Van Den Haag naar de werkvloer Analyse van drie beleidsprogramma's van de Directie Arbeidsomstandigheden
Opdrachtgever: ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Directie Arbeidsomstandigheden
ECORYS
Jaco van Velden Gerlof Rienstra Camiel Jansen
Rotterdam, 15 november 2006
ECORYS Nederland BV Postbus 4175 3006 AD Rotterdam Watermanweg 44 3067 GG Rotterdam
T 010 453 88 00 F 010 453 07 68 E
[email protected] W www.ecorys.nl K.v.K. nr. 24316726
ECORYS Arbeid & Sociaal Beleid T 010 453 88 05 F 010 453 88 34
VEL/NZ EE15202rap
VEL/NZ EE15202rap
Inhoudsopgave
Voorwoord
7
Management summary
9
Managementsamenvatting
15
1 Inleiding 1.1 Achtergrond 1.2 Doel en onderzoeksvragen 1.3 Onderzoeksaanpak 1.4 Fase 1: Verdere uitwerking indicatoren 1.5 Fase 2: Actorenanalyse 1.6 Fase 3: Bestuurlijke trajectverkenning 1.6.1 Interviews op macro-, meso- en microniveau 1.6.2 Dossieranalyse 1.7 Leeswijzer
21 21 21 23 24 24 24 24 25 25
2 De drie programma’s 2.1 Inleiding 2.2 Arboconvenanten 2.3 Programma Versterking Arbeidsomstandighedenbeleid Stoffen (VASt) 2.4 Programma Versterking Arbeidsveiligheid 2.5 Overeenkomsten en verschillen
27 27 27 28 29 30
3 Arboconvenanten 3.1 Inleiding 3.2 Actoren en hun rol 3.3 Opbrengsten van het programma voor de verschillende partijen 3.3.1 Voor de convenantpartijen 3.3.2 Voor het ministerie van SZW 3.4 Bepalende factoren voor procesopbrengsten 3.5 Leerpunten 3.6 Borging/de toekomst 3.7 Vertaling resultaten uit gesprekken naar indicatoren
33 33 33 34 34 36 37 39 40 41
4 Programma Versterking Arbeids–omstandighedenbeleid Stoffen 4.1 Inleiding 4.2 Actoren en hun rol 4.3 Opbrengsten van het programma voor de verschillende partijen
45 45 45 47
VEL/NZ EE15202rap
4.4 4.5 4.6 4.7
4.3.1 Voor de partijen betrokken bij een actieplan 4.3.2 Voor het ministerie van SZW Bepalende factoren Leerpunten Borging/de toekomst Conclusie
47 48 49 51 52 53
5 Programma Versterking Arbeidsveiligheid 5.1 Actoren en hun rol 5.2 Opbrengsten van het programma voor de verschillende partijen 5.2.1 Voor de betrokken partijen 5.2.2 Voor het ministerie van SZW 5.3 Bepalende factoren voor de procesopbrengsten 5.4 Leerpunten 5.5 Borging/de toekomst 5.6 Vertaling resultaten uit gesprekken naar indicatoren
55 55 56 56 57 58 60 61 61
6 Overall analyse 6.1 Inleiding 6.2 Belangrijkste opbrengsten van de programma’s 6.3 Bepalende factoren 6.4 Actoren en hun rol 6.5 Leerpunten
65 65 66 67 68 68
Bijlage 1:
Overzicht gesprekspartners
71
Bijlage 2
Overzicht indicatoren
75
Bijlage 3:
Gesprekspuntenlijst
77
Bijlage 4:
Geraadpleegde bronnen
79
VEL/NZ EE15202rap
Voorwoord
De afgelopen jaren zijn binnen de Directie Arbeidsomstandigheden van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) drie beleidsprogramma’s met een hoge participatie van betrokkenen uitgevoerd: • het programma arboconvenanten; • het programma Versterking Arbeidsomstandighedenbeleid Stoffen (VASt); • het programma Versterking Arbeidsveiligheid (VAV). In opdracht van het ministerie van SZW heeft ECORYS onderzocht wat deze drie programma’s in het veld teweeg hebben gebracht. Het gaat hierbij om een analyse van de gepercipieerde opbrengsten van het programma (in de ogen van de betrokken partijen), de succes- en faalfactoren binnen de programma’s en de leerpunten voor de toekomst. Het onderzoek is uitgevoerd door een team van zes onderzoekers van ECORYS: Gerlof Rienstra (projectleider), Jaco van Velden, Camiel Jansen, Peter Donker van Heel, Wouter Vos en Sabine Desczka. Bart Witmond heeft een adviserende rol gespeeld. Vanuit het ministerie van SZW is het onderzoek begeleid door een begeleidingscommissie bestaande uit Willeke van der Werf (voorzitter), Nuria Ringe, Henri Géron, Jan Peter Kuiper, Nicole Gras, Viola van Guldener, Purdey van Wissen, Eveline van der Stegen en Albert Hollander. We danken de leden van de begeleidingscommissie voor hun constructieve opmerkingen en hun flexibiliteit. Voor het onderzoek is gesproken met meer dan 50 partijen die direct of indirect betrokken zijn bij de uitvoering van de drie onderzochte programma’s. We danken de geïnterviewden hartelijk voor de vaak uitgebreide en langdurige gesprekken die we met hen hebben gevoerd. We hopen met deze rapportage een bijdrage geleverd te hebben aan een effectieve inzet van nieuwe beleidsinstrumenten binnen het ministerie van SZW. Rotterdam, 15 november 2006, Namens de onderzoekers
Gerlof Rienstra ECORYS
Van Den Haag naar de werkvloer
7
Management summary
Introduction The directorate for working conditions of the Ministry of Social Affairs and Employment implemented three innovative policies: The Occupational Health and Safety Covenants, the VASt Program and a program to increase safety at work. All three programs have a specific objective and design, but they have in common that the government refrains from acting as ruler or decision maker and acts more as director. ECORYS investigated the impact of those projects on actors participating in the scheme. Specifically, the study considered the perceived results of the programs, the factors for success and failure and the lessons for the future. The study is based on more than 50 interviews with actors directly or indirectly participating in the programs. Stakeholders include employers and employee organisations, chains and sectors and individual companies. In addition, the researchers spoke with representatives of the Ministry of Social Affairs and Employment. Below the most important conclusions of the research are presented in “bullet points”. First, the conclusions of the three programs are presented, then the overall conclusions and learning points are presented.
The Occupational Health and Safety Covenants The results for covenant parties • The developed instruments of the covenants. • Cooperation of parties outside the pressure of collective negotiations for occupational and safety standards. • Improvement of occupational and safety standards now receives more attention from social partners. • A process was started to think about structural inclusion of health and safety standards in sector policy. • Improvement of the image of the sector. • Stricter regulations have been postponed for certain sectors. • Adaptation of working processes in some sectors. Result for the Ministry of Social Affairs and Employment • Social partners pay more attention to occupational health and safety standards • Knowledge on and experience with the perception of social partners/industries. • Better image of the Ministry of Social Affairs with social partners. • More knowledge on and experience with project management
Van Den Haag naar de werkvloer
9
Key factors • Personal factors such as negotiation skills from the Ministry’s negotiators in the steering committee and the ability to implement policies in services. • The prevailing relations between social partners. • The provided grant. • The Network of external advisors provided by the Ministry • The possibility to include sector specific objectives in the covenant. • The possibility to cooperate on equal terms under the covenant. • Pressure from the Ministry to participate in the covenant. • External factors such as changing economic conditions and government regulations. • Specific characteristics of the sector • Rapid visibility of results. Lessons for the future • Delay in the implementation due to long discussions to set quantitative objectives. • The process to start up a covenant took longer than expected. • Lack of clarity in the covenants with regard to the respective roles of the Ministry and the mandate of the negotiator. • In many sectors the available budget was not exhausted. The available budget was higher than what could be spent during the period of the covenant. Sustainability • How to ensure the continuation of the results has only be discussed at the end of the covenant period. Attention focussed on the instruments developed. Views on guaranteeing sustainability in sector structure varied between sectors. 1 • Participants hold a critical opinion on the way guarantees are included in the text of the covenant. The covenants covered the period following the covenant only insufficiently.
Reinforcing the working conditions policy on hazardous substances (VASt) The result for covenant parties with the action plan • The instruments developed. • ‘Reinforcing the working conditions policy on hazardous substances’ received more attention • The relevant issues were put in the line light. • The relationship with the Ministry improved. Result for the Ministry of Social Affairs and Employment • The concern for working conditions and hazardous substances increased • Increasing knowledge of and experience with hazardous substances in sectors. • Experience with policy making of stakeholders. • Improved image of the Ministry within the relevant sector and chain. • Development of instruments like ‘the substance manager’. 1
10
The Report Bartels, Borging van arboconvenanten (July 2006) presents a more balanced view on the subject.
Van Den Haag naar de werkvloer
Key factors • Enthousiasm of stakeholders to participate in the program. • Prioritizing through research by the Ministry. • Open character of the program. • Grants as accelerator. • Co-financing with man hours • Instrument developed • Individual characteristics of the project manager. • Leading role of the Ministry in the action plans. Lessons for the future • Underestimation of preparation time which led to a shorter implementation period than planned. • Restricted commitment of the Ministry during the implementation phase. • Confusion about the relation between the policy directorate and the independent enforcement units of the Ministry (Inspection for occupational health and safety). • Insufficient flexibility to adopt budget and man hours to unexpected increases in the numbers of action plans. • The program addressed trendsetters and followers. Firms that stay behind have not been addressed sufficiently. • The focus was mainly determined by VASt. As a result there was less focus on environmental and health issues. Sustainability • In many of the action plans studied sustainability, especially of the instruments developed, is still an issue of discussion. • Implementation of the instruments developed towards the shop floor has not been done in many projects. Probably, in many cases this was done after the VASt period ended.
Strengthening Safety at work The result for covenant parties with the improvement project • Improved awareness of safety within the firm/ business area, change of culture and reduction of occupational accidents. • Increasing the attention for safety at management level. • Contribution to a smaller distance between workers and management. Result for the Ministry of Social Affairs and Employment • 21 Good practices that could be disseminated. • Contribution to knowledge building on health and safety and policy making with stakeholders participation. • Contribution to a positive image of the Ministry with firms. • Improvement of the contacts between the Ministry and businesses. • Broad concern for cultural aspects of occupational health and safety by safety experts and other stakeholders.
Van Den Haag naar de werkvloer
11
Key factors • The grant was not a determinant for the successful or unsuccessful implementation of improvement projects, but it had an accelerating influence. • Switchboard function of the Ministry for companies. • Commitment of the Ministry (quality seal) determined the way the project was operated. • Individual skills of the officials from the Ministry. • Commitment from the management of the firms. • The possibility for tailor-made solutions at firm level. • Communication within the project en between the Ministry and the projects. • The level of ambition of the selected projects. • Flexibility within the directorates of the Ministry. Lessons for the future • When the project started the Ministry was still developing its role: as a result, in the first projects the added value of the Ministry was low. • Commitment from the Ministry after the preparation phase was lower than the partners desired. • Sharing knowledge was not recognisable enough for all partners. • Ensuring knowledge at the Ministry level is an important issue. Sustainability • Guaranteeing quality in improvement projects requires attention, within the Ministry there is a lack of knowledge on the learning experiences. • Dissemination of good practices to other businesses and sectors is an important issue for future policies.
Overall conclusies What is the overall result of the three programs? What do they have in common, what were the key factors and what can we learn from comparing the programs? Result Together the developed instruments form a link between regulations and shopfloor in order to improve working conditions. All instruments are directed towards the participation of stakeholders which gave room for cooperation in the field of working conditions outside the collective bargaining process. This way of cooperation leads to increased attention for working conditions amongst stakeholders in the program. More time and man power has become available for this subject. This new method, based on cooperation, has improved the image of the Ministry of Social Affairs and Employment among social partners. Another result of this method is an increase of knowledge on the subject, its problems and solutions that resulted from the knowledge transfer through the Ministry. Likewise, the Ministry obtained a better insight in practices at firm level. In all three programs a change of behaviour is stimulated. This change in conduct should ultimately lead to interiorisation and a change of culture. With this new method the foundation for this process have been laid.
12
Van Den Haag naar de werkvloer
Key factors The process results could be realized because of features of the three instruments and the relationship of stakeholders. An important factor was the support received by the Ministry. This concerned not only the grants, but also the input and enthusiasm of the representatives from the Ministry. Those factors determine the appreciation for the Ministry in the programs: booster, accelerator and facilitator. Another important factor was the degree of freedom that allowed for contributions from the stakeholders to the program (sector, chains, workfloor). A number of stakeholders even has the expectation that the new method makes government regulations superfluous, because working conditions have improved. Lessons for the future Finally, it is possible to formulate a number of lessons that could be useful for a followup of the three programs or for new programs on subjects. The required competences of government officials for this type of program. The interviewers were satisfied with the interpretation they gave to their roles. Skills and competences such as enthusiasm, commitment and expertise were considered important. The switchboard function between government regulation and shop floor, the transfer of knowledge from the Ministry to the participants and the quality seal paid by the Ministry are appealing factors. Further, marketing, sustainability and sustainability of the results from the program deserve some attention. Consultation of other departments or intermediairs about their experiences may shed a new light on the issues. Finally, attention should be paid to the relation between implementation and enforcement, in particular, the alignment with the role the labour inspection plays, now and in the future.
Van Den Haag naar de werkvloer
13
Managementsamenvatting
Inleiding Binnen de Directie Arbeidsomstandigheden van het ministerie van SZW zijn de afgelopen jaren drie vernieuwende beleidsprogramma’s uitgevoerd: de arboconvenanten, het programma Versterking Arbeidsomstandighedenbeleid Stoffen en het programma Versterking Arbeidsveiligheid. De drie programma’s kennen ieder hun eigen doelstellingen en opzet, maar hebben gemeen dat de overheid binnen de programma’s niet meer optreedt als bepaler of regelgever maar als regisseur en deelnemer. ECORYS heeft onderzocht wat de drie programma’s bij de betrokken partijen teweeg gebracht hebben. Daarbij is met name ingegaan op de gepercipieerde opbrengsten van de programma’s, de succes- en faalfactoren en de leerpunten voor de toekomst. Het onderzoek is gebaseerd op meer dan 50 interviews met direct of indirect betrokken partijen bij de drie programma’s. De stakeholders variëren van organisaties van werkgevers en werknemers via ketens en branches tot individuele bedrijven. Daarnaast is gesproken met medewerkers van het ministerie van SZW. Hieronder worden bulletsgewijs de belangrijkste conclusies van het onderzoek weergegeven. Daarbij komen allereerst de drie programma’s aan de orde en wordt vervolgens ingegaan op de belangrijkste overall conclusies en leerpunten voor de toekomst.
De arboconvenanten Opbrengsten voor de convenantpartijen • De binnen de convenanten ontwikkelde instrumenten. • Samenwerking buiten de druk van het cao-overleg aan arbobeleid. • Verbetering van arbeidsomstandigheden hoger op de agenda bij de sociale partners. • Het ingezette denkproces over structurele inbedding van arbo in het sectorale beleid. • Verbetering imago voor de sector. • Uitstel van aangescherpte regelgeving voor bepaalde sectoren. • Aanpassing van werkprocessen in enkele sectoren. Opbrengsten voor het ministerie van SZW • Meer aandacht voor arbeidsomstandigheden bij de sociale partners. • Kennis en ervaring met de belevingswereld van sociale partners/sectoren. • Beter imago van het ministerie van SZW bij sociale partners. • Meer kennis van en ervaring met projectmanagement.
Van Den Haag naar de werkvloer
15
Bepalende factoren: • Persoonlijke factoren zoals de kracht van de onderhandelaar van SZW in de BBC en de kracht van de uitvoeringsorganisatie. • De bestaande verhoudingen tussen sociale partners. • De verstrekte subsidie. • Het door SZW ingebrachte netwerk van externen. • De mogelijkheden om eigen doelstellingen in te brengen in het convenant. • De mogelijkheid om in het convenant op basis van gelijkwaardigheid met elkaar samen te werken. • De druk vanuit SZW om deel te nemen aan het convenant. • Externe factoren zoals veranderingen in de conjunctuur en wet- en regelgeving. • Specifieke sectorkenmerken. • De snelle zichtbaarheid van de resultaten. Leerpunten • Vertraging in de uitvoering door lange discussies over kwantitatieve doelstellingen. • Proces van voorbereidingen bij het tot stand komen van de convenanten nam meer tijd in beslag dan verwacht. • Binnen de convenanten is enige onduidelijkheid geweest over de rolverdeling tussen de partijen en het mandaat van de onderhandelaars in de BBC. • In veel sectoren is het beschikbare budget niet uitgeput. Er was meer geld beschikbaar dan dat gedurende de convenantperiode kon worden besteed. Borging/de toekomst • Borging van de resultaten pas aan het eind van de convenantperiode serieus besproken. De borging richt zich vooral op de ontwikkelde instrumenten. Over de inbedding in de sectorale structuur wordt tussen sectoren verschillend gedacht2. • Kritiek op de wijze waarop borging in de convenantteksten is opgenomen. Er is vooraf onvoldoende nagedacht over de periode na afloop van de convenanten.
VASt Opbrengsten voor de partijen betrokken bij een actieplan • Ontwikkelde instrumenten. • Onderwerp ‘Arbo en stoffen’ hoger op de agenda in de betrokken sectoren. • Problematiek beter in beeld gebracht. • Relatie met het ministerie van SZW verbeterd. Opbrengsten voor het ministerie van SZW • Aandacht voor arbo en stoffen vergroot. • Kennis en ervaring opgedaan met de werking van stoffenbeleid in sectoren. • Ervaring opgedaan met beleidsvorming door participatie van stakeholders. • Imagoverbetering van het ministerie binnen betrokken bedrijfstakken en ketens. • Ontwikkeling van instrumenten als de stoffenmanager. 2
16
In het rapport van Bureau Bartels, Borging van arboconvenanten (juli 2006) wordt een genuanceerder beeld van de borging in cao’s gepresenteerd.
Van Den Haag naar de werkvloer
Bepalende factoren • Enthousiasme van partijen om deel te nemen aan het programma. • Prioriteringstudies door SZW. • Open karakter van het programma. • Subsidie als accelerator. • Cofinanciering in de vorm van uren. • Ontwikkelde instrumenten. • Individuele kenmerken projectleider/trekker. • Rol van SZW in de actieplannen. Leerpunten • Benodigde voorbereidingstijd onderschat, leidend tot een kortere uitvoeringsperiode dan gepland. • Beperkte betrokkenheid van SZW tijdens de uitvoeringsfase. • Verwarring over de verhouding tussen programma (de beleidsdirectie) en de Arbeidsinspectie. • Onvoldoende flexibiliteit om budget en menskracht aan te passen aan grotere hoeveelheid actieplannen dan gepland. • Vooral ‘voorlopende’ en ‘meelopende’ sectoren en ketens aan zich gebonden. Achterblijvers zijn in veel mindere mate bereikt. • Focus van het Convenant Stoffen vooral door VASt bepaald. Hierdoor is er minder aandacht voor milieu en voor gezondheid. Borging/de toekomst • In veel van de onderzochte actieplannen nog onderwerp van discussie, met name de borging van de ontwikkelde instrumenten. • Implementatie van de ontwikkelde instrumenten richting de werkvloer in veel trajecten nog niet uitgevoerd. Waarschijnlijk in veel gevallen buiten de VASt-periode.
