Tweemaandelijks periodiek van de Gezondheidsraad, Den Haag
GrAADMETER#5
Een goed begin is het halve werk 3; Gezondheidsraadlezing 2007: het gaat goed met de jeugd maar het kan beter 5; Varia 11 / Gezondheidszorg 17: Werkprogramma 2008 Gezondheidsraad: hoe kan de wetenschap bijdragen aan verbetering van de volksgezondheid? 18; De zorg voor een kind begint al voor de zwangerschap 20; Minister Klink reageert op brief van raadsvoorzitter over forse korting op de Gezondheidsraad 23; Minister Klink reageert op advies over griepvaccinatie 25; De rol van vaccinatie bij een grieppandemie 27; Minister Klink informeert Tweede Kamer over bijzondere interventies aan het hart 29; Minister Klink reageert positief op advies over nacontrole in de oncologie 31; Installatie Commissie Radiotherapie 33 / Milieu 35: Schatten van gezondheidswinst door milieubeleid is mogelijk, maar onzekerheden blijven 36 / Arbeidsomstandigheden 39: Advieswaarden voor blootstelling aan propyleenglycol en diethyleenglycol op de werkplek 40; Gezondheidsraad is gevraagd te signaleren op het terrein van arbeidsomstandigheden 43; Openbaar conceptrapport over oplosmiddelen 44.
GRAADMETER # 5, JAARGANG 23, SEPTEMBER/OKTOBER 2007
2
Graadmeter is een uitgave van het secretariaat van de Gezondheidsraad. De Gezondheidsraad is ingesteld in 1902. De raad heeft als taak de regering en het parlement ‘voor te lichten over de stand van wetenschap ten aanzien van vraagstukken op het gebied van de volksgezondheid’ (art. 22 Gezondheidswet). De Gezondheidsraad ontvangt de meeste adviesaanvragen van de bewindslieden van Volksgezondheid, Welzijn en Sport; Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer; Sociale Zaken en Werkgelegenheid; Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De raad kan ook op eigen initiatief adviezen uitbrengen, wanneer hij ontwikkelingen of trends signaleert die van belang kunnen zijn of worden voor het overheidsbeleid. De adviezen van de Gezondheidsraad worden in bijna alle gevallen opgesteld door een multidisciplinair samengestelde commissie van – op persoonlijke titel benoemde – Nederlandse en soms buitenlandse deskundigen. De adviezen zijn openbaar.
GRAADMETER # 5, JAARGANG 23, SEPTEMBER/OKTOBER 2007
Redactioneel
Een goed begin is het halve werk Iedereen wil dat een kind zo goed mogelijk aan het leven kan beginnen. Daarom is er in Nederland een kwalitatief goed en toegankelijk systeem van eerstelijns (verloskundigen en verloskundig actieve huisartsen) en tweedelijns (gynaecologen) prenatale en verloskundige zorg. In de prenatale zorg worden zwangere vrouwen gevolgd vanaf 8-12 weken zwangerschap tot ongeveer een week na de bevalling. Bij het eerste bezoek wordt gesproken over allerlei factoren die de zwangerschap kunnen beïnvloeden: voeding, genotmiddelen, huisdieren, geneesmiddelengebruik, eventuele in de familie voorkomende aandoeningen. Ook worden paren geïnformeerd over de mogelijkheid van prenatale screening op downsyndroom en neuralebuisdefecten zoals een open ruggetje. Vlak na de geboorte wordt de baby bekeken op zichtbare afwijkingen en wordt met een hielprik bloed afgenomen dat getest wordt op 16 aandoeningen. Borstvoeding wordt gepropageerd en de kraamverzorgster leert de kersverse ouders dat het belangrijk is lekker te kroelen met hun baby, zodat hij of zij zich goed aan hen hecht. Gedurende