Van goddelijk genie tot Satans hellevreugd: Nederlandse beeldvorming over Napoleon, 1796-1813
Pamflettenverzameling Koninklijke Bibliotheek, Knuttel no. 23783
Werkstuk Doctoraal Werkcollege Napoleon Docent Jeroen Duindam Marian Hellema
[email protected] Juni 2003 Dit stuk wordt verspreid onder de Creative Commons Licentie CC-BY-NC. Zie http://creativecommons.org/licenses/by-nc/4.0/
................................................................................................................................................................ 1 INLEIDING.................................................................................................................................................. 3 1. HET NEDERLANDSE POLITIEKE DEBAT, 1781-1813.....................................................................................7 Pamfletten.......................................................................................................................................... 9 2. EEN OUDE POOL: NAPOLEONTISCHE PROPAGANDA, 1796-1813.................................................................13 3. 'LA RAGE D’ÉCRIRE ET DE SE FAIRE IMPRIMER': CENSUUR IN NEDERLAND, 1806-1813................................16 4. EEN GODDELIJK, GROOTS GENIE: HET BEELD VAN NAPOLEON, 1796-1806.................................................21 5. DE HOOGE BONDGENOOT: HET BEELD VAN NAPOLEON, 1806....................................................................25 6. GODDELIJK OF TIRANNIEK: HET BEELD VAN NAPOLEON, 1806-1810.........................................................29 7. DE HOLLANDSCHE NATIE: HET BEELD VAN NAPOLEON, 1810-1812..........................................................35 8. SATANS HELLEVREUGD: HET BEELD VAN NAPOLEON, 1813........................................................................41 CONCLUSIE............................................................................................................................................... 45 LITERATUUR............................................................................................................................................ 48 Primaire bronnen............................................................................................................................ 48 Secundaire literatuur...................................................................................................................... 50
2
Inleiding In 1801 werd er een prijsvraag uitgeschreven door een 'Gezelschap van vaderlandlievende Ingezetenen', waarbij de inzenders werd gevraagd om een gedicht 'ter eere van den grooten Bonaparte en het heil van den Algemenen Vrede' 1. De tweede prijs werd gewonnen door de dichter Barend Nieuwenhuyzen, die in een lang gedicht de loopbaan van Napoleon bezong. Hij beschreef Napoleon als bevrijder, als vredestichter, als wetshersteller en als beschermer van de godsdienst: Hij wist de heerschzucht perk te zetten Van een vloekwaardig beulenrot; Herstelde de achting voor de wetten, En de eerbied voor den dienst van God. Europe acht hem zijn helden waardig; Africa, hem te aanbidden vaardig, Werpt zich voor zijne voeten neêr; Heel de aarde storte vreugdetraanen Bij zijne zegenrijke vaanen, Want hij schonk haar den vrede weêr2. Dit waren veel voorkomende beelden van Napoleon, over wie al tijdens zijn leven een legende werd gevormd3. Napoleon droeg daar zelf in hoge mate aan bij door het inzetten van uitgebreide propagandamiddelen. In de Napoleonlegende stonden zijn militaire successen centraal. Hij werd voorgesteld als de geniale, onoverwinnelijke veldheer die met zijn overwinningen de klassieke helden als Caesar of Hannibal deed verbleken. De heldencultus was heel sterk op de persoon van Napoleon gericht. Hij was het genie dat door zijn wil, intelligentie en daadkracht tot grootse verrichtingen in staat was. Hij werd vaak als een uniek, haast bovennatuurlijk fenomeen voorgesteld dat groter was dan gewone mensen en dat een grootse bestemming had te vervullen. Voor zijn soldaten was hij als een vader, die zich persoonlijk voor hen inzette en een directe band met hen had. Een ander bekend thema uit de propaganda was Napoleon als erfgenaam van de Franse Revolutie: hij had Frankrijk bevrijd van 1
C.G.N. de Vooys, "Nederlandse dichters tegenover Napoleon", Publicaties van het Genootschap
voor Napoleontische Studiën 4 (1953) 275-287, aldaar 275. 2
Geciteerd door De Vooys, "Nederlandse dichters" 276.
3
Deze legende wordt uitgebreid geanalyseerd in: Jean Tulard, Le mythe de Napoléon (Parijs 1971).
3
de laatste resten van het corrupte ancien régime en wilde die vrijheid ook in de andere landen van Europa brengen. Met zijn veroveringen zou hij het rijk van Karel de Grote herstellen en daarmee het glorieuze verleden van Frankrijk doen herleven. Napoleon was volgens de propaganda niet uit op oorlog, maar op vrede. Hij werd tot oorlog gedwongen door zijn tegenstanders, die het vaderland bedreigden. Behalve als brenger van vrijheid werd Napoleon ook gepresenteerd als brenger van orde, stabiliteit en eenheid na een periode van wetteloosheid, chaos en onderlinge verdeeldheid. Hij had immers nieuwe wetten geïntroduceerd, de émigrés konden terugkeren en het roomskatholieke geloof was hersteld. Als tegenhanger van deze legendarische beelden begon tijdens Napoleons heerschappij ook een 'zwarte legende' over hem vorm te krijgen 4. Zijn tegenstanders schetsten een zeer negatief beeld over hem: hij was destructief, hij offerde met zijn oorlogvoering zeer vele mensenlevens op, hij had de idealen van de Franse revolutie verraden door misbruik te maken van zijn macht, hij was een despoot en een tiran. Eén van de bekendste verspreiders van deze zwarte legende was de schrijfster Mme de Staël, die vanuit haar ballingschap haar pen tegen hem verhief. Daarnaast ontstond met name in Groot-Brittannië al vroeg een uitgebreide traditie van pamfletten en spotprenten die tegen aartsvijand Napoleon waren gericht. Het opvallende is dat Napoleon ook door zijn tegenstanders als een haast mythische figuur werd beschreven, maar dan in negatieve zin. Ook in de zwarte legende was hij geen gewoon mens meer, maar een monsterlijke duivel. Over de Napoleonlegende is al veel geschreven, zowel over de positieve mythe als over de zwarte legende. Minder bekend is welke beelden onder de Nederlanders over Napoleon leefden; de Nederlandse beeldvorming zal daarom in dit stuk worden onderzocht. Toen Napoleon vanaf 1796 een rol op het internationale toneel begon te spelen, had de Republiek een periode van grote politieke beroering achter de rug. Vanaf 1781 hadden de patriotten gezorgd voor een heftig politiek debat, maar zij verloren de strijd vooralsnog. In 1795 werd met hulp van de Fransen de Bataafse Republiek opgericht, waarmee alsnog een deel van de patriotse idealen verwezenlijkt werd. De Bataafse Republiek was in belangrijke mate afhankelijk van Frankrijk, vooral op militair en financieel gebied. Napoleon riep zichzelf intussen in 1804 tot keizer uit, breidde zijn internationale machtpositie enorm uit en was bezig een dynastie te vestigen. Als onderdeel hiervan dwong hij de Nederlanders in 1806 om 4
Geoffrey Ellis, Napoleon (Harlow 1997) 198-200.
4
zijn broer Lodewijk als koning te accepteren. In naam was de onafhankelijkheid van het Koninkrijk Holland gegarandeerd, maar in de praktijk was het duidelijk dat keizer Napoleon het laatste woord had, ondanks de pogingen van zijn broer om een eigen koers te varen en de Hollanders niet al te veel van zich te vervreemden. In 1810 was het helemaal gedaan met de onafhankelijkheid en werd het Koninkrijk Holland ingelijfd bij het Franse rijk. Historici schetsen over het algemeen het beeld dat de Nederlandse bevolking berustte in de afhankelijkheid van Frankrijk, zowel tijdens het koningschap van Lodewijk als tijdens de inlijvingsperiode5. Recentelijk heeft de historicus Johan Joor daar echter vraagtekens bij geplaatst; hij heeft verschillende vormen van verzet tegen het Franse bewind onderzocht en komt tot de conclusie dat er relatief veel onrust was, hoewel het verzet weinig gewelddadig was. De Nederlandse bevolking kwam vooral in verzet tegen de dienstplicht en belastingmaatregelen; in mindere mate waren ook andere factoren reden voor verzet 6. Vooral in 1809, 1811 en in het begin van 1813 was er sprake van hevige onrust naar aanleiding van de dienstplicht 7. Joor heeft allerlei vormen van verzet onderzocht, maar schriftelijke uitingen tegen het Franse bewind zijn slechts zijdelings in zijn onderzoek betrokken. Wat Nederlanders echt over Napoleon hebben gedacht, valt uiteraard niet meer met zekerheid te achterhalen. Dit wordt nog bemoeilijkt doordat er in de periode 1806-1813 een strenge censuur werd ingesteld. Wel kan de beeldvorming zoals die op papier bewaard is, worden geanalyseerd. Daarbij waren propaganda en censuur enerzijds verstorende factoren, maar is het anderzijds belangrijk om te zien dat zij onlosmakelijk deel uitmaakten van de beeldvorming. Dit beeldvormingsproces zelf een interessant fenomeen: wat werd er over Napoleon geschreven, hoe werkten propaganda en censuur en welke ontwikkelingen zijn er in dit proces te zien? Het gaat er hier niet om in hoeverre die beelden overeen kwamen met de werkelijkheid, maar om de beelden zelf: hoe werd er over Napoleon geschreven? Voor het beantwoorden van deze vraag vormen de Nederlandse pamfletten uit de periode 1796-1813 een belangrijke bron. De bevindingen uit die pamfletten zullen worden aangevuld met 5
Bijvoorbeeld H. T. Colenbrander, Schimmelpenninck en koning Lodewijk (Amsterdam 1911)
onder meer 79-80; N.C.F. van Sas, "Vaderlandsliefde, nationalisme en vaderlands gevoel in Nederland, 1770-1813", Tijdschrift voor Geschiedenis 102 (1989) 471-495, aldaar 494. 6
Johan Joor, De adelaar en het lam: onrust, opruiing en onwilligheid in Nederland ten tijde van
het Koninkrijk Holland en de inlijving bij het Franse keizerrijk (1806-1813) (Amsterdam 2000) 281. 7
Joor, Adelaar 129-130, 141, 296, 518, 685.
5
andere gegevens, met name over dichters en prozaschrijvers uit deze periode. Om het beeldvormingsproces goed te begrijpen, is het echter nodig eerst uitgebreid stil te staan bij het Nederlandse politieke debat in de decennia voor de Franse tijd en bij de Napoleontische propaganda en censuur in de periode 1796-1813 .
6
1. Het Nederlandse politieke debat, 1781-1813 De Republiek kende van oudsher een goed ontwikkelde publieke opinie in vergelijking tot omringende landen. Relatief veel mensen waren bij het politieke debat betrokken door het burgerlijke karakter van de samenleving en door de hoge mate van alfabetisme onder de bevolking. Al in de 16e en 17e eeuw verschenen er veel geschriften en pamfletten om het eigen standpunt kenbaar te maken en dat van de politieke tegenstanders in een kwaad daglicht te stellen. De Republiek stond bekend om zijn vrijheid van meningsuiting en van drukpers: voor vrijwel ieder geschrift was wel een drukker te vinden. De belangrijkste politieke scheidslijn in de Republiek was al vanaf de zeventiende eeuw die tussen staatsgezinden en oranjegezinden. In de politieke tegenstellingen werd ook de vaderlandse geschiedenis betrokken 8. Vooral staatsgezinden hanteerden in politieke debatten een afgerond beeld van de geschiedenis, waarin het vaderland was ontstaan uit het Bataafse volk, dat zijn onafhankelijkheid tegenover de Romeinen had weten te bewaren. Van daaruit liep er een rechtstreekse lijn naar de opstand tegen de Spaanse overheersing, waarna de aloude Bataafse vrijheden waren vastgelegd in de Unie van Utrecht. Deze vrijheden werden voortdurend bedreigd door de tirannieke neigingen van de Oranjes, die de soevereine macht van de Staten bedreigden. In dit vaderlandsbeeld was een eervolle plek ingeruimd voor helden als Johan van Oldenbarnevelt en Hugo de Groot. In de achttiende eeuw kreeg de vaderlandse geschiedenis een nieuwe betekenis in het politieke debat. Het eigene van het vaderland kreeg meer aandacht, maar algemeen heerste het idee dat het daar niet best mee gesteld was: de Republiek was in verval geraakt door morele zwakte. De geschiedenis van de Republiek werd nu gebruikt om de burgers op te roepen om zich te verheffen uit hun lethargie. Het verleden werd een politiek en moreel voorbeeld dat nagevolgd moest worden om het vaderland weer in zijn vroegere glorie te laten herleven9. De oplossing voor het verval werd gezocht in nationale eenheid en eendracht. In weerwil van dit eenheidsideaal was er vanaf 1781 echter juist een hevige politieke strijd, waarin patriotten een republikeinse, meer democratische staatsvorm wilden en de oranjegezinden een sterk stadhouderschap 8
Arjan Terpstra, "Historia pro patria. Vaderlandse geschiedenis en natievorming in de Bataafs-
Franse tijd", Skript 18 (1996) 153-163, aldaar 154-155. 9
Joost Kloek en W.W. Mijnhardt, 1800: Blauwdrukken voor een samenleving (Den Haag 2001)
216, 219-221.
7
van het huis van Oranje nastreefden. In de politieke strijd gebruikten beide partijen pers en pamfletten als een belangrijk wapen om de publieke opinie te mobiliseren; de patriotse Post van den Neder-Rhijn is daarvan het bekendste voorbeeld. In 1795 werd de Bataafse Republiek opgericht, onder invloed van de principes van de Franse Revolutie. Er werd een Verklaring van de Rechten van de Mensch en de Burger aangenomen en een grondwet opgesteld. Hierna volgde een periode met snelle regeringswisselingen, diverse staatsgrepen en grondwetswijzigingen. Duidelijk was in ieder geval dat het radicaal-revolutionaire karakter van de Bataafse Republiek het al snel moest afleggen en dat het bewind in belangrijke mate afhankelijk was van Frankrijk. Na alle beroering rondom de patriots-Bataafse revolutionairen, wilden de meeste mensen nu een einde aan alle strijd tussen politieke groeperingen. Alom klonk de roep om nationale verzoening en het politieke debat werd aan banden gelegd. Clubs werden nu gezien als facties die het land verdeeld hielden in verschillende partijen. Daarom was het clubs verboden om naar buiten te treden met politieke activiteiten10. De vele spectators en andere periodieken, waarin tijdens de patriottentijd de politieke discussie zo levendig gevoerd was, waren rond 1800 grotendeels verdwenen. De overheid was beducht voor misbruik van de pers, waarmee publicaties bedoeld werden die zich tegen de revolutionaire principes en de vrijheid keerden. Daarbij worstelde men met het dilemma dat in de grondwet van 1798 het recht op vrije meningsuiting was gegarandeerd, maar dat men tegelijkertijd publicaties wilde kunnen verbieden die schadelijk voor de maatschappij of beledigend voor personen waren. In de periode 1795-1806 kwam het een aantal malen tot verbod van kranten of tijdschriften. Zo werd in 1804 het weekblad Theunis verboden omdat daarin "het Fransch Gouvernement, en deszelfs Keizer, op eene allerkwaadaardigste en lasterlijkste wyze werd getraduceerd en verguist"11. Toch kwamen dergelijke verboden niet vaak voor. Hierin kwam verandering tijdens het Koninkrijk Holland en de inlijvingsperiode. De Franse autoriteiten beschouwden de Nederlandse departementen als onrustig en waren geneigd om nogal krampachtig op te treden om de openbare orde te bewaren. Zij stelden een uitgebreid justitieel en politioneel
10
Sas, "Vaderlandsliefde" 485.