Versterking Arbeidsveiligheid Opbrengsten voor de partijen betrokken bij een verbetertraject • Verbeterd veiligheidsbewustzijn binnen het bedrijf/bedrijventerrein, de ingezette cultuurverandering en de vermindering van het aantal ongevallen. • Arbeidsveiligheid hoger op de agenda van de directie. • Bijdrage aan een kleinere afstand tussen directie en werkvloer. Opbrengsten voor het ministerie van SZW • 21 Good practices die kunnen worden verspreid. • Bijdrage aan de kennisopbouw over arbeidsveiligheid en beleidsvorming met participatie door stakeholders. • Bijdrage aan een positiever imago van SZW bij bedrijven. • Contacten tussen het ministerie en het bedrijfsleven verbeterd. • Brede aandacht voor het cultuuraspect van arbeidsveiligheid bij veiligheidsdeskundigen en andere partijen.
Van Den Haag naar de werkvloer
17
Bepalende factoren • Subsidie niet bepalend voor het wel of niet doorgaan van de verbetertrajecten, maar wel accelererende werking. • Schakelfunctie van SZW tussen bedrijven door kennisuitwisseling. • Betrokkenheid van SZW (het kwaliteitsstempel) bepalend voor de wijze waarop de projecten zijn opgepakt. • Individuele kwaliteiten van de begeleiders vanuit SZW. • Commitment vanuit het management van de bedrijven. • Mogelijkheden voor maatwerk op ondernemingsniveau. • Communicatie binnen de trajecten en tussen SZW en de trajecten. • Ambitieniveau van de geselecteerde trajecten. • Flexibiliteit binnen het VAV-team bij SZW. Leerpunten • Bij de start van het programma was SZW zoekende naar haar rol: bij de eerste trajecten beperkte toegevoegde waarde van de betrokkenheid van SZW. • Betrokkenheid van SZW na voorbeidingsfase lager dan gewenst door deelnemers. • Kennisdeling niet voor alle deelnemers herkenbaar genoeg. • Kennisborging bij SZW belangrijk aandachtspunt. Borging/de toekomst • Borging bij verbetertrajecten veel aandacht, over borging van leerervaringen binnen SZW nog weinig bekend. • Verspreiding van de opgebouwde good practices naar andere ondernemingen en bedrijfstakken is een belangrijk aandachtspunt.
Overall conclusies Wat zijn nu de gezamenlijke opbrengsten van de drie programma’s? Welke overeen– komsten bestaan er tussen de programma’s, wat zijn hierbij de bepalende factoren geweest en wat leren we uit deze vergelijking? Opbrengsten Samen vormen de ontwikkelde instrumenten een schakel tussen regelgeving en werkvloer om de arbeidsomstandigheden te verbeteren. Door deze instrumenten gericht op participatie van stakeholders ontstond ruimte om buiten het cao-overleg samen te werken aan arbeidsomstandigheden. Deze samenwerking heeft ertoe geleid dat arbeidsomstandigheden bij de deelnemers aan de programma’s hoger op de agenda zijn geplaatst. Er is daardoor meer tijd en menskracht voor dit onderwerp beschikbaar gekomen. Deze nieuwe aanpak gebaseerd op samenwerking heeft in ieder geval geleid tot een imagoverbetering van het ministerie van SZW bij de sociale partners. Een andere opbrengst van deze aanpak is dat de kennis over de problematiek en mogelijke oplossingen door overdracht vanuit het ministerie is vergroot. Andersom heeft het ministerie in de programma’s een beter beeld gekregen van de praktijk en de werkvloer. In de drie programma’s wordt gedragsverandering gestimuleerd. Gedragsverandering moet uiteindelijk leiden tot verinnerlijking en cultuurverandering. Met de nieuwe aanpak is daarvoor een bouwsteen gelegd.
18
Van Den Haag naar de werkvloer
Bepalende factoren De genoemde procesopbrengsten konden tot stand komen door de kenmerken van de drie instrumenten en de verhoudingen tussen de betrokken partijen. Een belangrijke bepalende factor is de ondersteuning door SZW geweest. Daarbij gaat het niet alleen om de subsidie, maar ook om de inhoudelijke ondersteuning en enthousiasme van de vertegenwoordigers van SZW. Dit vertaalt zich ook naar waardering voor de rol die SZW in de programma’s speelt: aanjager, accelerator en facilitator. Een andere belangrijke factor was de ruimte voor inbreng in inhoud en vorm door de deelnemers aan de programma’s (sector, keten of werkvloer). Bij een aantal partijen bestaat zelfs de verwachting dat door deze aanpak nieuwe regelgeving vanuit Den Haag overbodig wordt omdat de arbeidsomstandigheden verder zijn verbeterd. Leerpunten voor de toekomst Het is mogelijk een aantal leerpunten te formuleren die bruikbaar kunnen zijn voor het vervolg van de drie participatieve programma’s of voor nieuwe programma’s op aanpalende thema’s. In de eerste plaats zijn dat de benodigde competenties voor overheidsmedewerkers in dit type programma’s. De geïnterviewden waren zeer tevreden over de rolinvulling. Eigenschappen en competenties zoals enthousiasme, betrokkenheid en deskundigheid worden belangrijk gevonden. De schakelfunctie tussen regelgeving en werkvloer, de kennisoverdracht vanuit het ministerie naar de deelnemers en het kwaliteitsstempel door het ministerie zijn in dit kader aansprekende factoren. Ook de verdere vermarkting, duurzaamheid en de borging van de resultaten uit de programma’s bij het ministerie zelf moeten de nodige aandacht krijgen. Consultatie van andere departementen of intermediaire organisaties over hun leerervaringen kan hierop wellicht een nieuw licht werpen. Ten slotte dient er aandacht te bestaan voor de relatie tussen beleidsuitvoering en handhaving, in het bijzonder een afstemming met de rol die de Arbeidsinspectie nu en in de toekomst speelt.
Van Den Haag naar de werkvloer
19
1 Inleiding
1.1
Achtergrond De Directie Arbeidsomstandigheden van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) is verantwoordelijk voor het bevorderen van toegankelijk, gezond en veilig werk door het voorkomen en verminderen van gezondheidsschade en onveiligheid ten gevolge van arbeidsrisico’s en door het terugdringen van ziekteverzuim. Bij de uitvoering van deze taak heeft de Directie te maken met een toenemende complexiteit en pluriformiteit binnen de samenleving. De Directie heeft de afgelopen jaren bij de uitvoering van haar taken nieuwe beleidsinstrumenten ingezet die een alternatief bieden voor wet- en regelgeving. De inzet van deze beleidsinstrumenten is vormgegeven in drie programma’s: • de arboconvenanten; • het programma Versterking Arbeidsomstandighedenbeleid Stoffen (VASt); • het programma Versterking Arbeidsveiligheid (VAV). De drie programma’s passen bij de veranderende rol van de overheid: van bepaler naar regisseur en deelnemer. De programma’s kenmerken zich door veelvuldig contact met het veld en veel ruimte voor maatwerk. Waar voorheen de overheid vooral gebruik maakte van juridische instrumenten (zoals regelgeving) is er nu sprake van een uitbreiding naar economische instrumenten (zoals subsidies en outputafspraken op basis van kengetallen) en communicatieve instrumenten (zoals voorlichting en onderhandelingen). Het contact met het veld beperkt zich binnen de programma’s niet alleen tot de sociale partners (werkgevers- en werknemersorganisaties), maar dit betreft ook contact met individuele werkgevers en werknemers. De drie onderzochte beleidsprogramma’s van de Directie Arbeidsomstandigheden worden in 2007 afgesloten.
1.2
Doel en onderzoeksvragen Het ministerie van SZW heeft ECORYS gevraagd om te onderzoeken hoe de drie programma’s door de betrokken partijen worden beleefd. In dit onderzoek staat de vraag centraal in hoeverre de nieuwe beleidsinstrumenten bijdragen aan de kwaliteit van het beleid van de directie Arbeidsomstandigheden en hoe deze kwaliteit verhoogd kan worden. Concreet gaat het er om in hoeverre ingezette instrumenten de werkvloer bereiken. Hierbij is het van belang om te kijken naar wat bepalend is voor de vraag of de instrumenten de werkvloer bereiken en hoe effectief deze processen zijn.
Van Den Haag naar de werkvloer
21
Het ministerie van SZW heeft ECORYS gevraagd om te onderzoeken hoe de drie programma’s door de betrokken partijen worden beleefd. Concreet staat de volgende doelstelling centraal in het onderzoek: Doelstelling: •
Het bieden van inzicht in de procesopbrengsten (in brede zin) van de programma’s
•
Het bieden van inzicht in de factoren die bepalend zijn geweest voor het al dan niet realiseren van
arboconvenanten, VASt en VAV voor de betrokken partijen.
deze opbrengsten (succes- en faalfactoren).
Met procesopbrengsten wordt in het kader van dit onderzoek de verdiensten van de gebruikte instrumenten zoals ervaren door de betrokkenen bedoeld. De analyse richt zich op de processen op zowel micro als op meso- en macroniveau. De resultaten van het onderzoek moeten bijdragen aan de kwaliteit van het beleid bij de directie Arbeidsomstandigheden en de ontwikkeling van nieuwe beleidsinstrumenten. Het onderzoek heeft een sterk procesmatig karakter. Het gaat er niet zo zeer om vast te stellen of de vastgelegde doelen zijn behaald (doelrealisatie), maar veeleer om wat de programma’s in de ogen van de betrokken partijen in brede zin hebben opgeleverd. Daarbij is uitgebreid ingegaan op de factoren die hier in de verschillende stadia van het programma op van invloed zijn geweest. Concreet kan dit vertaald worden in de volgende onderzoeksvragen: Opbrengsten en bepalende factoren 1. Welke interactieprocessen kunnen binnen de drie programma’s geïdentificeerd worden? 2. Wat zijn volgens de betrokkenen (in brede zin) de opbrengsten van de programma’s? 3. Wat zijn de succes- en faalfactoren die bepalend zijn geweest voor de realisatie van deze opbrengsten? 4. Welke ervaringen zijn opgedaan met het gebruik van de programma’s op micro-, meso- en macroniveau? Toekomstige inzet instrumenten 5. Hoe duurzaam zijn de opbrengsten van de programma’s? 6. Welke vormen van borging zijn zichtbaar of te ontwikkelen ten behoeve van de duurzaamheid van de opbrengsten? 7. Onder welke condities en randvoorwaarden kunnen soortgelijke programma’s door het ministerie van SZW ook in de toekomst worden ingezet? Competenties overheidsmedewerker 8. Welke competenties van een overheidsmedewerker zijn cruciaal geweest in het project voor het succesvol verlopen van het programma? 9. Over welke competenties moet een overheidsmedewerker in de ogen van de betrokkenen beschikken om in de toekomst succesvol te kunnen opereren in een soortgelijk programma?
22
Van Den Haag naar de werkvloer
1.3
Onderzoeksaanpak Het onderzoek is kwalitatief van aard en bestaat uit de volgende elementen:
Figuur 1.1
Onderzoeksaanpak
Fase 1
Uitwerking indicatoren
Fase 2
Actorenanalyse Arboconvenant
VASt
VAV
Fase 3
Bestuurlijke trajectverkenning a. Interviews interviews b. dossieronderzoek
Fase 4
Analyse en rapportage
Het rapport is gebaseerd op de volgende onderzoeksactiviteiten (zie Figuur 1.1): • Uitwerking indicatoren: de indicatoren die reeds voorafgaand aan het onderzoek in een expertmeeting met wetenschappers waren geïnventariseerd, zijn door de onderzoekers verder uitgewerkt, waar nodig aangevuld en geconcretiseerd. In bijlage 2 is een overzicht gegeven van de uitgewerkte indicatoren. • Actorenanalyse: Per programma is in beeld gebracht welke stakeholders betrokken zijn, welke rol zij vervullen en welke verantwoordelijkheden zij hebben binnen de programma’s. • Bestuurlijke trajectverkenning: De kern van het onderzoek wordt gevormd door de bestuurlijke trajectverkenning. Binnen de drie programma’s is een aantal projecten (convenanten/actieplannen/verbetertrajecten) geselecteerd. Binnen de projecten is een deel van de stakeholders geïnterviewd. Daarnaast is een aantal partijen op macroniveau geïnterviewd. Ter voorbereiding op de interviews is er dossieronderzoek uitgevoerd. In totaal is met 52 personen een gesprek gevoerd. Op een enkel gesprek na ging het om face-to-face-interviews. In bijlage 1 is een overzicht te vinden van de gesprekspartners. In bijlage 3 is de gesprekspuntenlijst voor de interviews weergegeven. Het resultaat van fase 4, Analyse en rapportage, ligt voor u. De 3 onderzoeksfasen worden in de volgende paragrafen nader toegelicht.
Van Den Haag naar de werkvloer
23
1.4
Fase 1: Verdere uitwerking indicatoren De in de expertmeeting met wetenschappers onderscheiden indicatoren hadden betrekking op vier hoofdgroepen (en een restgroep): • motieven van de verschillende actoren (verborgen en niet verborgen); • de uitwerking op de werkvloer/de uitvoeringspraktijk; • het proces, de keten en communicatie; • de bindende kracht van het instrument en de positie van de overheidsfunctionaris. Het onderzoek is gestart met een verdere uitwerking van deze indicatoren. Het gaat enerzijds om een aanvulling van de indicatoren (zijn er nog andere relevante indicatoren te bedenken?) en anderzijds om de concretisering van de indicatoren (meetbaar maken). Bij de uitwerking van de indicatoren is rekening gehouden met het specifieke karakter van de programma’s: participatie van deelnemers, meer anticiperend en voorwaardenscheppend. Ook is daarin de per programma verschillende mix van ingezette beleidsinstrumenten als uitgangspunt genomen. De uitwerking van de indicatoren heeft plaatsgevonden door een bestudering van de bovengenoemde bronnen, een interne brainstorm van de onderzoekers en een brainstorm met de projectgroep. Vervolgens zijn de indicatoren geconcretiseerd en verwerkt in gesprekspuntenlijsten voor de interviews. De gesprekspuntenlijst is definitief gemaakt in overleg met de projectgroep.
1.5
Fase 2: Actorenanalyse Voorafgaand aan het veldwerk voor het onderzoek hebben we voor de drie onderzochte programma’s een actorenanalyse uitgevoerd. In deze analyse is per programma in kaart gebracht welke actoren op macro-, meso- en microniveau betrokken zijn bij het programma. Per actor is vervolgens vastgesteld: • de verantwoordelijkheden binnen het programma; • de belangen die zij hebben binnen het programma; • de rol die hen is toebedeeld (regisseur, uitvoerder, et cetera). Hoe dit in de praktijk heeft uitgewerkt was onderdeel van het vervolg van het onderzoek (de bestuurlijke trajectverkenning).
1.6 1.6.1
Fase 3: Bestuurlijke trajectverkenning Interviews op macro-, meso- en microniveau ECORYS heeft uiteindelijk met 52 stakeholders gesprekken gevoerd. De gesprekken zijn zoveel mogelijk face to face gevoerd aangezien het onderwerp vereist dat door de geïnterviewde behoorlijk diep wordt doorgedacht over de ervaren meerwaarde, de
24
Van Den Haag naar de werkvloer
achterliggende belangen, de succes- en faalfactoren van de gehanteerde instrumenten en het eigen gedrag binnen de programma’s. Er is een beperkt aantal telefonische interviews gehouden, als er geen andere mogelijkheid bestond om het interview door te laten gaan. De interviews vonden plaats op drie niveaus: macro-, meso- en microniveau. Op elk niveau is gesproken met de belangrijkste stakeholders (Tabel 1.1). Tabel 1.1
Gesprekspartners voor face-to-face-interviews Macro
Meso
Micro
1. Beleidsmedewerkers SZW
1. Branche organisaties
1. Werkgeversvertegenwoordiger
2. Werkgeverskoepels
2. Vakbonden
2. Ondernemingsraden/Kaderleden
3. Werknemerskoepels
3. Sectorale projectleiders
3. Werknemers
4. Arbeidsinspectie
4. Betrokken adviesbureaus, arbodiensten en dergelijke
Per programma zal het accent van ieder niveau verschillen. Zo zijn er bij het programma VAV relatief veel interviews op microniveau uitgevoerd aangezien dit programma voor een groot deel direct op bedrijfsniveau is geïmplementeerd. Bij het programma arboconvenanten vonden daarentegen relatief veel interviews op mesoniveau plaats.
1.6.2
Dossieranalyse Naast de interviews met de verschillende actoren bestond de bestuurlijke trajectverkenning tevens uit een dossieranalyse. Doel van de dossieranalyse was allereerst om meer inzicht te krijgen in de programma’s, de voor de interviews geselecteerde convenanten en projecten. Verder was het doel om inzicht te krijgen in punten rond de opbrengsten en succes- en faalfactoren binnen de programma’s die reeds op papier staan. Zo is in een aantal van de onderzochte arboconvenanten reeds een tussen- en/of een eindevaluatie uitgevoerd. In deze evaluaties wordt naast andere zaken ook aandacht besteed aan procesmatige elementen. Dit vormde nuttige input voor de instrumentanalyse. Op deze wijze zijn ook monitoring- en evaluatieverslagen vanuit de andere twee programma’s in het onderzoek betrokken. Overigens had de dossieranalyse een beperkte opzet. Per programma is een beperkt aantal cases geanalyseerd (ongeveer drie per programma). Het betrof cases waarbinnen ook actoren worden geïnterviewd.
1.7
Leeswijzer We beginnen het rapport met een omschrijving van de programma’s en een verkenning van de overeenkomsten en verschillen (hoofdstuk 2). De resultaten van het onderzoek zijn geordend naar programma. Achtereenvolgens komen de arboconvenanten (hoofdstuk 3), het programma Versterking Arbeidsomstandigheden Stoffen (hoofdstuk 4) en het programma Versterking Arbeidsveiligheid (hoofdstuk 5) aan de orde. Het rapport wordt afgesloten met een overkoepelende analyse van de resultaten (hoofdstuk 6).
Van Den Haag naar de werkvloer
25
2 De drie programma’s
2.1
Inleiding Om de analyse van de drie programma’s in het juiste kader te kunnen plaatsen geven we hieronder een overzicht van de belangrijkste overeenkomsten en verschillen van de drie programma’s. Voorafgaand hieraan worden de drie programma’s kort beschreven.
2.2
Arboconvenanten In de arboconvenanten worden, op basis van afspraken tussen werkgeversorganisaties, werknemersorganisaties en het ministerie van SZW, maatregelen genomen om de blootstelling aan arbeidsrisico’s terug te dringen en het ziekteverzuim en het aantal arbeidsongeschikten te verminderen. Per sector waar een convenant is afgesloten staan andere arbeidsrisico’s centraal. In totaal zijn er 69 arboconvenanten afgesloten. Het programma arboconvenanten kent twee fasen: • In de eerste fase (1999-2004) zijn 50 arboconvenanten afgesloten die vooral betrekking hebben op de beperking van arbeidsrisico’s, zoals werkdruk, fysieke belasting, RSI en blootstelling aan oplosmiddelen. • In de tweede fase (2003-2005) zijn in totaal 19 convenanten afgesloten. Hierin wordt uitdrukkelijker aandacht besteed aan verzuim- en re-integratiebeleid. Er bestaat enige overlap tussen de sectoren die een eerste en een tweede fase convenant hebben afgesloten. Kenmerkend aan de arboconvenanten is dat er in het convenant harde kwantitatieve doelstellingen zijn geformuleerd. Het bereiken van deze doelstellingen wordt door de uitvoering van een nul- en een eindmeting geëvalueerd. Ieder arboconvenant kent de volgende opzet: • Plan van aanpak: in ieder convenant stellen de convenantpartijen een plan van aanpak op waarin de geplande maatregelen op sector en ondernemingsniveau zijn uitgewerkt. • Branchebegeleidingscommissie (BBC): de BBC is verantwoordelijk voor de uitvoering van het plan van aanpak, de evaluatie, afronding en borging van het convenant. De commissie bestaat uit vertegenwoordigers van alle convenantpartijen (inclusief SZW). • Projectbureau: de BBC wordt in de uitvoering ondersteund door een projectbureau van binnen of buiten de sector of een combinatie daarvan.