het eerste levensjaar wordt het kindje ook nog intensief gevolgd door het consultatiebureau en wordt het ingeënt tegen een scala aan infectieziektes. Een hele zorgketen wordt dus in stelling gebracht om een nieuwe wereldburger zo gezond mogelijk aan zijn verblijf op aarde te laten beginnen. De laatste jaren wordt echter steeds duidelijker dat ook de periode van vlak voor tot in de eerste paar weken van de zwangerschap (als vrouwen nog niet of nog maar net weten dat ze zwanger zijn) heel belangrijk is voor het begin van een menselijk leven. De Gezondheidsraad heeft onlangs het advies ‘Preconceptiezorg: voor een goed begin’ uitgebracht (zie p. 20). In dit rapport wordt de medische literatuur over deze fase rond de bevruchting samengevat. De conclusie: de informatie die nu tussen de achtste en twaalfde week van de zwangerschap wordt verstrekt, zou eigenlijk eerder gegeven moet worden omdat daarmee gezondheids-
GRAADMETER # 5, JAARGANG 23, SEPTEMBER/OKTOBER 2007
3
4
winst te boeken is voor de aanstaande ouders en het toekomstige kind. De zorg voor een kind begint dus al vóór de zwangerschap. Dat is de centrale boodschap geworden van het advies, samen met de aanbeveling voor een landelijk programma voor preconceptiezorg. En dat was ook één van de stellingen in de onlangs gehouden Gezondheidsraadlezing (zie p. 5) Op 20 september werd deze boodschap wereldkundig gemaakt en ze is ingeslagen als een bom. De artikelen in de kranten richtten zich met name op de adviezen voor een gezonde leefwijze. De Telegraaf peilde de mening van zijn lezers en constateerde dat ruim 70 procent kinderwensspreekuren betuttelend vindt, behalve als er een medische indicatie is. Hulpverleners en patiënten- en ouderverenigingen reageren overigens overwegend positief op het advies. De raad adviseert om een algemene preconceptiezorg op te zetten, waarvan alle mensen die een kind willen krijgen, gebruik kunnen maken. Een aanbod dus, geen verplichting. Maar wel een aanbod dat geen weldenkende aanstaande ouder zou moeten afslaan. De kennis die je er opdoet, is misschien niet altijd prettig om te horen, maar draagt wel onmiskenbaar bij aan het gezond ter wereld komen van mensen, volgens Thomas McKeown in zijn boek “The role of medicine” een van de belangrijkste doelstellingen van de geneeskunde.
GRAADMETER # 5, JAARGANG 23, SEPTEMBER/OKTOBER 2007
Lezing
Eert Schoten en Mieke de Waal
5
Gezondheidsraadlezing 2007: het gaat goed met de jeugd maar het kan beter Op 27 september 2007 werd – voor de tiende keer al weer – de Gezondheidsraadlezing gehouden. Ruim tweehonderd belangstellenden waren naar de Nieuwe Kerk in Den Haag getogen om prof. dr. Pauline Verloove-Vanhorick, hoogleraar preventieve en curatieve gezondheidszorg voor kinderen aan het Leids Universitair Medisch Centrum, te horen spreken over ‘jeugd, gezondheid en levensloop’. Referenten waren prof. dr. Jan Kimpen, hoogleraar kindergeneeskunde aan het Universitair Medisch Centrum Utrecht, en prof. dr. Frank Verhulst, hoogleraar jeugdpsychiatrie aan het Erasmus Medisch Centrum Rotterdam.
Drs. E.J. Schoten en dr. M. de Waal maken deel uit van de wetenschappelijke staf van de Gezondheidsraad.
Op de foto van links naar rechts: prof. dr. André Knottnerus, voorzitter Gezondheidsraad; prof. dr. Frank Verhulst; prof. dr. Pauline Verloove-Vanhorick; prof. dr. Jan Kimpen.