11
W.P. Sautijn Kluit, "De geschiedenis der Nederlandsche dagbladpers tot 1813", Bijdragen tot de
geschiedenis van den Nederlandschen boekhandel 7 (1896) 87-284, aldaar 257, 239, 248-249, 255.
8
apparaat in, met onder meer een strenge drukperscontrole en censuur. Dit gold tijdens het koningschap van Lodewijk, maar nog sterker tijdens de inlijvingsperiode 12. Voor de vraag naar de Nederlandse beeldvorming over Napoleon zouden kranten, tijdschriften, pamfletten en informeel verspreide vlugschriften aanknopingspunten kunnen bieden. In kranten en tijdschriften was echter, na de hevige politisering van de pers in de jaren 1780, het politieke debat weer geluwd. De meeste kranten waren rond 1800 weinig politiek van aard en bevatten voornamelijk berichten zonder commentaar of redactionele kleuring13. Wel werden kranten ingezet voor de propagandamachine van Napoleon, waarover later meer. Tijdschriften vormden een veel levendiger onderdeel van de Nederlandse cultuur, maar ook hierin waren weinig politiek gekleurde berichten te vinden14. Het is bovendien moeilijk precies na te gaan wat het lezerspubliek van kranten en tijdschriften was. Wel zijn van verschillende bladen oplagecijfers bekend. De drie Nederlandse tijdschriften die in 1811-1812 nog waren toegestaan, kenden een oplage van hooguit enkele duizenden, waarbij rekening moet worden gehouden met het feit dat ieder exemplaar door meerdere personen gelezen kon worden15. De oplagen van de kranten waren vergelijkbaar. De grootste krant was de Gazette de Haarlem, die in 1811 een oplage van 7000 zou hebben gehad; andere kranten hadden slechts een oplage van enkele honderden 16. Al met al kunnen we veronderstellen dat 'de publieke opinie' bestond uit enkele tienduizenden mensen die zich via kranten en tijdschriften op de hoogte hielden. Voor de vraag naar de Nederlandse beeldvorming over Napoleon bieden kranten en tijdschriften echter slechts ten dele aanknopingspunten, gezien hun grotendeels apolitieke karakter. Pamfletten
Pamfletten speelden van oudsher een belangrijke rol in het Nederlandse politieke debat. Voor de beeldvorming over Napoleon vormen de pamfletten uit deze periode 12
Joor, Adelaar 39-41, 687-688.
13
Kloek en Mijnhardt, Blauwdrukken 87-88.
14
Kloek en Mijnhardt, Blauwdrukken 89.
15
A.C. Kruseman, De fransche wetten op de hollandsche drukpers, 1806-1814 (1889) 246; Kloek en
Mijnhardt, Blauwdrukken 93; Emile Roche, La censure en Hollande pendant la domination française (Den Haag 1923) 53. 16
Jeremy D. Popkin, News and politics in the age of revolution. Jean Luzac's Gazette de Leyde
(Ithaca, Londen 1989) 246; Roche, La censure 147, 157.
9
daarom een voor de hand liggende bron. De grootste pamflettenverzameling in Nederland is die van de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag17. Deze verzameling herbergt van alles en nog wat: beschouwende stukken over de politieke situatie, toespraken, lofzangen, lyrische gedichten, spotverzen, humoristische dialogen die voor de goede verstaander een politieke boodschap bevatten, overdrukken van krantenberichten en publicaties van preken. Kennelijk is het begrip pamflet nogal breed. Een pamflet zou kunnen worden omschreven als een niet-periodiek geschrift dat over actuele gebeurtenissen of personen gaat en dat meestal niet al te lang is. Niet alle stukken uit de pamflettenverzameling vallen echter onder deze definitie. Dat is verder geen probleem, want juist het brede en ongelijksoortige karakter van de verzameling maakt het zo'n rijke bron voor historici, met teksten uit verschillende hoeken van de samenleving en met onverwachte, amusante vondsten. Tegelijkertijd is hiermee ook de beperking van de bron aangegeven: juist omdat het zo'n vergaarmand van teksten is, is niet erg duidelijk hoe representatief ze zijn voor de ideeën onder de Nederlandse bevolking. Dit probleem doet zich om een paar redenen voor. Ten eerste bevat de collectie niet alle Nederlandse pamfletten, hoewel het wel de grootste verzameling is. Ten tweede zijn veel van de pamfletten anoniem gepubliceerd en is niet te achterhalen door wie ze zijn geschreven en door wie ze werden gelezen. In de onderzochte periode werden ze meestal via boekhandels verkocht voor enkele stuivers, maar gezien hun gevarieerde inhoud zullen ze een wisselend publiek hebben gehad. Ten derde is het natuurlijk ook de vraag in hoeverre de hier opgetekende opvattingen over Napoleon overeen komen met wat er werkelijk over hem gedacht werd: lieten de auteurs het achterste van hun tong zien? En werden hun opvattingen in bredere kring gedeeld? Dit alles wordt nog eens versterkt door de strenge censuur die tussen 1806-1813 gold en door het feit dat de overheid soms zelf pamfletten liet verschijnen om de publieke opinie te beïnvloeden. Om die reden is het soms nodig om tussen de regels door te lezen of te kijken naar wat er niet geschreven werd in plaats van naar wat er wel geschreven werd. Bij een strenge censuur is het bijvoorbeeld niet verbazingwekkend dat kritische teksten achterwege blijven, maar als er ook geen enkele positieve tekst over het regime verschijnt, kan dat toch op een negatieve houding wijzen.
17
W. P. C. Knuttel, Catalogus van de pamfletten-verzameling berustende in de Koninklijke
Bibliotheek, vol. VI (1796-1830) (herdruk, 1890-1920 eerste editie, Utrecht 1978).
10
Dat de censuur van grote invloed was, valt alleen al te zien aan de aantallen pamfletten. Vooral in de jaren 1811-1813, toen de censuur het strengst was, daalde het aantal pamfletten sterk; vanaf eind 1813 is er ineens weer een snelle stijging te zien, nadat de Fransen verdreven waren en de censuur was opgeheven. Een indicatie daarvan geeft de volgende grafiek, waarin het aantal pamfletten per jaar uit de verzameling van de Koninklijke Bibliotheek is opgenomen.
Aantal pamfletten in collectie KB per jaar
400 300 200 100 1814
1812
1810
1808
1806
1804
1802
1800
1798
1796
1794
1792
1790
1788
1786
1784
1782
1780
1778
0 1776
aantal pamfletten
500
jaar
11
Overigens zij hier vast opgemerkt dat de pamflettencollectie een heleboel pamfletten bevat die niet over Napoleon gaan of waarin hij slechts zijdelings een rol speelt; een flink deel van de pamfletten gaat in het geheel niet over politiek en ook de politiek getinte pamfletten bevatten lang niet altijd verwijzingen naar Napoleon. Wat dat betreft biedt dit stuk geen representatief overzicht van de pamfletten uit de periode 1796-1813, maar worden alleen die teksten besproken die te maken hebben met de beeldvorming over Napoleon. De beeldvorming uit de pamfletten zal, zoals gezegd, zoveel mogelijk worden aangevuld met gegevens uit literaire en andere bronnen. Op die manier wordt enigszins tegemoet gekomen aan het bezwaar van het niet-representatieve karakter van de pamflettenverzameling. Voordat deze bronnen chronologisch zullen worden beschreven, worden echter eerst de Napoleontische propaganda en censuur in het algemeen besproken.
12
2. Een oude Pool: Napoleontische propaganda, 1796-1813 Al vanaf het begin van zijn optreden heeft Napoleon ernaar gestreefd om de publieke opinie voor zich te winnen en zijn daden te legitimeren18. Hij zette hiervoor alle bestaande middelen in: schilders kregen opdrachten voor werken die hem heroïsch afbeeldden, door architecten liet hij triomfbogen ontwerpen, via het onderwijs werd een gunstig beeld van hem doorgegeven, in liedjes en volksprentjes werden zijn heldendaden bewonderd en op allerlei kunstvoorwerpen waren de keizerlijke adelaar en initialen te vinden19. De pers was één van de belangrijkste propagandamiddelen. Zijn militaire optreden in Italië (1796-1797) liet Napoleon vergezeld gaan van de oprichting van twee nieuwe kranten waarin hij een gunstig beeld van zichzelf creëerde. Ook op zijn veldtocht naar Egypte reisden drukpers en journalisten mee. Daarna heeft Napoleon zijn gebruik van de pers alleen nog maar uitgebreid, waarbij de legerbulletins een belangrijk onderdeel van de propaganda vormden20. Tijdens zijn militaire campagnes liet Napoleon deze veelvuldig verschijnen. Hij regisseerde nauwkeurig wat er in deze bulletins stond en wanneer ze verschenen, om zo een optimaal effect te behalen. Meestal werden ze als eerste in de officiële regeringskrant de Moniteur gepubliceerd, waarna ze door andere officiële kranten werden overgenomen of in afzonderlijke afdrukken verschenen. Militaire successen werden in deze bulletins aan Napoleon persoonlijk toegeschreven, terwijl mislukkingen aan anderen werden geweten. Soms werden de bulletins gebruikt om bewust valse informatie te verspreiden die de vijand moest misleiden, maar meestal ging het er om het eigen publiek een gunstig beeld voor te spiegelen. Daarbij werd de waarheid nogal eens geweld aan gedaan: berucht zijn vooral de bulletins uit 1812 vanuit Rusland, waarin nog heel lang successen werden gemeld, terwijl de Grande Armée in werkelijkheid al lang grote verliezen leed. Daarom kwam het als een grote schok toen in het 29e bulletin (december 1812) openlijk werd toegegeven dat er verliezen werden geleden. Als een geruststelling werd daaraan toegevoegd dat de keizer in goede gezondheid verkeerde.
18
Voor een korte inleiding hierover zie het trefwoord 'propagande' in: Jean Tulard ed.,
Dictionnaire Napoléon (tweede ed., Parijs 1999) 586-592. 19
Ellis, Napoleon 156-157, 159-167, 171.
20
Joseph J. Mathews, "Napoleon's military bulletins", The journal of modern history 22 (1950)
137-144.
13
Napoleon bemoeide zich niet alleen in detail met de inhoud van de legerbulletins, maar ook met de berichtgeving in de dagbladen. Zijn voornaamste spreekbuis was de Parijse Moniteur. Hierin verschenen regelmatig anonieme stukken die door hem geredigeerd of geschreven waren, of door auteurs die nauwgezet waren geïnstrueerd wat ze moesten schrijven. Er zijn uit Napoleons correspondentie verschillende voorbeelden bekend van instructies over hoe bepaalde zaken in de pers moesten worden voorgesteld om een zo gunstig mogelijk beeld te scheppen21. Zo liet hij in de Moniteur van 15 december 1810 verschillende diplomatieke stukken publiceren om aan te tonen dat de inlijving van het Koninkrijk Holland onvermijdelijk was: Frankrijk had tussen 1806 en 1810 steeds vrede aangeboden aan Engeland en daarbij de bemiddeling van de tsaar ingeroepen, maar Engeland had het vredesaanbod al die tijd halsstarrig geweigerd en daarmee de handhaving van de Hollandse onafhankelijkheid onmogelijk gemaakt22. Om extra geloofwaardig te zijn, liet Napoleon soms ook berichten publiceren in buitenlandse kranten van satellietstaten of veroverde gebieden, waar de pers goed bekend stond. In 1805 probeerde hij bijvoorbeeld op die manier de Engelsen op een dwaalspoor te brengen: hij liet in enkele Hollandse en Frankfurtse kranten berichten publiceren over Franse vlootbewegingen in de richting van Egypte om de aandacht af te leiden van zijn vloot in Boulogne, die een invasie van Engeland voorbereidde. Om de misleiding minder doorzichtig te maken, liet hij soms verschillende delen van de boodschap in verschillende kranten publiceren23. Napoleon was zich tevens bewust van het feit dat verschillende groepen met verschillende argumenten moesten worden overtuigd. Daartoe varieerde hij de boodschap al naar gelang de groep die hij wilde aanspreken. Soms werd ook de auteur nauwkeurig gekozen: in 1812 bespeelde Napoleon bijvoorbeeld het Poolse nationalisme en gaf hij opdracht om een stuk te vervaardigen dat zogenaamd door een oude Pool moest zijn geschreven in slechte, maar onmiskenbaar Poolse stijl24. Veel mensen hadden ondanks dergelijke tactieken wel door dat kranten en andere officiële berichten niet altijd even waarheidsgetrouw waren; dat blijkt bijvoorbeeld uit satires die er op de legerbulletins verschenen. Dat betekent echter
21
André Cabanis, La presse sous le Consulat et l'Empire (1799-1814) (Parijs 1975) 242, 248.
22
Cabanis, La presse 249.
23
Cabanis, La presse 256, 261-262.
24
Cabanis, La presse 238-239, 296.
14
nog niet dat de propaganda niet effectief was25. Het gaat er bij propaganda immers om dat de boodschap veelvuldig en via verschillende kanalen gebracht wordt, waardoor de beeldvorming toch met succes kan worden beïnvloed, ook al wordt niet ieder detail geloofd. Napoleons propaganda lijkt in ieder geval van grote invloed te zijn geweest zolang het beeld werd ondersteund door militaire successen. In de periode van het Koninkrijk Holland en de Inlijving werd de Napoleontische propaganda ook in de Nederlandse departementen ingezet. Zo liet Napoleon hier in 1807 het blad Le vrai Hollandais verschijnen om het koningschap van zijn broer te steunen. Hierin werd verkondigd dat de monarchie het beste voor het land was vanwege de rust en stabiliteit die het met zich meebracht 26. Het blad De Bijenkorf dat vanaf 1807 verscheen, stond eveneens onder Franse controle en bevatte, naast culturele en wetenschappelijke artikelen, veel lofprijzingen op de keizer en zijn rijk27. Het officiële Nederlandse regeringsblad was de Koninklijke Courant, waarin veelal berichten uit de Franse Moniteur en andere regeringsbladen werden overgenomen. Hierin werden de macht van het keizerrijk en de triomfen van Napoleon veelvuldig bezongen28. Andere Nederlandse bladen mochten niet zelfstandig over politiek schrijven, maar moesten hun berichten uit de Koninklijke Courant overnemen. Tijdens de Inlijving gold een vergelijkbare regeling en mochten politiek gekleurde berichten alleen uit de Parijse bladen worden overgenomen. Ook de legerbulletins werden door de Nederlandse bladen gepubliceerd.
