeld van het verzet. Al is er wel een verandering ten opzichte van de jeugdboeken uit vroeger perioden, namelijk dat er niet meer enkel aandacht gaat naar heldendaden, maar ook naar kleine daden van verzet zoals het luisteren naar de radio, het doorgeven van pamfletten en het dragen van een witte anjer op de verjaardag van prins Bernhard. ‘De kinderen van het achtste woud’ (1977) maakt maar één keer melding van een collaborateur en die wordt afgebeeld als een norse oude man. Ook op zwarthandelaars komt heel wat kritiek door het contrast te maken met de boeren uit het verhaal die alles wat ze hebben delen, vaak zelfs met wildvreemde mensen, een soms iets te positief beeld dat onrealistisch overkomt. ‘’t Is erg genoeg als de mensen honger hebben, daar willen we niet rijk van worden90.” Wel biedt het boek een genuanceerdere blik op het fenomeen van de accommodatie, namelijk meewerking aan de Duitsers verlenen om erger te voorkomen. In het boek wordt vaak de Duitsers hun zin gegeven omdat ze niet anders kunnen, tot een bepaalde grens. Van de Duitsers wordt trouwens een genuanceerd beeld geboden. Men heeft medelijden met jonge soldaten die verplicht naar het front gestuurd worden en ook een deserteur kan eten krijgen op de boerderij. Ook het beeld van de Duitse officiers wordt genuanceerd. Ze eisen wel een kamer op in het huis, maar wanneer ze erop aangesproken worden dat hun soldaten er een boeltje van maken zorgen ze wel voor meer discipline. Ook wanneer hun varkens in beslag genomen worden, toont de Duitse officier begrip voor de situatie van het gezin en laat hen één varken houden. Net als in 89 90
Evenhuis (G.), En waarom ik niet, p. 21. Pelgrom (E.), De kinderen van het achtste woud, p. 19.
23
‘Oorlogswinter’ (1972) zijn de meningen ook in dit boek verdeeld over de bombardementen op Duitsland. Sommigen vinden elke Duitser minder een goede zaak, terwijl anderen zeggen dat de oorlog niet de schuld is van alle Duitsers en dat de meeste er ook niet voor gekozen hebben. “’Ze gaan ze hun verdiende loon geven,’ zei Wolthuis. ‘Daar gaan duizenden bommen naar Moffrika, net wat ze moeten hebben.’ ‘’t Zijn ook mensen, daarginds,’ zei tante Janna, ‘er wonen ook kinderen91…’ Dit kadert ook wel in de totale ophemeling van tante Janna, die altijd correct handelt en onder de zwaarste omstandigheden kalm blijft, wat wel voor een onrealistische beeldvorming zorgt. Er zullen weinigen geweest zijn die in de oorlog zoveel voor anderen gedaan hebben als de hoofdpersonages van dit verhaal. Toch worden de hoofdpersonages in dit boek veel minder als helden afgebeeld92. Het verhaal gaat over het dagelijkse leven van gewone mensen tijdens de oorlog, een belangrijke nuancering die vanaf de jaren ’70 ingang vindt in de jeugdliteratuur. Vlaanderen: kleine barsten in het positief beeld van de collaboratie In Vlaanderen zien we in de jaren ’70 net als in Nederland een verandering in de beeldvorming, al is het wel in de tegenovergestelde richting. In Vlaanderen was er immers al langer plaats voor een positiever beeld van de collaboratie, terwijl in Nederland dit door de regering en de verzetsbewegingen werd tegengehouden93. Na jaren van vergoelijking, minimalisering en idealisering van de collaboratie in Vlaanderen, zien we dat er tegen het einde van deze periode langzaam aandacht komt voor de negatieve aspecten van de collaboratie door een groeiende internationale aandacht voor de Jodenvervolging. Dit bracht de handlangers van de Duitsers in diskrediet, al was dit nog in zeer beperkte kring94. In zekere zin vindt hier dus het omgekeerde van in Nederland plaats, waar vanaf de jaren ‘70 een mildere visie over de collaboratie naar voren komt doordat men besefte dat veel mensen de andere kant hebben opgekeken bij de Jodenvervolgingen en zij dus geen recht hadden te oordelen. Terwijl in Nederland tot de bevolking doordrong dat er schurken bij het verzet waren, maar ook goede mensen die uit noodzaak collaboreerden, kwamen er in Vlaanderen barstjes in het ‘positieve’ beeld van de collaboratie. Volgens historicus Pieter Lagrou paste dit binnen een algemene trend in de WestEuropese landen: “In een eerste fase werd de oorlog voorgesteld als een louter externe agressie. Voor de bezette landen ging het om een volstrekt Duitse zaak […] Vanaf de jaren 1970 zette er een tweede fase in, die veel meer Pelgrom (E.), De kinderen van het achtste woud, p. 110. Abbink (F.F.L.), Van Engelandvaarders tot Oorlogswinter, p. 72. 93 Van der Heijden (C.), Grijs verleden, p. 189. 94 De Wever (B.), “De erfenis van de collaboratie tijdens de Tweede Wereldoorlog in België (1944-2000).”, in: 91 92
Opstellen voor een inspirerende non-conformist. 2002, p. 206. 24
introspectief was. In het centrum van deze introspectie stond de herontdekking van de collaboratie als niet enkel een zaak van criminele medeplichtigheid, maar als een fenomeen ontsprongen aan de nationale maatschappij en aan de nationale geschiedenis95.” Het is dan ook niet verwonderlijk dat het enige Vlaamse boek over de Tweede Wereldoorlog dat ik gevonden heb uit deze periode gaat over de Holocaust, namelijk ‘Paultje, ze gaan weer vechten’ (1978) van Gie Laenen. Ik ga dit niet bespreken in het kader van dit onderzoek, aangezien geen beeldvorming rond collaboratie of verzet valt af te leiden uit een boek over de concentratiekampen. Het gebrek aan jeugdliteratuur over de Tweede Wereldoorlog voor de jaren ’80 in vergelijking met de overvloed eraan in Nederland is op zich wel al veelzeggend. De Vlaamse jeugdliteratuur liep in deze periode nog achter op de Nederlandse, maar toch kan het ook zijn dat dit gebrek aan jeugdboeken met het thema collaboratie of verzet wijst op een moeilijkere omgang met het verleden van de Tweede Wereldoorlog. Besluit Van een echte nuancering valt nauwelijks te spreken. Zowel in Vlaanderen als in Nederland werden de eerste stappen naar een nieuwe beeldvorming gezet, maar in beide regio’s zou het nog lang een kwestie blijven. Zelfs tot op de dag van vandaag is het beeld van de oorlog onderwerp van discussie. Toch is het belangrijk de nadruk te leggen op het begin van deze geleidelijke evolutie, die we ook in de jeugdliteratuur terugzien. In de jeugdliteratuur kunnen we deze evolutie koppelen aan een algemenere trend, namelijk de groeiende nadruk op het geëmancipeerde kindbeeld. Kinderen moeten niet meer beschermd en afgeschermd worden van de wereld van de volwassenen, maar juist geconfronteerd worden met de maatschappelijke problemen zodat zij opgroeien tot mondige wereldburgers96. Door de groeiende invloed van massamedia is het trouwens ook niet meer mogelijk kinderen af te schermen, dus is het beter de taboes te doorbreken op een moreel verantwoorde manier97. Dit vertaalt zich onder andere in een groeiende kritiek op het traditionele ‘happy end’ in de meeste jeugdboeken, aangezien zij op die manier beschermd worden van een tragisch einde dat in de werkelijkheid wel kan voorkomen98. Meer en meer zien we een visie die poneert dat kinderen niet in een aparte wereld moeten gehouden worden, maar in dezelfde wereld leven als de volwassenen, waardoor er meer volwassen thema’s, zoals oorlog aan bod komen in de jeugdliteratuur. Het kindbeeld speelt hier ook een grote rol in, want pas met de verschuiving naar een geëmancipeerd kindbeeld, worden kinderen meer serieus genomen en vinden vele auteurs dat ze meer serieuze onderwerpen Lagrou (P.), “Een glorierijk verleden.”, in: Corijn (E.) (ed.), Collaboratie in Vlaanderen, p. 65. Joosen (V.), Kindbeelden. Les in cursus ‘Ontmoetingen in de Jeugdliteratuur’, 25 februari 2013. 97 Abbink (F.F.L.), Van Engelandvaarders tot Oorlogswinter, p. 32. 98 Ghesquière (R.), Jeugdliteratuur in perspectief, p. 165. 95 96
25
aankunnen99. Maar zoals bij de herinneringscultuur is ook deze evolutie in de jeugdliteratuur een geleidelijke en blijven er nog lang ‘veilige’ en ongenuanceerde boeken over de Tweede Wereldoorlog bestaan, aangezien er ook nog steeds voorstanders zijn van het beschermen van kinderen van de harde realiteit100. Zo hebben de meeste jeugdboeken uit deze periode en ook daarna nog steeds een ‘happy end’. Ondanks eerste aanzetten tot een genuanceerde visie over verzet en collaboratie zowel in de jeugdliteratuur als in de beeldvorming, blijven er nog heel wat taboes zoals opportunistische collaboratie. In deze periode valt het wel op dat de algemene beeldvorming relatief gelijk loopt met de representatie in de jeugdliteratuur in Nederland. Er is een duidelijk verschil tussen de beeldvorming in Vlaanderen en die in Nederland, maar spijtig genoeg kunnen we dat verschil in beeldvorming niet toetsen aan de jeugdliteratuur, bij een gebrek aan Vlaamse jeugdliteratuur over collaboratie en verzet uit deze periode.
99
De Vries (A.), Wat heten goede kinderboeken, p. 268. Ghesquière (R.), Jeugdliteratuur in perspectief, p. 18.
100
26
Jaren ’80: autobiografische tendens Auteurs die opgroeiden tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn ondertussen volwassen geworden en dat is waarschijnlijk een verklaring voor het grote aantal (semi)autobiografische jeugdboeken over de oorlog in deze periode. Het wordt niet altijd even expliciet vermeld, maar uit nader onderzoek blijkt bij veel van de gelezen jeugdboeken uit de jaren ’80 dat ze nauw verbonden zijn met de eigen oorlogservaringen van de auteur101. Deze spanning tussen autobiografie en fictie is trouwens niet eigen aan de jeugdliteratuur, maar vinden we ook bij de volwassenen terug102. Daarnaast wordt in de jaren ’80 steeds meer gefocust op het idee dat er lessen moeten worden geleerd uit de gebeurtenissen van de Tweede Wereldoorlog. Dit zorgt voor jeugdboeken die duidelijk een boodschap willen overbrengen aan hun lezers103. Nederland: het zwart-wit beeld blijft bestaan In de jaren ’80 kwam het zwart-wit beeld in Nederland nog meer onder druk te staan, dit keer vanuit academische hoek. Er kwamen meer en meer stemmen op dat een grote meerderheid van de Nederlandse bevolking zich in de grijze zone bevond en gewoon deed wat nodig was om de oorlog te overleven104. Een belangrijke figuur hierin was H. Blom, professor vaderlandse geschiedenis aan de universiteit van Amsterdam. Hij vond het tijd om het schema van goed en fout op te bergen en te kiezen voor een genuanceerder beeld met meer aandacht voor het alledaagse leven van gewone mensen tijdens de oorlog105. De verwetenschappelijking van het onderzoek rond de Tweede Wereldoorlog zorgt echter ook voor een desinteresse bij het bredere publiek. Bovendien blijven ook boeken die de heldendaden van het verzet benadrukken bestaan106. In de jeugdliteratuur zien we dat het taboe rond NSB’ers wordt doorbroken, maar er is dan spijtig genoeg nog geen aandacht voor andere soorten collaboratie. Het is alsof in Nederland collaboratie gelijk staat aan de NSB107. ‘Zwarte handel in de polder’ (1984) van Co de Kloet gaat nochtans over een ander soort collaboratie: de economische collaboratie, zoals de titel al verraadt. Het boek speelt zich, net als ‘De Vos van de Biebosch’ (1990), af in de Nederlandse polders en toeval of niet, maar ze lijken qua schrijfstijl en verhaallijn ook op elkaar. Derk en zijn
Ewers (H.), “Childhood memories of war”, p. 132. Lensen (J.), “’Ten paradijze geleiden u de Engelen’ Op zoek naar een draaglijker tombe voor het Vlaamse oorlogsverleden in Marcel van Erwin Mortier”, in: Gyssels (K.) en Bekers (E.) (eds.), Rechtvaardige oorlogen of zinloze slachtpartijen, p. 90. 103 Abbink (F.F.L), Van Engelandvaarders tot Oorlogswinter, p. 19. 104 De Wever (B.), “Goede Belgen, foute Vlamingen, grijze Nederlanders.”, p. 54-55. 105 Bekkering (H.), “Onvoltooid verleden”, p. 310. 106 Abbink (F.F.L.), Van Engelandvaarders tot Oorlogswinter, p. 20. 107 Blok (H.) en Hersch (F.), “NSB-er – schurk of slachtoffer.”, in: En nu over jeugdliteratuur, 11 (1984), nr. 2, p. 61. 101 102
27
familie zijn betrokken bij het verzet en beslissen om een overval te plegen op een plaatselijke zwarthandelaar, die heult met de Duitsers. Voor nuance is er geen plaats in dit boek. Zowel de Duitsers als de zwarthandelaar in kwestie worden afgebeeld als echte schurken en bij de intrede van nieuwe personages in het verhaal worden ze meteen getypeerd als goed of slecht. “Hij was een politieman, een goeie. Dat wil zeggen dat hij aan de goeie kant stond. Met de Duisters werkte hij in geen geval samen108.” Het verzet wordt dan ook enorm positief afgebeeld. Niet alleen zorgen ze na het overvallen en wegjagen van de zwarthandelaar ervoor dat iedereen het geld en de sierraden terugkrijgt die ze aan de boer hadden gegeven in ruil voor voedsel, maar ze verdelen ook de buit van de overval eerlijk over het gehele dorp. Daarentegen is er in het gehele boek geen enkel woord van begrip te vinden voor Duitsers of collaborateurs, integendeel. Een goed voorbeeld hiervan is het antwoord dat Derk van zijn vader krijgt op de vraag wat landwachters zijn. “’Dat zijn foute Nederlanders,’ zei hij. ‘Ze helpen de Duitsers met allerlei zaakjes, zoals het opsporen van onderduikers. Kijk, ze dragen de Duitse adelaar op hun jas, maar het zijn wel Nederlanders. Maar fout! Fouter kan het niet109.’” Dit boek is dus een duidelijk voorbeeld dat de avonturenboeken over de Tweede Wereldoorlog, die zo populair waren in de jaren ’50 en ’60, ook in de jaren ’80 nog bestaan. En ondanks het feit dat er in sommige jeugdboeken in deze periode ruimte komt voor nuancering, wil dat niet zeggen dat boeken met een zwart-wit beeld op de oorlog, waarin heroïsche helden de strijd aangaan met laffe verraders, meteen ophouden te bestaan110. Een heel ander boek over verzet is ‘Toen niet nu niet nooit’ (1982) van Truus Menger. Het boek is gebaseerd op het leven van de schrijfster en haar zus Freddie die tijdens de Tweede Wereldoorlog in het verzet zaten. In dit boek is de autobiografische tendens het duidelijkst en daardoor lijkt het boek ook niet echt op een jeugdboek. Het boek heeft niet echt een traditionele verhaalstructuur, maar het is meer een verzameling van anekdotes en gebeurtenissen tijdens de oorlog. Er wordt geen informatie achter gehouden, integendeel. Het verhaal wordt duidelijk verteld zoals het gebeurd is. Soms wordt er zelfs extra informatie aan toegevoegd, zoals over de Holocaust, maar het is wel duidelijk voor de lezer wanneer bepaalde kennis pas na de oorlog door de auteur is vergaard. “Er waren maar weinig die wisten wat er met onze joodse landgenoten gebeurde. Er heerste daaromtrent nog zoveel misverstand en naïveteit, ook bij de joden zelf111.” Van een ‘happy end’ is ook geen sprake, want heel wat vrienden van Truus en Freddie overleven de oorlog niet en na de oorlog krijgen ze niet het respect dat ze verwacht hadden, aangezien ze De Kloet (C.), Zwarte handel in de polder. Baarn, Uitgeverij de Fontein, 1984, p. 25. De Kloet (C.), Zwarte handel, p. 41. 110 Van der Heijden (C.), Grijs verleden, p. 359. 111 Menger (T.), Toen niet nu niet nooit. Den Haag, Leopold, 1982, p. 59. 108 109
28
als communisten praktisch buiten spel worden gezet in het kader van de Koude Oorlog112. Het beeld over verzet dat in dit boek geboden wordt, is veel minder heldhaftig en dus ook veel realistischer. Bovendien is het een autobiografisch boek, wat zorgt voor een vertrouwensrelatie tussen de auteur en de lezer, waardoor die laatste ervan uitgaat dat het verhaal echt gebeurd is113. Niet iedereen overleeft het, maar dat was ook in de oorlog zo. Er wordt een menselijk beeld geschetst van het verzet met aandacht voor de angst, voor mislukkingen, voor de moeite die ze hebben met het vermoorden van personen. Het beeld van het verzet wordt ook op een andere manier genuanceerd, namelijk door kritiek te geven op verzetsmensen die zich probeerden te verrijken in de oorlog en op commandanten binnen het verzet die anderen de risico’s lieten nemen. Het beeld dringt langzaamaan door in de jeugdliteratuur dat er ook aan de goede kant schoften stonden114. Ook komt er heel wat kritiek, zoals in veel jeugdboeken op mensen die zich pas op het einde van de oorlog bij het verzet voegden (cfr. infra). “Soms laffe, ja ook wel nazi-gezinde lui, die door nu lid te worden van de B.S. hun verleden of zwarthandelaarspraktijken wit konden maken. In deze chaotische situatie ontstond een duizendkoppig leger, inderhaast samengesteld. ‘Septembervliegen’ noemden de ware verzetslieden hen, en er was bitterheid onder de meer idealistisch ingestelde verzetsmensen van ’t eerste uur115.” Bij een overwegend positief beeld van het verzet, op enkele nuances na, hoort natuurlijk een overwegend negatief beeld van de collaboratie. Eén van de taken van hun verzetsgroep is het liquideren van collaborateurs en het beeld dat van hen gegeven wordt is dan ook op zijn minst gezegd vijandig. Vooral van de politie wordt een zeer negatief beeld gegeven. In tegenstelling tot de populaire beeldvorming dat alle Nederlanders goed waren, wordt hier toch wel duidelijk de nadruk gelegd op het feit dat bijna alle politieagenten fout waren. Terwijl in feite de meeste politiemannen, net als het overgrote deel van de bevolking, balanceerden tussen medewerking en verzet116. Het beeld van de Duitsers wordt wel genuanceerd door erop te wijzen dat niet alle Duitsers nazi’s zijn en ook in de reactie van een Duitse soldaat op een razzia zien we de nuancering dat niet alle Duitsers slecht waren. “’Mein Gott,’ fluisterde de Duitser naast mij, ‘so etwas ist doch kein Krieg führen.’ Ik keek hem aan. Onder de gehate helm keken mensenogen in de mijne117.”