Van Den Haag naar de werkvloer
27
•
•
•
2.3
Financiering: het ministerie draagt voor maximaal 50 procent van de kosten bij aan de uitvoering en evaluatie van het arboconvenant. De andere 50 procent wordt ingebracht door de sector. Communicatie: ieder arboconvenant bevat een communicatieparagraaf, met daaraan gekoppeld een op maat gesneden communicatieplan. Monitoring en evaluatie: door monitoring en evaluatie wordt bepaald in hoeverre de doelstellingen van het arboconvenant zijn behaald, hoe het convenant is uitgevoerd en hoe de borging van het convenant heeft plaatsgevonden.
Programma Versterking Arbeidsomstandighedenbeleid Stoffen (VASt) Het programma VASt heeft tot doel om een structurele verbetering te realiseren van de arbeidsomstandigheden bij het werken met stoffen. Daartoe stimuleert en ondersteunt het programma de zelfredzaamheid van werkgevers en werknemers op het gebied van het werken met gevaarlijke stoffen. Het gaat hierbij om de uitvoering van de bestaande arboregelgeving in de praktijk. De primaire focus van het VASt-programma ligt op werkgevers in branches en productketens. Op nationaal niveau in het VASt-programma verankerd via het Convenant Stoffen, waaraan VNO-NCW, MKB Nederland, vijf ministeries en 23 branche- en werknemersorganisaties deelnemen. Het convenant heeft tot doel om een verbetering tot stand te brengen in de communicatie over risico’s van stoffen en de verbetering van de kennisinfrastructuur ter ondersteuning hiervan. Centraal in het VASt-programma staat het opstellen en uitvoeren van een actieplan door een branche of binnen een productketen (producent-handelaar-eindgebruiker). In 2004 en 2005 is aan 25 actieplannen subsidie verleend voor het opstellen van een dergelijk actieplan. Eind 2005 zijn 24 actieplannen gestart met de uitvoering (ongeveer twee maal zo veel als vooraf verwacht). In ieder VASt-actieplan moeten in ieder geval acties aan de orde komen op de volgende gebieden: • stoffen, blootstelling en maatregelen; • productketen; • kennisinfrastructuur. In 2005 is naast de aanpak via branches en ketens ook gestart met ‘bedrijventerreinen’ als aangrijpingspunt. Inmiddels zijn naast de 24 actieplannen in branches en ketens ook twee bedrijventerreinen een (pilot) VASt-traject gestart.
28
Van Den Haag naar de werkvloer
De resultaten van het VASt-programma moeten uiteindelijk zichtbaar worden op de werkvloer (binnen bedrijven). Daarbij spelen binnen VASt ontwikkelde of doorontwikkelde instrumenten een belangrijke rol. De belangrijkste zijn: • de Stoffenmanager; • PIMEX; • de AWARE-code; • ketenspel. Deze instrumenten zijn ieder in een groot aantal actieplannen gebruikt of verbijzonderd naar het sectorale niveau. Daarnaast worden in de actieplannen ook andere sectorspecifieke instrumenten ontwikkeld.
2.4
Programma Versterking Arbeidsveiligheid Het programma Versterking Arbeidsveiligheid (VAV) heeft tot doel om het aantal ongevallen van werknemers in geselecteerde bedrijfstakken en bedrijven te verlagen. Binnen het programma wordt langs twee wegen gewerkt: • Veiligheidsverbetertrajecten gericht op het ontwikkelen en uitvoeren van goede praktijken voor het versterken van de veiligheidscultuur en het vergroten van het veiligheidsbewustzijn binnen bedrijven. • Ontwikkeling van een risicobeheerssysteem dat inzicht geeft in de risico’s en de meest efficiënte en effectieve beschermingsmaatregelen om deze risico’s aan te pakken. In dit onderzoek hebben we ons beperkt tot de veiligheidsverbetertrajecten. De ervaringen met (de ontwikkeling van) het risicobeheerssysteem vallen buiten het onderzoek. In totaal zijn er de afgelopen jaren 21 veiligheidsverbetertrajecten gestart (doelstelling was 20 trajecten). Daarnaast zijn er twee trajecten waarin zowel arbeidsveiligheid als het stoffenbeleid een rol speelt. Inmiddels is ook het eerste traject afgerond. De trajecten waren als pilot opgezet. Voor het ministerie van SZW was het van belang aansluiting te krijgen bij de werkvloer en om te bekijken of een dergelijke aanpak (faciliterend in plaats van voorschrijvend) zou gaan werken en een instrument voor de toekomst kon zijn. Hiermee lag op voorhand de aanpak niet vast. Het project is zodanig ingericht dat tijdens de looptijd van het project door verworven kennis en ervaringen de richting bijgesteld wordt. Ook was het erg belangrijk dat de behoeften van de verbetertrajecten centraal staan. Als deelnemers graag met elkaar kennis willen uitwisselen dan is dit in het programma gemakkelijker gemaakt. Voor de nabije toekomst is vooral de verbreding van de resultaten (de ontwikkelde goede praktijken) binnen de 21 trajecten naar andere bedrijven en bedrijfstakken een belangrijke uitdaging.
Van Den Haag naar de werkvloer
29
2.5
Overeenkomsten en verschillen Ontstaansgeschiedenis De drie onderzochte programma’s kennen ieder hun eigen ontstaansgeschiedenis. De arboconvenanten en het VASt-programma komen beide voort uit soortgelijke initiatieven uit het verleden. Voor het VAV-programma geldt dit niet. Het programma arboconvenanten (nieuwe stijl) is gestart in 1999. Het is een direct gevolg van de in 1998 vernieuwde Arbowet. Kern van deze wet was een versterking van de eigen verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers voor het arbeidsomstandighedenbeleid in hun bedrijf. De arboconvenanten zijn ingezet als belangrijk instrument om dit te stimuleren en te faciliteren. In 1999 waren de arboconvenanten niet geheel nieuw. Ook daarvoor al zijn er convenanten gesloten met bedrijfstakken, met name ten behoeve van instrumentontwikkeling. Belangrijkste vernieuwing was het taakstellende karakter van de nieuwe arboconvenanten3. Het VASt-programma kent haar wortels in het in 2001 geïntroduceerde nieuwe stoffenbeleid van de overheid (SOMS). Dit betrof een integrale aanpak van de stoffenproblematiek vanuit de invalshoeken milieu, gezondheid en arbeidsomstandigheden. Binnen SOMS zijn de ‘proeftuinen’ geïntroduceerd, welke qua aanpak vergelijkbaar zijn met de latere VASt-actieplannen. Binnen SOMS is getracht om tot een convenant te komen tussen overheid en bedrijfsleven. Binnen het bedrijfsleven bestond hier echter onvoldoende draagvlak voor. Vervolgens is wel het convenant Stoffen gesloten en heeft SZW het VASt-programma opgestart waarin de nadruk ligt op de arbeidsomstandigheden component rond de stoffenproblematiek. Het VASt-programma is van start gegaan in 2003. Tegelijk met het VASt-programma is ook het programma Versterking Arbeidsveiligheid van start gegaan. In een brief aan de Tweede Kamer geeft toenmalig staatssecretaris Rutte aan het VAV-programma te zijn gestart om invulling te geven aan de stimulerende rol van de overheid op het gebied van het verbeteren van de arbeidsveiligheid. Dit alles onder de voorwaarde dat ook het bedrijfsleven haar verantwoordelijkheid neemt en actief initiatieven op dit punt ontwikkelt. Het programma VAV is hierbij bedoeld als instrument om de kennis en bewustwording van en in het bedrijfsleven over risicovolle situaties op de werkplek te vergroten. Selectie van deelnemende sectoren/ketens/bedrijven In de drie programma’s is op een verschillende wijze omgegaan met de selectie van deelnemende sectoren, ketens en bedrijven. Bij de arboconvenanten zijn hoogrisicobedrijfstakken geselecteerd op basis van absolute of relatieve blootstellinggegevens. Binnen het VASt-programma is bij de start een prioriteringsstudie uitgevoerd. Met deze studie is in beeld gebracht in welke sectoren de stoffenproblematiek als hoog kon worden ingeschat. Op deze prioritaire branches heeft het programma zich met name gericht. In het VAV-programma zijn met name bedrijven geselecteerd die als good practice kunnen dienen binnen hun sector en/of richting andere branches.
3
30
Arboconvenanten nieuwe stijl: Beleidsstrategie voor de komende vier jaar (1999-2002), Tweede Kamer, 1998-1999, 26375, nr 1.
Van Den Haag naar de werkvloer
Omvang en bereik De drie programma’s verschillen sterk van elkaar in omvang. Het arboconvenantenprogramma is met een totaal budget (sinds 1999) van 97 miljoen euro (vanuit de overheid) veruit het grootste programma. Voor het VASt-programma is een budget van 10 miljoen euro begroot. Ook de veiligheidsverbetertrajecten van VAV kennen een budget dat vele malen kleiner is dan de arboconvenanten. Behalve in financiële termen is ook het bereik van de drie programma’s sterk verschillend. In de sectoren waarin een arboconvenant is afgesloten werken in totaal 3,7 miljoen werknemers. Bij VASt gaat het om ongeveer 1 miljoen werknemers, waarvan er 600.000 worden blootgesteld aan stoffen. Het bereik van de veiligheidsverbetertrajecten van VAV is door de focus op specifieke bedrijfscases het kleinst. Aanpak en financieringssystematiek De drie onderzochte programma’s kennen wat betreft hun aanpak belangrijke overeenkomsten. In alle drie de gevallen gaat het om programma’s met een hoge betrokkenheid van partijen in het veld (werkgevers, branches en productketens of sociale partners). In alle drie de programma’s worden ‘subsidie’ en ‘communicatie’ ingezet als belangrijke ondersteunende instrumenten. Daarnaast kennen alle drie de programma’s een projectopzet (tijdelijk karakter). Er zijn echter ook enkele belangrijke verschillen: • Het aangrijpingspunt: De arboconvenanten zijn afgesloten met sociale partners op brancheniveau. Zowel werkgevers- als werknemersorganisaties nemen deel. In het VASt-programma is het aangrijpingspunt de branche of de productketen. In de meeste gevallen zijn de vakbonden niet betrokken bij de actieplannen. Er is wel een speciaal werknemersactieplan. Bij VAV ligt het aangrijpingspunt op het niveau van grote bedrijven of groepen bedrijven. • Convenant: Zowel in VASt als in de arboconvenanten wordt gebruik gemaakt van ‘convenanten’. Bij de arboconvenanten gaat het om sectorale convenanten (in totaal 69). In het VASt-programma is er één nationaal convenant waarin zowel ministeries, koepelorganisaties van werkgevers en brancheorganisaties deelnemen. Het VAVprogramma kent geen ophanging in de vorm van een convenant. • Doelstellingen: Kenmerkend voor de arboconvenanten zijn de kwantitatieve doelstellingen. Per convenant zijn op de belangrijkste arbeidsrisico’s en/of op de thema’s ziekteverzuim, reïntegratie en arbeidsongeschiktheid ambitieuze doelstellingen geformuleerd in kwantitatieve termen. Deze zijn in een plan van aanpak vertaald in concrete acties (waaronder instrumentontwikkeling). Bij VAV zijn ook soortgelijke kwantitatieve doelstellingen geformuleerd (reductie aantal ongevallen). In het VAStprogramma zijn de doelstellingen geformuleerd in termen van instrumentontwikkeling. • Financieringssystematiek: Alle drie de programma’s maken gebruik van subsidies. De subsidies die per traject zijn verstrekt verschillen echter sterk in omvang. Bij de arboconvenanten gaat het om enkele miljoenen euro per convenant. Bij VASt en VAV gaat het om veel kleinere bedragen. Ook de systematiek van de cofinanciering verschilt. Bij VASt kan de cofinanciering worden ingebracht in ‘uren’, bij de arboconvenanten niet. Binnen het VAV-programma gaat het eerder om cofinanciering door het ministerie van SZW van reeds in de bedrijven voorgenomen
Van Den Haag naar de werkvloer
31
activiteiten. Verder hebben zowel de arboconvenanten als het VASt-programma een eigen subsidieregeling. VAV heeft dit niet. Looptijd en fase van uitvoering Zoals hierboven reeds gemeld loopt het programma arboconvenanten sinds 1999. De beide andere programma’s zijn gestart in 2003. Alle drie de programma’s worden afgesloten in 2007. Het programma arboconvenanten kent dus een duidelijk langere looptijd dan de andere twee programma’s. De fase van uitvoering verschilt hierdoor enigszins. Zo is er al een groot aantal arboconvenanten afgerond en geëvalueerd. De andere convenanten naderen ook dit punt. Voor de trajecten binnen het VASt en VAV programma geldt dat in veel mindere mate. In deze programma’s zitten veel trajecten nog in de fase van instrumentontwikkeling. Binnen VASt gaat het veelal om instrumenten die de betrokken partijen ondersteunen in de onderlinge informatie-uitwisseling.
32
Van Den Haag naar de werkvloer
3 Arboconvenanten
3.1
Inleiding In dit hoofdstuk gaan we in op het programma arboconvenanten. Allereerst gaan we in op de actoren die bij het programma betrokken zijn en hun rol. Daarna komen achtereenvolgens aan de orde: de belangrijkste (proces)opbrengsten van het programma, de bepalende factoren voor deze opbrengsten, de leerpunten die uit het programma naar voren komen en de borging van de opbrengsten voor de toekomst. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een koppeling van de opbrengsten en de bepalende factoren naar de in het onderzoek gebruikte indicatoren.
3.2
Actoren en hun rol Tripartiete werkgroep zorgt voor centrale aansturing Het programma arboconvenanten wordt vanaf centraal niveau aangestuurd door een tripartiete werkgroep. In de werkgroep hebben zitting: de Vereniging Nederlandse Gemeenten, VNO-NCW, LTO Nederland, MKB-Nederland, CNV, FNV, MHP en het ministerie van SZW. In de werkgroep worden de beleidslijnen binnen het programma uitgezet en vindt afstemming plaats tussen de centrale werkgevers- en werknemersorganisaties. De werkgroep wordt voorgezeten door het ministerie van SZW. Rol ministerie van SZW Het ministerie van SZW heeft binnen het programma de rol van: • initiatiefnemer (van het programma); • subsidieverstrekker; • onderhandelaar; • aanjager; • inbrenger van kennis en instrumenten/checklists en dergelijke; • netwerker/enabler (o.a. bij inhuur externe partijen); • verbindende schakel tussen de convenanten; • monitor/rapporteur van de voortgang en de uiteindelijke resultaten van de convenanten. Het arboconvenantenteam binnen SZW kent twee delen: • De beleidsmedewerkers: de bij het programma betrokken beleidsmedewerkers hebben tot taak het maken van beleid rond de arboconvenanten en het communiceren hierover met onder andere de minister en de Tweede Kamer. Ook zijn er bij het programma financieel beleidsmedewerkers betrokken die de uitvoering van de subsidieregeling tot taak hebben.
Van Den Haag naar de werkvloer
33
•
De onderhandelaars: De onderhandelaars zijn de medewerkers die namens SZW de onderhandelingen met sociale partners hebben gevoerd bij de totstandkoming van de convenanten en hebben zitting in de BBC’s.
Binnen de convenanten In de BBC’s hebben zitting: de sectorale werkgeversorganisatie(s), de sectorale werknemersorganisatie(s) en de onderhandelaar van het ministerie van SZW. In de beginfase had ook de Arbeidsinspectie zitting in BBC’s. Het voorzitterschap ligt bij één van de convenantpartijen of bij een onafhankelijke voorzitter. In enkele gevallen zijn ook andere partijen vertegenwoordigd in de BBC (bijvoorbeeld UWV in het convenant voor de uitzendbranche). De leden van de BBC zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de uitvoering van het plan van aanpak, de evaluatie, afronding en borging van het convenant. Daarnaast zijn de leden van de BBC individueel verantwoordelijk voor het uitdragen van het belang van het arboconvenant binnen hun achterban (werkgevers en werknemers). In de beginfase moesten partijen zoeken naar de rolverdelingen. Sociale partners kenden elkaar, maar zochten naar de rol van SZW. Een tripartiete verhouding was voor velen nieuw. En het was ook nieuw dat SZW ‘meedacht’. Deze opstelling werd over het algemeen door sociale partners positief gewaardeerd ten opzichte van regelgeving en handhaving. De rol van SZW werd door sociale partners ook positief beoordeeld als het gaat om de bemiddelende functie: discussies konden door inbreng van SZW vaak uit de cao-sfeer worden gehaald. Slechts door een enkele gesprekspartner is aangegeven dat SZW te sturend heeft opgetreden. Uiteraard gingen de partijen ervan uit dat ook SZW een eigen agenda had. Vrijwel alle geïnterviewden hebben aangegeven dat er binnen de BBC’s sprake is geweest van een evenwichtige verhouding tussen de drie partijen: SZW, werkgevers- en werknemersorganisaties. Er kan worden gesteld dat sociale partners met een schuin oog naar de cao-tafel keken en SZW nadrukkelijk naar het publieke belang. Dit verschil in belang heeft niet tot werkelijke problemen geleid.
3.3 3.3.1
Opbrengsten van het programma voor de verschillende partijen Voor de convenantpartijen Ontwikkelde instrumenten Als belangrijkste opbrengst van de arboconvenanten noemen de meeste geïnterviewden op convenantniveau (sociale partners, projectleider, onderhandelaars SZW) de ontwikkelde instrumenten. In ieder convenant zijn verschillende instrumenten ontwikkeld. Het gaat bijvoorbeeld om instrumenten waarmee werkgevers de situatie rond de belangrijkste sectorale arbeidsrisico’s in zijn bedrijf in beeld kan brengen, of de creatie van een sectoraal re-integratie-instrument. De ontwikkelde instrumenten bieden de sociale partners en werkgevers de mogelijkheid om in de toekomst verder te werken aan de verbetering van de arbeidsomstandigheden.