GRAADMETER # 5, JAARGANG 23, SEPTEMBER/OKTOBER 2007
6
Successen en nieuwe uitdagingen In drie kwartier schetste Pauline Verloove-Vanhorick zowel markante successen als nieuwe uitdagingen bij het bevorderen van de gezondheid van de Nederlandse jeugd. De hoofdpunten van haar voordracht vindt u in het kader bij dit verslag. Ons land blijkt internationaal goed te presteren: gemiddeld scoren we het best van 21 rijke landen en absoluut scoren we het hoogst op de dimensies ‘gezondheid en veiligheid’ en ‘welbevinden’. Toch is er geen reden om tevreden achterover te leunen. Wat te denken van het feit dat zo’n 15 procent van de kinderen in Nederland te kampen heeft met een chronische aandoening, psychosociale problemen of opvoedingsmoeilijkheden? Vaak zijn problemen geclusterd. Pesten bijvoorbeeld veroorzaakt chronische buikpijn en hoofdpijn, overgewicht lokt pesten uit en psychosociale problemen kunnen het eetgedrag beïnvloeden en daarmee de lichamelijke gezondheid. Zo’n complexe samenhang tussen problemen vraagt om een goed samenspel tussen de jeugdgezondheidszorg, de kindergeneeskunde en de jeugdzorg. Op dit vlak valt volgens de spreker nog de nodige vooruitgang te boeken. Dat geldt ook voor het wetenschappelijk onderzoek. Meer dan nu gebeurt moeten onderzoekers uit verschillende disciplines de handen ineenslaan. Aan de overheid om dergelijk samenhangend onderzoek financieel te steunen.
Vroeg beginnen Pauline Verloove-Vanhorick ging ook in op een thema waarover de Gezondheidsraad onlangs adviseerde, namelijk preconceptiezorg (zie p. 20 in dit blad). Preventie via de zorg tijdens de zwangerschap en na de geboorte is van grote waarde, maar komt soms te laat. De aanwijzingen stapelen zich op dat de oorsprong van veel stoornissen al vroeg in de zwangerschap ligt. Voorlichting daarover en tegenmaatregelen zijn dan ook nodig voordat het tot een zwangerschap komt. Een dergelijke preconceptiezorg zou vorm moeten krijgen binnen de eerste lijn. Het idee is om aan de hand van een vragenlijst mogelijke risico’s voor een optimale zwangerschap
GRAADMETER # 5, JAARGANG 23, SEPTEMBER/OKTOBER 2007
7
– denk aan leefstijlfactoren, arbeidsomstandigheden, geneesmiddelengebruik en familiaire aandoeningen – te inventariseren. Tijdens een individueel consult wordt daarover dan advies gegeven of volgt zo nodig een doorverwijzing naar een specialistische instantie.
Opmerkingen naar aanleiding van een optimistisch betoog In lijn met het voorgaande en met de titel eindigde de voordracht optimistisch. Een betere gezondheid tijdens de zwangerschap en in de jeugd zal, zo stelde de spreker, een positieve spiraal in gang zetten met een steeds betere gezondheid in de rest van het leven en in volgende generaties. Jan Kimpen wees er in zijn reactie op dat dan nog wat andere zaken niet uit het oog mogen worden verloren.
GRAADMETER # 5, JAARGANG 23, SEPTEMBER/OKTOBER 2007
8
Kinderen in Nederland zijn gezond. De sterfte rond de geboorte is laag en daalt nog steeds. De levensverwachting bij de geboorte is hoog: 77,6 jaar voor mannen en 81,9 jaar voor vrouwen. Ruim 96% van de kinderen ervaart de eigen gezondheid als goed of heel goed. Dat was de positieve ontwikkeling. Er zijn ook negatieve kanten. Zo’n 15% van de kinderen in Nederland kampt met een chronische aandoening, psychosociale problemen, opvoedingsproblemen, wordt gepest. Vaak is er sprake van een combinatie van problemen: pesten veroorzaakt chronische buikpijn en hoofdpijn, overgewicht lokt pesten uit, en psychosociale problemen kunnen het eetgedrag beïnvloeden en daarmee de lichamelijke gezondheid. Chronische stress in een gezin blijkt samen te gaan met meer ziekte bij kinderen. Preventieprogramma’s hebben al aantoonbare successen geboekt. Engelse ziekte (rachitis) komt nauwelijks meer voor nu met tabletjes vitamine D botmisvormingen worden voorkomen, waar mensen eerder de rest van hun leven last van hadden. Met één druppel babybloed