Blom (J.C.H), “Van bron naar beeld?”, in: Spiegel Historiael, 29 (1994), nr. 3-4, p. 106. Schrijvers (M.), Life writing. Les in de cursus ‘Ontmoetingen in de jeugdliteratuur’, 13 mei 2013. 114 Engelen (T.), “Goed en kwaad. Over onhoudbare categorieën, ook in de jeugdliteratuur, juist in de jeugdliteratuur.”, in: Mooren (P.) en Van Lierop-Debrauwer (H.) (eds.), De Tweede Wereldoorlog als moreel ijkpunt, p. 87. 115 Menger (T.), Toen niet, p. 105. 116 Van der Heijden (C.), Grijs verleden, p. 159. 117 Menger (T.), Toen niet, p. 61. 112 113
29
Doordat het boek gebaseerd is op de eigen herinneringen van de auteur en dus geen verzonnen verhaal is, geeft het een realistischere indruk. Bovendien is het op vlak van beeldvorming rond het verzet toch genuanceerder dan de andere boeken uit deze periode. Hier steekt ‘De samenzwering’ (1989) van Johan Diepstraten sterk tegen af. Het is een typisch detectiveverhaal, maar dan met de collaboratie tijdens de Tweede Wereldoorlog als centraal thema. Lucas Kervezee is één van de vluchtelingen die verraden en uitgeleverd wordt aan de Duitsers tijdens de oorlog. Hij overleeft de oorlog en gaat twintig jaar later op onderzoek uit in het dorp naar wie hen destijds heeft verraden, maar wordt vermoord voor hij te veel ontdekt. Nog eens twintig jaar later wordt zijn dagboek gevonden en gaan zijn dochter en kleinzoons Job en Jonathan op zoek naar de waarheid. In dit boek is duidelijk sprake van een strategie die bekend staat als de chronologische verplaatsing. Hierbij wordt door de auteur een cruciaal stuk informatie achtergehouden voor de lezers, terwijl de hoofdpersonages zoals detectives hiernaar op zoek gaan. Deze strategie is veruit het meest duidelijk in dit boek, aangezien het ook geschreven is als een detectiveverhaal. Het boek geeft meteen ook blijk van een geëmancipeerd kindbeeld, want hoewel Job en Jonathan slechts 12 en 14 jaar zijn, trekken ze er toch al alleen op uit en begeven ze zich in gevaarlijke situaties zonder dat hun moeder dit verbiedt. Dit boek toont ook duidelijk aan dat er binnen het genre van de oorlogsliteratuur voor de jeugd ook ruimte komt voor fictionalisering, al is dit iets dat redelijk gevoelig ligt aangezien men vaak vreest dat kinderen het onderscheid niet kunnen maken tussen fictie en realiteit118. Het beeld dat geboden wordt over de collaboratie is uniek in de jeugdliteratuur, want in geen enkel ander jeugdboek vond ik een verhaallijn over een geheim genootschap van vooraanstaanden die samen werkten met de Duitsers. In tegenstelling tot in de meeste jeugdboeken over collaboratie zien we in dit jeugdboek niet enkel aandacht voor idealistische collaboratie, maar ook voor opportunistische collaboratie. Want het beruchte Antonius-gezelschap heulde niet enkel met de Duitsers uit sympathie voor de nazistische ideeën, maar ook en vooral omwille van het geld119. “Dus als jullie vragen: waren het nazi’s? zeg ik: nee, het waren mensen die alleen maar aan hun eigen portemonnee dachten120.” Het boek portretteert de collaboratie op een negatieve manier, want zij die rijk zijn geworden door hun samenwerking met de Duitsers tijdens de oorlog ontsnappen aan de bestraffing en schrikken niet terug om mensen die dit dreigen te ontdekken uit de weg te ruimen. Het enige moment dat er ruimte is voor enig begrip, zijnde beperkt, is wanneer de vrouw van één van de collaborateurs aan het woord is: Kokkola (L.), Representing the Holocaust, p. 2. Abbink (F.F.L.), Van Engelandvaarders tot Oorlogswinter, p. 80. 120 Diepstraeten (J.), De samenzwering. Amsterdam, Leopold, 1989, p. 117. 118 119
30
“In de oorlog was het soms moeilijk heldhaftig te zijn. Vanuit het heden is het gemakkelijk oordelen. En veroordelen. Maar toentertijd moesten er beslissingen worden genomen. Niemand wist of de oorlog nog lang zou duren. Er was zelfs een mogelijkheid dat Hitler de oorlog zou winnen. Dan waren de verraders van toen de helden van nu geweest121.” Naast een overwegend negatief beeld over de collaboratie is er ook heel wat kritiek op de bestraffing van de collaboratie. Vooraanstaande mensen die het verraden van vluchtelingen op hun kerfstok hebben kunnen hiermee weg geraken en slagen er zelfs in mensen die te dicht komen bij het onthullen van de waarheid te laten verdwijnen en dat alles in de doofpot te steken. Hieruit spreekt duidelijk een beeld van een bestraffing die gericht was op de kleine collaborateurs, terwijl mensen met genoeg aanzien en invloed er in konden slagen buiten schot te blijven, een kritiek die we in de algemene Nederlandse beeldvorming van de jaren ’80 ook terugzien122. Over het verzet wordt weinig gesproken, al wordt er wel verwezen naar de reden waarom Lucas destijds moest vluchten, namelijk omdat hij als advocaat openlijk had geprotesteerd tegen de Duitsers, iets waar hij in het boek veel respect voor krijgt. Het boek eindigt dan ook met een morele boodschap, die past in de evolutie van de beeldvorming rond verzet, namelijk de verschuiving van heldendaden naar kleine daden van gewone mensen: “Niemand zit te wachten op helden, mijnheer van Leeuwen. Hooguit op mensen die karakter genoeg hebben om eerlijk door het leven te gaan. Daar is maar een heel klein beetje moed voor nodig, maar veel menselijke waardigheid123.” Vlaanderen: kritiek op de repressie In Vlaanderen zien we dat vooral bij de academici een genuanceerdere visie zoals in Nederland de bovenhand krijgt, maar hier zal het langer duren vooraleer dit beeld ook doordringt bij het grote publiek en de pers124. Toch mag de rol van de media niet onderschat worden in het doorbreken van het taboe rond bepaalde aspecten van de oorlog, waaronder de collaboratie125. Vooral de televisiereeksen ‘de Nieuwe Orde’ en ‘de Tijd der Vergelding’ rond het Belgische collaboratieverleden hebben een grote invloed gehad op de beeldvorming. Maurice De Wilde, een journalist die bekend was om zijn techniek van het doorvragen, liet verschillende mensen die de oorlog hadden meegemaakt aan het woord in zijn documentaires, waaronder ook Oostfronters en andere collaborateurs.
Diepstraeten (J.), De samenzwering, p. 55. Grevers (H.) en Iames (I.), “De levantkade”, in: De Keizer (M.) en Plomp (M.) (eds.), Een open zenuw, p. 356. 123 Diepstraeten (J.), De samenzwering, p. 119-120. 124 De Wever (B.), “De collaboratie in Vlaanderen.”, in: Gotovitch (J.) en Kesteloot (C.) (eds.), Het gewicht van het oorlogsverleden, p. 3 en p. 45. 125 Aerts (K.), “De bestraffing van de collaboratie.”, p. 70. 121 122
31
In de jeugdliteratuur blijft de vergoelijkende en begripvolle visie met betrekking tot de collaboratie nog overheersen, zoals we kunnen lezen in ‘de Verliezers’ (1985) van Julien Van Remoortere, deels gebaseerd op eigen ervaringen. Het boek legt vooral de nadruk op de harde repressie, een beeldvorming die we ook bij een breed Vlaams publiek terugvinden in de naoorlogse periode126. Door het verhaal te schetsen van het hele gezin en door de gebeurtenissen te laten zien door de ogen van de kinderen wordt er heel wat sympathie opgewekt voor deze collaborateurs, wat zoals we op de achterflap kunnen lezen ook de bedoeling is: “Het heeft alvast de verdienste een poging te wagen om wat meer begrip te vinden voor sommige ‘zwarten’127.” Maar begrip vervalt nogal snel in idealisering, zeker wanneer er in flashbacks aangetoond wordt dat het toch goede mensen waren die niets verkeerd hebben gedaan. Heel het verhaal wordt ook verteld vanuit hun standpunt. “Maar alleen om het feit dat we gemeend hebben dat we ons recht béter konden krijgen via de Duitsersdaarin hadden we gelijk, wat er ooit ook moge beweerd worden,- hebben we het spel meegespeeld, binnen bepaalde perken dan wel. Ik heb mij niets te verwijten. Ik ben geen vulgaire hielenlikker van de Gestapo, noch van sommige bloedhonden uit de Waffen SS. Geloof me, Wolfgang, wij, - je moeder en ik, de familie, -hebben nooit iemand verklikt, integendeel: dank zij onze relaties hebben we redelijk veel mensen, soms hopeloze gevallen, gered van wegvoering naar Duitsland128.” De repressie wordt zeer wreed beschreven en de lezer wordt zeker niet gespaard van de soms gruwelijke details, zoals iemand die zijn behoefte doet in het huis van de familie, de vrouwen die worden ontbloot en ingesmeerd met pek, een man die gedwongen wordt inkt te drinken, … alles wordt tot in de details beschreven. Dit zorgt er natuurlijk voor dat de lezer medelijden krijgt met de collaborateurs, maar het is wel vrij verwonderlijk dat een jeugdig doelpubliek zo hard geconfronteerd wordt met de repressie. Een boodschap van hoop is er ook niet aan het einde van het verhaal, want Adelheid, de jongste telg van de familie, wordt nooit meer helemaal normaal volgens het boek. Met zo’n positief beeld van de collaboratie kan het natuurlijk niet anders dan dat het verzet aan de andere kant van de weegschaal tussen goed en kwaad wordt geplaatst. Het gehele boek focust op de repressie en dus ook op de rol van de Witte Brigade in die repressie. Net als in andere beschrijvingen van de repressie, zoals in ‘Allemaal willen we de hemel’ (2008) en ‘Land in oorlog’ (1994), zien we ook bij dit boek dat de nadruk ligt op het feit dat vaak de ergste en meeste opportunistische collaborateurs aan de dans ontspringen.
Beyen (M.), “Zwart wordt van langs om meer de Vlaams gezinde massa”, p. 107-108. Van Remoortere (J.), De verliezers. Een verhaal over de repressie. Tielt, Lannoo, 1985. 128 Van Remoortere (J.), De verliezers, p. 7. 126 127
32
“Pas veel later ben ik te weten gekomen dat zijn vader begin september een bom geld had gegeven aan de Witte Brigade. Het was maar een deeltje van wat hij had verdiend aan massale leveringen aan en werken voor de Duitsers. Maar Godfried Martens had wel goéd gegokt: hij noch de zijnen werden verontrust 129.” Hierin schuilt meteen ook kritiek op het verzet, want zij lieten mensen ontsnappen aan de repressie die hen wat te bieden hadden. Dit is geen dominante beeldvorming, maar we vinden ze toch terug in ‘De geheimen van het verzet’ van Pieter Dewever130. Net als in ‘De oorlog van Adriaan’ (1998) eindigt ook dit boek met wat historische achtergrondinformatie, al wordt die in dit boek niet geschreven door de auteur, maar door Paul Vandepitte. Ook hier zien we dat deze zogezegd objectieve achtergrondinformatie bijna even gekleurd is als het fictieve verhaal. De nadruk wordt namelijk duidelijk gelegd op twee zaken: de onzuivere beweegredenen van sommige verzetslieden én de oneerlijke straf van sommige kleine collaborateurs. Een heel ander beeld over het verzet vinden we in ‘Zand in de ogen’ (1986) van Jessy Marijn. Het boek gaat in tegen een stereotiep beeld van het verzet dat we in jeugdboeken als ‘De arend eet rijstpap vanavond’ (1992) terugvinden: de laffe verzetslieden die liever onschuldige mensen geëxecuteerd zien worden dan zichzelf aan te geven. Hoofdpersonage Stefan verzet hemel en aarde om terug naar België te keren om zich aan te geven wanneer hij hoort dat een vriend in zijn plaats in de gevangenis zit en opdraait voor zijn misdaad tegenover de Duitsers. Al vinden we ook de mening dat accommodatie de beste oplossing is terug in het boek. “Wat helpt het je tegen hen te verzetten? Dan krijgen ze natuurlijk voorgoed de pik op je. Op school is dat net eender. Je kunt veel beter gewoon doen wat de… machthebbers, om ze zo maar te noemen, van je vragen131.” Het beeld van de Duitsers is niet bepaald positief, maar er is wel ruimte voor nuance. Wanneer een jonge Duitse soldaat verongelukt in een auto-ongeluk veroorzaakt door het hoofdpersonage, hebben de andere familieleden zelfs medelijden met hem. Zelfs het hoofdpersonage Stefan voelt zich er slecht over om op zo’n laffe manier iemands leven te ontnemen. Hij is niet trots op wat hij gedaan heeft. “Hij had nog wel gehoord van jongens die een ravitailleringbureau binnenbraken om bonnen te stelen en ze dan uitdeelden aan de armen. Dat waren heldendaden in oorlogstijd! De zijne niet132!” Ook in dit boek is er ruimte voor een vriendschap die de grenzen van de ideologie overschrijdt, maar in tegenstelling tot in de meeste andere jeugdboeken wordt hier wel erkend dat het de vriendschap moeilijker maakt.
Van Remoortere (J.), De verliezers, p. 62. Dewever (P.), De geheimen van het verzet, p. 135. 131 Marijn (J.), Zand in de ogen. Tielt, Lannoo, 1986, p. 14. 132 Marijn (J.), Zand in de ogen, p. 32. 129 130
33
“Piets vader was Duitsgezind en Piet zelf lid van de Hitlerjugend. Dit was een teer punt in hun lange vriendschap133.” Dit verraadt misschien al dat het beeld van de collaboratie in dit boek niet zo positief is, wat op zich al vrij zeldzaam is voor een Vlaams jeugdboek. Zo worden collaborateurs getypeerd als laf en lui, mensen die nooit een deftige job hebben gehad. Op het einde van het verhaal is er dan weer wel ruimte voor een genuanceerde visie op de Duitsers, al is het wel heel onrealistisch. Nadat Stefan zichzelf komt aangeven, heeft de Duitse officier zoveel respect voor zijn daad, dat hij hem naar een kamp stuurt in plaats van de doodstraf te geven. Meer zelfs, hij overleeft de oorlog en komt terug. Een duidelijke boodschap van hoop dus en ook een morele boodschap voor de lezer, namelijk dat men altijd de verantwoordelijkheid voor de eigen daden moet opnemen. In ‘Waarom niet de waarheid?’ (1980) van Mireille Cottenjé volgen we de hele oorlog door de ogen van Paule, een jong meisje. Haar vader wordt op een avond opgepakt door de Duisters en daarna moeten Paule, haar broer en haar moeder zelf zien te overleven. Ondanks het feit dat het boek geschreven is vanuit het standpunt van een kind en dat de volwassenen in het verhaal proberen informatie achter te houden, getuigt het boek toch van een geëmancipeerd kindbeeld. Paule gaat immers op zoek naar de achtergehouden informatie door de volwassenen af te luisteren. Er is hier dus sprake van diffusie van de informatie: op verschillende momenten in het verhaal wordt informatie achtergehouden, maar deze lege plekken worden wel ingevuld door de zoektocht van Paule naar de waarheid134. Bovendien zijn niet alle volwassenen in het verhaal van mening dat Paule de waarheid niet aankan. Zo laat haar grootvader haar een illegaal krantje lezen waarin zeer gedetailleerd wordt uit de doeken gedaan hoe mensen gemarteld worden in Breendonk. Wat betreft de beeldvorming in dit boek zien we een vrij traditioneel positief beeld van het verzet, al wordt hier niet zoveel melding van gemaakt. Ook collaboratie komt niet centraal naar voren in het verhaal, maar een vriendin van Paule, Lucy, is wel verliefd op een Duitse soldaat. Eerst is Paule hier heel kwaad om, maar tegen het einde van het verhaal krijgt ze wel begrip. Ze vindt dat Lucy veel te hard gestraft wordt tijdens de repressie, want in de ogen van Paule was ze enkel verliefd en dat is geen misdaad. Dit is meteen ook een voorbeeld van de goedheid en het begrip die in de meeste jeugdboeken aan jonge kindprotagonisten worden toegeschreven135. Volgend citaat is de reactie van Paule als ze ziet wat ze tijdens de volksrepressie met Lucy doen.