25
Mathews, "Napoleon's military bulletins" 143.
26
Roche, La censure 172.
27
Kruseman, Fransche wetten 196-197.
28
Kruseman, Fransche wetten 196.
15
3. 'La rage d’écrire et de se faire imprimer': censuur in Nederland, 1806-1813 De tegenhanger van de propaganda was het onderdrukken van kritiek en tegenstand. In Frankrijk was er altijd al een strengere censuur geweest, ook tijdens de Revolutie29. Voor Napoleon was het vanzelfsprekend dat boeken en kranten aan controle onderworpen moesten worden, omdat ze potentieel gevaar konden opleveren voor de staat en de keizer. Vanaf 1800 begon hij de Franse pers aan banden te leggen door 60 van de 73 Parijse dagbladen te verbieden; in 1810 werden 104 van de 132 lokale Franse kranten verboden en in 1811 waren er nog maar vier Parijse kranten toegestaan, waaronder de Moniteur30. Pers, literatuur en theater waren onderworpen aan censuur en de politie trad op tegen onwelgevallige lectuur die desondanks toch verspreid werd. Tegelijkertijd probeerde Napoleon zoveel mogelijk om de schijn van vrijheid op te houden en sprak zich, in weerwil van de praktijk, openlijk uit voor de vrijheid van meningsuiting en tegen censuur31. Napoleon zag de Nederlanders als vrienden van Engeland en beschouwde de Nederlandse persvrijheid als een groot gevaar omdat daar de voornaamste bron van anti-Franse lectuur lag: "toutes les mauvaises nouvelles, les bruits les plus défavorables à la France ont leur source en Hollande (...) C'est là que les contes les plus faux, les plus absurdes, inventés par le délire et la haine contre la France trouvent le plus de propagateurs"32. Direct na zijn aantreden begon koning Lodewijk maatregelen te nemen om de pers aan banden te leggen, in navolging van de Franse maatregelen op dit gebied. In de zomer van 1806 gaf hij de directeur-generaal van justitie en politie het toezicht op alle gedrukte werken. Alle journalen, periodieken en gedrukte werken moesten dagelijks worden bekeken en er moest verslag van worden gedaan aan de koning. Werken die de maatschappij beledigden of tegen de staatsveiligheid waren gericht, werden in beslag genomen en mochten niet langer worden verspreid. Om de controle mogelijk te maken, moest ieder werk zijn voorzien van de naam van de schrijver, drukker of uitgever. Bovendien moest van ieder gedrukt werk een aantal exemplaren worden toegestuurd aan justitie en aan de Koninklijke Bibliotheek. Kennelijk werden 29
Roche, La censure 15.
30
Kruseman, Fransche wetten 181-182.
31
Moniteur 22 jan. 1806, aangehaald door Kruseman, Fransche wetten 41. Zie ook Roche, La
censure 21. 32
Le Publiciste, 19 juni 1809, geciteerd door Roche, La censure 52-53.
16
de voorschriften niet al te goed nageleefd, want er verschenen diverse aanmaningen en aanscherpingen, bijvoorbeeld dat ieder te verschijnen werk van te voren moest zijn aangemeld en aangekondigd in de Koninklijke Courant. Vanaf 1808 moesten drukkers en boekverkopers bovendien lid zijn van hun vakcorporatie 33. Tijdens het bewind van koning Lodewijk was er vooral sprake van drukpersvervolging, dat wil zeggen controle en vervolging achteraf, nadat een werk verschenen was. Na de inlijving van het Koninkrijk Holland in het Franse Rijk kwam hier preventieve censuur bij: maatregelen om te voorkomen dat onwelgevallige werken zouden verschijnen34. Daarmee werd de controle op gedrukt werk ook veel strenger. Onder koning Lodewijk werden boeken, kranten en pamfletten goed in de gaten gehouden, maar was het aantal gevallen waarin werken daadwerkelijk verboden werden niet erg groot35. Tijdens de Inlijving toonde de overheid zich veel gevoeliger en beschouwde veel meer zaken als gevaarlijk of opruiend. Het aantal gevallen waarin de preventieve censuur passages verbood is aanzienlijk; aantallen zijn niet bekend, maar gezien de vele voorbeelden die in de literatuur worden aangehaald, moet het vele gevallen hebben betroffen36. Het instellen van preventieve censuur was onderdeel van een decreet van februari 1810, dat in 1811 ook van kracht werd in de Hollandse departementen (zoals het voormalige Koninkrijk Holland nu werd aangeduid). Dit decreet hield daarnaast in dat het aantal drukkers aan een maximum gebonden werd; nieuwe drukkers moesten worden goedgekeurd door de overheid en een bewijs van goed gedrag kunnen overleggen. Van tevoren moesten drukkers precies opgeven wat en hoeveel ze wilden gaan drukken, zodat er desgewenst onderzoek kon worden gedaan naar de manuscripten. Pas na toestemming mocht een werk gedrukt worden. De censuur kon wijzigingen in een tekst opleggen of een werk geheel verbieden. Deze procedure gold voor boeken, maar ook voor pamfletten. Van ieder werk moesten nu vijf exemplaren worden ingeleverd voor justitie en Koninklijke Bibliotheek. De drukker moest bovendien zelf van tevoren de manuscripten lezen om te kijken of ze niet subversief 33
Kruseman, Fransche wetten 17, 26, 31-36.
34
Kruseman, Fransche wetten 94.
35
Kruseman noemt op basis van archiefonderzoek voor het departement van de Zuiderzee een
twintigtal titels dat in de periode 1806-1812 verboden werd: Kruseman, Fransche wetten 95-102. 36
Vooral Kruseman, Fransche wetten en Roche, La censure noemen veel voorbeelden. Mijn indruk
is dat het wellicht om enkele honderden werken zou kunnen gaan, waarin één of meerdere passages verboden werden; nader onderzoek zou moeten uitwijzen of deze ruwe schatting klopt.
17
tegen de staat, de godsdienst of de goede zeden waren. Als er toch een dergelijk werk werd ontdekt, werd niet alleen de schrijver verantwoordelijk gehouden, maar ook de drukker37. Ook voor het vak van boekverkoper werden beperkingen ingevoerd: zij hadden een brevet nodig en moesten een eed afleggen dat ze geen werk zouden verkopen dat strijdig was met de 'plichten jegens de vorst' of het staatsbelang. Om de controle op illegaal drukwerk te vergemakkelijken, mochten boekhandelaren alleen werk verkopen dat van tevoren in het Journal général de l'imprimerie et de la librairie was aangekondigd38. Schrijvers, drukkers en uitgevers die zich niet aan de voorschriften hielden, werden vervolgd. In ieder geval werd het werk in beslag genomen en verdere verspreiding verboden, maar als het om teksten ging die als opruiend of gevaarlijk werden beschouwd, werden er soms ook gevangenisstraffen of verbanningen opgelegd. Dagbladen stonden eveneens onder controle van de overheid. Na de Inlijving werden de Franse regels van kracht, die inhielden dat er per departement slechts één dagblad voor politieke berichtgeving mocht zijn. De politieke berichten moesten bovendien worden overgenomen uit de officiële Franse kranten, waarvan de Moniteur de belangrijkste was. Eigen politieke verslaggeving of publicatie van een bericht voordat het in de Franse kranten was verschenen, werden niet getolereerd. De Nederlanders moesten nu als Franse burgers worden beschouwd en om de integratie te bevorderen, moesten de bladen in twee talen verschijnen. Naast de politieke dagbladen waren er ook advertentiebladen (feuilles d'annonces et d'avis) toegestaan. Hun aantal werd bepaald door de prefect en die was ervoor verantwoordelijk dat de inhoud niet over politiek ging. Wat deze bladen wel mochten publiceren, lag precies vast: het ging vooral om advertenties en om aankondigingen van geboorte, huwelijk of overlijden. In de Hollandse departementen waren er veertien van deze bladen. Naast het aantal dagbladen werd ook het aantal tijdschriften beperkt. Tijdens het bewind van koning Lodewijk waren er in het koninkrijk nog twintig tijdschriften geweest, maar in 1811 bepaalde Napoleon dat er buiten Parijs nog slechts dertien tijdschriften mochten verschijnen, waarvan drie in de Hollandse departementen 39. Zij mochten berichten over literatuur, kunst en wetenschap, maar niet over politiek of handel. 37
Roche, La censure 39.
38
Kruseman, Fransche wetten 44-54, 135.
39
Kruseman, Fransche wetten 163-165.
18
De censuur lette uiteraard op zaken die het staatsbelang konden aantasten of die de keizer in een kwaad daglicht stelden. De bewaard gebleven censuur- en politieverslagen noemen in veel gevallen helaas niet de reden waarom bepaalde werken of passages werden afgekeurd40. Uit de gevallen waarin de reden wel bekend is, wordt duidelijk dat de preventieve censuur uiterst kritisch was. Nu de Nederlanders deel uitmaakten van het Franse rijk, waren woorden als 'Bataafs', 'Oranje', 'vrijheid', 'slavernij' of 'ketenen' al snel aanleiding om tekstpassages te verbieden. Ook geschiedkundige werken over de Gouden Eeuw van de (onafhankelijke) Republiek of over het verzet tegen Spanje waren verdacht, evenals werken over nationale helden als Michiel de Ruyter of Johan van Oldenbarnevelt 41. De censors namen meestal het zekere voor het onzekere en keurden soms heel pietluttige dingen af. Zo werd een passage verboden waarin de bijbeltekst 2 Cor 4:17 werd aangehaald, omdat daarin het woord 'onderdrukking' voorkomt 42. Naast politieke zaken lette de censuur ook op teksten die de godsdienst of de goede zeden aantastten. Een tekst over geestverschijningen werd bijvoorbeeld als moreel verwerpelijk beschouwd43. Ook predikanten werden in de gaten gehouden: als zij preekten over bijbelteksten waarin vorsten van hun troon vielen of als zij tegenover de jammerlijke toestand in de wereld de troost van het geloof stelden, kon dat aanleiding zijn voor extra waakzaamheid van de politie. Niet alleen werden uitgegeven teksten van preken hierop gecontroleerd, maar soms kreeg de politie ook via informanten tips over wat er tijdens een kerkdienst was gezegd 44. Alle gezelschappen die maar enigszins verdacht waren, werden in de gaten gehouden, zoals een enigszins occult genootschap van 'godsdienstige geestdrijvers' dat via getalsmatige bewerkingen aan de hand van de psalmen probeerde de toekomst van Napoleon te voorspellen45. De censuur werd door twee overheidslichamen uitgevoerd: enerzijds de politie en anderzijds het directoraat-generaal voor de drukkerij en boekhandel (directoire de l'imprimerie et de la librairie). Het laatste was verantwoordelijk voor de preventieve censuur en had een aantal censors aangesteld die werken van te voren keurden en 40
Kruseman, Fransche wetten 132-133, 147.
41
Roche, La censure 107-108.
42
Kruseman, Fransche wetten 132-133.
43
Roche, La censure 111.
44
Roche, La censure 116-117.
45
Kruseman, Fransche wetten 141-142; Roche, La censure 115.
19
eventueel wijzigingen voorstelden of werken geheel verboden. Daarnaast had de politie de bevoegdheid om geschriften die de openbare orde in gevaar brachten in beslag te nemen en overtreders te vervolgen. Dat was althans in theorie de taakverdeling; in de praktijk waren er regelmatig conflicten tussen beide instellingen over de onderlinge taakverdeling en bevoegdheden. De politie eiste het recht op om eveneens werken van te voren te keuren, wat er toe leidde dat er eigenlijk twee censurerende instanties waren. Uiteraard stemden die ook nog eens niet altijd overeen in hun beoordelingen. Het gebeurde regelmatig dat het directoraat voor de drukkerij en boekhandel een werk goedkeurde, maar dat de politie problemen zag en hetzelfde werk wilde verbieden46. De politie was daarbij over het algemeen het strengst: de directeur van politie Devilliers du Terrage beschouwde zijn censuur als absoluut noodzakelijk om de orde te handhaven in een land "où la rage d’écrire et de se faire imprimer en vers ou en prose est portée au dernier point"47. Beide instanties stuurden bij twijfel werken door naar Parijs, om ze daar te laten beoordelen.
46
Roche, La censure 51, 61-62, 75-80, 124-126.
47
Geciteerd in Roche, La censure 62.
20
4. Een goddelijk, groots genie: het beeld van Napoleon, 1796-1806 Vanaf de Italiaanse campagne in 1796-1797 begon Napoleon een rol te spelen op het internationale toneel, maar in de eerste paar jaar werd er in Nederland niet al te veel aandacht aan zijn persoon besteed. In de publicaties die er vanaf 1799 in de Bataafse Republiek over hem verschenen, werd hij bewonderd vanwege zijn militaire successen en vanwege zijn rol als bevrijder, als verdediger van de idealen van de Franse Revolutie. De thema's van de Napoleonlegende zijn duidelijk te herkennen, naast de Bataafs-patriotse retoriek. Zo was Napoleon voor de patriotse predikant, journalist en politicus Bernardus Bosch het 'goddelijk, groots genie' dat de principes van de Franse Revolutie verdedigde48. Dit waren tevens Bosch' eigen patriots-Bataafse idealen, die hij verloren zag gaan na de staatsgreep van juni 1798, waarbij hij zelf gevangen werd gezet. Napoleon werd door Bosch nadrukkelijk als burger gepresenteerd, als drager van een burgerkroon in plaats van een ridderlint of ordeband. Hij was de redder die het Franse volk had bevrijd van de tirannie van 'klooster, burg en vorstlijk slot'. Door zijn daden konden de wetenschappen hun vleugels weer uitslaan en voelde de drukpers 'haar juk vertrappen' (een opmerkelijke opvatting gezien de censuur die Napoleon zou instellen). Ook de kerk werd weer gerespecteerd: 'Nog nooit heeft mijn verheven Wijsgeer / Een kerkdienst spottend afgekeurd'. Napoleon was voor Bosch tevens de drager van de idealen van de Verlichting: hij noemde hem wijsgeer en brenger van orde en 'wijze wetten'. Niet alleen het Franse volk had hij bevrijd, maar ook andere volken had hij van de tirannie verlost: Tyrannen! vruchtloos wet ge uw dolken, Verlichting, eeuwen lang gesmoord, Straalt schoon door vrijheids lentewolken; En 't oog der langvertrapte volken Is door dien schemerkrans bekoord.49 Napoleons militaire verrichtingen, met name die in Italië, werden bezongen in een lofdicht van Hieronymus de Bosch. Zijn bewondering gold eveneens het feit dat
48
Bernardus Bosch, Neopolem Buonaparte (Den Haag 1799) Pamfletten Koninklijke Bibliotheek,
Knuttel no. 23036. 49
Bosch, Neopolem Buonaparte, 26.