34
Van Den Haag naar de werkvloer
Tafel gecreëerd voor overleg over arbeidsomstandigheden buiten het cao-overleg Een belangrijke opbrengst is verder dat het programma in alle convenantsectoren een tafel heeft gecreëerd waaraan door de sociale partners vrij gepraat kon worden over (en gewerkt kon worden aan) de verbetering van de arbeidsomstandigheden in de sector, zonder de druk van het cao-overleg. Zowel de geïnterviewde werkgeverspartijen als de geïnterviewde werknemerspartijen noemen dit als belangrijke meerwaarde van de arboconvenanten. Daarbij is het echter in veel van de geïnterviewde sectoren de vraag of en hoe dit in de toekomst (na de convenantperiode) zal worden ingevuld. Dit betekent niet dat in de convenanten de cao’s helemaal geen rol hebben gespeeld. Hierin bestaan verschillen tussen sectoren. Sommige sectoren beoordelen het arboconvenant als een soms handige derde vorm tussen wet- en regelgeving enerzijds en cao’s anderzijds. In andere sectoren wordt sterk in cao-termen gedacht en mag wellicht worden aangenomen dat arbo ook in de toekomst als onderwerp nadrukkelijker in de cao’s zal terugkomen. In de bouw was in de cao afgesproken dat er een arboconvenant zou worden afgesloten. Arbo hoger op de agenda bij sociale partners Veel geïnterviewde partijen geven aan dat het arboconvenant ervoor gezorgd heeft dat in hun sector het onderwerp ‘arbeidsomstandigheden’ hoger op de agenda is komen te staan. Een mooi voorbeeld vormt de bouw waar het onderwerp ‘kwarts’ moeilijk bespreekbaar was. Door sociale partners in deze sector wordt aangegeven dat het aan het arboconvenant te danken is dat het onderwerp nu wel wordt aangepakt. Ook heeft het onderwerp bij de achterban meer aandacht gekregen door de activiteiten binnen het arboconvenant. Denkproces over structurele inbedding arbo In het bovenstaande wordt in de meeste onderzochte sectoren serieus nagedacht over een structurele inbedding van het thema arbeidsomstandigheden in een meer permanente infrastructuur. In de ene sector wordt gedacht over de structurele inbedding van binnen de convenanten ontwikkelde instrumenten, in de andere sector wordt gesproken over verdergaande afspraken. Ook de vorm waaraan gedacht wordt verschild van sector tot sector. Situatie rond arbeidsrisico’s beter in beeld Door een aantal partijen wordt ook als opbrengst genoemd dat de convenanten de situatie rond de arbeidsrisico’s in de sector beter in beeld hebben gebracht. Door de aan het begin van de convenanten uitgevoerde nulmetingen is duidelijk naar voren gekomen in welke mate de arbeidsrisico’s spelen. In een aantal interviews is hierbij de kanttekening geplaatst dat er vooraf minder bekend was (bij de sociale partners, maar ook bij SZW) dan verwacht. (Mogelijkheid tot) imagoverbetering voor de sector Voor een aantal geïnterviewde werkgevers(organisaties) is de mogelijkheid van imagoverbetering voor de bedrijven in de sector een opbrengst van de deelname aan de arboconvenanten.
Van Den Haag naar de werkvloer
35
Uitstel van aanscherping regelgeving In een aantal onderzochte arboconvenanten was voor de werkgeversorganisaties het bewerkstelligen van uitstel van de aanscherping van regelgeving, beleidsregels of van handhavingsactiviteiten een belangrijk motief om deel te nemen aan het convenant. Door deze organisaties wordt dit dan ook als opbrengst genoemd. Vanuit het perspectief van de overheid is het discutabel of dit als opbrengst gezien kan worden. Er kan immers beargumenteerd worden dat door uitgestelde regelgeving of handhaving het niveau van de arbeidsomstandigheden in de sector negatief is beïnvloed. Echter, het programma arboconvenanten is (deels) juist ingesteld vanuit de achtergrond dat regelgeving om bepaalde ontwikkelingen in gang te zetten minder geschikt is. De dreiging van regelgeving of handhaving is door het ministerie overigens in een aantal gevallen bewust gebruikt om partijen ertoe te bewegen om deel te nemen aan het programma. Diffuus beeld van opbrengsten op de werkvloer In een aantal onderzochte convenanten noemen de geïnterviewden als opbrengst dat het convenant op de werkvloer heeft geleid tot aanpassing van werkprocessen en dus verbetering van de arbeidsomstandigheden. In de sector papier- en karton is sprake van een cultuurverandering op de werkvloer. Volgens de gesprekspartners worden zelfs onderwerpen die niet in het convenant zijn afgesproken opgepakt. Andere geïnterviewden geven echter aan dat de inspanningen in hun convenant (tot op dit moment) slechts beperkt zijn geland op de werkvloer. De convenantperiode wordt door veel gesprekspartners als te kort ervaren om de werkvloer te bereiken. Instrumenten dienen als uitgangsbasis voor arbocatalogus en toekomstig arbobeleid van bedrijven De meeste geïnterviewden zijn van mening dat de binnen het arboconvenant ontwikkelde instrumenten een goede basis leggen voor de arbocatalogi en dat de ontwikkelde arboinstrumenten ook in de toekomst nog van waarde zijn nadat ze zijn ontwikkeld en beschikbaar worden gesteld aan bedrijven door middel van een website. De geïnterviewde partijen denken overigens verschillend over de mate van openheid van de ontwikkelde instrumenten. Sommige sectoren stellen de instrumenten alleen beschikbaar voor bedrijven die lid zijn van de werkgeversorganisatie om een prikkel te geven aan bedrijven om deel te nemen aan het convenant. Andere stellen de website helemaal open.
3.3.2
Voor het ministerie van SZW Aandacht voor arbo gekregen bij sociale partners Een belangrijke opbrengst van de arboconvenanten voor het ministerie van SZW is volgens de geïnterviewden dat het programma ervoor gezorgd heeft dat arbeidsomstandighedenbeleid bij de sociale partners meer aandacht heeft gekregen. Arbeidsomstandighedenbeleid stond uiteraard bij de werkgevers- en werknemersorganisaties ook voor de convenanten wel op de agenda. Aan de (cao-)onderhandelingstafel kwam dit onderwerp echter vaak in de verdrukking. De arboconvenanten hebben ervoor gezorgd dat dit (in ieder geval tijdelijk) is doorbroken.
36
Van Den Haag naar de werkvloer
Ervaring met belevingswereld van sociale partners/sectoren Een andere belangrijke opbrengst van het programma voor het ministerie van SZW is dat medewerkers van het ministerie ervaring/kennis hebben opgedaan van de belevingswereld van de sociale partners. Deze kennis/ervaring kan bij toekomstige programma’s en beleidsvorming worden ingezet om ervoor te zorgen dat dit zo goed mogelijk aansluit bij de wensen op sectorniveau. Imagoverbetering ministerie van SZW Op basis van de gesprekken met sociale partners op macro- en sectorniveau concluderen de onderzoekers verder dat het programma heeft bijgedragen aan een positiever imago van het ministerie. Op een enkele uitzondering na zijn alle geïnterviewde partijen enthousiast over de positieve grondhouding achter het programma (preventie, samenwerking in plaats van top-down regelgeving, et cetera). Bijdrage aan projectmanagement De convenanten hebben binnen het ministerie tevens een bijdrage geleverd aan het bevorderen van projectmatig werken. Beleidsmedewerkers waren niet bekend met het door het ministerie geambieerde projectmatig werken. De onderhandelaars waren dat wel. Uiteindelijk zijn de arboconvenanten een goed voorbeeld van leren van elkaar bij het implementeren van nieuwe werkwijzen.
3.4
Bepalende factoren voor procesopbrengsten Kracht onderhandelaar van SZW in de BBC Veel van de in de interviews genoemde bepalende factoren voor het verloop van de arboconvenanten hebben te maken met de kracht van individuen. Allereerst wordt door veel partijen gewezen op het bepalende karakter van de kracht van de onderhandelaar van SZW in de BBC. Met name in de startfase van de onderzochte convenanten blijkt dit van belang geweest te zijn. In convenanten met een minder krachtige onderhandelaar lijken partijen meer moeite gehad te hebben om de activiteiten van de grond te krijgen. Verhoudingen tussen sociale partners Ook de bestaande verhoudingen tussen sociale partners zijn volgens veel geïnterviewden bepalend. In het verlengde hiervan speelt ook het draagvlak bij de achterban van de sectorale werkgevers- en werknemersorganisaties een rol. Menskracht binnen de sector/sterke uitvoeringsorganisatie Ook een sterke uitvoeringsorganisatie is volgens een groot aantal geïnterviewden cruciaal voor een goed verloop van het convenant. Uiteraard is hierbij de projectleider (al dan niet extern) van groot belang, maar ook voldoende menskracht voor de ondersteuning van de projectleider. Tevens is het van belang dat er niet te veel tussentijdse personele wisselingen plaatsvinden. Een langdurige relatie sterkt het vertrouwen en bevordert de uitvoering. Subsidie Naast de genoemde persoonlijke factoren wordt vooral de subsidie door de geïnterviewden genoemd. Allereerst was de subsidie in een aantal sectoren bepalend voor
Van Den Haag naar de werkvloer
37
de keuze om deel te nemen aan het programma (in andere sectoren speelde dit in mindere mate een rol). In alle onderzochte convenanten heeft de subsidie ervoor gezorgd dat er meer actie is ondernomen dan zonder de subsidie het geval zou zijn geweest, dat zaken sneller in gang konden worden gezet en dat bijvoorbeeld externen konden worden ingehuurd voor onderzoek, inbreng van arbotechnische kennis en instrumentontwikkeling. Netwerk van externen ingebracht door SZW Een aantal geïnterviewde partijen geeft aan dat SZW een netwerk van partijen inbracht wat kon worden gebruikt bij de inhuur van externe expertise, zoals projectleiders, arboinhoudelijke expertise, onderzoekers, et cetera. De inbreng van het netwerk zorgde ervoor dat de partijen op sectorniveau niet ieder zelf dit netwerk in beeld hoefden te brengen. Mogelijkheid voor eigen inbreng van sociale partners Een bepalende factor voor deelname aan de arboconvenanten is voor veel geïnterviewde partijen de mogelijkheid die het programma biedt om eigen doelstellingen van de sector in te brengen in de convenanten (naast de door SZW gewenste doelstellingen). Werken op basis van gelijkwaardigheid Veel geïnterviewden geven aan dat bepalend voor het verloop van het convenant is geweest dat binnen de BBC op basis van gelijkwaardigheid kon worden gewerkt. Tegenstellingen die wel aan de cao onderhandelingstafel bestaan tussen werkgeversorganisaties en vakbonden en tussen sociale partners en de overheid speelden binnen de BBC een minder grote rol dan gebruikelijk. Druk vanuit SZW voor deelname/stok achter de deur In een aantal interviews is genoemd dat vanuit het ministerie van SZW grote druk is uitgeoefend op (met name werkgevers-)partijen om deel te nemen aan een arboconvenant. Ook heeft in een aantal gevallen de druk van (verhoogde) handhaving vanuit de Arbeidsinspectie meegespeeld als argument om deel te nemen. Invloed van de conjunctuur en veranderingen in wet- en regelgeving Ook factoren die buiten de convenanten zelf liggen hebben een rol gespeeld. Het toegenomen kostenbewustzijn onder werkgevers in relatie tot ziekteverzuim (Wulbz) heeft volgens een aantal geïnterviewde partijen stimulerend gewerkt ten aanzien van de deelname aan arbodiscussies en de arboconvenanten. Daarnaast heeft binnen een aantal onderzochte convenanten de conjunctuur een rol gespeeld. Door de verslechterde economische situatie daalde het ziekteverzuim ‘autonoom’. Hierdoor kon (volgens een aantal geïnterviewde partijen) het verband tussen de reductie van het ziekteverzuim en de convenantactiviteiten minder makkelijk worden gelegd. In de praktijk leidde (onder andere) deze ontwikkeling binnen een aantal onderzochte convenanten tot een verschuiving van de focus richting instrumentontwikkeling. Sectorale kenmerken De procesopbrengsten hangen volgens enkele geïnterviewden tevens samen met de specifieke kenmerken binnen hun sector. Het is volgens hen bijvoorbeeld lastiger draagvlak te vinden voor een arboconvenant in een sector waarin arbo wordt gezien als een concurrentiefactor dan in een sector waarin dit niet het geval is. Ook kan een branche
38
Van Den Haag naar de werkvloer
dusdanig divers zijn dat er ook een grote diversiteit aan arboproblematiek bestaat. Deze diversiteit maakt volgens de betreffende geïnterviewden de uitvoering van een sectoraal arboconvenant lastiger. Zichtbaarheid resultaten De convenanten starten met een plan van aanpak en ook andere stappen zijn in duidelijke producten gegoten. In de convenanten is geïnvesteerd in onderzoek. De convenanten starten met een nulmeting, sommige kennen ook een tussenmeting en ze worden gemonitord. Dat heeft ertoe bijgedragen dat op politiek niveau snel resultaten zichtbaar konden worden gemaakt. Op brancheniveau konden eveneens de opbrengsten van een programma (bijvoorbeeld het voordeel van een lager ziekteverzuim) relatief snel richting bedrijven worden gecommuniceerd. Zeker de aantoonbaarheid van resultaten aan bedrijven heeft eraan bijgedragen dat het arbo-onderwerp hoger op de agenda is komen te staan.
3.5
Leerpunten Veel discussie over kwantitatieve doelstellingen In veel van de convenanten is binnen de BBC veel en lang gediscussieerd over de geformuleerde kwantitatieve doelstellingen van het convenant. Het gaat om doelstellingen rond de vermindering van de arbeidsrisico’s en van het ziekteverzuim en de WAO-instroom. Voor met name de werkgeverspartijen waren de kwantitatieve doelstellingen moeilijk te accepteren. Zij beschouwden deze als (te) normstellend. Ook is in veel van de convenanten discussie ontstaan over de beïnvloedbaarheid van de doelstellingen door de convenantpartijen. De discussie heeft ertoe bijgedragen dat de daadwerkelijke uitvoering van de activiteiten in het plan van aanpak in een aantal van de onderzochte convenanten met grote vertraging van de grond is gekomen. Daarbij wordt door de geïnterviewden aangegeven dat de uitvoering van het convenant pas goed op gang kwam toen de focus verschoof van de kwantitatieve doelstellingen naar de te ontwikkelen instrumenten. Duur proces voorbereiding onderschat Uit de interviews blijkt dat de voorbereidingsactiviteiten rond de arboconvenanten meer tijd hebben gekost dan vooraf was ingeschat. Het gaat dan om de periode van intentieverklaring tot en met het ondertekende convenant (inclusief het plan van aanpak). In die periode moest binnen alle convenanttrajecten commitment verkregen worden van alle deelnemende partijen, moest overeenstemming bereikt worden over de doelstellingen en over de te ondernemen acties en moest bepaald worden hoe de uitvoeringsstructuur van het convenant eruit zou zien. Met name de discussie over de kwantitatieve doelstellingen heeft hierbij langer geduurd dan verwacht (zie hierboven). Leerproces voor partijen Veel geïnterviewden geven aan dat zij in hun convenanttraject een leerproces hebben doorgemaakt. Initieel was er bijvoorbeeld veel onduidelijkheid over de rollen van partijen in de BBC, ook omdat partijen moesten wennen aan veranderde verhoudingen. Waar ze gewend waren om lijnrecht tegenover elkaar te staan moesten ze leren samenwerken en moesten ze vertrouwen in elkaar opbouwen. In veel gevallen kwam het voor dat de
Van Den Haag naar de werkvloer
39
betrokken SZW-onderhandelaars volgens de andere partijen onvoldoende mandaat of een onduidelijk mandaat hadden. Vooral de rol van SZW in de positie van derde partij aan tafel zorgde voor de andere partijen aan het begin voor onduidelijkheden. Door één van de sociale partners op centraal niveau wordt als kritisch punt ingebracht dat door de sociale partners veel tijd en aandacht besteed is aan de voorbereiding van de convenanten in de vorm van communicatie in de branches. Daarna heeft SZW die rol volgens de geïnterviewde zonder nadere toelichting overgenomen. SZW geeft aan dat dit geen bewuste keuze is geweest. Geld in veel sectoren niet opgegaan/verzadigingspunt Het beschikbare budget voor het programma blijkt achteraf ruim geweest te zijn. Dit ondanks dat er meer convenanten zijn afgesloten dan vooraf was voorzien. Dit heeft enerzijds te maken met de langer dan verwachte voorbereidingstijd, zodat er binnen de convenanten minder tijd overbleef voor het uitvoeren van het plan van aanpak. Voor sociale partners was opvallend dat er in het begin kennelijk een overmaat aan budget was: van de zijde van de onderhandelaar werd meermalen aangedrongen op gebruik van het budget. Door een aantal geïnterviewden is aangegeven dat dit af en toe storend is geweest: men wil geen (publiek) geld uitgeven om het uit te geven. Daarnaast is er een verzadigingspunt van investeringen die partijen kunnen doen in een bepaalde periode. Ambitieniveau Uit een aantal convenanten is gebleken dat partijen zich niet graag aan een te hoog ambitieniveau in kwantitatieve doelstellingen binden. Voor bedrijven en brancheorganisaties vormen ambitieuze controleerbare doelstellingen een bedreiging van het imago.
3.6
Borging/de toekomst Borging in convenanten vaak pas tegen het eind van de convenantperiode serieus besproken Uit de interviews blijkt dat in de onderzochte convenanten pas tegen het eind van de convenantperiode serieus gesproken is/wordt over de borging van de resultaten voor de toekomst. Veelal is men in het laatste convenantjaar met elkaar de discussie hierover aangegaan. In de meeste plannen van aanpak krijgt borging slechts marginale aandacht. Veel van de geïnterviewden geven aan dat men ervan uit gaat dat de succesvolle instrumenten ook in de toekomst blijvend zullen worden ingezet op sector- en op bedrijfsniveau. Over de structuur waarbinnen dit zal plaatsvinden wordt binnen de onderzochte convenanten verschillend gedacht (via de cao, in een o&o-fonds, in een speciaal op te richten stichting, et cetera). Een bedreiging voor de borging van de resultaten is dat een aantal partijen aangeeft ‘convenant-moe’ te zijn . De betreffende gesprekspartners geven aan dat het convenanttraject dusdanig intensief en gedetailleerd was, dat men op zoek is naar een (tijds-)efficiëntere manier om het onderwerp arbo binnen de sector op te pakken.4 4
40
In het onderzoek is beperkt aandacht geweest voor de borging van de convenantafspraken naar de toekomst. Het ministerie van SZW heeft recent een onderzoek uit laten voeren dat zich geheel op dit onderwerp richt. Voor meer
Van Den Haag naar de werkvloer
Behoefte aan overgangsperiode Partijen hebben behoefte aan een nazorg- of overgangsperiode. Bij de milieuconvenanten was er sprake van bijna 2 jaar overgangsperiode. Bij de convenanten lijkt SZW zich vooralsnog in een keer helemaal terug te trekken. Dit wordt door veel gesprekspartners gezien als ongewenst. Convenanten met open einde In veel gesprekken wordt kritisch gesproken over de wijze waarop in de convenantteksten en in de plannen van aanpak de borging voor de toekomst is ondergebracht. De betreffende gesprekspartners geven aan dat de convenanten een open einde hebben en dat er vooraf onvoldoende is nagedacht over de periode na afronding van de convenanten. Dit geldt overigens zowel voor SZW als voor de sociale partners.
3.7
Vertaling resultaten uit gesprekken naar indicatoren Nadat de gesprekken zijn gehouden en uitgewerkt, is vervolgens een beoordeling gemaakt naar de indicatoren zoals die van te voren voor de mogelijke procesopbrengsten en de bepalende factoren daarvan zijn geformuleerd. Daarbij is het niet de bedoeling een score te geven of om het aantal opbrengsten van het betreffende programma te kwantificeren. Het gaat erom vast te stellen welke indicatoren in het onderzoek zijn geïdentificeerd.
informatie over de borging binnen de arboconvenanten verwijzen we u naar dit onderzoek. Zie hiervoor: Bureau Bartels, Borging van Arboconvenanten, Amersfoort, Juli 2006
Van Den Haag naar de werkvloer
41
Tabel 3.1
Overzicht van de belangrijkste procesopbrengsten van de arboconvenanten Indicatoren
Voor de con-
Voor SZW
venantspartijen Aandacht voor arbo binnen bedrijven Aanpassingen werkprocessen Toename arbo-investeringen Kennis over oorzaken ongevallen/verzuim, etc. op de werkvloer Kennis over oplossingen op de werkvloer Kennis over oorzaken ongevallen/verzuim bij brancheverenigingen Kennis over oplossingen bij brancheverenigingen Gedragsverandering werknemers (activering, bewustwording) Betere communicatie tussen actoren Nieuwe/betere contacten met andere partijen Duurzaamheid reeds bestaande contacten Begrip voor arbovraagstukken Maatschappelijk discussie (of sensibiliseren) Duurzaamheid van de procesopbrengsten Specifiek voor de arboconvenanten: Ontwikkelde instrumenten Kennis over de belevingswereld sociale partners/sectoren Bijdrage aan projectmanagementvaardigheden Imagoverbetering bedrijven/ministerie Uitstel van aanscherping regelgeving
Uit Tabel 3.1 blijkt dat de (proces-)opbrengsten van het programma arboconvenanten vooral liggen in de ontwikkelde instrumenten, een verbeterd kennisniveau over de arbeidsrisico’s in de sector en de verhoogde aandacht voor het onderwerp arbeidsomstandigheden bij sociale partners. Naast factoren op het persoonlijke vlak (vaardigheden van de projectorganisatie centraal en op convenantniveau) blijkt vooral het draagvlak bij de convenantpartijen, de beschikbaarheid van middelen en de vormgeving van de activiteiten in het plan van aanpak bepalend te zijn voor het behalen van de genoemde procesopbrengsten. In Tabel 3.2 zijn de bepalende factoren nog eens samengevat.