Marijn (J.), Zand in de ogen, p. 34. Kokkola (L.), Representing the Holocaust, p. 27. 135 Vloeberghs (K.), “De oorlog en het kind”, p. 69. 133 134
34
“’Waarom,’ snikte ik, ‘waarom moeten ze zich gedragen als… als… MOFFEN136?’” In de Vlaamse beeldvorming is er vaak kritiek gekomen op het feit dat het verzet, en dus de overwinnaars, tijdens de repressie even meedogenloos waren als de collaborateurs en de Duitsers tijdens de oorlog137. Kritiek op de repressie is een vaak voorkomend element in de Vlaamse jeugdboeken over de Tweede Wereldoorlog, zoals in de andere hoofdstukken ook nog zal blijken, maar van de collaboratie is zeker niet zo’n geïdealiseerd beeld geschetst in dit boek als in sommige andere jeugdboeken. De oom van Paule heeft gekozen voor het Oostfront en hoewel hij via zijn connecties Paules vader een keer uit de handen van de Duitsers heeft kunnen redden, wordt hij toch niet overdreven positief afgebeeld. Ook het beeld van de Duitsers is overwegend negatief, maar er is wel ruimte voor nuance wanneer Lucy vertelt over ‘haar’ Duitser. “En hij is de enige die niet brutaal deed tegen de joden. Hij heeft beslist een goed hart138.” Besluit In zowel Vlaanderen als Nederland zien we een (semi)autobiografische tendens in deze periode, die ook in het begin van de jaren ’90 nog zal doorwerken (cfr. infra). Dit zorgt in de meeste gevallen voor realistischere verhalen die vaak vanuit het perspectief van een kindprotagonist worden verteld. Dit resulteert echter in de meeste gevallen niet in het achterhouden van informatie voor de lezer, integendeel. De meeste jeugdboeken uit de jaren ’80 geven net blijk van een geëmancipeerd kindbeeld. Niet alleen gaan de kindprotagonisten vaak op eigen houtje op zoek naar de waarheid en blijkt uit het verhaal dat zij meer begrijpen dan de volwassenen soms denken. Ook de auteurs uit de jaren’ 80 houden er duidelijk vaker de mening op na dat kinderen niet altijd beschermd moeten worden van de waarheid. Qua beeldvorming over verzet en collaboratie is er geen eenduidige lijn te trekken. In Vlaanderen zien we over het algemeen een relatief positief beeld over de collaboratie, in het ene boek nadrukkelijker aanwezig dan in het andere, maar nog vaker en nadrukkelijker zien we kritiek op de repressie. Dit past perfect binnen de Vlaamse beeldvorming, aangezien die meer focust op de bestraffing van de collaboratie dan op de collaboratie zelf139. Vooral in de jeugdboeken met een sterk geïdealiseerd beeld van de collaboratie, zoals ‘De verliezers’ (1985), zien we ook duidelijke kritiek op het verzet, maar in het algemeen is er toch nog een positief beeld van het verzet. In Nederland daarentegen zien we een genuanceerder beeld van het verzet. Al blijven hier wel de typische
Hollandse
avonturenromans over de
Tweede Wereldoorlog
bestaan naast
genuanceerdere jeugdboeken. Ondanks het feit dat volgens Blok en Hersch het taboe rond de Cottenjé (M.), Waarom niet de waarheid? Antwerpen, Lotus Uitgeverij, 1980, p. 126. Dewever (P.), De geheimen van het verzet, p. 16. 138 Cottenjé (M.), Waarom niet de waarheid, p. 63. 139 Aerts (K.), “De bestraffing van de collaboratie”, p. 65. 136 137
35
NSB doorbroken wordt in de jaren ’80 zijn de meeste Nederlandse jeugdboeken nog zeer negatief over de collaboratie en is er weinig ruimte voor nuance. Wel is er in deze periode al beperkte aandacht voor andere soorten collaboratie dan de idealistische, namelijk de economische en de opportunistische140.
140
Wolfswinkel (R.), Tussen landverraad en vaderlandsliefde, p. 97.
36
Jaren ‘90: de Vlaamse jeugdauteurs vinden hun weg naar het thema van de Tweede Wereldoorlog. Nederland: ontmythologisering ook in de jeugdliteratuur? Als gevolg van het incident in Srebrenica, waar Nederlandse VN-soldaten niet hadden kunnen vermijden dat meer dan 8000 Bosnische mannen en jongens die onder hun bescherming stonden werden gedeporteerd en vermoord, kwam er in Nederland aandacht voor een nieuw element binnen de herinneringscultuur met betrekking tot de Tweede Wereldoorlog, namelijk de notie van de bijstanders. Daarnaast is volgens sommigen de val van de Berlijnse Muur het officiële startpunt van een ontmythologisering van het Nederlandse beeld over de Tweede Wereldoorlog, aangezien na jaren van dominantie van de officiële, nationale herinnering het einde van de Koude Oorlog ook de mogelijkheid tot herziening van de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog in heel West-Europa bood. Die verandering in de herinneringscultuur zou dit keer, in tegenstelling tot bij vorige momenten van kritiek, wel doordringen bij het grote publiek. Op die manier ontstond een complexere en meer inclusieve herinneringscultuur die eindelijk ruimte liet voor studies rond collaboratie141. Bovendien werd de uniciteit van de Tweede Wereldoorlog in vraag gesteld in de jaren ’90, aangezien nog steeds oorlogen en genociden plaatsvinden op dat moment. In de jeugdliteratuur zien we dan ook steeds meer nadruk op een actuele link met het heden in boeken over de Tweede Wereldoorlog. Al vinden we die actuele link ook al terug in jeugdboeken uit eerdere periodes, zoals ‘Oorlogswinter’ (1972)142. Die actuele link vinden we echter niet terug in ‘De Vos van de Biebosch. Jacht op een verrader’ (1990) van Ad van Gils. Het boek toont heel wat gelijkenissen met de avonturenboeken over de Tweede Wereldoorlog die net na de oorlog zijn gepubliceerd. Het verhaal gaat over Dirk, een doodgewone jongen die samen met zijn vrienden verzetsklussen opknapt zonder echt in het verzet te zitten. Dit deel van de trilogie gaat specifiek over de jacht van Dirk en zijn vrienden op een collaborateur die Dirks Joodse vriendin probeerde op te pakken. Het gevecht van de held tegen de überschurk dus, een veel scherpere tegenstelling tussen goed en slecht heb ik in geen enkel jeugdboek gevonden uit deze periode. Tegenover de vroegere avonturenboeken zijn er wel enkele verschillen. Zo wordt in dit boek net als in ‘Oorlogswinter’ (1972) het spannende verhaal genuanceerd door duidelijk te zeggen dat oorlog niet spannend is, maar een ellende, als het ware om de kinderen geen te positief beeld van de oorlog te doen krijgen, maar dit is toch ook weer een voorbeeld van het feit dat dit boek vooral de trends volgt van vorige decennia. In het algemeen toont dit boek een zeer geïdealiseerd
141 142
De Keizer (M.) en Plomp (M.), Een open zenuw, p. 13 en p. 16-19. Abbink (F.F.L.), Van Engelandvaarders tot Oorlogswinter, p. 21 en p. 69.
37
beeld van het verzet en een heel negatief beeld van de collaboratie, maar dat wil niet zeggen dat er op uitzonderlijke momenten in het boek geen plaats is voor een kleine nuancering. Zo vinden we ook in dit boek kritiek op de verzetslieden die pas op het einde van de oorlog zich aansloten, wanneer het grootste gevaar geweken was. “Onervaren mannen en jongens, die het als een avontuur beschouwen en die, nu de oorlog op een einde loopt, plotseling ook hun steentje willen bijdragen143.” Maar deze zeldzame nuanceringen hebben precies als doel om van het hoofdpersonage Dirk een echte held te maken, aangezien hij wel het hart op de juiste plaats heeft. Zo zien we ook dat Dirk niet meedoet aan de repressie en zich er zelfs voor schaamt, in tegenstelling tot in andere jeugdboeken waar vaak wel gewezen wordt op de negatieve rol die het verzet gespeeld heeft tijdens de repressie. “Er was ook een meisje bij dat omgang had gehad met Duitse soldaten. Ze was kaalgeknipt en haar verschijning lokte hoongelach uit. ‘Is dat nu nodig?’ vroeg Dirk zich gegeneerd af. ‘Nee, het is zelfs een beetje beschamend’ zei Jan de Zoete. ‘Maar het is wel begrijpelijk. De mensen hebben een uitlaatklep nodig om uiting te geven aan hun woede en verachting voor alles wat hen de afgelopen jaren is aangedaan. Zo’n meid is dan een makkelijk mikpunt144.” Dit bevestigt natuurlijk enkel het positieve beeld van het verzet, hier verpersoonlijkt in het edelmoedige hoofdpersonage Dirk. In hetzelfde fragment wordt er meteen begrip opgebracht voor het volk dat meedeed aan deze repressie, maar het lijkt zeer onwaarschijnlijk dat dit een beeldvorming was die tijdens die laatste dagen van de oorlog al bestond. Het is dus duidelijk een visie van de auteur die hierin verwerkt is, op basis van de kennis die hij in de jaren ’90 al had, misschien om het verhaal iets genuanceerder te maken. Bovendien is het vrij bevreemdend dat dezelfde hoofdpersoon die zich heel het verhaal wijdt aan de wraak op een collaborateur, zich hier afkeert van de repressie. Pogingen om het verhaal te nuanceren vinden we ook in de passage waar Dirk te maken krijgt met een verzetsman die gedwongen collaboreert omdat de Duitsers zijn gezin gevangen houden. Het is een volledig andere kijk op collaboratie en waarschijnlijk bedoeld door de auteur als tegengewicht voor de demonisering van landverraders in de rest van het verhaal. “Mannen en ook vrouwen die, om hun eigen hachje of dat van hun verwanten te redden, samenspannen met de bezetter. Niet alle mensen zijn helden, Dirk. Integendeel. De meesten willen alleen maar overleven, ten koste van alles145.”
Van Gils (A.), De Vos van de Biebosch. Jacht op een verrader. Alkmaar, Kluitman, 1990, p. 91. Van Gils (A.), De Vos van de Biebosch, p. 83. 145 Van Gils (A.), De Vos van de Biebosch, p. 179. 143 144
38
Dit fragment is meteen zeer opmerkelijk omdat het, in tegenstelling tot de rest van het boek, blijk geeft van een beeldvorming die pas later ingang vindt bij het publiek, namelijk die van de grote grijze massa die zich afhankelijk van de situatie verzette of collaboreerde en vooral wou overleven146. Dit is vooral opmerkelijk omdat de rest van het verhaal net een beeldvorming opwekt die zeer zwart-wit is en eigenlijk al achterhaald is in de jaren ’90. In dit boek zien we trouwens, net als in ‘Als oorlog echt is’ (1991) van Dolf Verroen en ‘De arend eet rijstpap vanavond’ (1992) van Julien Van Remoortere een blijvende trend uit de jaren ’80, namelijk de autobiografische trend. Alle drie zijn het jeugdboeken waarin auteurs vertellen over hun eigen ervaringen tijdens de Tweede Wereldoorlog, al dan niet deels verzonnen. Zo wordt op het einde van ‘De Vos van de Biebosch’ (1990) uitgelegd dat één van de personages, Martien Van Lent, gebaseerd is op een echt persoon en dat zijn kleinzoon heeft meegewerkt aan het verhaal. Bovendien wordt ook in de informatie over de auteur even iets gezegd over de eigen oorlogservaringen van Ad Van Gils. ‘De arend eet rijstpap vanavond’ (1992) is geschreven als een soort dagboek vanuit het standpunt van Jan, een jongen die opgroeit tijdens de Tweede Wereldoorlog, en de lezer weet slechts evenveel als Jan. Daartegenover valt het op in ‘Als oorlog echt is’ (1991) dat de schrijver duidelijk blijk geeft van een beeldvorming die pas later ingang vond. Hij vermengt dus zijn eigen ervaringen tijdens de Tweede Wereldoorlog met kennis die hij pas later heeft opgedaan. Dit zorgt voor een onrealistisch beeld van de oorlog. Zoals hiervoor al gezegd zien we in deze periode de opkomst van de notie van de bijstander en dat komt duidelijk aan bod in dit boek, maar dit maakt meteen ook duidelijk dat er sprake is van een retrospectief standpunt, aangezien dat beeld tijdens de Tweede Wereldoorlog zelf nog niet aanwezig was. “De meeste mensen hielpen hem (Hitler nvdr.) door niets te doen, door al die moorden gewoon te laten gebeuren147.” Het beeld van het verzet wordt ook sterk bepaald door de beeldvorming uit de periode waarin het boek geschreven werd, aangezien de nadruk in het verhaal ligt op kleine daden van verzet in plaats van heldendaden, een duidelijke nuancering die vanaf deze periode ook in de jeugdliteratuur begint door te breken. “Nu zou je misschien kunnen denken dat mijn ouders echte oorlogshelden zijn geworden, maar dat is niet zo. Ze hebben wel gedaan wat binnen hun kleine mogelijkheden lag148. De zwart-wit scheiding tussen goed en fout begint dus langzaamaan te verdwijnen. Er komt ruimte voor grijs en voor nuance langs beide kanten: niet alle verzetslieden waren helden en niet
Eefting (H.), Collaboratie, landverraad en heldendaden, p. 10. Verroen (D.), Als oorlog echt is. Amsterdam, Leopold, 1991, p. 11. 148 Verroen (D.), Als oorlog echt is, p. 12. 146 147
39
alle collaborateurs waren schurken149. Het hoofdpersonage is in dit verhaal eigenlijk de auteur zelf want hij laat zichzelf als personage vertellen over zijn eigen herinneringen. Wanneer hij het over een goeie of een foute heeft, staat dit tussen aanhalingstekens. Naast nuancering van het verzet en nuancering van de geallieerden (een bombardement was ‘een vergissing van de Engelsen’) is er in dit boek ook plaats voor medelijden met de Duitsers. “’Die gaan Duitsland bombarderen,’ zeiden ze opgelucht nu het gevaar voorbij was. ‘Goed zo.’ Ze zeiden nooit: ‘Wat zielig voor die Duitse kindertjes.’ Het was oorlog. Hoe minder zielen bij de vijand, hoe meer vreugd150.” Ook het beeld over collaboratie is genuanceerd, al blijft het wel realistischer dan sommige andere boeken, want ondanks het feit dat ook in dit boek sprake is van een vriendschap over de ideologische grenzen heen tussen de auteur en de zoon van een collaborateur, beseft de auteur wel dat onder de omstandigheden van de oorlog zo’n vriendschap niet kan standhouden, in tegenstelling tot bij bijvoorbeeld ‘Barst’ (2005) waar vriendschap alle omstandigheden overwint (cfr. infra). “Zijn ouders hadden een fietsenwinkel en waren vóór de Duitsers. Misschien hebben ze wel nooit iemand kwaad gedaan, maar het feit dat ze de Duitsers veroordeelden was al kwaad genoeg151.” Het boek past ook binnen de trend van het leggen van een actuele link in boeken over de Tweede Wereldoorlog, aangezien het nawoord van de auteur wordt ondertekend met ‘vrijdag 23 november 1990, bijna twee maanden voor het uitbreken van de Golfoorlog152’. Het is dus een genuanceerd boek en duidelijk een product van de beeldvorming uit de jaren ’90, maar doordat de auteur over zijn eigen herinneringen vertelt, wordt de indruk gewekt dat zo’n genuanceerde beeldvorming over collaboratie en verzet al bestond tijdens de Tweede Wereldoorlog, wat natuurlijk niet klopt. In het boek zit geen klassieke verhaallijn, het is eerder een losse verzameling van herinneringen. Daarentegen zit er wel meer structuur in ‘De arend eet rijstpap vanavond’ (1992) dat geschreven is als een oorlogsdagboek, los gebaseerd op het oorlogsdagboek van de auteur zelf. Net als bij heel wat jeugdliteratuur over de Holocaust wordt er op het einde van het boek in een nawoord van de auteur uitgelegd dat het boek gebaseerd is op eigen herinneringen, maar dat fantasie ook wel een rol speelde153. Het boek concentreert zich vooral op het verzet, aangezien Jans broer daar lid van is en daardoor moet onderduiken. Jans vader wordt opgepakt als gijzelaar wanneer het verzet een Duitse trein opblaast, maar wordt terug vrijgelaten door tussenkomst van Jans leraar, een collaborateur. Het boek heeft een open einde, aangezien de lezer Seberechts (F.), Ieder zijn zwarte. Verzet, collaboratie en repressie. Leuven, Davidsfonds, 1994, p. 71-72. Verroen (D.), Als oorlog echt is, p. 23. 151 Verroen (D.), Als oorlog echt is, p. 37. 152 Verroen (D.), Als oorlog echt is, p. 52. 153 Kokkola (L.), Representing the Holocaust, p. 2. 149 150
40
niet te weten komt wat er met de andere gijzelaars gebeurd. Net als bij ‘Als oorlog echt is’ (1991), waar we in het nawoord te weten komen dat twee Joodse onderduikers het niet hebben overleefd, zitten we dus ook hier niet echt met een ‘happy end’, al overleeft Jans vader het wel. Toch geven beide boeken blijk van een geëmancipeerd kindbeeld en lopen ze in zekere zin voor op de jeugdliteratuur over de Holocaust, waar pas sinds de tweede helft van de jaren ’90 de auteurs de grenzen beginnen op te zoeken154. Het beeld dat men van het verzet geeft in dit boek is dubbel. Langs de ene kant kijkt Jan enorm op naar zijn broer en vindt hij het allemaal spannend, maar langs de andere kant heeft hij ook veel schrik voor het lot van zijn broer. Bovendien is er nog Peterenpeet, de grootvader van Jan, die zijn afkeer voor het verzet niet onder stoelen of banken steekt. “Ik bedoel: al dat gedoe van witte brigade en geheim leger en zo? Ze schieten twee moffen dood, laten een trein ontsporen, straks is alles weer opgeruimd en pakken de Duitsers een aantal gijzelaars op. Wat heeft het verzet dan bereikt155?” De nadruk ligt dus op de negatieve gevolgen van het verzet, wat meteen ook resulteert in een negatief beeld over het verzet. Daarentegen is er een vrij positief beeld over de collaboratie te vinden in dit boek, aangezien de vader van Jan vrijgelaten wordt door de Duitsers na tussenkomst van een collaborateur. “’Zwart of moffenbroeder, hij is een goed mens’, galmde Peterenpeet. ‘Wie hem straks, als de Amerikanen en de Engelsen ons bevrijd hebben, kwaad wil doen, die zal mij op z’n weg vinden156.’” Geen zwart-wit schets van de situatie dus, al wordt dat ook in dit boek er soms iets te dik opgelegd. Maar als we dit Vlaamse jeugdboek over de hele lijn bekijken komen we toch weer uit bij het overwegend positieve beeld van de collaboratie en de kritiek op het verzet, zoals in de meeste Vlaamse jeugdboeken. Vlaanderen: tegenstrijdige meningen over de collaboratie Het verzet is lang afwezig geweest in het dominante beeld over de Tweede Wereldoorlog in Vlaanderen, omdat de collaborateurs, en vooral de repressie, lang alle aandacht hebben opgeëist. Dit kwam vooral door een afwezigheid van uitgesproken Vlaamsgezinde verzetslieden, waardoor men in de Vlaamse herinneringscultuur meer aandacht had voor een vergoelijkend ideaalbeeld van de collaboratie157. Wanneer het verzet dan toch aanwezig was in films en romans werd de heldhaftigheid ervan gerelativeerd, zoals daarjuist al gezien met betrekking tot ‘De arend eet Vloeberghs (K.), “De oorlog en het kind”, p. 71. Van Remoortere (J.), De arend eet rijstpap vanavond. Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 1992, p. 81. 156 Van Remoortere (J.), De arend eet rijstpap vanavond, p. 98. 157 De Wever (B.), “Goede Belgen, foute Vlamingen, grijze Nederlanders.”, p. 58 en Aerts (K.), “De bestraffing van de collaboratie.”, p. 58. 154 155