21
Napoleon hiermee de vrijheid voor de bevolking bracht en de tirannie verjoeg 50. Weliswaar vergoot hij veel bloed, maar daarmee bracht hij vrede, orde en recht. Ook in Frankrijk zelf had hij het volk bevrijd van het schrikbewind van Robespierre, die door De Bosch met Nero wordt vergeleken en een verslindend monster wordt genoemd. Naar goed literair gebruik uit deze tijd werd Napoleon met de nodige klassieke helden vergeleken, waaronder Hannibal. Ook in de gedichtenwedstrijd van 1801, die in de inleiding is genoemd, stond de bewondering voor Napoleon als held en vredestichter centraal51. Naast de dichterlijke lofzangen op Napoleon verschenen er ook beschouwende pamfletten, waarin zijn verrichtingen op het internationale toneel nader werden beschreven. Ook hierin overheerste de bewondering. In een uit het Duits vertaald stuk uit 1805 werd de krachtsverhouding tussen Engeland en Frankrijk geanalyseerd, nadat oorlog tussen de beide landen onvermijdelijk was gebleken 52. De auteur doet duidelijk moeite om objectief te lijken door te laten zien dat beide partijen schuldig waren aan de oorlog, maar kiest uiteindelijk toch partij voor Frankrijk. Engeland schond namelijk de rechten van andere landen door zijn heerschappij over de zee en de enige die dit kon bestrijden, was Frankrijk. De vraag wordt opgeworpen of Napoleon zou proberen Engeland te veroveren. De auteur was van mening dat Napoleon een te ervaren militair was om zijn leger en zijn roem op het spel te zetten voor een zo riskante onderneming; hij wist dat Engeland het niet eeuwig kon volhouden omdat het afhankelijk was van het continent voor zijn handel, terwijl Frankrijk daar de sterkste was. Op die manier zou Frankrijk zegevieren. Het is denkbaar dat dit stuk rechtstreekse propaganda was, waar Napoleon zelf bemoeienis mee heeft gehad. Het doet in ieder geval denken aan de manier waarop hij de pers gebruikte: de poging om objectief te lijken, de zorgvuldige keuze van argumenten om bepaalde doelgroepen te overtuigen en het gebruik van de buitenlandse pers om Engeland aan te vallen. In 1805, hetzelfde jaar waarin dit oorspronkelijk Duitse stuk verscheen, gaf Napoleon opdracht om in de Frankfurtse pers berichten te laten verschijnen die tegen de Britse handel en politiek gericht waren 53. 50
Hieronymus de Bosch, Latynsche gedichten, ter eere van Buonaparte, met de Nederduitsche
vertaalingen ... (Utrecht 1801) Pamfletten Koninklijke Bibliotheek, Knuttel no. 23114. 51
De Vooys, "Nederlandse dichters" 275-276.
52
Napoleön en Pit. Of wie zal zegevieren? Opgesteld door den schryver van het boek Napoleön.
Uit het Hoogduitsch vertaald (1805) Pamfletten Koninklijke Bibliotheek, Knuttel no. 23262. 53
Cabanis, La presse 257.
22
Een ander pamflet beschrijft uitvoerig de reis die paus Pius VII maakte om Napoleon tot keizer te kronen54. Hierin wordt Napoleon bewonderd als de beschermer van het geloof. Eerst had hij door het Concordaat al het geloof en de eredienst hersteld en nu betoonde hij God en de paus eerbied door zich te laten kronen en zalven, net als Karel de Grote dat had gedaan. Samen met de paus was Napoleon door God aangesteld om vrede te brengen; er was nu een einde gekomen aan de wanorde in staat en kerk en aan de bloedige partijstrijd. Het pamflet bevat tevens een korte levensbeschrijving van Napoleon, waarin een aantal elementen van de Napoleonlegende duidelijk aanwezig is. Tijdens zijn schooltijd riep Napoleon de haat van zijn medescholieren op door zijn deugdzaamheid en voortreffelijkheid, waardoor ze hem naar het leven stonden. Tijdens zijn veldtochten wist hij het vertrouwen van zijn soldaten te winnen en hun moed te geven. Hij offerde zich persoonlijk voor zijn soldaten op: Wanneer hy het beleg voor de Stad, Saint-Jean d'acre opbrak, was er eene groote menigte gekwetsde, en geene middelen om de zelven te vervoeren; men boodschapte hem dit, en hy vertrek met zyn Etat-Major, treed van zyn paard, en allen, die by hem waaren, deeden het zelve; hy zond de paarden aan de gekwetsde, en Bonaparte deed eenen weg, van drie dag-reizens, te voet door het brandende zand der woestynen55. Door zijn brumairecoup maakte hij bovendien (nog steeds volgens dit pamflet) een einde aan de heersende onrust en wetteloosheid van de revolutie, aan de verbanningen en moorden, aan de slavernij en dwingelandij. Het roomskatholieke geloof had in deze periode ook veel geleden onder de leerstellingen van de 'philosophische predikkers' die het land veel meer kwaad hadden gedaan dan de soldaten, maar Napoleon had de kerk de nog niet verkochte bezittingen teruggegeven en de geestelijken een jaarlijks inkomen toegezegd. En nu had de wil van het volk hem tot keizer verkozen. Slechts een enkeling liet in deze periode een kritisch geluid over Napeoleon horen. Nadat Napoleon zich in 1804 tot keizer had laten kronen, verscheen een gedicht 54
Pius den VII by Napoleon Iste of belangrijke beschrijvingen, Van alles dat op de reize Zijner
Heiligheid, bij de Zalving en Krooning Zijner Keizerlijke Majesteit, merkwaardigst is voorgevallen ('s-Hertogenbosch 1805) Pamfletten Koninklijke Bibliotheek, Knuttel no. 23261. 55
Pius den VII, 48-49.
23
waarin de omslag is te zien van bewondering naar veroordeling van Napoleon56. Hij had weliswaar de Fransen bevrijd, maar was nu zelf tiran geworden en het Franse volk was daaraan medeplichtig door hem toe te juichen en zichzelf zo opnieuw in slavernij te schikken: Helaas! de zon is wedr verduisterd Der vrijheid, die naauw glansrijk scheen; De wufte Gal, op nieuw gekluisterd, Juicht in zijn keetnen, als voorheen. Dat volk, zo groot in krijgsgevasten, Als immer Romes burgren waren, Is klein bij vrijheids zoet genot; ‘t Wist zijn tyrannen te verjagen, ‘t Heeft allen aanval afgeslagen, Doch kiest van zelf wedr ‘t slavenlot. Ook de dichter Willem Bilderdijk was in deze periode een groot criticus van Napoleon. Hij was oranjegezind en was in 1795 het land ontvlucht. In 1800 schreef hij als reactie op de hierboven genoemde Ode aan Bonaparte van Hieronymus de Bosch een gedicht waarin hij de dichter verweet zo'n groot bloedvergieter te bejubelen. In 1804 schreef hij naar aanleiding van de moord op de hertog d'Enghien opnieuw een uiterst negatief gedicht over Napoleon: Hij klimt; beveelt; de grond ziet bloed bij bloedstroom vloeien; Zijn arm omgrijpt Euroop, zijn oog verslindt heel de aard; De Vorsten biên den hals gedweezaam aan zijn boeien; En 't menschdom heinde en verr' valt neder voor zijn zwaard57.
Al met al was het beeld van Napoleon in de periode 1796-1805 echter overwegend positief. In 1806 zou hier enige verandering in komen door het verlies van de Nederlandse onafhankelijkheid.
56
Aan Buonaparte en de Franschen, toen de eerste erfelyk keizer wierd (1804) Pamfletten
Koninklijke Bibliotheek, Knuttel no. 23233. 57
W. Bilderdijk, Dichtwerken IX 3-8, geciteerd door De Vooys, "Nederlandse dichters" 277.
24
5. De hooge bondgenoot: het beeld van Napoleon, 1806 Begin 1806 circuleerden er al enige tijd berichten dat Napoleon de Bataafse Republiek met Frankrijk wilde verenigen, hetzij door een familielid aan het hoofd te zetten, hetzij door een volledige annexatie. Hier kwamen de nodige protesten tegen, waarin vooral het verlies van de onafhankelijkheid van het vaderland werd betreurd. Het opvallende is dat het beeld van de persoon Napoleon desondanks meestal positief bleef in deze overgangsperiode naar het Koninkrijk Holland. Voor zover er kritiek klonk, was die meestal voorzichtig geformuleerd. Het meest felle protest tegen de Franse plannen kwam in een pamflet van Maria Aletta Hulshoff, een patriotse die een voorstander was van de radicale variant van de Bataafse principes. Zij onderhield contacten met de oud-revolutionairen Johan Valckenaer en Samuel Iperusz. Wiselius, die mogelijk bij haar werk betrokken zijn geweest58. Hulshoff stelde dat het land een Frans wingewest zou worden, dat de bevolking tot slavernij zou vervallen, terwijl de jongens in krijgsdienst ver weg naar de slachtbank zouden worden geleid. Zij maakte bovendien de vergelijking met het Nederlandse verzet tegen de Spanjaarden, toen de Bataven zich tachtig jaar tegen het 'juk van een uitheems vorst' hadden verzet59. Napoleon werd echter tot zijn plannen met de Bataafse Republiek gebracht doordat hij onvoldoende patriottisme in dit land bemerkte en er alleen maar Engelsgezindheid zag. Hulshoff riep de bevolking op weer voor het patriottisme te kiezen en keerde zich daarmee tegen het bewind van Schimmelpenninck. Als er weer een patriots bewind kwam, zou Napoleon het land weer als bondgenoot zien: En draagt zorg dat Napoleon wete hoe gij handelt, (...) dan zal de Keizer, dit vertrouw ik, uw doel bevorderen; het Vaderland zal onder een energiek Patriottisch Bestuur nog herbloeijen, eene belangrijke getrouwe Bondgenoote van Frankrijk, en voor Engeland, door de gewigtigste benadeelingen van deszelfs Commercie, eene geduchte Vijandin zijn60.
58
Joor, Adelaar 480-489.
59
Maria Aletta Hulshoff, Oproeping van het Bataafsche Volk, om deszelfs denkwijze en wil
openlijk aan den dag te leggen, tegen de overheersching door eenen vreemdeling waarmede het vaderland bedreigd wordt. Gedrukt voor Rekening van de schrijfster, en alom te bekomen (Amsterdam 1806) Pamfletten Koninklijke Bibliotheek, Knuttel no. 23298, 2-3. 60
Hulshoff, Oproeping van het Bataafsche Volk, 7.
25
Het pamflet werd in grote delen van het land verspreid en via boekhandels te koop aangeboden. Door de opruiende inhoud werd het onmiddellijk verboden in alle steden waar het opdook. Hulshoff zelf werd door de Amsterdamse justitie gearresteerd en in juli 1806 (toen koning Lodewijk inmiddels was aangetreden) tot twee jaar gevangenisstraf veroordeeld61. Na haar vrijlating in 1808 zou zij opnieuw van zich laten horen. Ook bij anderen is deze combinatie te zien van protest tegen het verlies van onafhankelijkheid en een welwillend beeld van Napoleon, maar hier is de toon veel voorzichtiger. Een tweetal pamfletten van ene Roelofswaert doet in de redenatie over Napoleon wel aan het pamflet van Hulshoff denken. Napoleon had volgens hem de Nederlanders vrijheid aangeboden, maar zij moesten wel tonen dat zij die waard waren. De stem van het volk werd echter op dat moment te weinig gehoord en uit deze stilte zou Napoleon kunnen concluderen dat er onvoldoende republikeinse burgers waren, waardoor hij niet anders zou kunnen dan een eenhoofdig bestuur invoeren: En wat moet de hooge bondgenoot van deeze republiek, wat deszelfs doorluchtig hoofd, dat ons de vrijheid zo welmenend, zo nadrukkelijk aanbiedt, uit dit stilzwijgen anders besluiten, dan dat Nederland de republikeinsche vrijheid onwaardig is geworden, om dat het geene burgers meer bezit om dezelve te beschermen, of zelfs te waarderen?62 Er werd bovendien door verschillende auteurs geopperd dat Napoleon inderdaad wel een vereniging van de Republiek met Frankrijk wilde, maar dat dit alleen met de instemming van het volk kon gebeuren, middels een plebisciet63. Napoleon zou zo'n vereniging nooit onder dwang tot stand brengen, want dat had hij in verdragen beloofd. Volgens één van de auteurs zou Napoleon die belofte niet breken, want hij was geen gewone veroveraar. Hij werd door het verlangen naar roem gedreven en die zou hij verliezen als hij zijn beloften niet zou nakomen: "De groote Monarch van Frankrijk kan zijnen, door zoo vele schitterende daden verworvenen roem, niet door 61
Joor, Adelaar 294.
62
M. Roelofswaert, Aan mijne landgenooten (Delft 1806) Pamfletten Koninklijke Bibliotheek,
Knuttel no. 23299; M. Roelofswaert, Vrijmoedige Bedenkingen over den tegenwoordigen toestand des vaderlands (Delft 1806) Pamfletten Koninklijke Bibliotheek, Knuttel no. 23300. 63
Brieven over de tegenwoordig in omloop zijnde geruchten, omtrend eene nadere vereeniging
van de Bataafsche Republiek met Frankrijk (Amsterdam 1806) Pamfletten Koninklijke Bibliotheek, Knuttel no. 23297; Roelofswaert, Aan mijne landgenooten; Roelofswaert, Vrijmoedige Bedenkingen.
26
eene daad van openbaar geweld bevlekken"64. Napoleon zelf werd een held genoemd, die zich van alle andere vorsten onderscheidde en die er slechts op uit was om Europa te bevrijden van de 'tirannie op zee' van de Engelsen; beheersing van het vasteland was beslist niet zijn doel. Hij maakte staten als Kleef en Berg juist gelukkig door er leden van zijn dynastie op de troon te zetten65. Ook uit een briefwisseling in de Utrechtsche Courant bleek vertrouwen in de welwillendheid van Napoleon: een auteur die zich Constans noemde, stelde in een ingezonden brief dat de 'waarlijk grote Napoleon' zijn beloften niet zou breken en de Nederlandse onafhankelijkheid zou handhaven. Toen door het aantreden van koning Lodewijk zijn ongelijk bleek, werd hij daar in juni door een 'gemelijke Nederlander' op gewezen. Constans antwoordde daarop dat hij er op vertrouwde dat Napoleon zijn roem niet wilde bezoedelen en dat de nieuwe koning de vrede, vrijheid, koophandel en goede trouw van Nederland zou respecteren66. Ondanks de voorzichtige toonzetting ontstond over de hierboven aangehaalde Brieven over de tegenwoordig in omloop zijnde geruchten ophef toen deze in het Frans vertaald werden en in Parijs circuleerden. De brieven waren anoniem gepubliceerd en de keizer drong er op aan dat de schrijver werd achterhaald, maar de uitgever weigerde te zeggen wie dat was, zodat de zaak op niets uitliep. Later bleek overigens dat de auteur de jurist en hoogleraar Joan Melchior Kemper was, die een gematigd voorstander van de Bataafse principes was en die in november 1813 een rol zou spelen bij de omwenteling tegen de Fransen67. Soms werd een omweg gekozen om kritiek uit te oefenen op de Franse overmacht door een thema uit de klassieke oudheid te kiezen met overduidelijke parallellen met de actuele situatie. Een voor de hand liggend onderwerp was het verzet van de Bataven tegen de Romeinen, onder meer beschreven door de dichter 64
Brieven over geruchten, 16.