42
Van Den Haag naar de werkvloer
Tabel 3.2
Bepalende factoren voor procesopbrengsten arboconvenanten Indicatoren
Geïdentificeerd
Motieven Duidelijkheid doelen programma (eenduidigheid en overtuigendheid) Legitimiteit van de doelenprogramma Aansluiting instrumenten/programma’s bij de belangen/agenda’s Additionele (externe) effecten van de instrumenten/programma’s Rationaliteit investeringen (noodzaak ontsluiting middelen) Concurrentiepositie deelnemers programma Werkvloer/uitvoering Draagvlak voor (uitvoering van) programma bij brancheorganisaties Draagvlak voor (uitvoering van) programma bij management Aanwezigheid versterkers van gedrag (factoren die eenmaal vertoond gedrag versterken) Proces, keten en communicatie Vorm van de ingezette instrumenten/maatregelen (passen instrumenten in de omgeving/context) Selectie van de cases Medewerking intermediaire organisaties (omzetten van beleid naar acties) Handelen actoren (wie doet wat) Communicatie tussen actoren Samenwerking tussen actoren Mate van meewerken/tegenwerken verschillende actoren Interferenties tussen actoren (regie) Uitdragen boodschap op macro, meso en microniveau (eenduidigheid communicatie) Invloed van netwerken (bijvoorbeeld invloed van de achterban) Naleving arbobeleid (netwerksturing) Overtuigingskracht (overheid en intermediaire organisaties) Instrument en competenties Ambitieniveau Beschikbaarheid middelen Toegankelijkheid kennis Inzet van middelen (enablers; hulpbronnen die gedrag mogelijk maken) Inzet van communicatie Inzet van juridische instrumenten Reactie op (onverwachte) situaties Dreiging van regulering (stick in the window) Monitoring en zelfevaluatie Vaardigheden overheidsfunctionaris Vaardigheden overige actoren
Van Den Haag naar de werkvloer
43
4 Programma Versterking Arbeids– omstandighedenbeleid Stoffen
4.1
Inleiding In hoofdstuk 2 is een beschrijving gegeven van het VASt-programma en de belangrijkste overeenkomsten en verschillen met de andere twee onderzochte programma’s. In dit hoofdstuk volgt een uitwerking van de belangrijkste procesopbrengsten van het VAStprogramma, de bepalende factoren voor deze procesopbrengsten en de leerpunten die uit het VASt-programma naar voren komen. Het hoofdstuk start met een beschrijving van de actoren die bij het VASt-programma betrokken zijn.
4.2
Actoren en hun rol Partijen in het Convenant Stoffen Het nationale Convenant Stoffen is ondertekend door VNO-NCW, MKB-Nederland, vijf ministeries (SZW, VROM, VWS, V&W en EZ) en 14 branches en ketens van branches binnen een productieketen. Het convenant wordt gecoördineerd door het ‘Coördinerend Overleg Convenant Stoffen’ bestaande uit de vijf ministeries en VNO-NCW en MKBNederland. Elf branches uit het convenant zijn ook actief in het VASt-programma. Het convenant is begin 2004 gestart. MKB-Nederland en een aantal branches hebben het convenant in de loop van 2005 ondertekend. Zonder het convenant ondertekend te hebben speelde MKB-Nederland in 2004 al wel een rol bij het werven van partijen binnen hun achterban voor het opstellen van een VASt-actieprogramma. Rol van het ministerie van SZW Binnen het VASt-programma heeft het ministerie van SZW de rol van: • initiator/activator; • subsidieverstrekker; • onderhandelaar (bij het tot stand komen van de actieplannen); • inbrenger van kennis binnen de actieplannen (arbo-inhoudelijk, maar ook van arbo wet- en regelgeving); • verbindende schakel tussen de actieplannen; • verbindende schakel tussen de branches/actieplannen en de rest van de overheid (inspecties, wetgever). Niet in alle trajecten zijn alle rollen even goed uit de verf gekomen. Met name de (in hun ogen) beperkte rol van SZW als verbindende schakel tussen de actieplannen en als verbinding tussen de sector en de Arbeidsinspectie is door veel partijen als teleurstellend Van Den Haag naar de werkvloer
45
ervaren. Aan de andere kant is SZW in een aantal gevallen in staat geweest om verschillende branches/trajecten met elkaar in verband te brengen (bijvoorbeeld de huidmodule). Binnen de actieplannen De samenstelling van de partijen die betrokken zijn bij de totstandkoming en uitvoering van de VASt-actieplannen is per actieplan verschillend. In onderstaande tabel (Tabel 4.1) is de samenstelling van de (direct) betrokken partijen bij de actieplannen weergegeven. Tabel 4.1
Samenstelling van de bij de actieplannen betrokken partijen Aantal actieplannen Producenten, groothandel en eindgebruikers
1
Producenten en eindgebruikers
2
Alleen groothandel Alleen eindgebruikers
2 14
Eindgebruikers en vakbonden
4
Alleen vakbonden
1
Bedrijventerreinen (pilots)
2
Totaal
26
Binnen ieder actieplan is er één partij die richting het ministerie optreedt als aanvrager/ financieel verantwoordelijke partij. Per actieplan is in de meeste gevallen een stuurgroep opgericht waarin de betrokken partijen en een vertegenwoordiger van SZW zitting hebben. De daadwerkelijke uitvoering is in veel gevallen uitbesteed aan een of meerdere externe partijen. Ook het operationeel projectleiderschap is in een aantal gevallen uitbesteed. Het werknemersactieplan Een bijzonder VASt-actieplan is het plan waarbij alleen de vakbonden betrokken zijn. Dit plan is ontstaan als gevolg van de zorg bij de vakbonden dat het VASt-programma geen doorvertaling zou krijgen naar de werknemer. Het doel is werknemers de handvatten te geven die ze nodig hebben om omgaan met gevaarlijke stoffen op de agenda te krijgen binnen de onderneming. Pilots bedrijventerreinen Er zijn twee pilots in uitvoering betreffende VASt-trajecten op bedrijventerreinen. Hierbij wordt op bedrijventerreinniveau samengewerkt om de bewustwording van en kennis over externe veiligheid en werken met stoffen te verhogen. Naast het parkmanagement en op de bedrijventerreinen gevestigde ondernemingen, neemt ook de lokale overheid deel aan de trajecten.
46
Van Den Haag naar de werkvloer
4.3
Opbrengsten van het programma voor de verschillende partijen
4.3.1 Voor de partijen betrokken bij een actieplan Ontwikkelde instrumenten Als belangrijkste opbrengst van de actieprogramma’s noemen de meeste partijen de instrumenten die in het VASt-traject zijn ontwikkeld. Het gaat dan bijvoorbeeld om een branchespecifieke stoffenmanager, een branche RI&E, leeswijzers en checklists. Deze concrete eindproducten van het VASt-programma zijn overigens in de meeste trajecten nog in ontwikkeling. Hoe de instrumenten zullen worden ontvangen op de werkvloer (bij werkgevers en tenslotte bij de werknemers) is dus in veel gevallen nog niet duidelijk. Een belangrijke meerwaarde van de ontwikkelde instrumenten is echter volgens de (bij de ontwikkeling betrokken) partijen dat ze beter aansluiten bij de eisen van werkgevers (bottom-up) dan direct vanuit de overheid ontwikkelde instrumenten (top-down). ‘Arbo en stoffen’ hoger op de agenda Een andere belangrijke opbrengst die door de geïnterviewde partijen genoemd wordt, is dat het onderwerp ‘arbo en stoffen’ door het VASt-traject bij de bij het actieplan betrokken partijen hoger op de agenda is komen te staan. Het thema is vanzelfsprekend voor de meeste branches en bedrijven niet nieuw. Het ontbrak echter vaak aan tijd en middelen om hier serieus werk van te maken. Deelname aan een VASt-traject heeft ertoe bijgedragen dat er meer ruimte was om het thema arbo en stoffen constructief op te pakken. Daarnaast werd het onderwerp ‘gevaarlijke stoffen’ in het verleden vooral gezien vanuit de invalshoek van milieu en gezondheid. Met het VASt-programma is het arboperspectief meer in de schijnwerpers gezet. Problematiek beter in beeld In een aantal VASt-trajecten is een onderscheid gemaakt tussen een onderzoeksfase en een fase waarin instrumentontwikkeling centraal staat. Binnen de onderzochte trajecten met een onderzoeksfase wordt het verbeterde inzicht in de problematiek van ‘gevaarlijke stoffen op de werkvloer’ als een opbrengst van het VASt-traject gezien. Dit wordt voornamelijk gevoed vanuit de overtuiging dat de zogenaamde VeiligheidsInformatieBladen aan kwaliteit en duidelijkheid nog wel het een en ander te wensen overlaten. Overigens gaat het per traject om verschillende inzichten. Relatie met/beïnvloeding van SZW Een aanvullende opbrengst die veel partijen noemen (het gaat dan vooral om de geïnterviewde projectleider van het actieplan) is dat het VASt-programma hen een mogelijkheid heeft geboden om met het ministerie van SZW in gesprek te komen over de stoffenproblematiek in hun sector en de wijze waarop dit op een voor de sector nuttige manier kan worden aangepakt. Zij geven aan rond dit punt in het verleden vooral contact te hebben gehad met inspecties (waaronder de Arbeidsinspectie). De insteek van deze gesprekken lag vooral op handhaving, waar nu een meer constructieve samenwerking in termen van mogelijke verbeteringen is ervaren. Middel om meerwaarde richting achterban te creëren Verschillende geïnterviewde brancheorganisaties geven verder aan dat het VAStprogramma voor hen een middel is geweest om (verdere) meerwaarde voor hun
Van Den Haag naar de werkvloer
47
organisatie te creëren richting de achterban. Daarmee wordt vooral bedoeld dat ze verwachten dat in het traject instrumenten worden ontwikkeld die voor de leden goed bruikbaar zijn bij het voldoen aan hun wettelijke verplichtingen op het gebied van stoffen. Pilot bedrijventerrein: risicoprofiel van bedrijventerrein en hulp bij voldoen aan wettelijke regels Ieder bedrijf op een bedrijventerrein kent in principe eigen risico’s op de werkvloer en in termen van externe veiligheid. Door deze kennis te bundelen kan van elkaar geleerd worden en ontstaat een risicoprofiel voor het hele bedrijventerrein. Daarnaast heeft de onderzochte pilot als (verwachte) opbrengst dat bedrijven op het bedrijventerrein beter op de hoogte zijn van hun wettelijke verplichtingen rond stoffen.
4.3.2 Voor het ministerie van SZW Aandacht voor arbo en stoffen vergroot in 24 sectoren Allereerst heeft het ministerie door het doorlopen van het VASt-programma in 24 sectoren/ketens de aandacht voor arbo en stoffen vergroot waarmee een bijdrage is geleverd aan de beleidsdoelstellingen. Kennis/ervaring met werking stoffenbeleid in sectoren Op eenzelfde wijze heeft het ministerie haar kennis omtrent de gang van zaken binnen diverse branches vergroot. Door aanwezig te zijn in de diverse planvormingtrajecten zijn contacten opgedaan en heeft er een wederzijdse kruisbestuiving van kennis, kunde en ervaringen plaatsgevonden. Hierbij heeft het ministerie geleerd van wat er speelt binnen sectoren en concreet de uitwerking van SZW-beleid op sectorniveau kunnen aanschouwen. Ervaring met nieuwe vormen van beleidsontwikkeling Daarnaast heeft het ministerie ervaring opgedaan met beleidsontwikkeling met een hoge participatie van betrokken productketens en branches. De kaders van het programma zijn vastgesteld, er zijn diverse instrumenten aangedragen, maar het waren de branches zelf die de exacte samenstelling van het actieplan hebben bepaald. Dit vergt een aanpak en begeleiding die relatief nieuw is voor het ministerie. De ervaring die hiermee is opgedaan kan in andere trajecten worden ingezet. Imagoverbetering De positieve uitstraling van het programma slaat terug op het imago van het ministerie. Door de persoonlijke aandacht en betrokkenheid van het ministerie bij het programma heeft er een imagoverbetering van SZW en in zekere zin de hele overheid plaatsgevonden bij werkgevers en brancheorganisaties. Macro-instrumenten verder ontwikkeld Tenslotte kan worden vastgesteld dat middels de actieplannen de aanwezige macroinstrumenten verder zijn ontwikkeld. Hierdoor kan het ministerie beschikken over meer gedetailleerde kennis over stoffen en de wijze waarop hiermee wordt omgegaan in verschillende branches en ketens. Dit resulteert in algemene zin in meer inzicht in de problematiek van arbo en stoffen.
48
Van Den Haag naar de werkvloer
4.4
Bepalende factoren De sector/keten aan zet Zonder enige uitzondering zijn de geïnterviewde partijen (in branches en ketens, maar ook macropartijen) enthousiast over de aanpak van het VASt-programma. Met name de positieve insteek van het programma wordt zeer gewaardeerd. Daarbij kijkt men vooral naar het bottom-up karakter van het programma. Bepalend voor de positieve kijk van partijen op het programma is dat in VASt voor een groot deel de sectoren en ketens zelf hebben kunnen bepalen op welke punten zij hun acties wilden richten. Het vrijwillige karakter van het programma (meewerken is niet verplicht) is als positief ervaren. Overigens was de vrijwillige karakter van het programma relatief. Geprioriteerde branches (zie hieronder) die aangaven niet deel te willen nemen aan het VAStprogramma moesten hier een geldige reden voor kunnen aangeven. Wanneer deelname werd geweigerd uit onwil, dan is (na dreiging hiermee) de Arbeidsinspectie hiervan in kennis gesteld. Prioritering op macro- en branche/ketenniveau Bij de start van het programma is in opdracht van het ministerie van SZW een studie uitgevoerd waarin is onderzocht in welke sectoren en ketens de problematiek rond blootstelling aan stoffen het meest speelt. Op basis van deze studie zijn 25 branches aangemerkt als hoogrisicobranches. Voor het VASt-team binnen het ministerie van SZW boden de resultaten van de prioriteringsstudie een belangrijk argument om bij branches en ketens aan te dringen op deelname aan het VASt-programma. Uiteindelijk hebben 14 geprioriteerde branches/ketens deelgenomen aan het VASt-programma, daarnaast hebben 10 niet-geprioriteerde branches een actieplan uitgewerkt. Ook binnen een aantal actieplannen zijn onderzoeken uitgevoerd om te bepalen waar op sectoraal niveau de belangrijkste prioriteiten liggen (zie hierboven). Dit heeft in de onderzochte branches waar dit is gebeurd de wenselijkheid van het plan bevestigd (‘er bestaat inderdaad behoefte aan aanvullende actie’) en heeft richting gegeven aan de vervolgens genomen acties/ontwikkelde instrumenten. Geen keurslijf Veel van de partijen die in het kader van het onderzoek zijn geïnterviewd geven aan dat zij positief zijn over de door het ministerie van SZW gestelde eisen aan het ingediende VASt-actieplan. Daarbij overheerst het idee dat het ministerie de sectoren voor zover mogelijk vrij heeft gelaten in het bepalen van de acties die binnen het actieplan worden voorgesteld. Het ministerie stelde uiteraard wel eisen aan het plan5, maar daarbinnen was er volgens de partijen voldoende ruimte om eigen prioriteiten in te brengen. Zowel in de voorbereidings- als in de uitvoeringsfase is dit volgens de betreffende partijen bepalend geweest voor de creatie en het behoud van draagvlak en enthousiasme voor het plan.
5
Zo moest ieder plan in ieder geval de onderdelen ‘Stoffen, blootstelling en maatregelen’, ‘Productketen’ en ‘Kennisinfrastructuur’ bevatten.
Van Den Haag naar de werkvloer
49
Enkel de voorkeur van het ministerie om de Stoffenmanager branchespecifiek te implementeren is in sommige gevallen als enigszins dwingend ervaren. Subsidie als accelerator Vanuit het VASt-programma is per actieplan een subsidie verleend. De geïnterviewde partijen geven aan dat de verstrekte subsidie van groot belang is geweest. De subsidie was niet in alle gevallen bepalend voor deelname aan het programma, maar bood vooral de mogelijkheid om meer acties te ondernemen en de actie ook sneller te realiseren. De subsidie is binnen de actieplannen met name gebruikt voor de inhuur van externe uitvoerders van de actieplannen. Cofinanciering in de vorm van uren De subsidie binnen het VASt-programma is verstrekt op basis van cofinanciering. Deze cofinanciering kon door de betrokken partijen ook worden ingebracht in de vorm van bestede uren. Hoewel er in een aantal actieplannen knelpunten bestaan bij het verantwoorden van de door de partijen bestede uren is het overall beeld dat deze vorm van cofinanciering positief heeft gewerkt op de inspanningen die door de betrokken partijen zijn verricht. Het heeft gegarandeerd dat naast de uitvoerders ook de verschillende brancheorganisaties gedurende het gehele project hun steentje hebben bijgedragen aan de succesvolle uitvoering van de actieplannen. Streven naar concrete eindproducten De doelen in veel VASt-actieplannen zijn geformuleerd in concrete eindproducten (ontwikkelde instrumenten, checklists, cursusmateriaal, et cetera). De concreetheid van deze doelen is volgens veel geïnterviewde partijen bepalend geweest bij het verkrijgen en behouden van voldoende draagvlak bij hun achterban (de werkgevers). Ook gaf het voor de uitvoerders zelf een concreet doel waar naar toe wordt gewerkt. Belang van enthousiaste trekker Binnen alle onderzochte actieplannen wordt gewezen op het belang van de aanwezigheid van (minimaal) één trekker die de andere partijen mee krijgt en bij de les houdt. Veelal gaat het om de initiatiefnemer tot het actieplan, vaak wordt ook het belang van een onafhankelijke (externe) projectleider genoemd om partijen bij elkaar te houden. Duidelijk is dat de persoon van de projectleider bepalend is voor het succes van een actieplan/project. De rol van een externe projectleider is veelal als positief ervaren. Inhoudelijke kennis in combinatie met een onafhankelijke status heeft regelmatig bijgedragen aan de relatief soepele voortgang van veel actieplannen. Rol SZW in de actieplannen In de meeste onderzochte actieplannen wordt ook positief aangekeken tegen de rol die het ministerie van SZW heeft gespeeld. Het gaat dan met name om de rol bij het tot stand komen van het actieplan en in de stuurgroepen van de actieplannen. Daarbij zijn door verschillende betrokken partijen de volgende punten genoemd: • Het sturen van SZW op einddoelen/producten en niet op het proces binnen de actieplannen. • De inbreng van inhoudelijke expertise op het gebied van wetgeving en arboinhoudelijke zaken. • De open houding richting de wensen/belangen van de sectoren.