41
rijstpap vanavond’ (1992)158. Ook in ‘Land in oorlog’ (1994) van Paul Kustermans komt verzet aan bod, maar ook collaboratie. Het is duidelijk een boek dat een totaalbeeld van de oorlog wil bieden en hoewel dit het verhaal zeker spannend maakt, zorgt het ook voor een weinig realistisch beeld door de hoeveelheid aan dingen die dit ene gezin in de Tweede Wereldoorlog allemaal overkomt. Het gezin bestaat uit Bavo, die kiest voor het verzet, Lode, die naar het Oostfront trekt, Astrid, waarvan de vriend ook kiest voor de SS, maar die zelf uiteindelijk toch voor het verzet gaat en Silke, het jongste zusje. Bovendien komt tijdens de oorlog hun Canadese neef Alex bij hen terecht nadat hij met zijn parachute uit zijn vliegtuig is gesprongen en ‘toevallig’ in het dorp belandt waar hij nog familie heeft wonen. Alles samen is het een beetje te toevallig om geloofwaardig te zijn, maar het is wel interessant als casus in dit onderzoek naar beeldvorming, omdat het van zo veel aspecten van de oorlog een beeld schetst. Discussies tussen Bavo en Lode over hun keuzes tijdens de oorlog geven de perfecte kans om heel wat geschiedenis en verklaringen te verwerken in het boek, al wordt het verhaal daardoor soms te belerend. De collaboratie van Lode verklaart hij op een typische manier, namelijk door te wijzen op de voordelen die de Duitsers kunnen bieden voor Vlaanderen en het feit dat communisme het enige alternatief is159. “Wie tegen Duitsland kiest, kiest vóór Rusland, vóór het goddeloze communisme160.” Ook voor Marijn, de vriend van Astrid wordt de keuze voor de Duitse kant verklaard door een haat voor de Belgische staat. Zij hebben namelijk bij het begin van de oorlog hem en zijn vader opgepakt omdat ze Vlaamsgezind waren en zijn vader werd dan ook geëxecuteerd tijdens het bloedbad van Abbeville. Dit past in de Vlaamse beeldvorming waarbij de politiek-ideologische collaboratie gelijkgesteld wordt aan de verdediging van het Vlaamse belang en waarbij de repressie gelijkgesteld wordt aan een afrekening met Vlaamsgezinden161. Het is meteen wel duidelijk dat de nadruk ligt op de verzachtende omstandigheden van de collaboratie, iets wat niet verwonderlijk is in een Vlaams jeugdboek. Er wordt ook de nadruk gelegd op het feit dat Lode en Marijn op zich goede mensen zijn en ook goede dingen doen. Zo zorgt de keuze van Lode er wel voor dat Bavo niet verdacht wordt van verzetsdaden en Marijn waarschuwde enkele jongens dat ze zouden opgepakt worden, zodat zij konden ontsnappen. Het is nodig om aan te tonen dat er aan de foute kant ook gewetensvolle en genuanceerde mensen waren, maar men moet het er niet te dik opleggen162. Een duidelijk geïdealiseerd en eenzijdig beeld van de collaboratie dus, want er wordt enkel aandacht geschonken aan Oostfronters en niet aan andere aspecten van de Beyen (M.), “Zwart wordt van langs om meer de Vlaamsgezinde massa.”, p. 110. Sax (A.), Voor Vlaanderen, Volk en Führer, p. 17. 160 Kustermans (P.), Land in oorlog. Appeldoorn, Uitgeverij Altiora Averbode, 1994, p. 85. 161 De Wever (B.), “De collaboratie in Vlaanderen”, p. 47. 162 Engelen (T.), “Goed en kwaad”, p. 87. 158 159
42
collaboratie. Het is duidelijk dat Kustermans sympathie probeert op te wekken voor de Vlaamsgezinde collaborateurs163. En ook het beeld van de Duitsers wordt genuanceerd in het boek. “Als het een echte nazi is of iemand die mensen verklikt… maar elke soldaat is toch geen nazi. Daar zitten ook jongens en mannen tussen die gedwongen werden naar het leger te gaan164.” Bij een geïdealiseerd beeld van de collaboratie hoort natuurlijk een wreed beeld van de repressie en dat is zeker aanwezig in dit boek. Astrid, die haar ingezet heeft voor het verzet, wordt vernederd en opgesloten in de gevangenis omdat haar vriend en haar broer Oostfronters zijn. Dit door toedoen van een zwarthandelaar die zelf meegewerkt heeft met de Duitsers en niet uit idealisme, maar voor eigen gewin. “Al die oorlogsjaren hadden de Stukkensen zich verrijkt op de zwarte markt, ze hadden de mensen hun laatste bezittingen afgetroggeld, ze hadden Duitsers omgekocht, geheuld met controleurs en feldwebels, de dochters waren naar feestjes in de stad geweest, opgetuigd als paradepaardjes, ze hadden daar met Duitse officieren gedanst en gedronken en wie weet wat nog meer uitgehaald, en nu…165” Als we de verschillende Vlaamse jeugdboeken en hun beeldvorming over collaboratie bekijken, valt meteen op dat vooral over zwarthandelaars en opportunistische collaborateurs een heel negatieve beeldvorming bestaat, terwijl voor de idealistische collaboratie vaak naar excuses wordt gezocht. Een verklaring hiervoor kan misschien zijn dat ze in jeugdboeken toch nog vaker kiezen voor één slechterik, terwijl de hoofdpersonages waar men zich mee kan identificeren toch intrinsiek goed zijn en slechts door de verkeerde omstandigheden foute dingen doen. Ook van het verzet wordt een beeld geschetst dat vrij typisch is voor een Vlaams jeugdboek, al komt het ook wel terug in sommige Nederlandse jeugdboeken. De nadruk wordt gelegd op mensen die pas op het einde van de oorlog bij het verzet gaan en hoog van de toren blazen. “Nu de oorlog voor de Duitsers verloren is, schieten de weerstandsgroepen als paddenstoelen uit de grond. Vijf mannen hier, zeven ginder. Vaak zijn het nog pubers. Ze hebben een wapen en denken dat ze helden zijn als ze iemand vanuit een nederlaag neerschieten166.” Daarnaast is ook het traditionele, heldhaftige beeld van het verzet aanwezig in dit boek, met name als men het heeft over de zaken die Astrid en Bavo gedaan hebben tijdens de oorlog, maar ook in dit boek komt het beeld naar voren van de laffe verzetslui die zich nooit aangeven om de executie van de onschuldige burgers te vermijden. Het verhaal kent geen ‘happy end’, want het jongste zusje Silke wordt vermoord op straat door mensen die het ‘zwarte’ gezin willen kwetsen, niet wetende dat twee van hen in het verzet zitten. Ook in de epiloog komen we te weten dat Van der Pennen (W.), “Dat was oorlog, kind”, p. 44. Kustermans (P.), Land in oorlog, p. 181. 165 Kustermans (P.), Land in oorlog, p. 267. 166 Kustermans (P.), Land in oorlog, p. 256. 163 164
43
Martijn de oorlog niet heeft overleefd, dat zijn zus niet aan werk geraakt omdat ze tijdens de repressie even in de gevangenis heeft gezeten en dat Lode veroordeeld wordt tot dertien jaar dwangarbeid. Het is duidelijk dat de auteur zijn lezers vrij hoog inschat en verwacht dat ze wel wat aankunnen, want er wordt geen informatie achtergehouden. Ook in zijn beschrijving van de jonge hoofdrolspelers zien we dit, want zij nemen stuk voor stuk een zeer volwassen houding aan167. Net als in ‘Oorlogswinter’ (1972) en ‘De Vos van de Biebosch’ (1990) zien we ook in dit boek de boodschap terugkeren dat oorlog niet spannend is. “Auteurs van oorlogsromans maken de oorlog mooi en spannend en avontuurlijk, een zaak voor stoere mannen. Ik word woest als ik dat lees. Je maakt geen literatuur over oorlog, je zoekt geen mooischrijverij. Als je een boek over de oorlog schrijft, dan schrijf je over de miserie, over de vuiligheid, over de waanzin168.” ‘De oorlog van Adriaan’ (1998) van Gaston Van Camp toont zo mogelijk een nog sterker geïdealiseerd beeld van Oostfronters. We volgen het verhaal van de 18-jarige Adriaan Schepens en doordat alles vanuit zijn standpunt wordt verteld is het praktisch onmogelijk om geen sympathie te krijgen voor hem. Het verhaal is in grote lijnen hetzelfde als in alle Vlaamse jeugdboeken over Oostfronters: een Vlaamsgezinde jongen wordt door een Vlaamsgezinde leerkracht (of priester) overtuigd met valse beloftes en preken over het goddeloze gevaar van het communisme om aan het Oostfront te gaan vechten, maar eens daar blijkt het een hel. “Hij was al lang niet meer de Adriaan van het Kleine Seminarie, laaiend van enthousiasme voor het Groot-Germaanse Rijk, de kop dolgedraaid door Duitse propaganda. Ooit was het Oostfront een verre, romantische droom geweest. Een ideaal dat zijn leven zou vullen: vechten tegen de goddeloze communisten. Nu keek hij met andere ogen naar het Oostfront169.” De nadruk wordt in dit boek enorm gelegd op de jonge leeftijd en de naïviteit van het hoofdpersonage en alle schuld wordt eigenlijk aan de leerkracht, die hem overtuigde, toegeschreven. Het is een verhaal dat zeker kan gebaseerd zijn op bestaande gevallen, want er waren wel degelijk heel wat jongeren die overtuigd werden door leerkrachten of geestelijken om naar het Oostfront te trekken, maar het blijft een eenzijdige beeldvorming170. Het verhaal doet heel erg denken aan de verhaallijn van Ward in ‘Allemaal willen we de hemel’ (2008). Al volgen we hier enkel het verhaal van Adriaan, wat de sympathie voor hem als hoofdpersonage enkel vergroot. Alweer geen ‘happy end’ aan dit verhaal. Het is duidelijk dat de jaren ’90 de periode is dat dit taboe wordt doorbroken, al vinden we in de jaren ’00 wel weer heel wat boodschappen Joosen (V.), Het “nieuwe” probleemboek. Les in de cursus ‘Ontmoetingen in de jeugdliteratuur’, 22 april 2013. Kustermans (P.), Land in oorlog, p. 157. 169 Van Camp (G.), De oorlog van Adriaan. Appeldoorn, Uitgeverij Altiora Averbode, 1998, p. 44. 170 Corijn (E.), “Met welk verleden wil Vlaanderen de toekomst tegemoet?”, in: Corijn (E.) (ed.), Collaboratie in Vlaanderen, p. 17. 167 168
44
van hoop. Adriaan sterft aan het Oostfront en op het einde van het boek is er absoluut geen plaats voor hoop. Net als in de meeste jeugdboeken over de Holocaust is er ook op het einde van het boek aandacht voor historische achtergrondinformatie en hoeveel van het verhaal verzonnen is, iets wat we ook al zagen bij ‘De arend eet rijstpap vanavond’ (1992)171. Wat wel opvalt, is dat Gaston Van Camp zelfs bij die historische achtergrond, die toch een grotere objectiviteit claimt dan een fictief verhaal, zijn mening niet onder stoelen of banken kan steken, zoals blijkt uit volgend citaat: “Ze kregen een zware rekening gepresenteerd, wat hun motief ook was geweest om naar het Oostfront te vertrekken172.” Hieruit blijkt dat de auteur duidelijk medelijden en sympathie probeert te wekken voor de Oostfronters en dat hij daarbij wijst op de willekeur van de repressie. Pas in zijn nawoord brengt hij een kleine nuance aan door te zeggen dat niet iedereen een idealist zoals Adriaan was, maar dat sommigen om ‘minder fraaie redenen’ naar het Oostfront trokken. Ook het laatste boek dat zal besproken worden uit de jaren ’90 is er één over collaboratie, al is het wel vanuit een andere invalshoek. ‘Vallen’ (1994) van Anne Provoost vertelt het verhaal van een jongen die samen met zijn moeder na de dood van zijn grootvader de zomer in zijn huis gaat doorbrengen en daar dankzij Caitlin, die in het klooster ernaast logeert, heel wat dingen over zijn grootvaders verleden te weten komt. Zijn grootvader had namelijk tijdens de Tweede Wereldoorlog ondergedoken Joden in het klooster aangegeven bij de Duitsers. Het boek geeft slechts een beperkt beeld van de collaboratie tijdens de Tweede Wereldoorlog, aangezien het niet het hoofdthema van het verhaal is, maar slechts deel van de scène waartegen het echte verhaal van Lucas zich afspeelt. Het boek maakt een duidelijke link met de actualiteit, want net vanwege het collaboratieverleden van zijn grootvader, waar hij zelf nog niks van afweet, geraakt Lucas betrokken bij plaatselijke neonazistische jongeren, die strijden tegen een nieuw opvangtehuis voor asielzoekers173. “Je grootvader was een groot man. Ze hebben hem door het slijk gesleurd, maar voor ons blijft hij een lichtend voorbeeld174.” Er is dus een duidelijke link tussen de nazi-ideologie en de actuelere vreemdelingenhaat. De achterliggende boodschap van het boek is dan ook dat racisme iets van alle tijden is en dat hoewel de Tweede Wereldoorlog al een tijdje achter de rug is, we er toch nog steeds voor moeten opletten. Ondanks het feit dat deze neofascisten de daden van Lucas’ grootvader ophemelen, is het voor de lezer toch erg duidelijk dat dit de ‘foute’ mening is en dus is de beeldvorming rond Kokkola (L.), Representing the Holocaust, p. 2. Van Camp (G.), De oorlog van Adriaan, p. 116. 173 Van der Pennen (W.), “Dat was oorlog, kind”, p. 45. 174 Provoost (A.), Vallen. Antwerpen, Uitgeverij Houtekiet, 1994, p. 63. 171 172
45
collaboratie toch overduidelijk negatief in dit verhaal. Lucas probeert zijn grootvader nog te verdedigen door te zeggen dat hij enkel gehoorzaam was door illegale praktijken aan te geven en dat hij kwaad was omdat er voedsel naar de onderduikers ging terwijl zijn eigen dochter stierf aan ondervoeding tijdens de oorlog, maar Caitlin opent hem de ogen en doet hem inzien dat zijn grootvader een groot voorstander was van het nazisme en zelfs na de oorlog de Holocaust minimaliseerde. Het verhaal is een duidelijk voorbeeld van een chronologische verplaatsing, een strategie die we ook terugvinden in de jeugdliteratuur over de Holocaust. Een cruciaal element wordt achtergehouden voor de lezer, namelijk wat zijn grootvader heeft gedaan tijdens de oorlog, en Lucas gaat er als een soort detective naar op zoek. Zo komt stukje bij beetje de waarheid aan het licht en pas tegen het einde van het verhaal kom je als lezer te weten dat Caitlins moeder één van de Joodse onderduikers was. Maar ondanks het feit dat er wat informatie tijdelijk achtergehouden wordt is het toch geen boek dat kinderen afschermt van de harde realiteit, aangezien het gruwelijke verhaal uiteindelijk toch ook voor de lezer bekend wordt gemaakt. Besluit De jaren ’90 is de periode van de doorbraak van het geëmancipeerd kindbeeld, zowel in Nederland als in Vlaanderen. Steeds minder informatie wordt achtergehouden voor de jonge lezers en steeds meer gruwelijke details worden verwerkt in de jeugdboeken. Hiermee loopt de jeugdliteratuur over collaboratie en verzet ietsje voor op de jeugdliteratuur over de Holocaust, waar we diezelfde doorbraak pas tegen het einde van de jaren ’90 waarnemen. Daarnaast zijn er duidelijke verschillen tussen Vlaanderen en Nederland. Terwijl in Nederland de aandacht vooral gevestigd wordt op het verzet, met steeds meer nadruk op nuance, zien we in het overgrote deel van de Vlaamse jeugdboeken een positief beeld van de collaboratie, vooral de idealistische collaboratie van Oostfronters. Wat wel zowel in Nederlandse als Vlaamse jeugdboeken terugkomt is de kritiek op twee groepen uit de Tweede Wereldoorlog, die vaak als de überslechteriken worden gekarakteriseerd: de zogenaamde ‘septemberweerstanders’ en de zwarthandelaars. Verder kunnen we concluderen dat zowel in Nederland als in Vlaanderen de algemene beeldvorming niet volledig terug te vinden is in de jeugdliteratuur uit deze periode. In Nederland komt er ruimte voor wetenschappelijke studies over de collaboratie tijdens de Tweede Wereldoorlog, maar nog niet voor jeugdboeken over de collaboratie. Ondanks een ietwat genuanceerd beeld van collaboratie in ‘Als oorlog echt is’ (1991) blijft het verzet het centrale thema van de meeste Nederlandse jeugdboeken. In Vlaanderen komt er in de beeldvorming na jaren van afwezigheid aandacht voor het verzet, maar hier zien we dan vooral de collaboratie op een zeer geïdealiseerde manier aan bod komen in de jeugdboeken. In Vlaanderen is er dus weinig 46
evolutie in de representatie in de jeugdliteratuur en ook in Nederland zien we nog te veel het heldhaftige verzet als cliché in de jeugdliteratuur. Enkel op vlak van kindbeeld wordt in deze periode een grote evolutie waargenomen met een stijgend aantal boeken zonder ‘happy end’.