65
Brieven over geruchten, 6-8, 16.
66
Constans, Missive aan den Redacteur van de Utrechtsche Courant (...); Over de vermeende
blindheid van ... den Heere Raadspensionaris, Schimmelpenninck; eene verandering van regeringsvorm in Nederland enz. enz. (1806) Pamfletten Koninklijke Bibliotheek, Knuttel no. 23301; Brief van een gemelijk Nederlander, aan den zich noemenden Constans schrijver (...) benevens antwoord van Constans aan den gemelijken Nederlander (1806) Pamfletten Koninklijke Bibliotheek, Knuttel no. 23302. 67
Kruseman, Fransche wetten 85; H. T. Colenbrander, Inlijving en opstand (tweede editie,
Amsterdam 1941) 199-200, 288-291; Abraham J. van der Aa, Biographisch woordenboek der Nederlanden (herziene editie, Amsterdam 1969).
27
Cornelis Loots68. Zijn zwager J.F. Helmers koos een vergelijkbare tactiek in een gedicht waarin werd beschreven hoe Griekenland een wingewest van de Romeinen was geworden: Het vonnis is geveld, ja Grieken! gij wordt slaven! Leer nu, gekromd in 't juk, naar 's vreemdelings wenken draven69. Er was niet al te veel fantasie voor nodig om het woord 'Grieken' te vervangen door 'Bataven' en voor zowel Helmers als Loots dreigde dan ook gevangenschap in Frankrijk, maar de net aangetreden koning Lodewijk hield dat tegen 70. Over het algemeen was er dus in de eerste helft van 1806 ongerustheid over het dreigende verlies van onafhankelijkheid. De kritiek werd over het algemeen echter voorzichtig geformuleerd en was niet tegen de persoon van Napoleon gericht. Tijdens het Koninkrijk Holland zou de kritiek op Napoleon scherper worden, maar zou het uiten daarvan moeilijker worden door de drukpersvervolging.
68
De Vooys, "Nederlandse dichters" 280.
69
Geciteerd door De Vooys, "Nederlandse dichters" 279.
70
C.G.N. de Vooys, "Nederlandse letterkundigen tegenover de Franse overheersing",
Mededeelingen der Koninklijke Nederlandsche Akademie van Wetenschappen. Nieuwe reeks, Afdeeling Letterkunde 8 (1945) 83-97, aldaar 88.
28
6. Goddelijk of tiranniek: het beeld van Napoleon, 1806-1810 Tijdens het bewind van koning Lodewijk werden er nog steeds zeer jubelende stukken over Napoleon geschreven, maar begon tevens het negatieve beeld over hem duidelijker vorm te krijgen. De thema's uit de Napoleontische propaganda zijn terug te vinden in enkele odes en beschouwende stukken. Wie kritiek wilde leveren, kreeg met de drukperscontrole te maken en kon zijn toevlucht nemen tot informeel verspreide stukken of tot het gebruik van bedekte termen. In de relatieve beslotenheid van literaire genootschappen waren er enkele dichters die protest lieten horen; zij staan wel bekend als de verzetspoëten. Heel opvallend was een drietal felle protestpamfletten dat openlijk tot verzet opriep. De bewondering voor Napoleon klonk vooral door in enkele dichterlijke odes met de inmiddels vertrouwde standaardretoriek en thema's uit de Napoleontische legende. Het bekendste lofdicht is de Ode van Willem Bilderdijk, die na een periode van ballingschap naar zijn vaderland was teruggekeerd en door koning Lodewijk als beschermeling aan het hof werd opgenomen. In zijn houding tegenover Napoleon maakte hij dientengevolge een opmerkelijke draai. Zijn Ode is in opdracht van het hof geschreven71. Napoleons daden als veldheer werden door Bilderdijk geroemd en hij werd voorgesteld als degene die de orde had hersteld door aan het schrikbewind van de Franse Revolutie en haar nasleep een einde te maken. In Napoleon was de figuur van Karel de Grote herrezen; hij zou Europa opnieuw vormgeven en een wereldmonarchie vestigen, zo schreef Bilderdijk in een voorwoord bij de Ode: De held, die zijne oorlogsbaan opende met daden, waardig die des grootsten veldheers met roem te sluiten: die den Nijl en de Jordaan van den schrik zijns naams deed gewagen: - Napoleon - die aan het monster des schrikbewinds den laatsten doodsteek gaf, en met eenen wenk de maatschappelijke orde herstelde: voor wien oorlog voeren en zegepralen niet dan hetzelfde is, welke menigte, welke dapperheid, welke vorsten of volkeren zich tegen hem verzetten: - die de gedaante van Europa vormt en verandert, gelijk de konstenaar eenen wasklomp herkneedt: die, ‘t geen in onze dagen onmogelijk scheen, een nieuwe Wereldmonarchy schept!72. 71
De Vooys, "Nederlandse dichters" 277.
72
W. Bilderdijk, Napoleon. Ode (Den Haag 1806) Pamfletten Koninklijke Bibliotheek, Knuttel no.
23296.
29
Enkele andere odes schilderden Napoleon af als uitvoerder van Gods wil, als lieveling van zijn soldaten, als groter dan gewone stervelingen73; of als een god die in zijn goedertierenheid zijn broer aan ons land had geschonken, waardoor geluk, rijkdom en eenheid hersteld zouden worden: ... quel bien supreme Nous a donné Napoleon! Il est pour nous presque un Dieu meme Par le plus des sublimes dons, Il cède à nous Louis! son frère74. Een tweetal uit het Frans vertaalde propagandastukken behandelde de politieke situatie, waarbij het handelen van Napoleon werd verdedigd en de kwade bedoelingen van zijn vijanden werden uitgelegd75. Napoleon was een edelmoedig en goedertieren vorst die het beste met Europa voorhad, maar oorlog was onvermijdelijk omdat de verraderlijke Engelsen en hun bondgenoten zich niet aan de verdragen hielden; nu hadden ze weer op verraderlijke wijze Denemarken aangevallen. De Engelsen streefden heerschappij over de zee na; de Hollanders hadden hun die heerschappij proberen te bevechten, maar konden dat niet alleen en hadden daarom een Bonaparte op de troon gevraagd. Vanwege de strenge toezicht van de politie werd er voor het uiten van politieke kritiek vaak voor andere wegen dan drukwerk gekozen. Er werden protestliederen gezongen en vlugschriften op openbare plaatsen opgehangen of onderhands verspreid, bijvoorbeeld door ze onder deuren door te schuiven, per post te versturen of in een rijtuig te laten liggen. Meestal is de inhoud van dit soort teksten niet meer bekend, maar een enkele keer zijn ze in politierapporten weergegeven. Zo werd er in 1808 in Den Haag een plakkaat aangetroffen waarin koning Lodewijk als despoot en tiran werd afgeschilderd en waarin Napoleon het hoofd van een roversfamilie werd 73
Napoleon de Eerste, Keizer van Vrankrijk, en koning van Italien etc. etc. of de wonderwerken
Gods, beschouwt in het vermogen van den mensch (1806) Pamfletten Koninklijke Bibliotheek, Knuttel no. 23296a. 74
L.W.J. Lippert, Ma patrie sauvée (1806) Pamfletten Koninklijke Bibliotheek, Knuttel no. 23305a.
75
Joseph Diacon, Vlugtige oogopslag op de politique gesteldheid van Europa; Vertaald naar het
origineel, van de pers gekomen ter gewone drukkerije van het Wetgevend Lichaam, te Parijs (Amsterdam 1807) Pamfletten Koninklijke Bibliotheek, Knuttel no. 23315; Beroep aan de eer der Mogendheden van het vaste land (met ophelderende aanteekeningen). Uit het Fransch vertaald (Amsterdam 1807) Pamfletten Koninklijke Bibliotheek, Knuttel no. 23316.
30
genoemd. Bovendien werd gesuggereerd dat Napoleon de minnaar van koningin Hortense was en de vader van haar kind76. Bij de invasie van de Engelsen op Walcheren in 1809 circuleerden op straat veel teksten waarin gehoopt werd op terugkeer van de prins van Oranje met behulp van de Engelsen en waarin afkeer van het buitenlandse staatshoofd werd uitgesproken77. De politie probeerde wel om de auteurs en verspreiders van dergelijke teksten te achterhalen, maar had daarbij zelden succes. Een andere weg om de drukperscontrole te vermijden, was het gesproken woord. In preken werden regelmatig politieke thema's aangeroerd, waarbij de predikanten meestal voor bedekte termen kozen. In een tweetal gepubliceerde preken werd bijvoorbeeld betoogd dat een goed christen de overheid altijd moest gehoorzamen, dus ook de nieuwe Franse koning. Eén van de teksten haalt de apostel Paulus aan, die schrijft dat men zich zelfs tegen de grootste dwingeland niet mag verzetten. Het was natuurlijk goed mogelijk om het woord 'dwingeland' als bedekte kritiek op het Franse bewind te lezen, dus voor de zekerheid werd aan het eind gemeld dat koning Lodewijk zich al geliefd had gemaakt bij de bevolking door zijn 'liefderijke hart en de edelaartige denkwijze’78. Op zijn beurt zette koning Lodewijk de kerk overigens ook in voor propagandadoeleinden, door verplichte dank- en biddagen in te stellen voor zijn verjaardag en andere bijzondere gelegenheden 79. Intussen wist koning Lodewijk zich werkelijk redelijk populair te maken bij de Nederlandse bevolking, vooral door zijn optreden bij enkele grote overstromingen in 1809 en in
76
Joor, Adelaar 477.
77
Joor, Adelaar 478.
78
Gerbrand Bruining, Opwekking tot het aanbevolene Gebed voor Zijne Majesteit, Koning
Lodewijk Napoleon; of leerrede over, Timoth. II 1-6 op den 6 Julij 1806, te Nieuwkoop in de Remonstrantsche Kerk (Rotterdam 1806) Pamfletten Koninklijke Bibliotheek, Knuttel no. 23305, 23, 30. 79
Joor, Adelaar 462-463; Het godsdienstig vieren van onzen geboortedag, de schuldige pligt van
elken christen; voorgesteld door H. Potter, aan Amsterdams Gereformeerde Gemeente, in de eilandskerk. Ten plegtigen Verjaardage van Lodewijk Napoleon, Koning van Holland, op den 2den september 1807 (Amsterdam 1807) Pamfletten Koninklijke Bibliotheek, Knuttel no. 23319; Herderlijke brief van z.d. hoogwaardigheid Joannes Baptista Robertus, bisschop voor het Hollandsche aandeel van het voormalig Diocese van Ruremonde aan de Roomsch Catholijke van het zelve ter gelegentheid van het gebed voor zijne majesteit den koning van Holland ('s-Gravenhage 1806) Pamfletten Koninklijke Bibliotheek, Knuttel no. 23306.
31
Leiden, toen daar in 1807 een grote brand uitbrak na het ontploffen van een kruitschip. Deze gebeurtenis is onderwerp van vele pamfletten in deze periode. Een religieus getint, protestants stuk wist nog een positief punt over Napoleon te melden: alle oorlogen en ellende waren weliswaar vreselijk, maar Napoleon was ook degene die de inquisitie had afgeschaft en die een einde had gemaakt aan het wereldlijk gezag van de paus. Voor het overige kon de gelovige troost putten uit het feit dat alle omwentelingen een duidelijk teken waren dat het koninkrijk Gods aanstaande was80. Een andere manier om kritiek te uiten, was het voordragen van gedichten. Het werk van de verzetspoëten is meestal pas na 1813 in druk verschenen, maar doordat hun gedichten vaak bij meerdere gelegenheden werden voorgedragen, kregen zij toch enige bekendheid81. De eerder genoemde Loots en Helmers worden tot deze groep gerekend, plus nog enkele andere dichters. Wiselius schreef bijvoorbeeld in een gedicht dat het huwelijk van Napoleon met Marie-Louise nooit het gewenste nageslacht zou opleveren, want 'een monster teelt niet voort' 82. De liefde voor het vaderland kon ook gestalte te krijgen door het hanteren van het verleden als voorbeeld. Dit gebeurde in de in 1808 verschenen historische roman Maurits Lijnslager van Adriaan Loosjes. Dit is een zeventiende-eeuwse familiegeschiedenis, waarin de lezer via de hoofdpersoon de grootsheid van het Nederlandse verleden krijgt voorgeschoteld. Loosjes schreef zelf in het voorwoord dat het zijn bedoeling was om het oorspronkelijke Nederlandse volkskarakter als voorbeeld voor zijn eigen tijd te stellen en sprak de hoop uit dat "dit klein en zo diep vernederd volk (...) eenmaal weder het hoofd zou kunnen opbeuren"83. Zoals gezegd was het nauwelijks mogelijk om boeken of pamfletten te publiceren waarin het Franse bewind openlijk werd bekritiseerd. Des te opmerkelijker is een drietal felle protestpamfletten waarin met name de dreigende invoering van de dienstplicht werd bekritiseerd. De Klagt eener Vlissingsche moeder is geschreven in 1807, naar aanleiding van de annexatie van Vlissingen door
80
Staan de ontzettende gebeurtenissen van onzen leeftijd ook in verband tot eene meerdere
openbaring van het Godsrijk? (Dordrecht 1809) Pamfletten Koninklijke Bibliotheek, Knuttel no. 23482. 81
De Vooys, "Nederlandse dichters"; De Vooys, "Nederlandse letterkundigen".
82
Geciteerd door De Vooys, "Nederlandse dichters" 280.
83
Geciteerd door Kloek en Mijnhardt, Blauwdrukken 488.