50
Van Den Haag naar de werkvloer
4.5
Leerpunten Voorbereidingstijd onderschat Door zowel het ministerie van SZW als partijen die betrokken zijn bij de uitvoering van de actieplannen wordt de onderschatting van de voorbereidingstijd als belangrijk leerpunt van het VASt-programma genoemd. De tijd tussen de start van het programma en de start van (veel van) de actieplannen is duidelijk langer geweest dan vooraf was ingeschat. Met name de benodigde tijd om binnen de sectoren/ketens voldoende draagvlak te creëren voor de uitvoering van een VASt-actieplan is onderschat. Dit heeft ertoe geleid dat in veel actieplannen de uitvoeringsperiode dusdanig kort is dat de implementatie van de ontwikkelde instrumenten bij de (eind)gebruikers minder aandacht dreigt te krijgen dan vooraf gedacht (dan wel buiten het VASt-project zal plaatsvinden). SZW soms wel erg buiten beeld/meer tussentijdse monitoring wenselijk Hoewel in de meeste gevallen de afstand die SZW behield tot de actieplannen duidelijk gewaardeerd is (de sectoren konden grotendeels zelf bepalen hoe ze de uitvoering van hun actieplan inrichtten), wordt door een aantal gesprekspartners ook gewezen op de keerzijde hiervan. Door deze partijen is de gehouden afstand geïnterpreteerd als een gebrek aan interesse voor wat er in het traject gebeurde. Dit is met name het geval in trajecten waarin er personele wisselingen hebben plaatsgevonden in de vertegenwoordiging van SZW. De betreffende partijen hadden meer tussentijdse interesse/monitoring wenselijk geacht. Verhouding Beleidsdirectie - Arbeidsinspectie Veel van de geïnterviewde partijen hadden bij de start van het VASt-traject stille hoop om via de (samen met SZW) ontwikkelde instrumenten of via de vertegenwoordiger van het ministerie in de projectgroep invloed uit te kunnen oefenen op de wijze waarop de Arbeidsinspectie naleving van de regels op het gebied van werken met stoffen handhaaft. Volgend de geïnterviewden is dit (vooralsnog) niet gelukt. De Arbeidsinspectie lijkt zich volgens de geïnterviewden weinig aan te trekken van de door de branches ontwikkelde activiteiten in het kader van het VASt-programma. Meer actieplannen dan gepland, maar niet meer menskracht Door de geïnterviewde medewerkers van het VASt-team binnen SZW wordt als leerpunt aangedragen dat het programma qua beschikbare menskracht niet voldoende flexibel was om mee te groeien met de groter dan verwachte animo bij sectoren om mee te doen met het programma. Ondanks dat het aantal actieplannen bijna twee maal zo groot was dan vooraf verwacht, groeide de ingezette menskracht voor het programma niet. De aandacht moest dus gespreid worden over twee maal zo veel actieplannen. Dit heeft een negatief effect gehad op de beleving van de betrokken werknemers binnen SZW. Achterlopers hebben geen actieplan ingediend Diverse partijen geven als kritische noot bij het VASt-programma dat vooral sectoren en ketens zijn bereikt die toch al actief bezig waren met stoffenbeleid. Zij geven aan in het overzicht van uitgevoerde actieplannen ook een aantal branches uit de middengroep
Van Den Haag naar de werkvloer
51
(‘meelopers’) te herkennen, maar de branches die uit zichzelf weinig doen op het gebied van arbo en stoffen zijn volgens hen niet bereikt. Hierbij past de nuancering dat het programma niet tot doel had om achterblijvende branches te stimuleren. Het ging er om branches en ketens aan te spreken op hun eigen verantwoordelijkheid en die partijen die actie wilden ondernemen te faciliteren hierbij. Focus convenant door VASt wel heel erg op arbo Tenslotte wordt met name door de geïnterviewde macro-partijen (werkgeversorganisaties en ministerie van VROM) gewezen op het feit dat door het VASt-programma de aandacht in het nationaal Convenant Stoffen wel erg heeft gelegen op arbeidsomstandigheden. Dat is volgens hen jammer aangezien de problematiek rond stoffen een integraal karakter heeft (arbo, gezondheid en milieu). Overigens is er wel een aantal actieplannen waarin wel een bredere invalshoek is gekozen.
4.6
Borging/de toekomst Borging nog onderwerp van discussie In de meeste onderzochte actieplannen bestaat nog geen volledige duidelijkheid over de borging van de resultaten van het actieplan voor de toekomst. Er wordt vooral aandacht besteed aan het onderbrengen van het beheer en de eventuele verdere ontwikkeling van de instrumenten. De discussie hierover vindt met name plaats in de stuurgroepen van de actieplannen. De belangrijkste reden waarom er nog geen duidelijkheid bestaat over de borging is dat de meeste actieplannen nog volop bezig zijn met de instrumentontwikkeling en dus nog niet aan de implementatie, dan wel de borging zijn toegekomen. Opvallend is dat door de geïnterviewden in een aantal gevallen niet wordt aangegeven dat ook de borging van de ‘structuur’ waarin binnen het actieplan is samengewerkt onderwerp van discussie is. Het lijkt erop dat men na afloop van het VASt-traject vooral overgaat tot beheer van de ontwikkelde instrumenten en niet de intentie heeft om het (keten-)overleg in stand te houden. Aan de andere kant zijn er ook trajecten waarbinnen dit zeer nadrukkelijk wel op de agenda staat en waarbij voortzetting en beheer geregeld lijken te gaan worden. Het blijft echter een punt van aandacht en zorg. Verspreiding naar de werkvloer Belangrijkste vraagpunt dat openstaat voor de toekomst is hoe succesvol de implementatie van de ontwikkelde instrumenten naar de werkvloer (werkgevers/ werknemers) zal verlopen. Hierover bestaat weinig duidelijkheid aangezien de instrumenten veelal nu nog in ontwikkeling zijn. Door veel partijen wordt aangegeven dat dit waarschijnlijk buiten de VASt-project periode zal plaatsvinden en dat de beheerder van het instrument hiervoor verantwoordelijk zal zijn. De meeste partijen op mesoniveau zijn hier optimistisch over. Echter, concrete implementatieplannen zijn voor zover bekend vrijwel niet aanwezig. Op dit punt is mogelijk ook na afloop van het VASt-programma ondersteuning vanuit de overheid gewenst.
52
Van Den Haag naar de werkvloer
4.7
Conclusie Net als voor de arboconvenanten zijn ook de belangrijkste procesopbrengsten en bepalende factoren voor VASt hieronder samengevat aan de hand van de indicatoren die bij de start van het onderzoek zijn vastgesteld. We benadrukken hierbij dat de tabellen niet bedoeld zijn om de opbrengsten van het programma te kwantificeren. Binnen de tabellen worden opbrengsten en factoren genoemd die van een verschillend belang zijn en vaak ook moeilijk met elkaar vergelijkbaar. Het doel van de tabellen is om inzichtelijk te maken welke indicatoren in het onderzoek zijn benoemd
Tabel 4.2
Overzicht van de belangrijkste procesopbrengsten van het VASt-programma Indicatoren
Voor andere
Voor SZW
partijen dan SZW Aandacht voor arbo binnen bedrijven Aanpassingen werkprocessen Toename arbo-investeringen Kennis over oorzaken ongevallen/verzuim, etc. op de werkvloer Kennis over oplossingen op de werkvloer Kennis over oorzaken ongevallen/verzuim bij brancheverenigingen Kennis over oplossingen bij brancheverenigingen Gedragsverandering werknemers (activering, bewustwording) Betere communicatie tussen actoren Nieuwe/betere contacten met andere partijen Duurzaamheid reeds bestaande contacten Begrip voor arbovraagstukken Maatschappelijk discussie (of sensibiliseren) Duurzaamheid van de procesopbrengsten Specifiek voor VASt: Ontwikkelde instrumenten Kennis van partijen over de problematiek bij werkgevers Meerwaarde richting achterban gecreëerd Kennis over wet en regelgeving vergroot Imagoverbetering Ervaring met nieuwe vormen van beleidsontwikkeling
Uit Tabel 4.2 blijkt dat voor het VASt-programma geldt dat de belangrijkste procesopbrengsten liggen in de ontwikkelde instrumenten op branche- en centraal niveau, een vergroting van de kennis over en het belang van veilig werken met gevaarlijke stoffen (met name op branche- en ketenniveau) en het verbeterde contact in de deelnemende branches en ketens rond dit punt. Het programma heeft daarnaast in positieve zin bijgedragen aan het imago van SZW in de deelnemende branches en productketens. Bepalend voor deze procesopbrengsten zijn binnen het VASt-programma met name diverse aspecten in de vormgeving van het programma, de beschikbare subsidie en de houding en vaardigheden van het VASt-team binnen SZW en de trekkers binnen de actieplannen (zie Tabel 4.3).
Van Den Haag naar de werkvloer
53
Een uitgebreidere beschrijving van de geïdentificeerde procesopbrengsten van VASt en de factoren die hieraan hebben bijgedragen is reeds uitgewerkt in paragraaf 4.2 en 4.3. Tabel 4.3
Bepalende factoren voor procesopbrengsten van het VASt-programma Indicatoren Motieven Duidelijkheid doelen programma (eenduidigheid en overtuigendheid) Legitimiteit van de doelen programma Aansluiting instrumenten/programma’s bij de belangen/agenda’s Additionele (externe) effecten van de instrumenten/programma’s Rationaliteit investeringen (noodzaak ontsluiting middelen) Concurrentiepositie deelnemers programma Werkvloer/uitvoering Draagvlak voor (uitvoering van) programma bij brancheorganisaties Draagvlak voor (uitvoering van) programma bij management Aanwezigheid versterkers van gedrag (factoren die eenmaal vertoond gedrag versterken) Proces, keten en communicatie Vorm van de ingezette instrumenten/maatregelen (passen instrumenten in de omgeving/context) Selectie van de cases Medewerking intermediaire organisaties (omzetten van beleid naar acties) Handelen actoren (wie doet wat) Communicatie tussen actoren Samenwerking tussen actoren Mate van meewerken/tegenwerken verschillende actoren Interferenties tussen actoren (regie) Uitdragen boodschap op macro, meso en microniveau (eenduidigheid communicatie) Invloed van netwerken (bijvoorbeeld invloed van de achterban) Naleving arbobeleid (netwerksturing) Overtuigingskracht (overheid en intermediaire organisaties) Instrument en competenties Ambitieniveau Beschikbaarheid middelen Toegankelijkheid kennis Inzet van middelen (enablers; hulpbronnen die gedrag mogelijk maken) Inzet van communicatie Inzet van juridische instrumenten Reactie op (onverwachte) situaties Dreiging van regulering (stick in the window) Monitoring en zelfevaluatie Vaardigheden overheidsfunctionaris Vaardigheden overige actoren
54
Van Den Haag naar de werkvloer
Geïdentificeerd
5 Programma Versterking Arbeidsveiligheid
5.1
Actoren en hun rol Betrokken partijen Bij de start van het programma bestond bij het ministerie van SZW de verwachting dat de veiligheidsverbetertrajecten voornamelijk zouden worden uitgevoerd op bedrijfstakniveau. Ook doelgroepen (uitzendkrachten, jongeren) werden als aangrijpingspunt voor een traject gezien. Uiteindelijk zijn de meeste trajecten uitgevoerd op bedrijfsniveau. Bij 14 van de 21 trajecten betreft het individuele bedrijven6. In twee gevallen gaat het om bedrijven op een bedrijventerrein, in andere gevallen gaat het om een beperkt aantal bedrijven binnen dezelfde sector (4 trajecten) of om een complete sector (1 traject). In het laatste geval is de brancheorganisatie de uitvoerder van het project. Met deze verschuiving naar het bedrijfsniveau is het bottom–up karakter een belangrijk kenmerk van het VAV-programma (in vergelijking met VASt en de arboconvenanten). De veiligheidsverbetertrajecten zijn voor een groot deel ontwikkeld en uitgevoerd op bedrijfsniveau (niet op bedrijfstak- of niveau). Door de verschillen in opzet van de verbetertrajecten is ook de betrokkenheid van partijen verschillend. Bij de onderzochte trajecten die worden uitgevoerd door een individueel bedrijf heeft de/een veiligheidskundige/arbocoördinator binnen het bedrijf vaak de rol van projectleider. De directie speelt een rol door het uitspreken en tonen van commitment aan het project, alsmede het beschikbaar stellen van aanvullende middelen. Ook spelen zij een belangrijke rol bij het overbrengen van het belang van het project richting het middelmanagement en de werkvloer. In veel projecten is een stuurgroep opgericht. Daarin hebben (veelal) zitting de projectleider, de (vertegenwoordiger van de) directie en de hoofden van de productieafdelingen. De OR speelt binnen de meeste projecten (uitzonderingen daargelaten) een beperkte rol, die voornamelijk bestaat uit het agenderen van het onderwerp bij de directie en het controleren van de voortgang. Binnen het onderzochte project op een bedrijventerrein is een stuurgroep opgezet, waarbij de verantwoordelijke voor het terrein de rol van projectleider op zich heeft genomen. De stuurgroep werd op managementniveau aangestuurd door een strategisch overleg van directeuren. Inhoudelijk lag de ontwikkeling en de uitvoering van het projectplan bij de stuurgroep, die voornamelijk bestond uit vertegenwoordigers van de aangesloten 6
In dit onderzoek zijn vertegenwoordigers uit zes verbetertrajecten geïnterviewd. Namen van organisaties en gesprekspartners zijn opgenomen in bijlage 1.
Van Den Haag naar de werkvloer
55
bedrijven. Veelal waren dit de preventiemedewerkers/managers. Aangezien de stuurgroep meerdere trajecten had lopen, werd er per onderdeel weer een werkgroep opgezet, waarbinnen de dagelijkse gang van zaken werd besproken. In het project op brancheniveau is er eveneens een stuurgroep, waarbij de vertegenwoordiger van de branchevereniging een initiërende rol heeft gehad. Vervolgens zijn het vertegenwoordigers van de bedrijven (veelal de preventiemedewerkers) die in deze stuurgroep plaatsnemen. Binnen deze stuurgroep was er sprake van afstemming over het uit te voeren plan en was er uitwisseling van informatie (onder andere over ongevallen). In de meeste trajecten was de directie van de onderneming direct betrokken bij de stuurgroep, soms op strategisch, soms op uitvoerend niveau. Deze aanpak zorgde voor commitment aan het project. In een enkel geval waar de directie na het uitspreken van het commitment op strategisch noch op uitvoerend niveau betrokken was, bleek er minder dan in de andere projecten sprake van een cultuurverandering. Aangezien het gaat om een cultuurverandering, blijkt niet alleen commitment maar vooral een intensieve betrokkenheid van de directie essentieel voor het slagen van het project. Rol van SZW De ontwikkelde en uitgevoerde veiligheidsverbetertrajecten zijn financieel en inhoudelijk ondersteund door het ministerie van SZW. Binnen het VAV-programma heeft het ministerie van SZW de rol van: • initiatiefnemer (van het programma); • subsidieverstrekker; • onderhandelaar (bij het tot stand komen van de trajectplannen); • faciliterende partij (aanleveren van instrumenten en inhoudelijke kennis); • verbindende schakel tussen de projecten (programmamanagement). Het ministerie zag zichzelf (binnen de verbetertrajecten) vooral als verbindende schakel tussen de projecten. Het ministerie heeft bij veel verbetertrajecten een actieve rol gespeeld bij de voorbereiding van de projectplannen. Vervolgens is SZW meer op de achtergrond betrokken gebleven (vooral monitoring). Enkele geïnterviewde projectleiders geven aan ook tijdens de uitvoering van het traject een actievere rol van het ministerie verwacht te hebben. Het gaat dan om een hogere contactfrequentie, klankborden en overleg.
5.2 5.2.1
Opbrengsten van het programma voor de verschillende partijen Voor de betrokken partijen Veiligheidsbewustzijn, cultuurverandering en minder ongevallen Voor de geïnterviewde partijen die betrokken zijn bij de uitvoering van een veiligheidsverbetertraject is de belangrijkste opbrengst dat binnen hun bedrijf/bedrijventerrein/sector het veiligheidsbewustzijn en de veiligheidscultuur verbeterd zijn. Er heeft volgens hen als gevolg van het traject daadwerkelijk een
56
Van Den Haag naar de werkvloer
gedragsverandering plaatsgevonden. In alle gevallen constateren de betrokkenen een daling van het aantal ongevallen. Arbeidsveiligheid hoger op de directieagenda Een andere belangrijke opbrengst van de veiligheidsverbetertrajecten is dat het onderwerp arbeidsveiligheid door het project bij de directie hoger op de agenda is komen te staan. De directie of het management maakt namelijk zelf ook onderdeel uit van het verbetertraject. Bovendien speelt mee dat de eerste resultaten van de trajecten dermate positief zijn dat dit voor de directie reden is om trots te zijn en verder te investeren in dit onderwerp. Verkleining afstand tussen directie en werknemers In een aantal trajecten heeft de uitvoering van het veiligheidverbetertraject geleid tot een kleinere afstand tussen directie en werknemers. Er is in die trajecten geïnvesteerd in een open communicatie tussen directie en werknemers over arbeidsveiligheid (o.a. over risicovolle situaties). Dit heeft binnen de betreffende bedrijven ook een breder effect gehad op de verhouding directie-werknemers. Voorbeelden daarvan zijn een grotere betrokkenheid van de werkvloer met het bedrijf en een betere bekendheid van de directie bij het personeel.
5.2.2
Voor het ministerie van SZW 21 Good practices die verspreid kunnen worden Voor het ministerie van SZW leveren de veiligheidsverbetertrajecten allereerst good practices op van bedrijven, bedrijventerreinen en sectoren die op verschillende wijzen binnen hun eigen context hebben geïnvesteerd in de verbetering van het veiligheidsbewustzijn en de veiligheidscultuur in hun bedrijf. Deze good practices kunnen worden gebruikt om andere bedrijven en sectoren handreikingen te geven voor een succesvolle aanpak binnen hun eigen bedrijf. Binnen het programma is hier een start mee gemaakt door uitgave van onder andere de brochures ‘De praktijk van arbeidsveiligheid’, waarin de aanpak in de huidige verbetertrajecten over het voetlicht worden gebracht en ‘Tien tips ter verbetering van arbeidsveiligheid op de werkvloer’, met ervaringen opgedaan in de huidige verbetertrajecten. Kennisopbouw en input voor het risicomodel De uitvoering van het programma heeft voor het ministerie van SZW kennis opgeleverd op verschillenden punten: • kennis met betrekking tot de opzet en uitvoering van een interactief beleidsprogramma met directe betrokkenheid van (grote) werkgevers; • kennis en ervaring van de wijze waarop binnen bedrijven wordt omgegaan met arbeidsveiligheid, met regelgeving en handhaving en met cultuurvraagstukken; • input voor het tevens binnen het programma ontwikkelde risicomodel. Deze input is verkregen door binnen de 21 uitgevoerde trajecten de situatie rond arbeidsveiligheid in beeld te brengen (waar nodig met onderzoek).
Van Den Haag naar de werkvloer
57
Positieve impuls voor imago van het ministerie bij bedrijven Het programma betekent voor het ministerie van SZW een positieve impuls voor het imago binnen het bedrijfsleven. Dit komt vooral doordat de insteek van het programma ligt op ‘faciliteren en stimuleren’ en niet op ‘top-down regelgeving en handhaving’. Versterking van de contacten met bedrijven Verder zijn de betere contacten met de veiligheidsmedewerkers (de link met de werkvloer) volgens de geïnterviewde medewerkers van SZW een duidelijke opbrengst van het programma. De verbeterde contacten met bedrijven beperken zich vooralsnog tot de deelnemende bedrijven en heeft slechts in een enkel geval uitstraling naar de sector toe. Brede aandacht voor het cultuuraspect van arbeidsveiligheid Ook de brede aandacht die de veiligheidsverbetertrajecten genereren voor het cultuuraspect rond de arbeidsveiligheid is volgens de geïnterviewde SZW-medewerkers een belangrijke opbrengst van het programma. Binnen de Nederlandse Vereniging van Veiligheidskundigen (NVVK) bestaat er meer aandacht hiervoor, in het startcongres en de verder communicatie-uitingen van het programma is het thema onder de aandacht gebracht en ook door de deelnemers aan de verbetertrajecten wordt met leveranciers gesproken over gedrag en arbeidsveiligheid. Daarmee is in brede zin gedrag en arbeidsveiligheid als thema op de agenda geplaatst.