47
Jaren ’00: een overvloed aan boeken Nederland: ‘grijze’ jeugdliteratuur? Een belangrijk boek dat vooral de beeldvorming in Nederland heeft beïnvloed in deze periode is ‘Grijs verleden’ van Chris Van der Heijden uit 2001. Het beeld dat hierin geschetst wordt, namelijk dat de meesten gebalanceerd hebben tussen collaboratie en verzet afhankelijk van de situatie, dringt in dit decennium pas echt door bij het grote publiek175. Er is nu meer afstand tot de gebeurtenissen doordat het grootste deel van de samenleving de oorlog niet meer heeft meegemaakt en ook niet meer gelinkt is aan de gebeurtenis via hun ouders. Hierdoor kan een genuanceerder beeld ontstaan176. Het is dan ook de vraag in hoeverre dit beeld ook is doorgedrongen in de jeugdliteratuur. In ‘De drie mannen van Eva’ (2006) van Theo Engelen wordt er gefocust op de gevolgen van de oorlog. Bij een verzetsdaad loopt er iets mis en Eva wordt doodgeschoten terwijl haar vriend Willem enkel lijdzaam kan toekijken. De rest van het boek laat zien dat het niet goed komt daarna. Willem trouwt met de zus van Eva, die hij leert kennen op de begrafenis, maar hij wordt een gewelddadige echtgenoot en vader. Zijn zoon wordt hierdoor een zeer schuchtere jongen met een angststoornis en pas op de begrafenis van Willem komt zijn kleinzoon Leon achter de hele waarheid. Het boek gaat dus eigenlijk over de manier waarop de Tweede Wereldoorlog nog generaties lang een invloed heeft gehad. Het jonge publiek wordt hier niet beschermd met een ‘happy end’, integendeel! Willem is nooit hersteld van de gebeurtenissen tijdens de oorlog en heeft zijn frustraties uitgewerkt op zijn familie. Dit is een heel andere plot dan in de meeste jeugdboeken en daardoor ook realistischer, want deze kant van het verhaal moet ook vertegenwoordigd zijn in de jeugdliteratuur. Wat betreft het beeld van collaboratie en verzet is dit niet zo genuanceerd als men zou verwachten aan de hand van de algemene beeldvorming. Het verhaal laat vaak uitschijnen dat de meeste collaborateurs zwakke mensen zijn die collaboreren om van de macht te kunnen profiteren. “Een nietsnut die al jaren van het ene tijdelijke baantje naar het andere verhuist. En nu, met zijn uniform aan, keek hij alsof hij de baas was in de stad177.” Dit is in strijd met de huidige beeldvorming in Nederland, die genuanceerder is en collaborateurs afbeeldt als gewone mensen178. Van het verzet wordt wel een genuanceerd, maar een beperkt
Van der Heijden (C.), Grijs verleden, p. 162. Abbink (F.F.L.), Van Engelandvaarders tot Oorlogswinter, p. 22. 177 Engelen (T.), De drie mannen van Eva. Amsterdam, Uitgeverij Sjaloom, 2006, p. 28. 178 Van der Boom (B.), “Mussert als redder van het vaderland. Apologie van een NSB’er.”, in: Geschiedenis magazine, 41 (2006), nr. 3, p. 53. 175 176
48
beeld geschetst. De verzetsgroep waar Willem in terechtkomt is goed georganiseerd en neemt geen roekeloze risico’s. “We zoeken ook geen helden, jongen. We zoeken mensen die weten welk gevaar ze lopen en dus geen domme dingen doen179.” Willem wordt goed voorbereid en ze leren hem zelfs schieten op een afgelegen plaats. Er waren zeker goed georganiseerde verzetsgroepen, maar ze waren natuurlijk niet allemaal zo. Er waren er ook bij die door amateurisme voor onnodige slachtoffers zorgden180. Het is wel al een hele stap vooruit sinds de avonturenromans van de jaren ’50 en ’60. Verzetslui zijn geen helden, maar gewone mensen. Bovendien is dit verhaal, met het wantrouwen van de verzetsgroep ten opzichte van nieuwe mensen en de grondige screening, veel realistischer dan ‘Het geheime leger’ (2003), waar een 13-jarig kind zomaar naar de vergaderingen van de verzetsgroep kan komen luisteren (cfr. infra). Kritiek komt er dan ook op de mensen die zich tegen het einde van de oorlog bij het verzet voegen en met de eer gaan lopen. “Ja, na de oorlog hadden ze een grote mond. Maar toen het erop aankwam181…” Het beeld dat we in het boek ‘Grijs verleden’ van Chris Van der Heijden terugzien, namelijk een grijze massa die toekeek, zien we ook in dit jeugdboek terugkeren. “Maar ja, we willen allemaal dat andere mensen het vuile werk opknappen en dat we zelf van een veilige afstand kunnen toekijken182.” Het boek sluit dus deels aan bij de algemene beeldvorming uit die periode, maar toont toch nog een relatief ongenuanceerd beeld van de collaboratie, al kan dit ook verklaard worden door het feit dat dit waarschijnlijk het heersende beeld was tijdens de oorlog. Het boek toont weinig tot geen gelijkenissen met de jeugdliteratuur over de Holocaust. Zoals reeds gezegd, wordt de lezer niet gespaard met een gelukkig einde en er wordt er ook geen informatie achtergehouden over de gebeurtenissen tijdens de oorlog, want het verhaal begint net met de cruciale informatie en gaat chronologisch verder. Wel eindigt het verhaal met een positieve boodschap, want Leons opzoekwerk over het verleden van zijn grootvader helpt zijn vader om alles te aanvaarden en brengt de hele familie dichter bij elkaar. ‘Oorlog zonder vader’ (2008) van Martine Letterie gaat ook over het verzet, maar dan vanuit een ander standpunt. Nadat Franks vader wordt opgepakt wegens zijn lidmaatschap van ‘de Vrienden van de Sovjet-Unie’, een communistische vereniging, moet Frank zorgen voor zijn familie. Het past binnen de genuanceerde beeldvorming, omdat het gaat over een familie die probeert te overleven tijdens de Tweede Wereldoorlog, niet over een strijd tussen helden en Engelen (T.), De drie mannen van Eva, p. 55. Eefting (H.), Collaboratie, landverraad en heldendaden, p. 54. 181 Engelen (T.), De drie mannen van Eva, p. 139. 182 Engelen (T.), De drie mannen van Eva, p. 41. 179 180
49
slechteriken. De nadruk ligt dan ook op kleine, symbolische daden van verzet, zoals de radio niet inleveren of een foto laten nemen door een Joodse fotograaf die van de Duitsers zijn beroep niet meer mag uitoefenen, een beeldvorming die vrij typisch is voor Nederland183. In het boek vinden we een zeer negatief beeld terug van de collaboratie, dat vooral gekleurd wordt door de ervaring van de hongerwinter, iets wat duidelijk een veel grotere invloed heeft gehad op de Nederlandse beeldvorming dan op de Vlaamse. “Landwachters, wat een stommelingen zijn dat. NSB’ers met een uniform aan. Lafaards. Frank wordt alleen al kwaad als hij naar ze kijkt. De macht die zij hebben… Sta je daar met je bij elkaar gescharrelde eten en zij kunnen het elk moment van je afpakken, zonder dat je er iets aan hebt kunnen doen. Alles voor niets. Rotzakken184.” Dat dit jeugdboek, net als de jeugdliteratuur over de Holocaust, een informerende functie heeft, kunnen we afleiden uit de extra informatie die je achteraan het boek kan vinden over Kamp Amersfoort, één van de kampen waar Franks vader heeft verbleven. We zien ook nog een andere gelijkenis met de jeugdliteratuur over de Holocaust, namelijk dat de kindprotagonist gekarakteriseerd wordt als goed tegenover de slechte volwassenen. Dit valt vooral op in het fragment waar Frank getuige is van het volk dat na de oorlog een NSB’er aanvalt. “Frank draait zich om, en loopt weg. Wat kinderachtig. Wat klein. Nu durven ze wel, met zijn allen tegen één185.” Naast twee boeken met het verzet als centraal thema, worden er ook twee boeken rond collaboratie besproken: ‘De eendenkooi’ (2009) van Ben Crom en ‘De Klap’ (2003) van J.J. Frinsel, waarvan het laatste boek verder bij de Vlaamse boeken wordt besproken vanwege de mogelijkheid tot vergelijking met ‘Allemaal willen we de hemel’ (2008). ‘De eendenkooi’ (2009) gaat over Max die op uitje met haar vader het oorlogsverleden ontdekt van haar Duitse overgrootvader, die na de oorlog in Nederland is blijven wonen. Max’ overgrootvader werkte als SS’er in kamp Westerbork en was verantwoordelijk voor de deportatie van de Joden, maar zorgde voor één van hen, Wertheim, wel voor kostbaar uitstel van deportatie door hem een baan aan te bieden bij de Ordedienst van het kamp. Het verhaal focust vooral op Wertheim, waar Max een goede band mee opbouwt en zo stukje bij beetje zijn verhaal ontdekt. Wertheim voelt zich enorm schuldig dat hij meegewerkt heeft aan de vernietiging van zijn eigen volk en zoekt na de oorlog afzondering in de eendenkooi, waar hij de eenden ringt als hij ze gevangen heeft en ze dan weer vrijlaat. Zijn doel is om 67330 eenden hun vrijheid te geven, even veel als het aantal Joden die hij op het transport naar de kampen heeft geholpen. Wanneer hij sterft voordat hij zijn doel bereikt, Van der Heijden (C.), Grijs verleden, p. 271. Letterie (M.), Oorlog zonder vader. Amsterdam, Leopold, 2008, p. 138. 185 Letterie (M.), Oorlog zonder vader, p. 174. 183 184
50
maken Max en haar vader de klus af. Van alle besproken boeken is dit het enige waarin de Holocaust zo centraal aan bod komt, omdat dat nu eenmaal niet het onderwerp van deze studie is, maar toch is het interessant om ook een boek aan bod te laten komen dat gaat over de collaboratie van de Joden, aangezien dit een vrij onderbelicht aspect van de Tweede Wereldoorlog is. Terwijl Max’ overgrootvader altijd was blijven beweren dat hij niet wist wat er met de Joden ging gebeuren, voelt Wertheim zich door en door schuldig en geeft hij als enige verklaring zijn drang om te overleven. “Weet je, in zo’n oorlog worden zaken snel complex. Fout en goed, schuldig en onschuldig, dat zijn begrippen als zwart en wit die niet vaak voorkomen. Het zit er meestal ergens tussenin. Een mens wil ook zo graag leven186.” Dit fragment maakt meteen ook duidelijk dat, net als bij heel wat andere boeken uit deze periode, er heel hard geprobeerd wordt om zich af te zetten van de vroegere zwart-wit tegenstelling in de jeugdliteratuur over de Tweede Wereldoorlog. Maar soms resulteert dit evengoed in een ongenuanceerd beeld, want wanneer men zo hard probeert om collaboratie niet te veroordelen, krijg je soms een te positief beeld, net als bij de Vlaamse beeldvorming. Daartegenover staat dan de overgrootvader van Max die kwistig strooit met de Duitse cliché-excuses als ‘wir haben es nicht gewusst’ en ‘befehl ist befehl’. “Ik diende mijn vaderland in het leger en had orders op te volgen, zoals alle soldaten. Je had geen keus187.” Net als in de Holocaustliteratuur voor kinderen wordt hier gebruik gemaakt van de techniek van de chronologische verplaatsing, waarbij een heel stuk informatie voor de lezer eerst wordt achtergehouden en pas gradueel ontdekt door het hoofdpersonage188. Een laatste gelijkenis met de jeugdliteratuur over de Holocaust is dat de kindprotagonist als goed gekarakteriseerd wordt. Max oordeelt niet over Wertheim en helpt hem zelfs, terwijl het bij Max’ vader veel langer duurt om naar Wertheims verhaal te willen luisteren uit angst dat zijn positieve beeld van zijn grootvader zal beschadigd worden. Het is natuurlijk redelijk logisch dat in dit boek zoveel gelijkenissen te vinden zijn met de Holocaustliteratuur, aangezien de Holocaust één van de thema’s is van dit boek.
Crom (B.), De eendenkooi. Amsterdam, Uitgeverij de Harmonie, 2009, p. 48. Crom (B.), De eendenkooi, p. 81. 188 Kokkola (L.), Representing the Holocaust, p. 27. 186 187
51
Vlaanderen: de vergoelijkende visie op de collaboratie is terug van (nooit) weggeweest In Vlaanderen zien we een terugkeer naar de vergoelijkende visie op de collaboratie, omdat men zo hard probeert er niet over te oordelen189. Een minderheid van de bevolking houdt trouwens nog steeds vast aan een positief ideaalbeeld van de collaboratie. Dit beeld zien we ook duidelijk terug in het jeugdboek ‘Allemaal willen we de hemel’ (2008) van Els Beerten. In dit adolescentenboek wordt het verhaal geschetst van Jef en Ward, twee vrienden tijdens de Tweede Wereldoorlog. Ward kiest ervoor om aan het Oostfront te gaan vechten en Jef twijfelt om mee te gaan. Maar op de avond dat Jef op zoek gaat naar Ward om hem te vertellen dat hij meegaat naar het Oostfront, doodt hij per ongeluk de verzetsstrijder Theo en schrikt hij daarbij andere collaborateurs af. Hij wordt onthaald als een held, maar het schuldgevoel knaagt. Zeker wanneer na de oorlog Ward de schuld krijgt van de moord op Theo en zelfmoord pleegt tijdens zijn proces. Het verhaal wordt afwisselend verteld vanuit het perspectief van Ward, Jef, Renée en Remi, waarvan de laatste respectievelijk de zus en de kleine broer van Jef zijn en geeft op deze manier blijk van verschillende visies en wereldbeelden190. Toch benadrukt het boek de motieven voor de collaboratie en wekt het vooral sympathie voor Ward. Zo wordt verteld dat hij misleid werd door valse beloften van de pastoor, net zoals vele andere Vlaamse jongens. “Die Albrechts is een regelrechte klootzak. Die brave jongens een oorlog aan hun broek praten, hoe durft hij191!” Een gelijkaardige verhaallijn kwam ook al terug in ‘De oorlog van Adriaan’ (1998). De jonge leeftijd van zowel Ward als Adriaan zorgt ervoor dat er heel wat begrip voor Oostfronters wordt opgeroepen doorheen het verhaal. Enkel als Renée of haar vader aan het woord zijn, hoor je een afkeurende kijk op de feiten. Renée is verliefd op Ward en kan geen greintje begrip opbrengen voor het feit dat hij haar achterlaat om aan het Oostfront te gaan strijden. Een gelijkaardig Nederlands jeugdboek is ‘De klap’ (2003) van J.J. Frinsel. Het gaat over een jongen die in een tehuis opgroeit en zich opgeeft als vrijwilliger voor het Oostfront om aan het tehuis te ontsnappen. Hij keert terug, zit enkele maanden in de gevangenis en probeert daarna zijn leven te hernemen. Maar wanneer hij een kleinzoon heeft die oud genoeg is om zijn levensverhaal te begrijpen twijfelt hij of hij het zou vertellen. Ik heb het niet hierboven samen met de andere Nederlandse boeken besproken, omdat het interessanter is meteen de vergelijking te maken met ‘Allemaal willen we de hemel’ (2008). Ondanks het feit dat er enkele opvallende verschillen zijn zoals het feit dat ‘De klap’ (2003) helemaal vanuit het perspectief van de collaborateur wordt verteld en het boek zijn hele leven volgt, zijn er ook enkele gelijkenissen. Zo schenken beide Sax (A.), Voor Vlaanderen, volk en führer, p. 18-19. Fret (L.), De historische roman. Les in de cursus ‘Ontmoetingen in de jeugdliteratuur, 29 april 2013. 191 Beerten (E.), Allemaal willen we de hemel. Antwerpen, Querido, 2008, p. 191. 189 190
52
boeken aandacht aan de gedachtegang van Oostfronters, maar benadrukken ze ook (te erg) de mogelijke excuses voor de keuze van deze collaborateurs. In ‘De klap’ (2003) komt er toch een iets genuanceerder beeld aan bod, omdat het hoofdpersonage meerdere keren zijn twijfels herhaalt of hij echt niet wist wat de nazi’s allemaal deden, of hij het gewoon niet had willen zien. “Was hij horende doof en ziende blind geweest? Of had hij zich horende doof en ziende blind gehouden192?” In ‘Allemaal willen we de hemel’ (2008) daarentegen wordt het hoofdpersonage als zeer naïef gekarakteriseerd en in het verhaal komt duidelijk naar voren dat hij pas beseft waar hij aan begonnen is, wanneer hij al niet meer terug kan. Dit past in de Vlaamse beeldvorming, aangezien door collaborateurs vaak gewezen werd op de valse beloften van de Duitsers als excuus voor hun keuze voor het Oostfront193. De repressie wordt in dit boek als wreed afgebeeld, wat ook bijdraagt tot de sympathie die men voelt voor het collaborerende hoofdpersonage. “Ze willen dat we vallen en dat we in onze val alles breken, zodat we vanzelf doodgaan, dan hoeven al die processen niet meer, al die veroordelingen, al die opsluitingen, dan raken de cellen leeg en kan iedereen weer adem halen194.” Al zien we wel een verandering in de beeldvorming terugkomen in het boek, namelijk de erkenning dat de repressie vooral vlak na de oorlog willekeurig en wreed was195. Onderstaand citaat wordt geplaatst in het jaar 1947 wanneer Ward zichzelf aangeeft. “Deze hier gaat misschien nog geluk hebben. Ze denken tegenwoordig na voor ze schieten196.” De repressie komt ook in ‘De klap’ (2003) aan bod, waar er (slechts) één hoofdstuk aan gewijd wordt, aangezien de hoofdpersoon na enkele maanden internering vrijkomt. In dit hoofdstuk biedt de auteur een genuanceerd beeld aan de lezer over de repressie, aangezien de collaborateur in kwestie zelf begrip heeft voor zijn straf. Wel geeft hij kritiek op het feit dat er soms ongenuanceerd te werk werd gegaan en op de zwart-wit tegenstelling binnen de maatschappij. “Alle Nederlanders die in de tijd niet in een kamp zaten, waren goede vaderlanders en dus onkreukbaar. (…) Aan alle wandaden van de Duitsers waren ze per definitie medeschuldig. Zelfs in de ogen van hen die in het verzet tegen de overheersers niet verder waren gekomen dan de waterkraan te laten druppelen. Dat de massa van de Nederlandse bevolking niet had uitgeblonken in dapperheid, was in later gepubliceerde oorlogsdocumentatie wel openbaar geworden197.”