32
Frankrijk84. Het verlies van vrijheid en onafhankelijkheid in 1806 en de hoge financiële lasten waren nog te dragen geweest, maar nu de Vlissingse jongens hun leven dreigden te verliezen als Franse soldaat moesten de Vlissingse moeders zich als furiën verzetten tegen de oorlogvoerende vorsten; die laatsten worden in het stuk 'tijgers' en 'oorlogdaarstellers' genoemd. Maar koning Lodewijk had blijk gegeven van menselijkheid en misschien kon hij de dienstplicht nog tegenhouden. Ondanks deze ogenschijnlijk positieve houding tegenover de koning kon dit toch als kritiek worden opgevat, vanwege de medewerking van de koning aan de maatregel. Bovendien werd dit stuk, in strijd met de voorschriften, gepubliceerd zonder de naam van de schrijver, uitgever of drukker; pakketjes met exemplaren van dit pamflet waren anoniem naar boekhandels verzonden. Alle aangetroffen exemplaren werden in beslag genomen en verdere verspreiding werd verboden; wellicht is het pamflet ondergronds toch verder verspreid85. Een jaar later verscheen Droevige klagt van een aalmoeseniers-weeskind86. Hierin werden de plannen bekritiseerd om weeskinderen dienst te laten nemen in het leger. Beide Bonapartes werd tirannie verweten. Koning Lodewijk was een dwingeland en een onrechtmatig vorst: "Jammerlijk is uw lot Bataafsch Volk, onder deze ondragelijke Dwingelandij! - Soeverein Volk! welks magt en gezag een vreemdeling zich aanmatigt, zonder zweem van regt, zonder uwe wil noch goedkeuring...". De kritiek gold ook de persoon van Napoleon, want de 'verdrukte Fransche Natie' en 'de moedige standvastige Spanjaarden' leden onder zijn dwingelandij. Ook dit pamflet werd ongevraagd bij enkele boekhandels bezorgd en ook ditmaal trad justitie er tegen op; de verspreiding is daardoor waarschijnlijk niet groot geweest. Ondanks justitieonderzoek is nooit duidelijk geworden wie de auteur was, maar mogelijk was het de eerder genoemde Maria Aletta Hulshoff 87. In 1809 verscheen Waarschouwing tegen de requisitie, welke men in ons vaderland wil invoeren, aanvanglijk onder den naam van eene nieuwe organisatie der schutterijen88. Napoleon wilde volgens dit stuk de dienstplicht ook in het 84
Klagt eener Vlissingsche moeder (1807) Pamfletten Koninklijke Bibliotheek, Knuttel no. 23323.
85
Kruseman, Fransche wetten 95-96; Joor, Adelaar 319-320.
86
Droevige klagt van een aalmoeseniers-weeskind (1808) Pamfletten Koninklijke Bibliotheek,
Knuttel no. 23402. 87
Joor, Adelaar 305-307.
88
Waarschouwing tegen de requisitie, welke men in ons vaderland wil invoeren, aanvanglijk
onder den naam van eene nieuwe organisatie der schutterijen (1809) Pamfletten Koninklijke
33
koninkrijk Holland invoeren om de Bataven naar de slachtbank te leiden. De conscriptie had in Frankrijk al geleid tot veel doden en tot de ontvolking van hele landstreken. Daarom roept het pamflet op tot verzet tegen deze plannen. Dit verzet zou effect hebben, want Napoleon wilde geen opstand omdat hij zijn handen vol had aan Spanje en Oostenrijk. Dit pamflet is wel breed verspreid. Drukker en plaats van uitgave waren fictief (P. Monitor te Haarlem). Justitie stelde een groot onderzoek in en de auteur bleek Maria Aletta Hulshoff te zijn, die voor de tweede maal werd veroordeeld tot gevangenisstraf89. Wat overigens opvalt in deze drie pamfletten, is dat ze niet primair tegen de persoon van Napoleon gericht zijn. Ze keerden zich tegen de dienstplicht en daarmee in eerste instantie tegen het bewind van de koning. Zoals gezegd vormden ze een uitzondering in de periode 1806-1810 vanwege hun felle toon. Over het algemeen was er wel verscherpte kritiek op Napoleon, die echter niet in gedrukte werken werd geuit maar in informele circuits. Daarnaast waren er nog steeds positieve teksten waarin die de Napoleontische propaganda en legende ondersteunden. Na 1810 zouden dergelijke juichende geluiden over Napoleon echter bijna geheel verdwijnen.
Bibliotheek, Knuttel no. 23430b. 89
Joor, Adelaar 291-294.
34
7. De Hollandsche Natie: het beeld van Napoleon, 1810-1812 Na de inlijving van het Koninkrijk Holland in het Franse rijk lijkt de balans in de Hollandse departementen te zijn doorgeslagen naar een negatieve opvatting over Napoleon. Voor wie kritiek op Napoleon of het Franse bestuur had, stonden dezelfde wegen open als tijdens het bewind van koning Lodewijk: het informele circuit van gedicht of preek en het gebruik van bedekte termen. De censuur was zeer streng en gevoelig voor alles wat naar Nederlandse eigenheid verwees. Natuurlijk verschenen er nog steeds officiële propagandastukken met een onverminderd enthousiasme voor de onoverwinnelijke veldheer, maar verder verschenen er geen lofdichten of odes meer op de held. In preken werd nog steeds gesproken over moeilijke tijden, zonder dat expliciet gezegd werd waarom die tijden moeilijk waren. De gelovigen werd als troost voorgehouden dat in alles de hand van de Allerhoogste te zien was 90. Dat de autoriteiten zich ondanks de voorzichtige formuleringen zorgen maakten over de mogelijk opruiende werking van christelijke teksten, blijkt uit een rapport van de politie aan Napoleon. Hierin werden enkele gevaarlijk geachte passages geciteerd, zoals een gebed waarin God werd gevraagd het land terug te brengen naar de situatie van vroeger of een tekst waarin het verlies van de handel en de eigen grondwet werd betreurd91. Soms kwam een predikant in de problemen vanwege te expliciete teksten. Al snel na de inlijving verscheen er een preek in druk, getiteld Aan mijne lot- en landgenooten, waarin in algemene bewoordingen de moeilijke toestand werd betreurd waarin het land verkeerde. Hierbij werden de zware belastingen genoemd en de tiërcering, waardoor 'de vrucht van onze nijverheid tot eenderde verminderd' werd92. De preek was echter niet direct opruiend: alles was Gods wil en die moest geëerbiedigd worden, ook al was het een tuchtiging die zwaar te dragen was. Wel werd de hoop uitgesproken dat het Hollandse karakter behouden zou blijven. Waarschijnlijk was dat de aanleiding voor de politie om alle gedrukte exemplaren in 90
Freerk Hoekstra, Leerrede over de teekenen der tijden (Westzaandam 1810) Pamfletten
Koninklijke Bibliotheek, Knuttel no. 23483; Het geluk van een waar christen onder alle de rampen van dit leven naar den Bijbel tot bemoediging in deze dagen (Groningen 1811) Pamfletten Koninklijke Bibliotheek, Knuttel no. 23500. 91
Roche, La censure 65-67.
92
Aan mijne lot- en landgenooten ('s-Gravenhage 1810) Pamfletten Koninklijke Bibliotheek,
Knuttel no. 23472.
35
beslag te nemen en de predikant Haack goed in de gaten te houden. In 1812 kwam hij nogmaals in de problemen vanwege een preek waarin hij de profeet Jesaja aanhaalde met de voorspelling dat God de volkeren kan bevrijden door machtige vorsten van hun troon te stoten93. Een andere dominee kwam in de problemen in verband met het bevel om in de kerk voor de keizer te bidden, waaraan hij gehoor gaf met de tekst "heer, die de Nero's en Caligula's op de troon zet, wij bidden u voor de keizer" 94. Over het algemeen zijn de teksten van preken, voor zover ze al kritiek durfden uiten, zeer voorzichtig en indirect. Over de persoon van Napoleon, waar het hier om gaat, wordt nauwelijks iets gezegd, behalve de indirecte verwijzingen naar tirannie. Ook in deze periode lieten verzetspoëten zich tegen het bewind uit. Vaak werden hierbij vergelijkingen met tirannen uit de klassieke oudheid gebruikt, die uiteindelijk van hun troon vallen. Soms werd de houding van de Nederlanders zelf bekritiseerd, die zich onderwierpen aan het Franse gezag en zich als slaven lieten behandelen95. Eén van de kritische gedichten kwam van Willem Bilderdijk, die wederom een ommezwaai maakte nadat hij zijn beschermheer Lodewijk was kwijtgeraakt en die zich nu tegen het Franse bewind keerde. In januari 1811 droeg hij het gedicht Afscheid voor, waarin hij de herrijzenis van Holland voorspelde. De censuur verbood echter de volgende slotstrofe: Holland groeit weêr! Holland bloeit weêr! Hollands naam is weêr hersteld! Holland, uit zijn stof verrezen, Zal opnieuw ons Holland wezen; Stervend heb ik 't u gemeld!96 Het bekendste verzetsgedicht uit de inlijvingsperiode is De Hollandsche Natie van Jan Frederik Helmers, dat in 1812 verscheen. Gezien de inhoud is het opmerkelijk dat het gedicht niet verboden is. Het bejubelde de Hollandse natie aan de hand van de heldendaden uit de vaderlandse geschiedenis, de zeden, de overzeese handel, de kunst en de wetenschappen. Uitdrukkingen als 'Vaderland', 'Hollandse Maagd' en 'Neêrlands leeuw' werden vrijuit gebruikt om de trots op het vaderland uit te 93
Joor, Adelaar 531; Roche, La censure 115-116.
94
Roche, La censure 117.
95
De Vooys, "Nederlandse letterkundigen" 92-95.
96
Geciteerd door De Vooys, "Nederlandse letterkundigen" 85.
36
drukken. Wel heeft de censuur de nodige passages laten wijzigen. Met name passages waarin expliciet verwezen werd naar de verdrijving van de Spanjaarden of naar de oorlog tegen Lodewijk XIV moesten worden vervangen door algemenere bewoordingen. De censuur verbood bijvoorbeeld de oorspronkelijke tekst: Van oproer en verraad, den Staatshulk naar de reê, Ontwikkelde zijn kracht, wierp 's Gaulers vlaggen neder, En Lodewijk, verschrikt, vlood naar Versailles weder Dit moest worden vervangen door: Van oproer en verraad, den Staatshulk naar de reê, Ontwikkelde zijn kracht, wierp 's vijands vlaggen neder, En Hollands Maagd hernam haar oude fierheid weder.97 Deze laatste tekst is echter nog opmerkelijk genoeg, gezien de vaderlandslievende strekking. In tweede instantie kregen de Franse autoriteiten kennelijk spijt van hun toestemming om dit werk te publiceren, want in februari kwam er een keizerlijke bevel om Helmers te arresteren. Dat lukte echter niet meer, omdat deze twee dagen tevoren was overleden98. Dit gedicht was één van de meest gedurfde geluiden die in deze periode in druk verschenen, maar ook hier zijn geen directe passages over Napoleon te vinden. De goede verstaander kon natuurlijk wel parallellen trekken met de vaderlandse geschiedenis, vandaar ook dat de censuur passages over de 'Spaansche dwingland Phlips', de oorlogszuchtige Lodewijk XIV en 'de dood aan 's Lands tirannen' verbood99. Een ander kritisch literair werk dat in deze periode in druk verscheen, was De laatste zeetogt van den Admiraal de Ruiter, geschreven door de Haarlemse uitgever en boekhandelaar Adriaan Loosjes (1812). Hierin werd een historische held gebruikt om in bedekte termen kritiek te leveren op de actuele situatie en ook hier had de censuur op de nodige plaatsen ingegrepen 100. Wat opvalt in deze periode is dat er bij een aantal critici een verschuiving te zien is in de opvatting over de Nederlandse natie. Een aantal van hen zocht het behoud van de natie niet meer in de politieke onafhankelijkheid, alsof ze dat 97
Kruseman, Fransche wetten 154. Dit is één van de weinige gevallen waarin niet alleen de
gecensureerde tekst, maar ook het oorspronkelijke manuscript bewaard zijn gebleven. Kruseman heeft alle gecensureerde passages afgedrukt met daarnaast de oorspronkelijke tekst. 98
Kruseman, Fransche wetten 157.
99
Kruseman, Fransche wetten 152-154, 157.
100
Kruseman, Fransche wetten 159.
37
opgegeven hadden. In plaats daarvan lag het eigene van het Nederlandse karakter in de taal, de cultuur, de wetenschap, het gezamenlijke verleden en het bewonen van dezelfde grond101. In 1812 hield de eerder genoemde J.M. Kemper een toespraak waarin hij dit idee ontvouwde. De dichter Cornelis Loots schreef het gedicht De Hollandsche Taal, waarin de onafhankelijkheid door het behoud van de taal bewaard kan blijven en waardoor uiteindelijk 'de val der laatste dwinglandij' zal geschieden: Alles, alles ging verloren; de grond zelfs, waar wij zijn geboren, die overdierbre grond verdween; de vrijheid, door der vadren heldendegen, de schatten door hunn’ vlijt verkregen, ‘t is weg: ons bleef hun taal alleen102.
De censuur was in deze periode zeer fel op publicaties die kritisch waren over het Franse bewind. Daarbij was men veel gevoeliger voor nationale thema's dan tijdens het Koninkrijk Holland. Zo werd in 1812 de herdruk verboden van Maurits Lijnslager, dat in 1808 zonder problemen had kunnen verschijnen103. Ook enkele gedichten van Bilderdijk, Vaderlandsche Oranjezucht en 's Konings komst tot den Throon, mochten niet herdrukt worden, terwijl ze in 1805 en 1809 wel toegestaan waren104. En zo zijn er vele voorbeelden van werken die door de censuur verboden werden, omdat ze over Batavieren gingen, over vrijheid, slavenketenen, de Nederlandse Republiek, de Nederlandse strijd tegen Spanje, Lodewijk XVI of omdat ze het lot van Holland beklaagden105. De schrijver A. Fokke Simonsz kwam herhaalde malen in de problemen vanwege satirische werken. In oktober 1810 hield hij een soort conference getiteld Het psycho-chemisch geheim om van den nood eene deugd te maken. Hierin hekelde hij de continentale blokkade. De hierdoor ontstane tekorten konden worden opgelost doordat er een psycho-chemisch geheim was uitgevonden, een wondermiddel waarmee koffie kon worden gemaakt van suiker en rogge en waarmee stekelbaarsjes 101
Kloek en Mijnhardt, Blauwdrukken 337-338.
102
Geciteerd door J. te Winkel, De ontwikkelingsgang der Nederlandsche letterkunde, deel vier,
eerste stuk (Haarlem 1918) 335. 103
Roche, La censure 109; De Vooys, "Nederlandse letterkundigen" 96.
104
Roche, La censure 109.
105
Zie bijvoorbeeld Roche, La censure 58, 107-109.