5.3
Bepalende factoren voor de procesopbrengsten Het (kwaliteits)stempel van SZW Het feit dat het ministerie van SZW interesse toonde om te investeren in hun arbeidsveiligheidproject was in veel van de veiligheidsverbetertrajecten een stimulans om het project (extra) serieus op te pakken. Ook zorgde dit voor extra commitment vanuit het management. Enthousiasme van de contactpersoon bij SZW Met name in de startfase van de veiligheidsverbetertrajecten is het enthousiasme van de contactpersoon bij SZW een belangrijke factor geweest. Het is volgens de geïnterviewden onder andere van invloed geweest op de beslissing om mee te doen, de houding van de directie ten opzichte van het project en het enthousiasme waarmee het projectteam het project heeft opgepakt. Commitment vanuit het management Volgens vrijwel alle betrokken partijen is naast de subsidie en de betrokkenheid van SZW ook het commitment van het (top)management bepalend geweest voor het verloop van het project. Deze commitment van het management zorgt ervoor dat het project ook in de andere lagen van het bedrijf (middelmanagement, op de werkvloer) voldoende commitment kreeg. Ook is het topmanagement volgens de geïnterviewden van groot belang bij de borging van de resultaten van het project. De onderzoekers constateren dat in de onderzochte projecten waar de aandacht van de directie voor het project lager was, het project (volgens de geïnterviewden) ook moeizamer is verlopen.
58
Van Den Haag naar de werkvloer
Mogelijkheden tot maatwerk Het VAV-programma bood de projecten volgens de geïnterviewden voldoende ruimte om instrumenten, zoals workshops, voorlichtingmateriaal (bijeenkomsten, posters, dvd’s, et cetera) aan te passen aan de specifieke situatie van het bedrijf/bedrijventerrein. Dit maatwerk is volgens de geïnterviewden nodig om aansluiting te krijgen bij de situatie op de werkvloer. Communicatie Veel van de veiligheidsverbetertrajecten hebben vooral bestaan uit communicatie over arbeidsveiligheid met het topmanagement, middelmanagement en werknemers. Maar ook de communicatie van SZW naar de projecten en van de projectteams met directie en de ondernemingsraden was volgens veel geïnterviewden van groot belang voor een goede uitvoering van het project. Hoog ambitieniveau De bedrijven, bedrijventerreinen en bedrijfstakken waarin de veiligheidsverbetertrajecten zijn uitgevoerd hadden zelf een hoog ambitieniveau. In een aantal gevallen overtroffen die doelstellingen zelfs die van SZW (terugdringing aantal ongevallen). Dit heeft volgens de geïnterviewden zeker invloed gehad op de uitvoering van de projecten, als het gaat om intensiteit en betrokkenheid op de werkvloer. Men is zelf zeer gemotiveerd om een aansprekende verbetering te bereiken. Het ministerie van SZW heeft de deelnemende partijen bewust op ambitieniveau geselecteerd. Het was immers de bedoeling om best practices te creëren. Flexibiliteit binnen het VAV-projectteam bij SZW Wanneer procesmatig naar het VAV-programma wordt gekeken dan kan gesteld worden dat binnen het VAV-programma flexibel is omgegaan met de selectie van partijen voor de veiligheidsverbetertrajecten. In documenten bij de start van het programma leek het de bedoeling om vooral bedrijfstakken en doelgroepen werknemers te interesseren voor een veiligheidverbetertraject. Al snel bleek dit niet mogelijk te zijn, aangezien in veel gevallen op sectorniveau geen ongevallenregistratie wordt bijgehouden. Besloten is om de verbetertrajecten te richten op individuele bedrijven. In de praktijk heeft men zich vooral gericht op (grotere) ondernemingen. De subsidie Kenmerkend aan de zes geïnterviewde veiligheidsverbetertrajecten is dat de bedrijven (-terreinen) zelf vooraf al vergevorderde plannen hadden om de arbeidsveiligheid in hun organisatie te verbeteren. Vaak stond hier ook het veiligheidsbewustzijn of een gedragsverandering op de werkvloer centraal. De door het ministerie aangeboden ondersteuning (subsidie en inhoudelijk ondersteuning) was dan ook in alle geïnterviewde trajecten niet bepalend voor het wel of niet doorgaan van het project. Wel heeft (met name de financiële) ondersteuning er volgens de betrokkenen voor gezorgd dat het project groter of breder opgezet kon worden. Naast de inhuur van externen is de subsidie vooral gebruikt voor het ontwikkelen van communicatiemiddelen in maatwerk (posters, brochures, dvd’s, cd-roms gericht op het individuele bedrijf of de bedrijfslocatie).
Van Den Haag naar de werkvloer
59
Kennisuitwisseling door bijeenkomsten en Nieuwsbrief De kennisbijeenkomsten worden in het algemeen positief beoordeeld, omdat kennisuitwisseling met andere bedrijven van belang wordt geacht. In een aantal gevallen heeft dit tot nieuwe contacten buiten de eigen branche geleid. In één project is de Nieuwsbrief expliciet aan de orde gesteld, omdat het betreffende bedrijf daaraan had meegewerkt. De spin-off hiervan in de contacten met andere bedrijven werd door dit bedrijf als positief voor het eigen imago ervaren.
5.4
Leerpunten SZW in het begin zoekende De geïnterviewde projectleiders van de verbetertrajecten geven aan met name bij de eerste trajecten de toegevoegde waarde van het ministerie van SZW beperkt was (met uitzondering van de inbreng van financiële middelen). Zij geven aan dat: • er bij SZW in die fase onduidelijkheid was met betrekking tot de doelen van het programma (weinig gerichte benadering, verschillen in verwachtingspatroon); • de persoonlijke betrokkenheid van de medewerkers van SZW op dat moment beperkt was; • de inhoudelijke kennis op dat moment nog tekort schoot (met name om te adviseren over de aanpak van een cultuurverandering rond arbeidsveiligheid). De genoemde punten spelen vooral bij de eerste trajecten. Projectleiders van trajecten die later van start zijn gegaan, zijn op dit punt meer tevreden. De geïnterviewde medewerkers van SZW geven aan dat bij de start van het programma bewust is gekozen voor een beperkte aanpak die bij succes zou worden uitgebreid. Dat zou de aanvankelijke scepsis over de aanpak bij delen van het ministerie kunnen wegnemen. Het was ook zeer bewust de bedoeling om in de eerste trajecten ervaring op te doen die in de latere trajecten als leerervaringen konden worden ingebracht. Betrokkenheid SZW in de uitvoering van de trajecten Door de geïnterviewden vanuit de veiligheidsverbetertrajecten wordt als leerpunt ook ingebracht dat de betrokkenheid vanuit SZW tijdens de uitvoeringsfase uitgebreider had gekund. Na een intensief voortraject ervaren de meeste betrokkenen binnen de trajecten de betrokkenheid van SZW tijdens de uitvoering als beperkt. Men had meer contact (bevestiging van het belang dat SZW hecht aan het project) en meer inhoudelijke input verwacht. Men was bij de start een intensief contact gewend en had dat graag willen voortzetten. Het was overigens vooraf bij de deelnemers bekend dat het ministerie alleen op de ijkmomenten contact zou zoeken. Kennisdeling in huidige vorm niet herkenbaar genoeg Het delen van ervaringen en kennis tussen de veiligheidsverbetertrajecten is binnen VAV georganiseerd in de vorm van kennisbijeenkomsten en een besloten website waarin de verschillende aanpakken worden gepresenteerd. Hoewel de betrokkenen op zich positief zijn over deze vorm van kennisdeling geven enkele geïnterviewden aan dat de herkenbaarheid van de gepresenteerde ervaringen (en daarmee de bruikbaarheid in de eigen praktijk) in hun ogen beperkt was. Dit heeft te maken met het maatwerk dat per
60
Van Den Haag naar de werkvloer
branche of bedrijf nodig is. Zo is arbeidsveiligheid in het magazijn van een groothandel voor een producerend bedrijf minder relevant en omgekeerd. Risico kennisoverdracht externen in VAV-team In het VAV-team binnen SZW is voor de ondersteuning van het programma gebruik gemaakt van twee externen in een projectbureau, met name ook in de contacten met de veiligheidsverbetertrajecten. Volgens de geïnterviewden binnen SZW levert dit het risico op dat met het vertrek van de externen ook de door hen ontwikkelde kennis, leerervaringen en hun contacten met bedrijven verdwijnen. Overigens was er altijd sprake van een combinatie van SZW-beleidsmedewerkers (in totaal vijf) en projectbureauleden bij de inhoudelijke contacten over de verbetertrajecten.
5.5
Borging/de toekomst Binnen de veiligheidsverbetertrajecten Binnen de onderzochte veiligheidsverbetertrajecten bestaat voor de borging veel aandacht. De resultaten worden opgenomen in procedures, werkoverleg en andere interne afspraken over arbeidsveiligheid. Monitoring en registratie zijn daartoe belangrijke hulpmiddelen. Binnen SZW Over de borging van de leerervaringen binnen SZW is ten tijde van de interviews in dit onderzoek weinig bekend. Sinds enige tijd wordt er nagedacht over de verspreiding van de ervaringen van de good practices naar andere bedrijven en bedrijfstakken. Hierop gaan we hieronder nader in. Ook de borging van meer procesmatige leerervaringen verdient volgens de geïnterviewden binnen SZW echter aandacht. Mede gezien de inzet van externen in het projectteam (zie hierboven). Verspreiding van de good practices naar andere bedrijven en bedrijfstakken De uitstraling naar andere bedrijven en bedrijfstakken is vooralsnog beperkt, voor zover SZW kan beoordelen. In de gevallen waar er (al wel) sprake is van de verspreiding van de good practices naar andere bedrijven gaat het vaak om bedrijven binnen dezelfde bedrijfstak met min of meer identieke werkprocessen. Momenteel wordt er binnen SZW gewerkt aan het vermarkten van de opgedane kennis en ervaringen van de good practices. Daarbij richt men zich op het onder de aandacht brengen van de good practices bij brancheorganisaties. Vervolgens moeten de brancheorganisaties naar verwachting zelf het voortouw gaan nemen. Daarnaast zal via regionale bedrijvenverenigingen aandacht gevraagd worden voor de ontwikkelde good practices.
5.6
Vertaling resultaten uit gesprekken naar indicatoren Ook voor het VAV-programma is een beoordeling gemaakt naar de indicatoren zoals die van te voren voor de procesopbrengsten en de bepalende factoren daarvan zijn geformuleerd. Dit is samengevat in Tabel 5.1 en Tabel 5.2. Ook hier benadrukken we dat deze analyse niet dient opgevat te worden als een poging tot kwantificering van de procesopbrengsten van het programma.
Van Den Haag naar de werkvloer
61
Tabel 5.1
Overzicht van de belangrijkste procesopbrengsten van het VAV programma Indicatoren
Geïdentificeerd
Aandacht voor arbo binnen bedrijven (bijvoorbeeld uitvoering risico-inventarisatie, scholing, training) Aanpassingen werkprocessen Toename arbo-investeringen Kennis over oorzaken ongevallen/verzuim, et cetera op de werkvloer Kennis over oplossingen op de werkvloer Kennis over oorzaken ongevallen/verzuim bij brancheverenigingen Kennis over oplossingen bij brancheverenigingen Gedragsverandering werknemers (activering, bewustwording) Betere communicatie tussen actoren Nieuwe/betere contacten met andere partijen Duurzaamheid van de nieuwe/betere contacten Begrip voor arbo-vraagstukken Maatschappelijk discussie (of sensibiliseren) Duurzaamheid van de procesopbrengsten
Samengevat gaat het bij het programma Versterking Arbeidsveiligheid bij de procesopbrengsten om de indicatoren behorend tot de gewenste aandacht en kennis op de werkvloer, leidend tot aanpassing van de werkprocessen en een daarmee samenhangende gedragsverandering, waarvan de duurzaamheid is geborgd (zie Tabel 5.1). Bepalende factoren voor de procesopbrengsten zijn met name de indicatoren behorende tot de motieven, het draagvlak bij het management, samenwerking en communicatie tussen actoren, alsmede de beschikbaarheid/inzet van middelen zoals kennis en communicatie, ook vanuit de begeleidende overheidsfunctionaris (zie Tabel 5.2).
62
Van Den Haag naar de werkvloer
Tabel 5.2
Bepalende factoren voor procesopbrengsten VAV Indicatoren
Geïdentificeerd
Motieven Duidelijkheid doelen programma (eenduidigheid en overtuigendheid) Legitimiteit van de doelen programma Aansluiting instrumenten/programma’s bij de belangen/agenda’s Additionele (externe) effecten van de instrumenten/programma’s Rationaliteit investeringen (noodzaak ontsluiting middelen) Concurrentiepositie deelnemers programma Werkvloer/uitvoering Draagvlak voor (uitvoering van) programma bij brancheorganisaties Draagvlak voor (uitvoering van) programma bij management Aanwezigheid versterkers van gedrag (factoren die eenmaal vertoond gedrag versterken) Proces, keten en communicatie Vorm van de ingezette instrumenten/maatregelen (passen instrumenten in de omgeving/context) Selectie van de cases Medewerking intermediaire organisaties (omzetten van beleid naar acties) Handelen actoren (wie doet wat) Communicatie tussen actoren Samenwerking tussen actoren Mate van meewerken/tegenwerken verschillende actoren Interferenties tussen actoren (regie) Uitdragen boodschap op macro, meso en microniveau (eenduidigheid communicatie) Invloed van netwerken (bijvoorbeeld invloed van de achterban) Naleving arbobeleid (netwerksturing) Overtuigingskracht (overheid en intermediaire organisaties) Instrument en competenties Ambitieniveau Beschikbaarheid middelen Toegankelijkheid kennis Inzet van middelen (enablers; hulpbronnen die gedrag mogelijk maken) Inzet van communicatie Inzet van juridische instrumenten Reactie op (onverwachte) situaties Dreiging van regulering (stick in the window) Monitoring en zelfevaluatie Vaardigheden overheidsfunctionaris Vaardigheden overige actoren
Van Den Haag naar de werkvloer
63
6 Overall analyse
6.1
Inleiding In dit hoofdstuk analyseren we het resultaat van ons onderzoek aan de hand van de centrale doelstelling. Doelstelling: •
Het bieden van inzicht in de opbrengsten (in brede zin) van de programma’s arboconvenanten, VASt en VAV voor de betrokken partijen.
•
Het bieden van inzicht in de factoren die bepalend zijn geweest voor het al dan niet realiseren van deze opbrengsten (succes- en faalfactoren).
Voor het eerste doel wordt in dit hoofdstuk aangegeven wat de belangrijkste opbrengsten zijn van de individuele programma’s, zoals deze in de vorige hoofdstukken zijn beschreven. Deze opbrengsten worden nu gezamenlijk gepresenteerd, waardoor het mogelijk is te analyseren, waar overeenkomsten tussen de programma’s bestaan. Ondanks de verschillen in doel, opzet, setting, aanpak en uitvoering van de programma’s is er namelijk sprake van een aantal overeenkomsten. Bij de opbrengsten gaat het om procesmatige resultaten en niet om inhoudelijke verbetering van de arbeidsomstandigheden. Anders gezegd, er is geanalyseerd hoe de nieuwe participatieve instrumenten hebben gewerkt en wat ze voor het (vervolg)proces betekenen en niet wat ze hebben opgeleverd in termen van minder ongevallen en ziektes. Naast de procesmatige opbrengsten worden de bepalende factoren (succes- en faalfactoren) aangegeven, die hebben geleid tot het wel of niet halen van de procesmatige doelen. Daarbij is gebruik gemaakt van de set van indicatoren, die voorafgaande aan dit onderzoek in een expertmeeting zijn vastgesteld. De basis voor de opbrengsten en de bepalende factoren van de drie programma’s zijn dossieronderzoek en de gesprekken met onze gesprekspartners van ministeries, organisaties van werkgevers en werknemers, branches en bedrijven. Achtereenvolgens komen aan de orde: • de belangrijkste opbrengsten van de programma’s (paragraaf 6.2); • de bepalende factoren (paragraaf 6.3); • actoren en hun rol (paragraaf 6.4); • leerpunten (paragraaf 6.5).
Van Den Haag naar de werkvloer
65
6.2
Belangrijkste opbrengsten van de programma’s In het onderstaande overzicht zijn de belangrijkste opbrengsten van de drie programma’s weergegeven. Het gaat om opbrengsten die in meer of mindere mate bij alle drie de programma’s door gesprekspartners zijn genoemd. Instrumenten Samen vormen de ontwikkelde instrumenten een schakel tussen regelgeving en werkvloer om de arbeidsomstandigheden te verbeteren. Zo zijn er instrumenten ontwikkeld, waarmee bedrijven de arbeidsveiligheid kunnen verbeteren, waaronder vermindering van de blootstelling van werknemers aan gevaarlijke stoffen om zo het ziekteverzuim en de WAO-instroom te kunnen verminderen. Beschermd speelveld De nieuwe aanpak met participatieve instrumenten gaf het ministerie en de sociale partners de ruimte om buiten het cao-overleg te werken aan arbeidsomstandigheden. Hierdoor konden de deskundigen op het terrein van arbeidsomstandigheden van de verschillende partijen met elkaar samenwerken. En was er geen schaduwwerking van moeilijke onderhandelingspunten vanuit het cao-overleg. Hoger op de agenda De instrumenten hebben ertoe geleid dat arbeidsomstandigheden en arbeidsveiligheid bij sociale partners hoger op de agenda zijn gekomen. Er kon meer tijd en menskracht worden vrijgemaakt om instrumenten te ontwikkelen om de arbeidsomstandigheden te verbeteren. Op verschillende niveaus in de bedrijven is meer steun voor de bottom-up aanpak ontstaan. Imagoverbetering De oude aanpak, waarbij regelgeving top-down (Den Haag stelt normen en handhaaft) aan bedrijven werd opgelegd, zorgde voor een wij-zij tegenstelling. De nieuwe aanpak (faciliteren en stimuleren vanaf de werkvloer) zorgt voor een wij-samen-gevoel. De sociale partners ervaren dat SZW veranderd is van een buitenstaande speler naar een meedenker op bedrijfs(tak)niveau. Dit leidt tot een verbetering van het imago van het ministerie. Omgekeerd zorgt de actieve medewerking van het bedrijfsleven en de vakbonden ook tot verbetering van hun imago vanuit de ogen van SZW. Kennis over problematiek en oplossingen is vergroot Door de participatieve instrumenten is er door sociale partners een denkproces op gang gebracht om de arbeidsomstandigheden te verbeteren. Daarbij is er kennis overgedragen vanuit het ministerie. Dit heeft ertoe geleid dat de kennis op de werkvloer over problemen met arbeidsveiligheid is vergroot en dat er oplossingen en instrumenten zijn ontwikkeld. Een voorbeeld hiervan zijn de 21 good practices, die zijn ontwikkeld binnen het programma Versterking Arbeidsveiligheid . De praktijk beter in beeld Parallel aan het leerproces van de sociale partners hebben ook de vertegenwoordigers van het ministerie lessen geleerd. Door het veelvuldige contact met bedrijfsleven en vakbonden is de kennis van de werkvloer overgedragen aan het ministerie. Zo is de
66
Van Den Haag naar de werkvloer
complexiteit van de arbeidsomstandigheden op de werkvloer en te maken afwegingen in de praktijk duidelijk geworden. De belevingswereld van de sociale partners is nu beter bekend en vormt een bouwsteen voor vervolgstappen. Cultuurverandering in gang gezet Door de extra aandacht voor arbeidsomstandigheden en arbeidsveiligheid in werkprocessen wordt gedragsverandering gestimuleerd. Het gaat er immers vooral om of de mensen in hun werksituatie ernaar handelen. Gedragsverandering moet uiteindelijk leiden tot verinnerlijking en cultuurverandering, als het gaat om arbeidsomstandigheden en arbeidsveiligheid. Met de nieuwe aanpak is daarvoor een bouwsteen gelegd.