Frinsel (J.J.), De klap. Houten, Den Hertog, 2003, p. 142. Sax (A.), Voor Vlaanderen, Volk en Führer, p. 17. 194 Beerten (E.), Allemaal willen we de hemel, p. 307. 195 Huyse (L.) en D’hondt (S.), Onverwerkt verleden. Collaboratie en repressie in België 1942-1952. Leuven, Kritak, 1991, p. 244. 196 Beerten (E.), Allemaal willen we de hemel, p. 266. 197 Frinsel (J.J.), De klap, p. 120-121. 192 193
53
Het is duidelijk dat de repressie in de Nederlandse jeugdliteratuur, net als in de Nederlandse beeldvorming, geen even belangrijk issue is als in de Vlaamse jeugdliteratuur en beeldvorming. Het verzet wordt duidelijk genuanceerd en dit past perfect in de Nederlandse beeldvorming die hierboven al geschetst werd: namelijk een beeld van een grijze massa die deed wat ze kon, maar geen grote heldendaden verrichtte198. De auteur laat de hoofdpersoon ook zeggen dat hij hier begrip voor heeft, want dat de consequenties van heldendaden vaak represailles waren. Ook het beeld van de collaboratie is anders dan in de meeste boeken en dit is meteen ook één van de grootste verschillen met ‘Allemaal willen we de hemel’ (2008): er is geen sprake van een idealistische collaboratie, maar eerder van een opportunistische. Het hoofdpersonage uit het boek kiest voor het Oostfront om weg te geraken uit het tehuis en niet uit nationaalsocialistische sympathieën. “Eén ding stond vast, het waren zeker niet alleen nationaalsocialisten geweest die hun best hadden gedaan voor de Duitsers199.” Dit loopt gelijk met de Nederlandse beeldvorming uit deze periode, zoals we kunnen lezen in ‘Grijs verleden’ van Chris Van der Heijden, waarin hij zegt dat collaboratie vaak meer te maken had met opportunisme dan met fascisme200. In verhouding wordt er nochtans nog steeds niet veel aandacht besteed in de jeugdliteratuur aan opportunistische collaboratie, waarschijnlijk omdat sommigen vinden dat het moreel niet verantwoord is een personage dat uit vrije wil slechte dingen doet op te nemen in een jeugdboek. Het is moreel beter te verantwoorden dat iemand iets doet omdat hij ergens in gelooft, dan omdat hij gewoon zelf beter wil worden van andermans leed201. ‘De klap’ (2003) is over het algemeen een zeer belerend boek. Aangezien het gehele verhaal wordt verteld vanuit een retrospectief standpunt door de hoofdpersoon lijkt het vaak alsof we een geschiedenisles krijgen van de auteur aan de hand van een casus. Alles wordt dan ook vrij afstandelijk verhaald. Het feit dat het verhaal verteld wordt door een oudere man die terug kijkt op zijn leven is iets wat we ook bij jeugdliteratuur over de Holocaust zien terugkomen202. Doordat de lezer al weet dat het hoofdpersonage het overleeft en een goed leven heeft na de oorlog is het gemakkelijker voor de lezers om de gruwelijke details aan te kunnen. We kunnen ons bij ‘De klap’ (2003) afvragen of het wel bedoeld is als jeugdboek. Ondanks het feit dat de hoofdpersoon zijn verhaal optekent voor zijn kleinzoon wordt er niets van de soms gruwelijke details achtergehouden voor de lezers. Het is sowieso een trend om kinderen steeds meer te behandelen als minivolwassenen en zeker in jeugdboeken voor een iets ouder publiek, de Van der Heijden (C.), Grijs verleden, p. 189. Frinsel (J.J.), De klap, p. 114. 200 Van der Heijden (C.), Grijs verleden, p. 195. 201 Vloeberghs (K.), “De oorlog en het kind”, p. 70. 202 Joosen (V.) en Vloeberghs (K.), Uitgelezen jeugdliteratuur, p. 189. 198 199
54
adolescentenromans, zien we dat die nog in weinig verschillen van boeken voor volwassenen203. Ook ‘Allemaal willen we de hemel’ (2008) is duidelijk voor een adolescentenpubliek geschreven. Het is geen chronologisch verhaal en er wordt met verschillende vertelperspectieven gewerkt. Hierdoor wordt er soms tijdelijk informatie achtergehouden voor het lezerspubliek, al lijkt dit eerder om de spanning te verhogen dan om de lezers te beschermen. Ook wanneer er vanuit het standpunt van Remi, het jongere broertje van Jef, wordt geschreven, weet je als lezer slechts wat hij ziet, hoort en weet, al kun je vaak wel lege plekken invullen aan de hand van de eigen achtergrondkennis. Het is daarbij natuurlijk nog maar de vraag in hoeverre het doelpubliek beschikt over die juiste achtergrondkennis. Maar op het einde kom je als lezer wel achter alle informatie en je wordt ook niet gespaard met een ‘happy end’, want Ward pleegt zelfmoord tijdens het proces. Hier is dus sprake van de strategie van de diffusie van de informatie waarbij tijdelijk lege plekken worden gelaten in het verhaal, maar tegen het einde worden die wel ingevuld. Het is duidelijk dat bij beide boeken en bij uitbreiding bij het grootste deel van de boeken in deze periode de capaciteit van kinderen om te kunnen omgaan met realistischere verhalen hoger wordt geschat. In ‘Barst’ (2005) van Brigitte van Aken komt het thema van economische collaboratie voor het eerst centraal aan bod in een jeugdboek. Al worden ook hier weer excuses aangebracht, alsof er geen andere keuze is dan te collaboreren. “’Als ik het atelier sluit,’ had hij vader Van Beek gezegd, ‘worden de arbeiders verplicht naar Duitsland gestuurd. Zoals jouw zoon. Vind je dat dan beter204?’” Dit dilemma van de ondernemers, het kiezen tussen collaboratie en sluiting of onteigening, werd wel vrij snel na de oorlog erkend205. Het boek vertelt het verhaal van twee vrienden tijdens de oorlog: Karel en René. De familie van René kiest voor collaboratie met de Duitsers door in hun naaiatelier Duitse uniformen te maken. Terwijl zij niets tekortkomen heeft de familie van Karel het moeilijk om rond te komen, maar de vader van Karel verbiedt hem om iets aan te nemen van René en verbiedt Karels zus Angeline om te gaan werken in het naaiatelier. Er komen ook andere aspecten van de collaboratie aan bod in het verhaal: Renés zus Irma gaat vaak om met Duitse soldaten en officiers en Renés broer Fons vertrekt naar het Oostfront. René zelf is er dan weer van overtuigd dat de overheersing van de Duitsers goed zal zijn voor Vlaanderen. Zowat alle verschillende soorten collaboratie worden dus aan bod gebracht in dit verhaal, dat een totaalbeeld probeert te bieden van de Tweede Wereldoorlog. Hierdoor zitten er wel vrij veel verhaallijnen in één boek wat de vlotte leesbaarheid niet bevordert. Van het verzet wordt een vrij negatief beeld Joosen (V.), Kindbeelden. Les in de cursus ‘Ontmoetingen in de jeugdliteratuur’, 25 februari 2013. Van Aken (B.), Barst. Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 2005, p. 50. 205 Van der Heijden (C.), Grijs verleden, p. 196. 203 204
55
geschetst, waarop Gust, de broer van Karel dan weer de uitzondering vormt. Zo probeert één van de verzetsstrijders Irma te verkrachten, als wraak omdat ze met een Duitse soldaat heeft verkeerd, maar Gust kan ingrijpen. “Wat je van die Duitser kreeg, krijg je van mij dubbel206.” Uit dit fragment blijkt ook meteen dat de lezer niet gespaard wordt, het is dan ook een boek geschreven voor adolescenten. Vergelijkend met andere boeken en de jeugdliteratuur over de Holocaust zijn er enkele aspecten die meteen opvallen. Zoals in ‘Oorlog zonder vrienden’ (1979) en in heel wat andere jeugdboeken zien we ook in ‘Barst’ (2005) dat de kindprotagonist als goed wordt gekarakteriseerd207. Ondanks de verkeerde keuzes van de ouders, wordt er herhaaldelijk de nadruk op gelegd dat de familie, maar toch vooral René, goede dingen probeert te doen, zoals het helpen van Karel en zijn familie. “Gisteren nog, op school, kreeg Karel voedselbonnen van René208. Ook op het einde als Renés ouders worden opgesloten is het Karel die ervoor zorgt dat René bij hen kan blijven. Men noemt dit ook wel eens parentificatie: de kinderen worden beschreven als volwassenen en maken de verstandige keuzes terwijl de ouders gekarakteriseerd worden als kinderen en vervallen in vooroordelen209. Een tweede gelijkenis met de Holocaustliteratuur voor kinderen is dat er ook hier sprake is van het ‘helperssyndroom’, de vaak onrealistische nadruk op een vriendschap ondanks ideologische meningsverschillen, die stand houdt in moeilijke omstandigheden210. Een derde terugkerend thema is dat er net als bij ‘De Klap’ (2003) sprake is van een retrospectief vertelstandpunt, al is het wel via een omweg. Astrid, een 15-jarig meisje krijgt een boek met het verhaal van Karel en René van haar leraar die de kleinzoon van René blijkt te zijn. Zoals al eerder gezegd is dit typisch voor de jeugdliteratuur, omdat er impliciet een boodschap van hoop in zit verscholen. Met behulp van Karel krijgt René toch nog een gelukkig leven na de oorlog, met zijn kleinzoon als bewijs. Het verhaal zorgt ook voor een actualisering van de Tweede Wereldoorlog, net als in ‘Oorlogswinter’ (1972), al is het wel op een andere manier. Er wordt niet verwezen naar andere oorlogen, maar naar racisme in het algemeen, zoals we ook bij ‘Vallen’ (1994) zagen. Astrid leeft in 2001, het jaar van de WTC-aanslagen en één van haar vrienden is moslim, maar veroordeelt de aanslagen evenzeer. Toch wordt hij vaak scheef bekeken. Volgend citaat toont wel aan dat de link naar het heden er iets te dik op ligt. “Misschien zijn er overeenkomsten tussen wat er nu gebeurt in de wereld en de Tweede Wereldoorlog211.”
Van Aken (B.), Barst, p. 122. Vloeberghs (K.), “De oorlog en het kind”, p. 69. 208 Van Aken (B.), Barst, p. 71. 209 Joosen (V.), Het “nieuwe” probleemboek. Les in de cursus ‘Ontmoetingen in de jeugdliteratuur’, 22 april 2013. 210 Vloeberghs (K.), “De oorlog en het kind”, p. 70. 211 Van Aken (B.), Barst, p. 8. 206 207
56
Ook de boodschap van het verhaal is soms iets te expliciet. Zoals al vermeld, wordt er in deze periode vaak te hard geprobeerd om in te gaan tegen de zwart-wit tegenstellingen in jeugdboeken uit vroegere periodes. “Ik weet ondertussen wel dat ‘goed’ en ‘fout’ zomaar woorden zijn212.” Met zijn positief beeld op de collaboratie en de kritiek op het verzet is het alweer een Vlaams jeugdboek dat perfect past binnen de Vlaamse herinneringscultuur. ‘Mijn lieve vijand’ (2008) van Dirk Bracke diept het thema dat we al aan bod zagen komen bij Irma in ‘Barst’ (2005) verder uit, namelijk de verliefdheid van een meisje op een Duitse soldaat. Dit past binnen de Vlaamse beeldvorming, aangezien deze meisjes vaak zwaar gestraft zijn na de oorlog terwijl ze niet echt meegewerkt hebben met de Duitsers, maar gewoon verliefd zijn geworden op de verkeerde jongen. Althans dat is het beeld dat we terugvinden in de Vlaamse jeugdliteratuur. Naast in ‘Mijn lieve vijand’ (2008) en ‘Barst’ (2005) vinden we een gelijkaardig verhaal ook in ‘Woestepet’ (2002), dat hierna nog wordt besproken. Zoals hiervoor al gezegd is de jaren ’00 de periode van de terugkeer naar een vergoelijkende visie op de collaboratie en dit wordt bevestigd in de jeugdliteratuur door boeken die de nadruk leggen op de gedachtegang en vooral de verzachtende omstandigheden van collaborateurs én door een beeld te schetsen van een harde repressie. Beide elementen zijn aanwezig in dit boek. Tilleke wordt verliefd op Ulrich, een Duitse soldaat die ingekwartierd is bij haar oom en tante. Doorheen het verhaal krijg je echt medelijden met Tilleke. Ze wordt verscheurd tussen haar verliefdheid en de negatieve reacties van het dorp en haar ouders. “Ik wil niet dat je die Duitser nog ziet. De mensen nemen het niet als je wat met hem hebt213.” Het boek toont nog gelijkenissen met ‘Barst’ (2005), want ook hier is er sprake van een vriendschap over de ideologische grenzen heen tussen Victor, de broer van Tilleke, en Gerard, de zoon van een lid van de Zwarte Brigade. Hierbij zien we opnieuw de nadruk op de goedheid van kindprotagonisten in de jeugdliteratuur: in tegenstelling tot zijn vader trekt Victor zich namelijk niets aan van de scheve blikken van de mensen in het dorp en blijft hij gewoon optrekken met Gerard. Bovendien zien we ook hier een retrospectief standpunt, al is het wel in een apart hoofdstuk achteraan het boek waarin Tilleke vertelt dat ze nog een goed leven heeft gehad na de oorlog, al denkt ze soms wel terug aan hoe haar leven met Ulrich er had kunnen uitzien. Alweer een jeugdboek dat eindigt met een boodschap van hoop dus! Ondanks het feit dat door het geëmancipeerde kindbeeld men minder de kinderen wil sparen, zien we in deze periode toch opvallend veel boeken die eindigen met een soort ‘en ze leefden nog lang en gelukkig’.
212 213
Van Aken (B.), Barst, p. 26. Bracke (D.), Mijn lieve vijand. Sint-Niklaas, Abimo Uitgeverij, 2008, p. 126.
57
Zoals reeds gezegd, is er een vrij positief beeld over de collaboratie of over de liefde voor de vijand in dit geval, maar er wordt wel kritiek gegeven op de boeren die zich verrijken door de schaarste die er heerste. “Tilleke dacht aan de stadsmensen die bijna dagelijks op het erf van boer Louis kwamen en die ofwel zonder iets doorgestuurd werden ofwel veel geld voor soms belabberd voedsel betaalden214.” Ook in dit boek is er een vrij negatief beeld te vinden van het verzet. De verzetslui die aan bod komen zijn zogenaamde ‘septemberweerstanders’, mensen die pas toen de oorlog bijna gedaan was en het grootste gevaar geweken was, zich aansloten bij het verzet en die op de eerste rij stonden om wraak te nemen op iedereen die maar iets met de Duitsers te maken had215. “’Verzetslui’, zei boer Louis. ‘Er zijn er plotseling heel wat. De helden van het laatste uur216.’” Het is waar dat er inderdaad zulke mensen waren, vaak ook collaborateurs, die zich nog snel aansloten bij het verzet om te ontsnappen aan de afrekening na de oorlog, maar dat is natuurlijk een zeer eenzijdige beeldvorming van het verzet. Daarnaast is het een boek dat ook duidelijk aantoont dat er ook bij een thema als de Tweede Wereldoorlog heel wat aandacht kan zijn voor romantiek217. Een zeer gelijkaardige thematiek, maar dan zonder het ‘happy end’, zien we in ‘Woestepet’ (2002) van Henri Van Daele. Terwijl Pieter in Breendonk gevangen zit wegens verzetsdaden, wordt zijn vriendin Angèle overtuigd door Cleo, die bij Pieter in het verzet zit, om op te treden in haar café waar veel Duitse soldaten over de vloer komen, die in een dronken bui wel eens informatie verschaffen. De meeste mensen weten echter niet dat ze voor het verzet werken en kunnen geen goed woord horen over het café. Angèle wordt er verliefd op een Duitse officier en krijgt zelfs een kind van hem. Na de oorlog wordt ze hard aangepakt tijdens de repressie en door de schok van het hele gebeuren wordt ze gek. Ze moet opgenomen worden in een instelling en Pieter, die ondertussen bevrijd is uit Breendonk, neemt de zorg van het kind op zich. De rest van het boek volgt de levensloop van het kind. Van alle jeugdboeken over collaboratie uit deze periode is dit boek toch wel het hardst voor de jonge lezer. Het is eigen aan Henri Van Daele dat hij de grenzen van de jeugdliteratuur opzoekt en hij verbergt dan ook geen details voor zijn lezers. Het is dus een duidelijk voorbeeld van een geëmancipeerd kindbeeld. Van Daele schat zijn jeugdpubliek hoog in en denkt dat ze de realistische details aankunnen. Dit boek staat dus ook het verst van de jeugdliteratuur over de Holocaust, omdat we zo goed als geen strategieën aantreffen in het boek om de inhoud te verzachten en de kinderen te sparen. Toch past het boek deels ook binnen de Vlaamse beeldvorming van de vergoelijking van de collaboratie, want het Bracke (D.), Mijn lieve vijand, p. 173. Dewever (P.), De geheimen van het verzet, p. 8. 216 Bracke (D.), Mijn lieve vijand, p. 204. 217 Mooren (P.) en Van Lierop-Debrauwer (H.) (eds.), De Tweede Wereldoorlog als moreel ijkpunt, p. 9. 214 215
58
verhaal focust vooral op de negatieve gevolgen van de repressie, die volgens het verhaal te willekeurig was en niet genoeg aandacht had voor de omstandigheden. “Woest stampten ze haar voor zich uit in de richting van het dorp, dat likkebaardend op haar wachtte voor een woeste, wrede nacht van wraak218.” Deels is dit wel een correcte beeldvorming, want aanvankelijk was er inderdaad weinig aandacht voor motieven, gradaties en de verscheidenheid van de collaboratie bij de repressie219. Maar alweer is dit een eenzijdige beeldvorming en wordt er te veel gefocust op het negatieve. Voor de duidelijkheid, het gaat natuurlijk om de volksrepressie en niet de repressie door de rechtbanken, die hier in een slecht daglicht wordt gesteld. Bovendien wordt in het verhaal de verkeerde aangepakt. Angèle, die eigenlijk voor het verzet werkte en per ongeluk verliefd werd op een Duitser wordt zo hard aangepakt dat ze nooit meer normaal in de maatschappij kan functioneren, terwijl sommige opportunisten die zich verrijkt hadden tijdens de oorlog er mee weg komen. “De notaris was op een vreemde manier de dans ontsprongen. Zij die zwart geld bij hem belegd hadden, zwegen als het graf en voor de rest van het dorp was hij nog steeds meneer de notaris die, niet zonder gevaar voor eigen leven, de wraak had vormgegeven220.” Het algemeen beeld dat in dit boek gegeven wordt over collaboratie en verzet is dat er een dunne lijn is tussen beiden en dat er na de oorlog daar te weinig rekening mee gehouden werd. Het verhaal schetst dus niet zo zeer een positief beeld van de collaboratie op zich, maar wel een negatief beeld van de repressie. En vooral een negatief beeld van zij die profiteerden van de oorlog om zich te verrijken, net zoals in ‘Mijn lieve vijand’ (2008). “Twee blozende en volgevreten zwarthandelaars met grote zegelringen aan hun worstige vingers. Voor hen mocht de oorlog eeuwig duren221.” Over het verzet vinden we hetzelfde beeld als in ‘Mijn lieve vijand’ (2008): er zijn er die heel de oorlog goed werk hebben geleverd en hun leven hebben geriskeerd, maar er zijn er ook heel wat die zichzelf tegen het einde van de oorlog opeens uitriepen tot verzetsstrijder. “Het dorpje Krekelaar telde een handvol leden van de Witte Brigade en een handvol zwarten. De overige inwoners behoorde noch tot het ene noch tot het andere kamp en waren dus zo grijs als een muis. Maar opeens verschenen er een hoop lieden op straat die allemaal de witte armband van het verzet droegen 222.” Uit bovenstaand fragment blijkt een beeldvorming die we hierboven al besproken hebben aan de hand van het boek ‘Grijs verleden’ van Chris van der Heijden, namelijk dat de meesten noch
Van Daele (H.), Woestepet. Een moffenkind. Historische roman over het verzet en de naoorlogse periode in een klein dorp. Tielt, Lannoo, 2002, p. 97. 219 Huyse (L.) en Dhondt (S.), Onverwerkt verleden, p. 277. 220 Van Daele (H.), Woestepet, p. 99. 221 Van Daele (H.), Woestepet, p. 30. 222 Van Daele (H.), Woestepet, p. 85. 218
59
collaboreerden, noch bij het verzet waren, maar gewoon probeerden te overleven en per situatie besloten hoe te handelen223. Dit is een beeldvorming die we vooral in Nederland vinden, maar dus ook in dit Vlaams jeugdboek. Van de Vlaamse jeugdboeken uit deze periode is ‘Het geheime leger’ (2003) van Luc Simoen zeker hetgeen dat niet in het rijtje past. Het centrale thema in dit boek is, zoals de titel al verraadt, het verzet. Het verhaal speelt zich af in Oostende tijdens de Tweede Wereldoorlog, waar de 13jarige Maurice via zijn vader per ongeluk betrokken raakt bij het verzet. De plot van het verhaal toont gelijkenissen met ‘Oorlogswinter’ (1972) en ook hier is het vrij onrealistisch dat zo’n jong kind een taak krijgt binnen het verzet. Bovendien is Maurice de enige die doorheeft dat één van de verzetsleden een verrader is en zo wordt hij de held van het verhaal. Op die manier doet het boek ook denken aan de Nederlandse avonturenboeken over de Tweede Wereldoorlog die vooral in de jaren ’50 en ’60 populair waren en waarin jonge verzetsgroepen achter een verrader aangingen. In dit boek primeert het opbouwen van spanning boven het schetsen van een correct beeld. Bovendien wordt het jonge publiek in dit boek toch deels beschermd van de harde realiteit van de oorlog, want ondanks de vele avonturen die Maurice beleeft komt alles goed op het einde van het verhaal. Het beeld dat het boek biedt van de collaboratie is zeer eenzijdig. In volgende fragmenten zien we dat de verschillende collaborateurs, die in het verhaal aan bod komen, telkens een ideologische reden geven voor hun sympathie voor en medewerking aan de Duitsers. “Het Duitse systeem is het beste ter wereld. Hard werken en een ijzeren discipline. Bevel is bevel. Geen slap gedoe. Zo moet het hier ook worden224.” “...het einde van België… eindelijk een Vlaamse staat… geen plaats voor communisten. De Duitsers zullen ons helpen225.” “Dankzij de Duitse overheersers komt het communisme niet aan de macht226.” De redenen die opgegeven worden voor collaboratie zijn dus de bewondering voor het Duitse systeem, de hoop van hulp voor de Vlaamse zaak en de vrees voor het communisme. Hiermee wordt alweer voorbijgegaan aan de opportunistische collaboratie. Besluit De beeldvorming en de jeugdliteratuur lopen vooral in Vlaanderen gelijk. Van de vier besproken boek zijn er drie waaruit duidelijk een vergoelijkende visie op de collaboratie kan worden afgeleid: de nadruk ligt op de verzachtende omstandigheden en de oneerlijke en zware repressie. Verder wordt het beeld van het verzet bepaald door de ‘septemberweerstanders’, mensen die pas op het Van der Heijden (C.), Grijs verleden, p. 412. Simoen (L.), Het geheime leger. Wielsbeke, Uitgeverij De Eenhoorn, 2003, p. 12. 225 Simoen (L.), Het geheime leger, p. 15. 226 Simoen (L.), Het geheime leger, p. 24. 223 224
60
laatste bij het verzet kwamen maar wel na de oorlog een grote mond opzetten en enthousiast meededen aan de repressie. Daarnaast is er zowel in de beeldvorming als in de jeugdliteratuur een opvallende afwezige, namelijk de collaboratie uit sympathie voor de nazi-ideologie227. In de jeugdliteratuur komen verschillende soorten collaboratie naar voren en verschillende soorten motieven, zoals verliefdheid, persoonlijk gewin, de voordelen voor de Vlaamse zaak,… Maar geen enkel Vlaams of Nederlands jeugdboek spreekt over de collaboratie uit sympathie voor de ideologie van de nazi’s. De reden hiervoor is waarschijnlijk dat dit een brug te ver is voor de jeugdliteratuur, maar in Vlaanderen vertoont het dus ook een gelijkenis met de beeldvorming. In Nederland daarentegen, waar we een grijs beeld vinden met een nadruk op alle schakeringen tussen collaboratie en verzet, komt dit niet zo duidelijk terug in de jeugdliteratuur. In de Nederlandse jeugdboeken uit deze periode zien we wel een grotere variatie van onderwerpen aan bod komen, maar het beeld van verzet en collaboratie is nog te vaak ongenuanceerd of beperkt. Zowel bij de Vlaamse als bij de Nederlandse jeugdboeken zijn de pogingen om af te stappen van het zwart-wit beeld vaak te geforceerd en te letterlijk. Een duidelijke trend in beide regio’s is de versterking van het geëmancipeerd kindbeeld. Zeker in de boeken gericht op adolescenten worden taboes als seks en geweld niet geschuwd. De jonge lezers worden in het algemeen minder gespaard, al zien we wel nog heel wat strategieën uit de jeugdliteratuur over de Holocaust terug komen, zoals de chronologische verplaatsing, het tijdelijk achterhouden van informatie, het gebruik van een kindprotagonist,…
227
Van Goethem (H.), “De historicus tussen hamer en aambeeld”, p. 238.