38
in haringen konden worden omgetoverd of waterratten in walvissen. Met het tovermiddel kon tevens van de nood een deugd worden gemaakt, van een koninkrijk een keizerrijk en van een republiek een koninkrijk: "hiervan toch zijn sprekende voorbeelden in de geschiedenis"106. Publicatie van dit werk werd verboden. Fokke Simonsz kwam in 1811 opnieuw in de problemen vanwege zijn satirische blad De Narrensteinsche Courant. Over de inhoud hiervan is weinig bekend omdat er nauwelijks exemplaren van bewaard zijn gebleven. Ook is niet precies duidelijk wanneer het blad verscheen, omdat er dateringen werden gebruikt als "Ao 5588, 1e jaar. Vrijdags Welvaartsschemering. Den 1e Verwachtingsdag van Hekelmaand" of "Ao 5570. Donderdag aanstaande, den eersten der laatste dagen van Prullemaand" 107. Het is in ieder geval duidelijk dat Fokke Simonsz in dit blad op bedekte wijze het bewind van Napoleon bekritiseerde en dat het daarom verboden werd 108. Tegenover de kritische geluiden stond ook in deze periode natuurlijk de propaganda. In de paar Nederlandse kranten die nog waren toegestaan, werden propagandastukken gepubliceerd waarin bijvoorbeeld de Engelsen zwart werden afgeschilderd: de Britse soldaten zouden incompetent zijn, slecht getraind, onderbetaald, ondervoed en slecht gekleed. Zij zouden door hun officieren worden bestolen en op de Hollandse kust worden gedumpt om daar van ellende te sterven 109. Bovendien was Engeland bijna failliet, terwijl de Franse economie er florissant voorstond. De overwinning was dus nabij!110 Het bezoek dat Napoleon in 1811 aan de Hollandse departementen bracht, bood bij uitstek gelegenheid om de keizer in een gunstig daglicht te stellen. Natuurlijk ging zijn bezoek overal waar hij kwam gepaard met officiële ontvangsten, versierde straten, feesten en juichende mensen. Ongetwijfeld zal de pracht en praal de nodige 106
A. Fokke Simonsz, "Het psycho-chemisch geheim, om van den nood eene deugd te maken; tot
nut van 't algemeen bekend gemaakt en met proefnemingen opgehelderd. Eene ironisch-komische verhandeling", in: Werken van A. Fokke Simonsz (Amsterdam 1835) 121-152, aldaar 126, 136. 107
W.P. Sautijn Kluit, "De Narrensteinsche, Utopiaansche en Liliputsche Couranten", De
Nederlandsche Spectator (1872) 105-109. 108
W.A. Elbers, "Nog iets over de Narrensteinsche Courant", De Nederlandsche Spectator (1872)
125. 109
Journal des Bouches-de-la-Meuse, 1811 nos 191, 203; 1812 no 41. Geciteerd door Roche, La
censure 174. 110
Journal des Bouches-de-la-Meuse, 1811 nos 196-198, 200, 205, 229. Geciteerd door Roche, La
censure 174-175.
39
indruk hebben gemaakt op de bevolking, evenals het in levende lijve aanschouwen van het keizerlijk paar. In de plaatselijke bladen verschenen jubelende verslagen om het enthousiasme te versterken. Een voorbeeld van deze berichtgeving: Avant que le grand Napoléon eût daigné s'arrêter dans nos murs, nous voyions en lui le permier des héros, le génie le plus étonnant qui ait illustré le monde, mais nous ne nous faisions pas une idée assez juste de sa bonté. Il a paru parmi nous comme un père au milieu de ses enfants, sans escorte, sans gardes, entouré, pressé par la foule avide de contempler ses traits, de lui témoigner son amour. (...) J'avais été témoin, mon ami, de ce ravissant spectacle (...) J'avais admiré le père du peuple, le législateur de l'Empire111. Toch is het bezoek waarschijnlijk niet het publicitaire succes geweest dat Napoleon ervan verwacht heeft112. Het begon er al mee dat het voorgenomen bezoek van 1810 niet doorging en werd uitgesteld tot 1811. De reden daarvoor was niet geheel duidelijk, maar er gingen geruchten dat de keizer bang was voor aanslagen. Zijn bezoek ging dan ook gepaard met strenge veiligheidsmaatregelen, die niet altijd een gunstige indruk op de Nederlanders maakten. Tijdens het bezoek slaagde Napoleon er regelmatig in om zijn gastheren te bruuskeren113. Herhaalde malen week hij af van de geplande route, waardoor de ontvangstcomités van plaatselijke machthebbers en bevolking voor niets stonden te wachten. Op audiënties beledigde hij af en toe zijn bezoekers en soms gaf hij de voorkeur aan militaire inspecties boven officiële ontvangsten. Ook is duidelijk dat het enthousiasme van de bevolking niet altijd even spontaan was: van te voren hadden de plaatselijke autoriteiten opdracht gekregen om te zorgen dat er voldoende juichend volk op de been was 114. Al met al was dus de kritiek op Napoleon in de periode 1810-1812 verscherpt, afgezien van de officiële propaganda. Vanwege de strenge censuur werd de kritiek voornamelijk in het informele circuit geuit. Pamfletten verschenen er nauwelijks meer. In 1813 zou de kritiek weer openlijker geuit worden.
111
Courrier d'Amsterdam, 11 oktober 1811 en Journal des Bouches-de-la-Meuse, 1811 no 161.
Geciteerd door Roche, La censure 178-179. 112
Joor, Adelaar 504-513.
113
Verschillende voorbeelden noemt G.F. Gijsberti Hodenpijl, Napoleon in Nederland (Haarlem
1904) 28-29, 33-35, 40, 63. 114
Gijsberti Hodenpijl, Napoleon in Nederland 15.
40
8. Satans hellevreugd: het beeld van Napoleon, 1813 Een duidelijk omslagpunt in de houding ten opzichte van Napoleon is december 1812, toen zijn nederlagen in Rusland bekend werden. Begin 1813 kwam het op veel plaatsen tot openlijk verzet tegen het Franse bewind en ook in schriftelijke vorm durfden critici zich wat meer te roeren. De autoriteiten wisten alle onrust de kop in te drukken, maar in november 1813 werden de Fransen uit de Hollandse departementen verjaagd. Onmiddellijk brak een stortvloed aan pamfletten los waarin Oranje bejubeld werd en de tiran Napoleon beschimpt. De nederlaag in Rusland werd pas eind december 1812 in de Hollandse departementen bekend door de verspreiding van het eerder genoemde 29e legerbulletin. Napoleons reputatie als onoverwinnelijk veldheer lag nu aan duigen en daarmee werd het denkbaar dat er een einde aan zijn bewind zou komen. Er gingen geruchten dat er een Engelse invasie op komst was en dat de prins van Oranje terug zou keren. In de eerste maanden van 1813 kwam het op verschillende plaatsen in het land tot oproeren, vooral gericht tegen de nieuwe oproepen voor dienstplicht die Napoleon had gedaan115. Ook in schriftelijke vorm stak de onrust de kop op. Er circuleerde een stroom aan subversieve aanplakbiljetten en onderhands verspreide vlugschriften. In politierapporten van begin 1813 werd melding gemaakt van grote hoeveelheden tegen de keizer gericht materiaal116. Voor zover de inhoud bekend is, ging het vaak om teksten waarin Napoleon voor tiran werd uitgemaakt. In maart 1813 deed een zesregelig versje de ronde waarin alles uit de kast werd gehaald om Napoleon te beledigen: monster, Franse beul, vervloekt gedrocht, beëlzebub, satans hellevreugd en bloedbeul van Neêrlands jeugd117. Ook werden er door de politie allegorische afbeeldingen gesignaleerd van Bataafse leeuwen die Gallische hanen opjoegen en van de prins van Oranje als hersteller van de Hollandse onafhankelijkheid118. Tevens circuleerden er pamfletten, kranten en oorlogsbulletins met Engelse propaganda. Dit materiaal werd door Britse schepen aangevoerd en werd verspreid door het aan vissers mee te geven of overboord te gooien en aan de Nederlandse kust te laten aanspoelen119. 115
Joor, Adelaar 515-518.
116
Joor, Adelaar 494-495.
117
Joor, Adelaar 526.
118
Roche, La censure 180.
119
Joor, Adelaar 525.
41
De pamflettenverzameling van de Koninklijke Bibliotheek bevat uit de inlijvingsperiode (1810-1813) in het geheel geen positieve stukken over Napoleon. Ook in proza en poëzie zijn er nauwelijks sporen van enthousiasme over Napoleon te ontdekken120. Er zijn twee kritische pamfletten die tegen Napoleon zijn gericht en het is dus geenszins toevallig dat ze beide in 1813 verschenen. Het eerste is een uitgebreide beschrijving van de Russische veldtocht, waarin de verschrikkingen die de soldaten van de Grande Armée moesten ondergaan breed worden uitgemeten. De ellende wordt geheel aan de koppigheid van Napoleon geweten, die zich had laten verblinden door zijn eerdere successen: "[hij] had zich in zijne trotsche dwaasheid verbeeld, dat voor hem de winter geen vorst, de overwinningen geen perk, de wereld geen grenzen hadden, en deze misdadige verwaandheid heeft aan duizenden het leven gekost"121. In dit stuk zijn ook elementen van de 'zwarte mythe' over Napoleon te vinden. Al tijdens de Egyptische campagne had hij in Jaffa eigen soldaten laten vergiftigen omdat ze aan de pest leden en had hij krijgsgevangenen laten ombrengen; en nu behandelde hij de Russische gevangenen zo slecht dat zij hun omgekomen kameraden opaten. Bovendien liet de zogenaamde vader der soldaten zijn mannen nu lafhartig in de steek, net zoals hij destijds in Egypte had gedaan 122. Het tweede kritische pamflet bestaat uit een tweetal spotverzen, waarin Napoleon op snoevende toon verslag uitbrengt van zijn zogenaamde successen in Rusland, terwijl in werkelijkheid alles misgaat123. Zo bleken bijvoorbeeld zijn soldaten niet meer bereid te vechten voor de beloning van militaire onderscheidingen: Ik zei "kom mannen vegt nu, ‘t sa, Wij zullen hen naar huis toe jagen. Ik heb nog lintjes in mijn zak Van kleur als ‘t aller best rood lak". Zoo ras als ik dit had gezegd, 120
Zie het overzicht van de Nederlandse letterkunde in deze periode: Te Winkel, De
ontwikkelingsgang der Nederlandsche letterkunde 323-352. 121
Echte beschrijving van de Veldtogt der fransche armee in Rusland, de komst van dezelve in
Moskou ... (Groningen 1813) Pamfletten Koninklijke Bibliotheek, Knuttel no. 23512, 15. 122
Echte beschrijving, 18-19.
123
Comiek verhaal van keizer Napoléon, bij zijn terugkomst van Moscau, nopens zijnen
ongelukkigen krijgstogt (1813) Pamfletten Koninklijke Bibliotheek, Knuttel no. 23514; Tweede comiek verhaal van keizer Napoléon, gedaan bij zijn aankomst te Parijs, in november 1813, nopens zijnen ongelukkigen krijgstogt (1813) Pamfletten Koninklijke Bibliotheek, Knuttel no. 23515.
42
Of om een lintje te verkrijgen, Dacht ik, zal ‘t zijn, "Kom jongens vegt" Voor zulk een prijs, wie zouj dan drijgen Maar neen! hoor wat er is gebeurd, Verscheiden hebben het verscheurd.124 De auteur was Cornelis van Marle, die in het dagelijks leven belastinginspecteur was. Hij was eind 1812 al in de problemen gekomen toen hij in besloten kring een vers had voordragen waarin eveneens de spot werd gedreven met de Russische nederlagen. Napoleon bracht hierin verslag uit aan zijn ministers en droeg daarbij een kous op zijn kop in plaats van een kroon125. Dit vers werd begin 1813 op grote schaal onderhands in de Hollandse departementen verspreid. Van Marle werd gearresteerd, maar nadat een aantal beschermers voor hem op de bres was gesprongen, werd hij weer vrijgelaten126. In november 1813 werden de Fransen uit de Hollandse departementen verjaagd. De prins van Oranje keerde terug naar het vaderland en op straat circuleerde het volgende vers: Oranje boven! Holland is vrij. De Bondgenooten trekken op Utrecht. De Engelschen worden geroepen. De Franschen vluchten aan alle kanten. De zee is open. De koophandel herleeft. Alle partijschap heeft opgehouden, Al het geledene is vergeten En vergeven. Alle de aanzienlijken komen in de regeering. 124
Tweede comiek verhaal.
125
Dit vers was getiteld Katabasis, of Rapport van Xerxes II aan den Senaat van mijn
ongelukkigen togt tegen de Scythen. Waarschijnlijk zijn deze Katabasis en het Comieke verhaal varianten van hetzelfde vers, want het thema is identiek en in beide verzen heeft Napoleon de kous op zijn kop. 126
Kruseman, Fransche wetten 159; Joor, Adelaar 528 en noot 371.
43
De regeering roept den Prins uit Tot hooge Overheid. Wij voegen ons bij den Bondgenooten En dwingen den vijand tot vrede. Het volk krijgt een vrolijken dag Op gemeene kosten Zonder plundering noch mishandeling. Elk dankt God. De ouden tijden komen weerom. Oranje Boven!127 Nu de vrijheid van pers was hersteld, verscheen er onmiddellijk een stroom aan anti-Franse pamfletten en spotprenten. Twee belangrijke thema's daarin waren het verdrijven van de tirannie en 'Oranje Boven!'
127
Oranje boven! Holland is vrij... [etc.] (1813) Pamfletten Koninklijke Bibliotheek, Knuttel no.
23518.
44
Conclusie Het ligt voor de hand om te veronderstellen dat de beeldvorming over een machthebber fluctueert naarmate de politieke situatie verandert. Dat is ook precies wat er met de beelden over Napoleon in Nederland gebeurde. In de eerste jaren na 1796 waren de Bataafse idealen nog vers en was Napoleon een succesvol Frans generaal, die in Nederland overwegend lovende reacties uitlokte vanwege zijn militaire verrichtingen en zijn verdediging van vrijheid en revolutie. Na een roerige periode van hevige politieke strijd was in Nederland het politieke debat weer enigszins geluwd en verlangden veel mensen naar een einde aan de partijstrijd. Het beeld van Napoleon als brenger van eenheid en rust sloot aan bij dit verlangen. In de revolutionaire principes die Napoleon volgens velen verdedigde, herkenden de Bataafse revolutionairen bovendien hun eigen idealen. De Nederlandse lofprijzingen op Napoleon vertoonden in de eerste periode dan ook zowel de Bataafse retoriek als alle ingrediënten van de toenmalige Napoleontische legende. Toen Napoleon echter zijn macht uitbreidde en de Franse greep op de Bataafse Republiek sterker werd, begonnen er ook kritische geluiden te klinken. Enkelen begonnen zich openlijk zorgen te maken over de onafhankelijkheid van het vaderland, over de economische situatie en over tirannieke neigingen van Napoleon. Anderen konden zich echter (nog) niet voorstellen dat de verdediger van de Revolutie verraderlijke bedoelingen had. Nadat in 1806 koning Lodewijk was aangetreden, verschenen er nog steeds lofzangen op Napoleon en werd diens propaganda ook in de Hollandse departementen ingezet. Het werd moeilijker om kritische geluiden te publiceren door de strengere vervolging van opruiend werk. De Nederlanders waren altijd gewend geweest aan een relatief grote vrijheid van meningsuiting en hadden de voorafgaande decennia een fel publiek debat gekend, waarin pers en pamfletten een belangrijke rol speelden. Dit veranderde drastisch door de Franse drukpersmaatregelen. Een drietal felle protestpamfletten vormde nu een uitzonderlijk geluid. De kritiek klonk meestal door in informele vlugschriften, in preken en in niet gepubliceerde gedichten, of werd op indirecte wijze geuit. Er onstond zo een kloof tussen de officieel gedrukte publicaties en het informele circuit128. De rol van kranten en pamfletten in het vormen van de publieke opinie veranderde. Al tijdens de Bataafse Republiek was het 128
Vergelijkbaar met het verschil tussen officiële en onofficiële cultuur dat Ellis voor de hele
Napoleontische periode signaleert: Ellis, Napoleon 155.