6.3
Bepalende factoren De bovenstaande procesmatige opbrengsten konden tot stand komen, door de kenmerken van de drie instrumenten en de verhoudingen tussen de betrokken partijen. In deze paragraaf belichten we de bepalende factoren, die het resultaat van de instrumenten hebben bepaald. Het zijn bepalende voorwaarden, die ook belangrijk kunnen zijn voor soortgelijke programma’s op aanpalende onderwerpen en vormen daarmee succes- en faalfactoren. De ondersteuning, waaronder subsidie Het bedrijfsleven en de vakbonden waren al bezig met arbeidsomstandigheden om zo te kunnen voldoen aan de regelgeving. Maar door de inzet van de participatieve aanpak is een versnelling opgetreden. Het feit dat er subsidie is verstrekt, heeft als een katalysator in het proces gewerkt. SZW kwam niet alleen praten, maar was ook bereid geld te steken in de verbetering van de arbeidsomstandigheden. Daarnaast heeft de inhoudelijke ondersteuning, waaronder voorlichting geholpen om voortgang te boeken. Hierbij werd het enthousiasme van de vertegenwoordigers van SZW positief door de geïnterviewden ervaren. Ruimte voor inbreng van de werkvloer, sector en keten De aanpak in alle drie de programma’s had als kenmerk dat er ruimte was voor de betrokken partijen om invulling te geven aan de inhoud (wat gaan we doen?) en de vorm (hoe pakken we het aan?). De betrokken partijen konden hun eigen doelstelling in bijvoorbeeld de arboconvenanten inbrengen. Bij VASt konden de bedrijfstakken en ketens zelf aangeven waar de acties op gericht moesten zijn. Regelgeving op de achtergrond Voor een aantal geïnterviewden geldt dat zij de bottom-up aanpak hebben aangegrepen om zo positief invulling te geven aan arbeidsomstandigheden. Hierbij is de verwachting dat de verbetering van de arbeidsomstandigheden op de werkvloer nieuwe regelgeving vanuit Den Haag overbodig maakt. Daarbij is men zich ervan bewust dat de huidige regelgeving geldig blijft en dat de (achterblijvende) bedrijven er ook aan moeten voldoen. Een aantal partijen heeft wel aangegeven dat zij er moeite mee zouden hebben als de resultaten uit deze ontwikkelprojecten, de belangrijkste opbrengsten, zouden worden vastgelegd in nieuwe regelgeving zoals arbocatalogi of in cao’s.
Van Den Haag naar de werkvloer
67
Rol van SZW Ook de rol die het ministerie van SZW zelf vervult, wordt als een bepalende factor beschouwd. Uit de gesprekken komt waardering naar voren over de aanjaagrol, die het ministerie met kennis en (financiële) ondersteuning heeft geboden. Termen als accelerator en facilitator geven aan dat het ministerie volledig participeert in de individuele trajecten, ketens en bedrijfsaanpakken. Het feit dat volgens de gesprekpartners de rol van SZW nog wat zwaarder had mogen worden ingevuld, geeft aan dat men het werk positief waardeerde. Daarbij moet gedacht worden aan een continu proces van kennisoverdracht, overleg, klankbord en een hogere contactfrequentie.
6.4
Actoren en hun rol Vooraf hadden we een beeld ontwikkeld welke partijen betrokken zouden kunnen zijn in hun onderlinge verhoudingen in het krachtenveld. Het valt ons op dat de actoren die wij in de gesprekken hebben ontmoet dit beeld hebben bevestigd en er weinig verrassingen waren. Blijkbaar was het ‘speelveld’ vooraf nauwkeurig vast te stellen, zonder dat er sprake is van nieuwe of onverwachte partijen in het proces van uitvoering van de programma’s. Dit vormt een tegenstelling met onze ervaringen op andere beleidsvelden, zoals het verkeer- en vervoerbeleid of het ruimtelijk-economische beleid waar vaak nieuwe en onbekende partijen zichzelf meldden of door andere partijen werden geïntroduceerd. Wel zijn er indirect actoren aan te wijzen die met de resultaten van de programma’s verder aan de slag gaan. Dit zijn vooral de organisaties van (professionele) deskundigen, zoals de Nederlandse Vereniging van Veiligheidskunde en kennis/expertisecentra, of met regionale werkgeversorganisaties. In feite worden deze organisaties door de aan de programma’s deelnemende partijen ingezet in verband met hun specifieke netwerkfunctie, zowel beroepsmatig als regionaal.
6.5
Leerpunten In deze paragraaf wordt een aantal leerpunten geformuleerd, die bruikbaar kunnen zijn voor het vervolg van de drie participatieve programma’s, of voor nieuwe programma’s op aanpalende thema’s. Benodigde competenties voor overheidsmedewerkers In de interviews is de rol van het ministerie van SZW, en haar medewerkers, vaak onderwerp van gesprek geweest. Toen wij specifiek vroegen naar de competenties die overheidsmedewerkers zouden moeten hebben, werd vaak geconstateerd dat men zeer tevreden was over de rolinvulling van de contactpersonen op het ministerie. Eigenschappen en competenties zoals enthousiasme, betrokkenheid, maar ook deskundigheid op het gebied van vakinhoud en proces worden als doorslaggevend beschouwd voor de accelererende en faciliterende rol die medewerkers in deze programma’s moeten hebben. Misschien wordt de factor kennisoverdracht van de SZW-medewerkers over arbeidsomstandigheden en arbeidsveiligheid naar branches, ketens en bedrijven nog wel eens onderschat. Dat geldt overigens ook voor het kwaliteitsstempel dat de betrokkenheid van SZW bij pilot- of verbetertrajecten voor individuele branches of bedrijven met zich meebrengt.
68
Van Den Haag naar de werkvloer
Borging kennis nieuwe aanpak bij SZW Bij de deelnemende branches en bedrijven bestaat tijdens de uitvoering van de projecten en trajecten al veel aandacht voor duurzaamheid en borging omdat ze de huidige verbetering willen continueren. Duurzaamheid en borging bij het ministerie van SZW zelf is wel een vraag: hoe gaat SZW om met de huidige resultaten en kennis uit de lopende programma’s? De verdere vermarkting van de resultaten uit de verbetertrajecten naar andere bedrijven of branches is bijvoorbeeld een vraagstuk voor de nabije toekomst. Er zijn departementen en intermediaire organisaties met ervaring in vergelijkbare aanpak naar branches of bedrijven (EZ, VROM, V&W en Senter Novem). Consultatie van deze organisaties over hun leerervaringen kan hierop wellicht een nieuw licht werpen. Bij deze anderen speelt immers hetzelfde vraagstuk van verspreiding of vermarkting bij pilotprojecten of voorbeeldtrajecten met branches en bedrijven als deelnemers. Relatie met handhaving Voor de bedrijven is SZW voor arbeidsomstandigheden en arbeidsveiligheid op twee manieren zichtbaar. Ten eerste was er contact vanuit de drie nieuwe programma’s en ten tweede vervult de Arbeidsinspectie een rol als handhaver. Vanuit het ministerie zijn de uitvoering van beleid en de handhaving twee elkaar logisch aanvullende taken. Echter bij een aantal gesprekspartners is dit onderscheid minder duidelijk. Zo geeft de Arbeidsinspectie zelf ook documenten uit (risicobrochures), die lijken te overlappen met de beleidsuitvoerende rol, die in de participatieve programma’s is opgepakt.
Van Den Haag naar de werkvloer
69
Bijlage 1:
Overzicht gesprekspartners
Arboconvenanten Convenant
Organisatie
Gesprekspartner
Algemeen
Ministerie van SZW
De heer E. Frencken
Functie Hoofd afdeling arboconvenanten
Ministerie van SZW
De heer G. Ruis
Senior beleidsmedewerker
Papier en Karton
Kinderopvang
Bouw
Verbond Papier & Karton
De heer F. Buddeberg
Koninklijke VNP
De heer G. Koopman
FNV Bondgenoten
De heer W. Brand
Projectleider
Sectorbestuurder
Ministerie van SZW
De heer P. Iping
Onderhandelaar
Trajectplus
De heer. T.J. Heesen
Projectleider
Ministerie van SZW
De heer J. Hooiveld
Onderhandelaar
TNO
De heer E. Koningsveld
Projectleider
Algemeen Verbond
Mevrouw F.J. Lamaker
Beleidscoordinator Arbo
Hout- en Bouwbond CNV
De heer M. Post
Sectorbestuurder
Orbis
De heer W. Korteweg
Projectleider
Uneto-VNI
Mevrouw M. Garcia
FNV Bondgenoten
De heer J. Meeder
Sectorbestuurder
FME/CWM
De heer K. Halm
Beleidsadviseur Arbo
FME/CWM
De heer G. Meijer
Beleidsadviseur Arbo
Actieplan
Organisatie
Gesprekspartner
Functie
Algemeen
Ministerie van SZW
De heer A. Hollander
Projectleider VASt
Ministerie van SZW
Mevrouw L. van der Vliet
Beleidsmedewerker
Ministerie van VROM
De heer D. Jung
Bouwbedrijf
Installatiebranche
Metaal
VASt
Hoofd afdeling Stoffen en Normstelling
VHCP
VVVF
De heer M. Terpstra
Directeur
VHCP
De heer F. Hes
Projectleider
Arkema BV
De heer M. Dankloff
HSE manager Benelux
Vos Chemicals
De heer D. Mevissen
Adjuct directeur productie en techniek
VOM
VOM
De heer R. Metz
Deegee Coating BV
De heer F. Viester
Van Den Haag naar de werkvloer
Projectleider
71
Actieplan
Organisatie
Gesprekspartner
Functie
Schoonmaak
Bunnik Advies
De heer T. Bunnik
Projectleider
NVZ
De heer H. Razenberg
Directeur
ISS
De heer J. van der Boom
Manager integraal kwaliteitssysteem
ISS
De heer T. Nijgh
Manager operational support
Keten Tandtechniek
VGT
De heer E. Koolsteeg
Secretaris
Dexis Arbeid
De heer M. Fleuren
Projectleider
Vertex Dental
Mevrouw C. Peterse
Director operations
VLHT
Mevrouw G. van der Gaag
FNV actieplan
FNV Bondgenoten
Mevrouw H. Timmermans
Projectleider
Bedrijventerein
Fa. Forbo
De heer F.J. Veldhuis
Projectleider
Gesprekspartner
Functie
Coevorden
Versterking Arbeidsveiligheid Verbetertraject Algemeen
Organisatie Ministerie van SZW
De heer J. Oh
Projectleider
Ministerie van SZW
Mevrouw E. van der
Beleidsmedewerker
Stegen Schiphol
Schiphol Group
De heer M. Wismeijer
Projectleider
Schiphol Group
De heer Lagerweij
Senior Officer Safety & Environment
Schiphol Group
De heer P. Aardenburg
Programmamanager Veiligheidsplatform Schiphol
Karton
Vereniging Golfkarton
De heer T. Schrijver
Projectleider
Technische Unie
Technische Unie
De heer N. Boerman
Projectleider
Technische Unie
De heer B.
Logistiek directeur
Schoonderwoerd Technische Unie Betonson
Bavaria
Mevrouw S Dijkman
Lid Ondernemingsraad
Betonson
De heer J. Jacobs
Projectleider
Betonson
De heer H. Keeris
Directeur
Betonson
De heer J. Konijnenberg
Lid Ondernemingsraad
Bavaria
De heer M. Junggeburth
Projectleider
Bavaria
De heer J.R. Swinkels
Directeur
Bavaria
De heer L. van der Aa
Lid Ondernemingsraad
Hoek Loos
De heer M. Homma
Projectleider
Productie/Logistiek
Hoek Loos
72
Van Den Haag naar de werkvloer
Overig/Macro
Overig/Macro
Organisatie
Gesprekspartner
Functie
VNO-NCW
De heer J.J.H. Koning
Secretaris
MKB-Nederland
De heer M. Van Mierlo
Coördinator Stichting
Arbeidsomstandigheden
Projecten/Kenniscentrum MKB-Nederland Arbeidsinspectie
Van Den Haag naar de werkvloer
De heer P.C. Noordam
Hoofd Expertisecentrum
73
Bijlage 2
Tabel B2.1
Overzicht indicatoren
Mogelijke procesopbrengsten Indicatoren Aandacht voor arbo binnen bedrijven (bijvoorbeeld uitvoering risico-inventarisatie, scholing, training) Aanpassingen werkprocessen Toename arbo-investeringen Kennis over oorzaken ongevallen/verzuim, etc. op de werkvloer Kennis over oplossingen op de werkvloer Kennis over oorzaken ongevallen/verzuim bij brancheverenigingen Kennis over oplossingen bij brancheverenigingen Gedragsverandering werknemers (activering, bewustwording) Betere communicatie tussen actoren Nieuwe/betere contacten met andere partijen Duurzaamheid van de nieuwe/betere contacten Begrip voor arbovraagstukken Maatschappelijk discussie (of sensibiliseren) Duurzaamheid van de procesopbrengsten
Tabel B2.2
Bepalende factoren Indicatoren Motieven Duidelijkheid doelen programma (eenduidigheid en overtuigendheid) Legitimiteit van de doelen programma Aansluiting instrumenten/programma’s bij de belangen/agenda’s Additionele (externe) effecten van de instrumenten/programma’s Rationaliteit investeringen (noodzaak ontsluiting middelen) Concurrentiepositie deelnemers programma Werkvloer/uitvoering Draagvlak voor (uitvoering van) programma bij brancheorganisaties Draagvlak voor (uitvoering van) programma bij management Aanwezigheid versterkers van gedrag (factoren die eenmaal vertoond gedrag versterken) Proces, keten en communicatie Vorm van de ingezette instrumenten/maatregelen (passen instrumenten in de omgeving/context) Selectie van de cases Medewerking intermediaire organisaties (omzetten van beleid naar acties) Handelen actoren (wie doet wat) Communicatie tussen actoren Samenwerking tussen actoren
Van Den Haag naar de werkvloer
75
Indicatoren Mate van meewerken/tegenwerken verschillende actoren Interferenties tussen actoren (regie) Uitdragen boodschap op macro, meso en microniveau (eenduidigheid communicatie) Invloed van netwerken (bijvoorbeeld invloed van de achterban) Naleving arbobeleid (netwerksturing) Overtuigingskracht (overheid en intermediaire organisaties) Instrument en competenties Ambitieniveau Beschikbaarheid middelen Toegankelijkheid kennis Inzet van middelen (enablers; hulpbronnen die gedrag mogelijk maken) Inzet van communicatie Inzet van juridische instrumenten Reactie op (onverwachte) situaties Dreiging van regulering (stick in the window) Monitoring en zelfevaluatie Vaardigheden overheidsfunctionaris Vaardigheden overige actoren
76
Van Den Haag naar de werkvloer
Bijlage 3:
•
• • • •
•
• • • • •
• • •
Gesprekspuntenlijst
betrokkenheid bij de programma’s arboconvenanten, Versterking Arbeidsveiligheid en Versterking Arbeidsomstandighedenbeleid Stoffen; meerwaarde van dit type instrumenten; verantwoordelijkheden/rol in het programma; ervaringen met het programma (positieve en negatieve punten); motieven/redenen om deel te nemen aan het programma (van uw organisatie en persoonlijk); (proces)opbrengsten van het programma (successen en gemiste kansen, zowel verwacht als niet verwacht); • voor u/uw organisatie; • voor andere betrokken partijen; • in het algemeen; bepalende factoren voor de realisatie van de (proces)opbrengsten; communicatie over/binnen het programma; beleving van de interactieprocessen binnen het programma; beleving van de gebruikte instrumenten binnen het programma; de benodigde competenties voor overheidsfunctionarissen binnen dit type programma’s; mogelijkheden voor verbetering van het proces; duurzaamheid/borging; het sterkste punt en het zwakste punt van het programma.
Van Den Haag naar de werkvloer
77
Bijlage 4:
Geraadpleegde bronnen
Arbeidsinspectie, Health and Safety Risk Factors in Industrial Cleaning, 2006 Arbeidsinspectie, Arbeidsrisico’s in de houthandel, 2006 Brief aan de Tweede Kamer 26375 nr. 1: doelstelling en opzet arboconvenanten, 1999 Brief aan Tweede Kamer, 25883 nr. 17: doelstelling en opzet programma’s VASt en VAV, 2003 Brief aan Tweede Kamer, 25883 nr. 30, inclusief bijlagen: voortgangsrapportage VASt en VAV, 2004 Brief aan Tweede Kamer, inclusief Jaarrapportage Arboconvenanten 2004, 2005 Bureau Bartels, Borging van Arboconvenanten, 2006 Ministerie van SZW, Arbo in het veld, 2006 Ministerie van SZW, De praktijk van arbeidsveiligheid, Inspiratieboekje ter verbetering van arbeidsveiligheid op de werkvloer, 2006 Ministerie van SZW, Rapportage 2005/2006, Arboconvenanten, Versterking Arbeidsveiligheid, Versterking Arbeidsomstandighedenbeleid Stoffen (VASt), 2006 Ministerie van SZW, Rapportage 2004/2005, Versterking Arbeidsveiligheid, Versterking Arbeidsomstandighedenbeleid Stoffen (VASt), 2005 Ministerie van SZW, Occupational health and safety convenants: just what we need, a selection of succesful projects & promising shop floor initiatives, 2004 Nota aan DG Arbeidsomstandigheden en Sociale Verzekeringen, Plan van aanpak tweedefaseconvenanten, 2003 IVA, Veiligheid tussen de oren, goede praktijken voor het versterken van de veiligheids(cultuur) in bedrijven, januari 2005 Regioplan, Eindevaluatie Arboconvenant Bouw, 2006 Research voor Beleid, Programma VASt in bedrijf, nulmeting, 2005
Van Den Haag naar de werkvloer
79
TNO, Chemie in branches en ketens, een onderzoek naar sterker stoffenbeleid, 2003 Convenant Stoffen, convenantstekst, 2004 Diverse nieuwsbrieven uit de programma’s Arboconvenanten, VASt en VAV Diverse informatiebladen VASt Papers van de door SZW georganiseerde expertmeeting met wetenschappers, 2006 Subsidieregeling Versterking Arbeidsomstandighedenbeleid Stoffen, tekst subsidieregeling, 2004 Subsidieregeling convenanten arbeidsomstandigheden, 1999, gewijzigd in 2004 en 2005 Tussenevaluatie Convenant Stoffen, Versterken kennisinfrastructuur in productketens, branches en bedrijven, 2005 Websites: • vast.szw.nl • arboconvenanten.szw.nl • arbonieuwestijl.nl • arbo-kinderopvang.nl • werkgoed.nl • verbondkp.nl • arbobondgenoten.nl • stoffenmanager.nl
80
Van Den Haag naar de werkvloer