61
Algemeen besluit In dit onderzoek werd gekeken naar drie verschillende zaken en ik zal die dan ook alle drie apart behandelen in dit algemeen besluit. Ten eerste heb ik gekeken naar de evolutie van het kindbeeld bij de jeugdboeken over verzet en collaboratie tijdens de Tweede Wereldoorlog. Vanaf de jaren ’70 zien we een stijgend aantal jeugdboeken over collaboratie en verzet die blijk geven van een geëmancipeerd kindbeeld. De jonge hoofdpersonages worden beschreven als minivolwassenen en worden geconfronteerd met heel wat gruwelijke zaken tijdens de oorlog. Hierdoor worden ook de jonge lezers geconfronteerd met vaak choquerende toestanden. Toch zien we dat vooral in de jaren ’70 en ’80 er ook nog heel wat elementen van het romantische kindbeeld aanwezig blijven. Kinderen worden nog op verschillende manieren beschermd en afgeschermd van de werkelijkheid, bijvoorbeeld door het nog steeds frequente gebruik van het ‘happy end’. In de jaren ’90 wordt hier sterk tegen ingegaan en zien we het finaal doorbreken van het geëmancipeerd kindbeeld met realistische niets verhullende verhalen zonder ‘happy end’. Deze lijn wordt echter niet volledig doorgetrokken in de jaren ’00. Ondanks het feit dat in deze periode taboeonderwerpen als seks en geweld steeds vaker worden aangehaald in jeugdboeken over collaboratie en verzet en ondanks het feit dat adolescentenromans nog in weinig verschillen van de boeken voor volwassenen, zien we toch een terugkeer van het ‘happy end’ in de meeste boeken. De trend om kinderen als minivolwassenen te beschrijven zien we terugkomen in de gehele beschreven periode, op enkele uitzonderingen na zoals ‘Waarom niet de waarheid’ (1980), waar hoofdpersonage Paule duidelijk als een kind wordt beschreven. Deze algemene evoluties gelden zowel voor de Nederlandse als voor de Vlaamse jeugdboeken. Op dit vlak is er geen verschil te vinden tussen de twee regio’s, wat vrij logisch aangezien het hier gaat om algemene tendensen in de Nederlandstalige jeugdliteratuur. Ten tweede heb ik een analyse gemaakt van het gebruik van strategieën uit de jeugdliteratuur over de Holocaust. Dit hangt deels samen met de evolutie in het kindbeeld, want als auteurs meer en meer van mening zijn dat kinderen meer aankunnen, maken ze vanzelfsprekend minder gebruik van zulke strategieën. Over het algemeen zien we dat zowel in Nederlandse als Vlaamse jeugdboeken heel wat gebruik gemaakt wordt van zulke strategieën. Wel is het zo dat, in overeenstemming met de evolutie van het kindbeeld, er vanaf de jaren ’90 minder informatie wordt achtergehouden voor de lezer, maar dat wil niet zeggen dat ook van de andere strategieën minder gebruik wordt gemaakt in de recentere periodes. Van alle aangehaalde strategieën uit de 62
jeugdliteratuur over de Holocaust is er slechts één die we niet zien terugkomen in de jeugdliteratuur over collaboratie en verzet: het beperken van het verhaal tot de periferie van de Holocaust, namelijk de maatregelen tegen de Joden, de razzia’s, de deportaties,… Jeugdboeken over de Holocaust eindigen vaak voor er iets gezegd wordt over de concentratiekampen en de gaskamers, omdat dit te schokkend zou zijn voor kinderen. Deze strategie is zo specifiek voor het thema van de Holocaust dat we ze niet in de besproken jeugdboeken terugvinden. Alle andere strategieën vinden we meerdere malen terug in de besproken jeugdboeken. Ik overloop ze nog even kort in dit besluit. -
In alle besproken jeugdboeken is er sprake van een kindprotagonist. Dit is echter niet in alle gevallen om de lezers te beschermen van kennis waar de kindprotagonist in kwestie niet over beschikt. Vaak verbazen die kindprotagonisten zowel de lezer als de volwassenen in het verhaal door van meer op de hoogte te zijn dan men zou verwachten. Dit sluit natuurlijk aan bij de evolutie van het kindbeeld. De reden dat er toch altijd voor een kindprotagonist wordt gekozen ligt waarschijnlijk in de mogelijkheid tot identificatie voor de lezer.
-
In enkele boeken vinden we een actuele link terug, die kan kaderen in de waarschuwingsen sensibiliseringsfunctie die we ook bij de jeugdliteratuur over de Holocaust terugvinden. Voorbeelden hiervan zijn ‘Oorlogswinter’ (1972), ‘Als oorlog echt is’ (1991), ‘Vallen’ (1994) en ‘Barst’ (2005). In deze boeken wordt een link gelegd naar actuelere oorlogen en genociden of naar actuele mechanismen zoals racisme.
-
Ook in heel wat jeugdboeken over collaboratie en verzet wordt er heel wat aandacht geschonken aan achtergrondinformatie. Vaak wordt de geschiedenis even toegelicht in een nawoord of wordt er even vermeld welk deel van het verhaal echt gebeurd is en welk deel verzonnen is. Vooral opmerkelijk hierbij is dat bij twee Vlaamse jeugdboeken, ‘De verliezers’ (1985) en ‘De oorlog van Adriaan’ (1998), ook in die achtergrondinformatie, waarvan men toch verwacht dat ze objectief is, de visie van de auteur duidelijk doorschemert.
-
Enkele jeugdboeken zoals ‘De klap’ (2003), ‘ Mijn lieve vijand’ (2008) en ‘Barst’ (2005) maken gebruik van de strategie van het retrospectieve vertelstandpunt, waarbij de oudere versie van het hoofdpersonage (of één van hun afstammelingen) terugblikt op zijn leven, waardoor je als lezer al meteen weet dat het verhaal goed afloopt voor het hoofdpersonage. Dit is duidelijk een strategie om het jonge doelpubliek te sparen en het feit dat het hier gaat om drie boeken uit de jaren ’00 is perfect te linken aan de terugkomst van het ‘happy end’ in deze periode. 63
-
In het overgrote deel van de besproken jeugdboeken worden de jonge hoofdpersonages gekarakteriseerd als intrinsiek goed, vaak in tegenstelling tot de volwassenen. Terwijl de volwassenen vaak in vooroordelen vervallen, proberen de kinderen het goede te zien in de mensen en zijn zij vaak genuanceerder in hun opvattingen. Dit resulteert vaak in een vriendschap over de ideologische grenzen heen tussen één van de personages en een kind van een collaborateur. De duidelijkste voorbeelden hiervan zijn ‘Barst’ (2005) en ‘Mijn lieve vijand’ (2008), beiden kunnen we ook kaderen in de vergoelijking van de collaboratie tijdens deze periode.
-
Als laatste strategie is er de techniek van de fragmentatie, opgedeeld in vier categorieën door Kokkola. Van deze vier zijn er twee die frequent terug te vinden waren in de jeugdboeken over collaboratie en verzet. Ten eerste is er de diffusie van de informatie, waarbij de auteur hiaten in het verhaal inwerkt die of meteen kunnen ingevuld worden op basis van achtergrondinformatie of in de loop van het verhaal door de auteur zelf worden ingevuld. Voorbeelden hiervan zijn ‘Oorlogswinter’ (1972), ‘De kinderen van het achtste woud’ (1977), ‘Waarom niet de waarheid?’ (1980) en ‘Allemaal willen we de hemel’ (2008). Het is duidelijk dat dit een strategie is die vooral in de jaren ’70 en begin jaren ’80 werd toegepast om de jonge lezers te sparen, terwijl die nu vooral nog gebruikt wordt om het verhaal interessanter te maken. Een tweede vaak gebruikte vorm van fragmentatie is de chronologische verplaatsing, zoals we zien in ‘De samenzwering’ (1989), Vallen (1994) en ‘De eendenkooi’ (2009). Dit is eerder een strategie die we in recentere jeugdboeken zien terugkomen waarin cruciale informatie achtergehouden wordt voor zowel de lezer als het hoofdpersonage. Doorheen het verhaal gaat het hoofdpersonage dan op zoek naar die informatie als een soort detective. Deze strategie wordt meestal gebruikt om het verhaal spannender te maken en niet om de lezers te beschermen, want op het einde van het verhaal komt de harde realiteit altijd aan het licht.
Zoals hier kort aangetoond zijn er heel wat strategieën uit de jeugdliteratuur over de Holocaust die ook in de jeugdboeken over collaboratie en verzet worden toegepast, maar dit is niet altijd om de kinderen te beschermen, maar vaak ook uit creatieve overwegingen. Ten slotte heb ik gezocht naar gelijkenissen en verschillen tussen de algemene herinneringscultuur rond collaboratie en verzet en de representatie ervan in de jeugdliteratuur. Hierbij werd vooral gefocust op evolutie doorheen de vier besproken periodes en de verschillen tussen Vlaanderen en Nederland. In de jaren ’70 hebben we spijtig genoeg geen Vlaamse jeugdliteratuur om de vergelijking te maken. In Nederland zien we dat de representatie in de 64
jeugdliteratuur en de algemene beeldvorming opvallend gelijklopen in deze periode. Er is sprake van een eerste voorzichtige nuancering met meer aandacht voor het gewone leven tijdens de oorlog en nuances, maar ook het zwart-wit beeld blijft nog bestaan. In de jaren ’80 blijft de representatie in de jeugdliteratuur en de beeldvorming gelijklopen: er komt ruimte voor meer nuance zowel op vlak van het verzet als van de collaboratie. Het beeld van het verzet blijft overwegend positief, maar er komt wel kritiek op ‘septemberweerstanders’, op de rol van het verzet in de repressie en op de hoge pieten binnen het verzet. Het beeld van de collaboratie wordt ook genuanceerd, maar komt in het algemeen minder aan bod in de Nederlandse jeugdboeken. In Vlaanderen zien we een ander patroon. Hoewel sinds de jaren ’80 er meer kritiek komt op het positieve ideaalbeeld van de collaboratie en er ruimte is voor genuanceerde academische werken, is dit niet te merken in de jeugdliteratuur. Zowat alle besproken Vlaamse jeugdboeken geven blijk van een positieve beeldvorming rond collaboratie en kritiek op de repressie. Dus wanneer er in de jaren ’00 gesproken wordt over een terugkeer naar de vergoelijkende visie op de collaboratie, is die in de jeugdliteratuur eigenlijk nooit weggeweest. Een populair thema is dan ook het lot van de Oostfronters, bij voorkeur jonge, naïeve Oostfronters. Aan economische collaboratie, opportunistische collaboratie en collaboratie vanuit een sympathie voor de nazistische ideologie wordt in verhouding veel minder aandacht geschonken, zowel in de beeldvorming als in de jeugdliteratuur. Dit is echter niet eigen aan Vlaanderen, maar zien we ook in Nederland terugkomen, waar sowieso al minder aandacht gaat naar de collaboratie in de jeugdliteratuur. Er zijn wel enkele Vlaamse jeugdboeken die een minder positief beeld bieden van de collaboratie. Waar er geen uitzondering op te vinden is, is de kritiek op de repressie. In elk besproken Vlaams jeugdboek waar de repressie in aan bod komt, wordt een uiterst wreed beeld geschetst met een grote nadruk op de negatieve aspecten ervan. Opvallend is dat in Vlaamse jeugdboeken uitsluitend de volksrepressie aan bod komt, terwijl in het Nederlands jeugdboek ‘De Klap’ (2003) de juridische zuivering en de internering van het collaborerende hoofdpersonage wordt besproken. De jaren ’90 brengt voor beiden dus niet veel nieuws buiten een evolutie in het kindbeeld. Hoewel in Vlaanderen de representatie van het verzet niet even positief is als in Nederland, komt er toch vooral net als in Nederland kritiek op de ‘septemberweerstanders’. Samen met de zwarthandelaars vormen zij de twee groepen die bijna in elk jeugdboek worden opgevoerd als de überslechteriken. Voor alle andere groepen is er ondertussen ruimte voor nuance gekomen in de jeugdliteratuur. In de jaren ’00 zien we dan wel weer een evolutie in de representatie van collaboratie en verzet in de jeugdliteratuur. In Nederland ligt die niet volledig in de lijn van de evolutie van de beeldvorming. Deels wel, want de jeugdboeken behandelen een grotere verscheidenheid aan aspecten van de oorlog en gaan vaker over het gewone leven van 65
gewone mensen. Maar het beeld dat geschetst wordt over het verzet en de collaboratie is niet altijd even genuanceerd als men zou verwachten in dit meest recent decennium. In Vlaanderen zien we in de meerderheid van de jeugdboeken een vergoelijkend beeld van de collaboratie en kritiek op de repressie. Dit valt wel samen met de vergoelijkende tendens in de beeldvorming, waar men uit angst om te veroordelen terug te ver in de andere richting schuift. We kunnen besluiten dat de herinneringscultuur zeker een invloed uitoefent op de jeugdliteratuur en dat deze twee regio’s die de oorlog anders ervaren hebben dus ook andere jeugdboeken over de oorlog voortbrengen. Toch is de jeugdliteratuur in beide regio’s ook onderhevig aan dezelfde tendensen zoals de evolutie in het kindbeeld en de invloed van de jeugdliteratuur over de Holocaust. Dit zorgt ervoor dat er ook heel wat gelijkenissen te vinden zijn in de Vlaamse en Nederlandse jeugdboeken over collaboratie en verzet.