45
sterk politieke gehalte aan banden gelegd, maar nu veranderden kranten en pamfletten in door de overheid gecontroleerde media, waarbij de kranten ten slotte pure propagandamiddelen werden. Na de inlijving in 1810 werd de kloof tussen het formele en informele circuit nog sterker door het invoeren van de preventieve censuur. De Franse autoriteiten toonden zich nu overgevoelig voor alles wat naar Nederlands zelfbewustzijn riekte. Kritiek op Napoleon kwam nu in officieel gepubliceerde werken in het geheel niet meer voor. Opvallend is echter dat er ook nauwelijks nog lofzangen op Napoleon verschenen, afgezien van de propagandastukken. Dit wijst erop dat de Nederlanders tijdens de inlijvingsperiode voornamelijk negatief over hun keizer dachten. Na het bekend worden van Napoleons nederlagen in Rusland, eind 1812, was er een omslag en durfden de Nederlanders hun onvrede duidelijker te uiten. Via zijn propaganda probeerde Napoleon een gunstig beeld van zichzelf te scheppen. Het is echter de vraag in hoeverre dit effect had op de Nederlanders. De thema's uit de Napoleonlegende zijn vooral in de periode 1796-1806 bij de Nederlandse schrijvers te vinden; toen lijkt de propaganda dus de gewenste uitwerking te hebben gehad. In deze periode treffen we ook enkele politieke verhandelingen aan die via zorgvuldige argumentatie de Nederlanders van Napoleons gelijk probeerden te overtuigen. Naarmate de Franse overheersing zwaarder ging drukken, verdwenen de bekende thema's uit de Napoleonlegende steeds meer uit de Nederlandse stukken (afgezien van de officiële kranten). De propaganda kon kennelijk niet op tegen de negatieve uitwerking van de zware militaire en financiële last van de Franse overheersing. De thema's uit de zwarte legende werden ook in Nederland gebruikt om Napoleon in een kwaad daglicht te stellen. Waarschijnlijk was er daarbij rechtstreekse invloed van Engels propagandamateriaal dat in de Hollandse departementen circuleerde. Het grappige is daarbij dat een deel van de beelden identiek was, maar omgekeerd werd gebruikt: waar Napoleon eerst een bevrijder en een verdrijver van tirannie was, werd hij nu zelf een tiran en een vertrapper van vrijheid. Er lijkt een omslag te zijn tussen de periode van het koninkrijk en de inlijving. Koning Lodewijk probeerde zo goed en zo kwaad als het ging rekening te houden met de nationale gevoelens van de Nederlanders, zoals het behoud van eigen taal en het laatste restje onafhankelijkheid. Na de inlijving is van dit streven weinig meer terug te vinden. Napoleon wilde de Nederlanders laten verfransen; pas in deze periode begon
46
de overheid op te treden tegen teksten waarin het vaderlands verleden met zijn helden werd opgehemeld. Deze omslag hangt volgens Joor samen met een algemene verandering in de manier waarop Napoleon zijn satellietstaten en veroverde gebieden behandelde: na 1807 veranderde zijn bewind steeds meer in een agressieve, militaire dictatuur, waarin alles ondergeschikt was aan de keizerlijke hegemonie en de oorlogvoering en waarin het welzijn en de rechten van de burgers volledig ondergeschikt waren129. In ieder geval is duidelijk dat de militaire en financiële eisen van Napoleon tijdens de inlijvingsperiode de samenleving nog zwaarder dan voorheen belastten en dat het justitiële apparaat streng optrad. De Nederlanders probeerden ondanks alles hun gevoel van nationale eigenwaarde te behouden. Hierbij bouwden ze voort op het beeld van het vaderlandse verleden dat in de voorafgaande decennia was ontstaan: het vaderland dat in verval was en dat gered kon worden door het voorbeeld van het glorieuze verleden te volgen. De Nederlandse natie kon dan misschien niet behouden worden door politieke onafhankelijkheid, maar de eigenheid werd gezocht in taal, cultuur en verleden. Vanaf november 1813 klonken er weer volop vaderlandslievende geluiden. Er verscheen ook een prent waarop het verdwijnen van de censuur staat afgebeeld (afgedrukt op de voorpagina van dit stuk)130. Bovenop een drukpers is de politieman Van Ray afgebeeld met een paardenkop; hij werkte gedurende de Inlijving als coördinator van het perstoezicht131. Hij wordt door een kozak van zijn positie gestoten, terwijl twee drukkers toekijken. Hun commentaar luidt: Den drukker spreekt. Bij 's Paardenkop's verdiende straf, Valt ons den ijzeren kluister af; Wij kunnen nu weer drukken, schrijven, En hopen altoos vrij te blijven Van dat afschuwlijk Monsterdier, Dat door zijn politiek getier, Zoo veele drukkers heeft doen beven, En alle lettermin deed sneven. 129
Joor, Adelaar 685-686.
130
Afbeelding van een drukpers, waarop zit een man met een paardenkop, die er door een kozak
met een lans wordt afgestooten. Er naast staan twee bevrijde drukkersgezellen (Amsterdam 1814) Pamfletten Koninklijke Bibliotheek, Knuttel no. 23783. 131
Joor, Adelaar 534.
47
Literatuur Primaire bronnen
Fokke Simonsz, A., "Het psycho-chemisch geheim, om van den nood eene deugd te maken; tot nut van 't algemeen bekend gemaakt en met proefnemingen opgehelderd. Eene ironisch-komische verhandeling", in: Werken van A. Fokke Simonsz deel IX (Amsterdam 1835) 121-152. Uit de pamflettenverzameling van de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag zijn de volgende pamfletten geraadpleegd. De nummers verwijzen naar de inventaris: W. P. C. Knuttel, Catalogus van de pamfletten-verzameling berustende in de Koninklijke Bibliotheek (herdruk, 1890-1920 eerste editie, Utrecht 1978) deel VI (1796-1830). Aan Buonaparte en de Franschen, toen de eerste erfelyk keizer wierd (1804) no. 23233. Aan mijne lot- en landgenooten ('s-Gravenhage 1810) no. 23472. Afbeelding van een drukpers, waarop zit een man met een paardenkop, die er door een kozak met een lans wordt afgestooten. Er naast staan twee bevrijde drukkersgezellen (Amsterdam 1814) no. 23783. Beroep aan de eer der Mogendheden van het vaste land (met ophelderende aanteekeningen). Uit het Fransch vertaald (Amsterdam 1807) no. 23316. Bilderdijk, W., Napoleon. Ode (Den Haag 1806) no. 23296. Bosch, Bernardus, Neopolem Buonaparte (Den Haag 1799) no. 23036. Bosch, Hieronymus de, Latynsche gedichten, ter eere van Buonaparte, met de Nederduitsche vertaalingen ... (Utrecht 1801) no. 23114. Brief van een gemelijk Nederlander, aan den zich noemenden Constans schrijver (...) benevens antwoord van Constans aan den gemelijken Nederlander (1806) no. 23302. Brieven over de tegenwoordig in omloop zijnde geruchten, omtrend eene nadere vereeniging van de Bataafsche Republiek met Frankrijk (Amsterdam 1806) no. 23297. Bruining, Gerbrand, Opwekking tot het aanbevolene Gebed voor Zijne Majesteit, Koning Lodewijk Napoleon; of leerrede over, Timoth. II 1-6 op den 6 Julij
48
1806, te Nieuwkoop in de Remonstrantsche Kerk (Rotterdam 1806) no. 23305. Comiek verhaal van keizer Napoléon, bij zijn terugkomst van Moscau, nopens zijnen ongelukkigen krijgstogt (1813) no. 23514. Constans, Missive aan den Redacteur van de Utrechtsche Courant (...); Over de vermeende blindheid van ... den Heere Raadspensionaris, Schimmelpenninck; eene verandering van regeringsvorm in Nederland enz. enz. (1806) no. 23301. Diacon, Joseph, Vlugtige oogopslag op de politique gesteldheid van Europa; Vertaald naar het origineel, van de pers gekomen ter gewone drukkerije van het Wetgevend Lichaam, te Parijs (Amsterdam 1807) no. 23315. Droevige klagt van een aalmoeseniers-weeskind (1808) no. 23402. Echte beschrijving van de Veldtogt der fransche armee in Rusland, de komst van dezelve in Moskou ... (Groningen 1813) no. 23512. Herderlijke brief van z.d. hoogwaardigheid Joannes Baptista Robertus, bisschop voor het Hollandsche aandeel van het voormalig Diocese van Ruremonde aan de Roomsch Catholijke van het zelve ter gelegentheid van het gebed voor zijne majesteit den koning van Holland ('s-Gravenhage 1806) no. 23306. Het geluk van een waar christen onder alle de rampen van dit leven naar den Bijbel tot bemoediging in deze dagen (Groningen 1811) no. 23500. Het godsdienstig vieren van onzen geboortedag, de schuldige pligt van elken christen; voorgesteld door H. Potter, aan Amsterdams Gereformeerde Gemeente, in de eilandskerk. Ten plegtigen Verjaardage van Lodewijk Napoleon, Koning van Holland, op den 2den september 1807 (Amsterdam 1807) no. 23319. Hoekstra, Freerk, Leerrede over de teekenen der tijden (Westzaandam 1810) no. 23483. Hulshoff, Maria Aletta, Oproeping van het Bataafsche Volk, om deszelfs denkwijze en wil openlijk aan den dag te leggen, tegen de overheersching door eenen vreemdeling waarmede het vaderland bedreigd wordt. Gedrukt voor Rekening van de schrijfster, en alom te bekomen (Amsterdam 1806) no. 23298. Klagt eener Vlissingsche moeder (1807) no. 23323. Lippert, L.W.J., Ma patrie sauvée (1806) no. 23305a.
49
Napoleon de Eerste, Keizer van Vrankrijk, en koning van Italien etc. etc. of de wonderwerken Gods, beschouwt in het vermogen van den mensch (1806) no. 23296a. Napoleön en Pit. Of wie zal zegevieren? Opgesteld door den schryver van het boek Napoleön. Uit het Hoogduitsch vertaald (1805) no. 23262. Oranje boven! Holland is vrij... [etc.] (1813) no. 23518. Pius den VII by Napoleon Iste of belangrijke beschrijvingen, Van alles dat op de reize Zijner Heiligheid, bij de Zalving en Krooning Zijner Keizerlijke Majesteit, merkwaardigst is voorgevallen ('s-Hertogenbosch 1805) no. 23261. Roelofswaert, M., Aan mijne landgenooten (Delft 1806) no. 23299. Roelofswaert, M., Vrijmoedige Bedenkingen over den tegenwoordigen toestand des vaderlands (Delft 1806) no. 23300. Staan de ontzettende gebeurtenissen van onzen leeftijd ook in verband tot eene meerdere openbaring van het Godsrijk? (Dordrecht 1809) no. 23482. Tweede comiek verhaal van keizer Napoléon, gedaan bij zijn aankomst te Parijs, in november 1813, nopens zijnen ongelukkigen krijgstogt (1813) no. 23515. Waarschouwing tegen de requisitie, welke men in ons vaderland wil invoeren, aanvanglijk onder den naam van eene nieuwe organisatie der schutterijen (1809) no. 23430b.
Secundaire literatuur
Aa, Abraham J. van der, Biographisch woordenboek der Nederlanden (herziene editie, Amsterdam 1969). Cabanis, André, La presse sous le Consulat et l'Empire (1799-1814) (Parijs 1975). Colenbrander, H. T., Inlijving en opstand (tweede editie, Amsterdam 1941). Colenbrander, H. T., Schimmelpenninck en koning Lodewijk (Amsterdam 1911). Elbers, W.A., "Nog iets over de Narrensteinsche Courant", De Nederlandsche Spectator (1872) 125. Ellis, Geoffrey, Napoleon (Harlow 1997). Gijsberti Hodenpijl, G.F., Napoleon in Nederland (Haarlem 1904). Joor, Johan, De adelaar en het lam: onrust, opruiing en onwilligheid in Nederland ten tijde van het Koninkrijk Holland en de inlijving bij het Franse keizerrijk (1806-1813) (Amsterdam 2000).
50
Kloek, Joost en W.W. Mijnhardt, 1800: Blauwdrukken voor een samenleving (Den Haag 2001). Kruseman, A.C., De fransche wetten op de hollandsche drukpers, 1806-1814 (1889). Mathews, Joseph J., "Napoleon's military bulletins", The journal of modern history 22, no. 2 (1950) 137-144. Popkin, Jeremy D., News and politics in the age of revolution. Jean Luzac's Gazette de Leyde (Ithaca, Londen 1989). Roche, Emile, La censure en Hollande pendant la domination française (Den Haag 1923). Sas, N.C.F. van, "Vaderlandsliefde, nationalisme en vaderlands gevoel in Nederland, 1770-1813", Tijdschrift voor Geschiedenis 102, no. 3-4 (1989) 471-495. Sautijn Kluit, W.P., "De geschiedenis der Nederlandsche dagbladpers tot 1813", Bijdragen tot de geschiedenis van den Nederlandschen boekhandel 7 (1896) 87-284. Sautijn Kluit, W.P., "De Narrensteinsche, Utopiaansche en Liliputsche Couranten", De Nederlandsche Spectator (1872) 105-109. Schama, Simon, Patriots and liberators. Revolution in the Netherlands 1780-1813 (New York 1977). Terpstra, Arjan, "Historia pro patria. Vaderlandse geschiedenis en natievorming in de Bataafs-Franse tijd", Skript 18 (1996) 153-163. Tulard, Jean, Le mythe de Napoléon (Parijs 1971). Tulard, Jean ed., Dictionnaire Napoléon (tweede ed., Parijs 1999). Vooys, C.G.N. de, "Nederlandse dichters tegenover Napoleon", Publicaties van het Genootschap voor Napoleontische Studiën 4 (1953) 275-287. Vooys, C.G.N. de, "Nederlandse letterkundigen tegenover de Franse overheersing", Mededeelingen der Koninklijke Nederlandsche Akademie van Wetenschappen. Nieuwe reeks, Afdeeling Letterkunde 8, no. 3 (1945) 83-97. Winkel, J. te, De ontwikkelingsgang der Nederlandsche letterkunde (Haarlem 1918) deel vier, eerste stuk.
51