66
Bibliografie Primaire bronnen Beerten (E.). Allemaal willen we de hemel. Antwerpen, Querido, 2008, 498 p. Bracke (D.). Mijn lieve vijand. Sint-Niklaas, Amaribo Uitgeverij, 2008, 239 p. Cottenjé (M.). Waarom niet de waarheid? Antwerpen, Uitgeverij Lotus, 1980, 127 p. Crom (B.). De eendenkooi. Amsterdam, Uitgeverij de Harmonie, 2009, 110 p. De Kloet (C.). Zwarte handel in de polder. Baarn, Uitgeverij De Fontein, 1984, 113 p. Diepstraeten (J.). De samenzwering. Amsterdam, Leopold, 1989, 122 p. Engelen (T.). De drie mannen van Eva. Amsterdam, Uitgeverij Sjaloom, 2006, 160 p. Evenhuis (G.). En waarom ik niet? Amsterdam, Leopold, 1970, 63 p. Frinsel (J.J.). De klap. Houten, Den Hertog, 2003, 200 p. Hartman (E.). Oorlog zonder vrienden. Rotterdam, Lemniscaat, 1979, 252 p. Kustermans (P.). Land in oorlog. Appeldoorn, Uitgeverij Altiora Averbode, 1994, 288 p. Letterie (M.). Oorlog zonder vader. Amsterdam, Leopold, 2008, 183 p. Menger (T.). Toen niet nu niet nooit. Den Haag, Leopold, 1982, 208 p. Pelgrom (E.). De kinderen van het achtste woud. Amsterdam, Querido, 1977, 216 p. Provoost (A.). Vallen. Antwerpen, Houtekiet Uitgeverij, 1994, 262 p. Simoen (L.). Het geheime leger. Wielsbeke, Uitgeverij De Eenhoorn, 2003, 95 p. Terlouw (J.). Oorlogswinter. Rotterdam, Lemniscaat, 1972, 169 p. Van Aken (B.). Barst. Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 2005, 168 p. Van Camp (G.). De oorlog van Adriaan. Appeldoorn, Uitgeverij Altiora Averbode, 1998, 117 p. Van Daele (H.). Woestepet. Een moffenkind. Historische roman over het verzet en de naoorlogse periode in een klein dorp. Tielt, Lannoo, 2002, 350 p. Van Gils (A.). De Vos van de Biebosch. Jacht op een verrader. Alkmaar, Kluitman, 1990, 221 p. 67
Van Remoortere (J.). De arend eet rijstpap vanavond. Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 1992, 124 p. Van Remoortere (J.). De verliezers. Een verhaal over de repressie. Tielt, Lannoo, 1985, 120 p. Verroen (D.). Als oorlog echt is. Amsterdam, Leopold, 1991, 52 p.
Secundaire literatuur Abbink (F.F.L). Van Engelandvaarders tot Oorlogswinter. Het veranderende beeld van de Tweede Wereldoorlog in de Nederlandse jeugdliteratuur (1945-2005). Zutphen, Walburg pers, 2005, 103 p. Aerts (K.). “De bestraffing van de collaboratie na de Tweede Wereldoorlog. Beeldvorming en onderzoek.” In: Bijdragen tot de eigentijdse geschiedenis, 14 (2009), nr. 21, p. 55-92. Augustijn (P.). “De oorlog in kinderboeken.” In: De schoolmediatheek, 18 (1995), nr. 1, p. 24-27. Blok (H.) en Hersch (F.). “NSB-er - schurk of slachtoffer?” In: En nu over jeugdliteratuur, 11 (1984), nr. 2, p. 59-61. Blom (J.C.H.). “Van bron naar beeld?” In: Spiegel Historiael, 29 (1994), nr. 3/4, p. 106-107. Corijn (E.) (ed.). Collaboratie in Vlaanderen. Vergeten en vergeven? Antwerpen, Manteau, 2002, 214 p. De Keizer (M.) en Plomp (M.) (eds.). Een open zenuw. Hoe wij ons de Tweede Wereldoorlog herinneren. Amsterdam, Bert Bakker, 2010, 558 p. De Ridder (A.). De Holocaust in de jeugdliteratuur. Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling Universiteit Gent), 2003, 98 p. (Promotor Prof. Dr. A.M. Musschoot). De Vleeschouwer-Potvin (J.). Holocaust literature for children and adolescents. Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling Universiteit Gent), 2010, 78 p. (promotor P. Codde). De Vries (A.). “De oorlog komt steeds dichterbij.” In: Leesgoed, 17 (1990), nr. 2, p. 55-61. De Vries (A.). Wat heten goede kinderboeken? Opvattingen over kinderliteratuur in Nederland sinds 1880. Amsterdam, Querido, 1989, 371 p. De Wever (B.). “De erfenis van de collaboratie tijdens de Tweede Wereldoorlog in België (1944-2000).” In: Opstellen voor een inspirerende non-conformist. 2002, p. 200-209. De Wever (B.). “’Idealistische oostfrontstrijders’ en ‘flaminboches’. De collaboratie in België: onverwerkt verleden.” In: Spiegel Historiael, 29 (1994), nr. 3/4, p. 138-143
68
Dewever (P.). De geheimen van het verzet. De vele geheimen en mythes van het verzet gedurende de Tweede Wereldoorlog. Tienen, Aqua Fortis, 2002, 156 p. Dongelmans (B.), Van Rotterdam (N.), e.a. (eds.). Tot volle waschdom. Bijdragen aan de geschiedenis van de kinderen jeugdliteratuur. Den Haag, Biblion Uitgeverij, 2000, 285 p. Eefting (H.). Collaboratie, landverraad en heldendaden. Kanttekeningen bij ‘goed’ en ‘fout’ in de Tweede Wereldoorlog. Soesterberg, Aspekt, 2011, 200 p. Eisma (H.). “Als het maar eerst weer vrede is.” In: De schoolmediatheek, 13 (1990), nr. 3, p. 259-262 Fret (L.). “Vermeden valkuilen en (on)overbrugbare kloven.” In: Leeswelp, 17 (2011), nr. 7, p. 263-265. Ghesquière (R.). Jeugdliteratuur in perspectief. Leuven, Acco, 2009, 240 p. Gotovitch (J.) en Kesteloot (C.) (eds.). Het gewicht van het oorlogsverleden. Gent, Academia Press, 2002, 228 p. Gyssels (K.) en Bekers (E.) (eds.), Rechtvaardige oorlogen of zinloze slachtpartijen? Opstellen over literatuur en oorlog. Leuven, Acco, 2004, p. 194 p. Heimeriks (N.) en Van Toorn (W.) (eds.). De hele Bibelebontse berg. De geschiedenis van het kinderboek in Nederland en Vlaanderen van de middeleeuwen tot heden. Amsterdam, Querido, 1990, 710 p. Hersch (F.). “Kom vanavond met verhalen.” In: En nu over jeugdliteratuur, (1982), nr. 4, p. 143-145. Hoflack (K.), Huyse (L.) en Romijn (P.). “Het spook van de collaboratie. De bestraffing en de perceptie van het onvaderlands gedrag in België en Nederland.” In: Spiegel Historiael, 29 (1994), nr. 3/4, p. 123-130. Huyse (L.) en Dhondt (S.). Onverwerkt verleden. Collaboratie en repressie in België, 1942-1952. Leuven, Kritak, 1991, 312 p. Joosen (V.) en Vloeberghs (K.). Uitgelezen jeugdliteratuur. Ontmoetingen tussen traditie en vernieuwing. Leuven, Lannoo Campus, 248 p. Kokkola (L.). Representing the Holocaust in Children’s Literature. London, Routledge, 2003, 206 p. Lagrou (P.). “Herdenken en vergeten. De politieke verwerking van verzet en vervolging in België na 1945.” In: Spiegel Historiael, 29 (1994), nr. 3/4, p. 116-122. Lagrou (P.). The legacy of nazi occupation. Patriotic memory and national recovery in Western Europe, 1945-1965. Cambridge, Cambridge University Press, 2000, 327 p. (Studies in the social and cultural history of modern warfare)
69
Lorenz (C.). “Unstuck in time. Or: the sudden presence of the past.” In: Tilmans (K.), Van Vree (F.) en Winter (J.) (eds.). Performing the Past. Memory, History and Identity in Modern Europe. Amsterdam, Amsterdam University Press, 2010, p. 61-95. Mielen (E.). “Oorlog? Hoe bedoel je oorlog? Een kwantitatieve verkenning van het oorlogsjeugdboek” In: Bzzletin, 7 (1978), nr. 59, p. 26-30. Mooren (P.), Van Lierop-Debrauwer (H.) (eds.). De Tweede Wereldoorlog als moreel ijkpunt. Opvoeding, jeugdliteratuur en beeldvorming. Leidschendam, Biblion Uitgeverij, 2005, 214 p. Mulder (M.). “Geweld is leven, is overleven, is over leven.” In: Jeugd in school en wereld, 62 (1978), nr. 3, p. 11-18. Rijpens (J.). Vlaamse filmpjes. Troetelkind of ondergeschoven kindje. Waar Vlaamse jeugdauteurs het schrijven leerden. Brussel, Academic and Scientific Publishers nv, 2010, 368 p. Sax (A.). Voor Vlaanderen, volk en führer. De motivatie en het wereldbeeld van Vlaamse collaborateurs tijdens de Tweede Wereldoorlog, 1940-1945. Antwerpen, Manteau, 2012, 422 p. Seberechts (F.). Ieder zijn zwarte. Verzet, collaboratie en repressie. Leuven, Davidsfonds, 1994, 221 p. Van den Bosch (B.). ’Ik weet nu wat een getto is’ De representatie van de Tweede Wereldoorlog in jeugdliteratuur. Amsterdam (onuitgegeven licentiaatsverhandeling Universiteit Amsterdam), 1990, 26 p. Van der Boom (B.). “Mussert als redder van het vaderland. Apologie van een NSB’er.” In: Geschiedenis magazine, 41 (2006), nr. 3, p. 52-54. Van der Heijden (C.). Grijs verleden. Nederland en de Tweede Wereldoorlog. Amsterdam, Uitgeverij Contact, 2001, 470 p. Van der Pennen (W.). “Dat was oorlog, kind. Dat was oorlog.” In: Leesgoed, 22 (1995), nr. 2, p. 43-47. Van Doorslaer (R.). “Steeds wordt een andere oorlog beschreven. Recente tendensen in de oorlogshistoriografie in België.”, in: Spiegel Historiael, 29 (1994), nr. 3/4, p. 144-150. Van Goethem (H.). “De historicus tussen hamer en aambeeld: het collectieve geheugen in België anno 2001, t.a.v. collaboratie, Nieuwe Orde en Jodenvervolging in 1940-1944.” In: Bijdragen tot de eigentijdse geschiedenis, 6 (2001), nr. 9, p. 237-253. Van Vree (F.) en Van der Laarse (R.). De dynamiek van de herinnering. Nederland en de Tweede Wereldoorlog in een internationale context. Amsterdam, Bert Bakker, 2009, 326 p. Wolfswinkel (R.). Tussen landverraad en vaderlandsliefde. De collaboratie en naoorlogs proza. Amsterdam, Amsterdam University Press, 1994, 206 p. 70
Lezingen Fret (L.), De historische roman. Les in de cursus ‘Ontmoetingen in de jeugdliteratuur, 29 april 2013. Ghesquière (R.). De stuurlui aan de wal. Onderzoek naar de (jeugd)literatuur. Lezing tijdens colloquium ‘Tijdgenoten’, 27 februari 2013. Joosen (V.), Het “nieuwe” probleemboek. Les in de cursus ‘Ontmoetingen in de jeugdliteratuur’, 22 april 2013. Joosen (V.). Kindbeelden. Les in cursus ‘Ontmoetingen in de Jeugdliteratuur’, 25 februari 2013. Schrijvers (M.). Life writing. Les in de cursus ‘Ontmoetingen in de jeugdliteratuur’, 13 mei 2013.
71
Corpus van Vlaamse en Nederlandse jeugdboeken over collaboratie en verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog (1970-2012) Nederland Gertie Evenhuis – En waarom ik niet ? (Verzet, Nederlands, 1970) Jan Terlouw – Oorlogswinter (Verzet, Nederlands, 1972) B. Helderman – De bevrijding tegemoet (Verzet, Nederlands, 1972) SH. Hofman – Twee vrienden in oorlogstijd (Verzet, Nederlands, 1976) Sibe Van Aangium – Het verraad van Simon Ages (Verzet, Nederlands, 1976) .M. Van der Galiën – Groot avontuur (Verzet, Nederlands, 1977) Els Pelgrom – De kinderen van het achtste woud (Verzet, Nederlands, 1977) Bert Veenstra – Parachutisten vallen aan (Verzet, Nederlands, 1977) P. Prins – Daan en Sietze (3 delen) (Verzet, Nederlands, 1977-1978) Evert Hartman – Oorlog zonder vrienden (Collaboratie, Nederlands, 1979) J. Buitkamp – De vijand als buurman (Verzet en collaboratie, Nederlands, 1980) Marianne Colijn – Waarom heb je ‘t gedaan (Verzet, Nederlands, 1980) B. Dubbelboer – Geheim verzet (Verzet, Nederlands, 1981) Truus Menger – Toen niet nu niet nooit (Verzet, Nederlands, 1982) Imme Dros – En een tijd van vrede (Collaboratie, Nederlands, 1983) Hans Werner – Verzetsjongen (Verzet, Nederlands, 1983) Co de Kloet – Ontsnapt uit de polder (Verzet, Nederlands, 1983) Willem Van der Veer – Operatie Poolster (Verzet, Nederlands, 1984) Co de Kloet – Zwarte handel in de polder (Collaboratie en verzet, Nederlands, 1984) H. Van Roden – Het geheim van het rode bureau (Verzet, Nederlands, 1984) Jan Banen – Kinderen uit één straat 1940-1945 (Collaboratie, Nederlands, 1985) Wim van zwol – Verzet tussen de rails (Verzet, Nederlands, 1988) Hans Van de Waarsenburg – Niets zeggen ! (Verzet, Nederlands, 1989) Theo Hoogstraaten – In verzet (Verzet, Nederlands, 1989) Johan Van Diepstraeten – De samenzwering (Collaboratie, Nederlands, 1989) Ad Van Gils – De Vos van de Biebosch (Collaboratie, Nederlands, 1990) 72
Dolf Verroen – Als oorlog echt is (Verzet, Nederlands, 1991) Johan Diepstraeten – Het verraad van de Vloeiweide (Collaboratie en verzet, Nederlands, 1991) Maria Jacques – Licht uit, deur dicht (Verzet, Nederlands, 1991) Corrie Hafkamp – Een zoen voor Alida (Verzet, Nederlands, 1992) Theo Engelen – Schimmen uit het verleden (Verzet, Nederlands, 1993) Jan Verhoeven – Jutta (Verzet, Nederlands, 1993) Paul Biegel – De karabijn: over een kleine jongen in de oorlog (Verzet, Nederlands, 1995) Ellen Tijsinger – Speurtocht naar het verleden (Verzet, Nederlands, 1999) Gerrit Kraa – Mooier dan vrede (Verzet, Nederlands, 2000) Henk Van der Winden – Gisteren is vandaag (Collaboratie, Nederlands, 2000) Cornelia Franz – Verrad (Collaboratie, Nederlands, 2001) Martine Letterie- De schaduw van het verleden (Collaboratie, Nederlands, 2001) Miriam Elias – Het verlaten hotel (Verzet, Nederlands, 2003) J.J. Frinsel – De klap (Collaboratie, Nederlands, 2003) Theo Engelen – De drie mannen van Eva (Verzet, Nederlands, 2006) Anna Woltz – Post uit de oorlog (Verzet en Collaboratie, Nederlands, 2006) Anneriek Van Heugten – De man in de modder (Collaboratie, Nederlands, 2006) Jacques Vriens – Oorlogsgeheimen (Collaboratie en verzet, Nederlands, 2007) Martine Letterie – Oorlog zonder vader (Verzet, Nederlands, 2008) Ben Crom - De eendenkooi (Collaboratie, Nederlands, 2009) Sunny J. Jansen – In verzet : Hannie Schaft strijdt tegen de Duitse bezetter (Verzet, Nederlands, 2009) Theo Engelen – Oorlog in de klas (Collaboratie, Nederlands, 2010) Caja Cazemier en Martine Letterie – Familiegeheim (Collaboratie, Nederlands, 2011) Martine Letterie – Verzet tegen de vijand (Verzet, Nederlands, 2011) Beatrijs Nolet – Anna’s oorlog (Collaboratie, Nederlands, 2011)
Vlaanderen Mireille Cottenjé – Waarom niet de waarheid (Verzet en collaboratie, Vlaams, 1980) Julien Van Remoortere – De verliezers (Collaboratie, Vlaams, 1985) 73
Paul Timmermans, Roger De Klerk en Paul Verbeeck – Het pistool van Syd (Verzet, Vlaams, 1985) Jessy Marijn – Zand in de ogen (Verzet, Vlaams, 1986) Willy Spillebeen – Vijand en vriend (Collaboratie en verzet, Vlaams, 1989) Julien Van Remoortere – De arend eet rijstpap vanavond (Verzet, Vlaams, 1992) Paul Kustermans – Land in oorlog (Collaboratie en Verzet, Vlaams, 1994) Anne Provoost – Vallen (Collaboratie, Vlaams, 1994) Guido Staes – De SS-jongen (Collaboratie, Vlaams, 1995) Gaston van Camp – de oorlog van Adriaan (Collaboratie, Vlaams, 1998) Ron Langenus – Het verborgen dorp (Verzet, Vlaams, 1999) Henri Van Daele – Woestepet (Verzet, Vlaams, 2002) Luc Simoen – Het geheime leger (Verzet, Vlaams, 2003) Jan de Leeuw – Vederland (Verzet, Vlaams, 2004) Brigitte Van Aken – Barst (Collaboratie, Vlaams, 2005) Karel Smolders – Dromen van de maan (Verzet, Vlaams, 2005) Jaak Dreesen – Een warm hemd voor de winter (Collaboratie en verzet, Vlaams, 2007) Els Beerten – Allemaal willen we de hemel (Collaboratie, Vlaams, 2008) Dirk Bracke – Mijn lieve vijand (Collaboratie, Vlaams, 2009) Piet Reynders – Operatie Pleymouth (Verzet, Vlaams, 2010) Jan Simoen – De nacht van 2 april (Verzet, Vlaams, 2012) Yan Gout – En toch schijnt de zon (Collaboratie, Vlaams, 2012)
74