kunnen meerdere aandoeningen worden opgespoord die vroeger vaak onontdekt en dus onbehandeld bleven. Dankzij het Rijksvaccinatieprogramma zijn klassieke kinderziekten zoals difterie, tetanus, polio, bof, mazelen en rodehond vrijwel verdwenen. En ook wiegendood komt nog maar weinig voor sinds ouders wordt geadviseerd om hun baby niet op de buik te slapen te leggen. Toch zijn er nog steeds probleemgebieden. Eén ervan is de perinatale sterfte. Deze daalt weliswaar gestaag, maar hij daalt minder snel dan in andere Europese landen. En: hoe vroeger geboren, hoe meer gezondheidsproblemen zoals stoornissen in de insulinehuishouding, bloeddruk, nierfunctie en longfunctie. Veel kinderen zijn ongezond dik en hebben daardoor later meer kans op diabetes en hart- en vaatziekten. Bij deze kinderen moet de balans tussen voedselopname en energieverbruik worden hersteld: minder en gezonder eten, meer bewegen. De moderne levensstijl bedreigt de gezondheid. Mensen krijgen op steeds hogere leeftijd kinderen, wat de kans op aandoeningen vergroot. In de 24-uurs maatschappij slapen jong en oud te kort, eten teveel en
GRAADMETER # 5, JAARGANG 23, SEPTEMBER/OKTOBER 2007
9
verkeerd, versnipperen hun aandacht, besteden hun vrije tijd aan televisie en computer. Kinderen (en volwassenen) krijgen teveel prikkels, waardoor gedragsstoornissen en ontwikkelingstoornissen kunnen ontstaan en overgewicht bevorderd wordt. Mensen zijn mobieler, waardoor nieuwe infectieziekten en pandemieën zich sneller en massaler kunnen verspreiden. Tegelijkertijd zijn er veelbelovende ontwikkelingen. Op het gebied van infectieziektepreventie zal op korte termijn besloten worden over het al dan niet invoeren van drie nieuwe vaccinaties in de jeugdgezondheidszorg (rotavirus, waterpokken en HPV). De hielprikscreening kan op korte termijn nog uitgebreid worden met cystic fibrosis (taaislijmziekte) waardoor de prognose en de levensverwachting verder verbeteren. De gehoorscreening bij pasgeborenen die sinds enkele jaren in het Uniforme Basistakenpakket Jeugdgezondheidszorg zit, hoort tot de successen: vroege diagnostiek en behandeling leiden tot betere resultaten qua ontwikkeling en opleiding. Zorg voor een kind begint al voor de zwangerschap. Voor een aantal aspecten komt preventie via de jeugdgezondheidszorg te laat, omdat die pas begint na de geboorte. Ook de zorg tijdens de zwangerschap begint meestal pas na acht weken. Over diverse stoornissen wordt uit wetenschappelijk onderzoek duidelijk dat de oorsprong al vroeg in de zwangerschap ligt. Voorlichting daarover en maatregelen om die afwijkingen te voorkomen moeten dan ook vóór de zwangerschap plaatsvinden.
Zo blijven adolescenten met een chronische aandoening bij het bereiken van de volwassen leeftijd soms te lang verstoken van medische zorg die bij die levensfase past. Ook komt het helaas nogal eens voor dat jonge gedragsgestoorde gehandicapten tussen wal en schip vallen. Soms blijken ze te worden geweigerd voor bepaalde woonvormen of worden ze in gevangenissen geplaatst, terwijl ze juist behoefte hebben aan specifieke vormen van zorg en ondersteuning. Frank Verhulst stond onder meer stil bij de invloed van ernstige verwaarlozing tijdens de vroege levensfase op het latere psychisch functioneren. Onderzoek met ratten zou leren dat
GRAADMETER # 5, JAARGANG 23, SEPTEMBER/OKTOBER 2007
10
hierbij verreikende wisselwerkingen tussen erfelijke en omgevingsfactoren in het spel zijn. Nageslacht van ‘niet knuffelende’ moederdieren blijkt na verzorging door ‘knuffelende’ moederratten ook knuffelgedrag te vertonen. En dat knuffelen draagt bij aan een gezonde ontwikkeling. Nog een aanwijzing, aldus Verhulst, dat positieve omgevingsinvloeden bij de start tot in volgende generaties kunnen doorwerken.
GRAADMETER # 5, JAARGANG 23, SEPTEMBER/OKTOBER 2007
Varia
Prof. dr. Jo Hautvast nieuw erelid Gezondheidsraad Tijdens de Gezondheidsraadlezing van 27 september j.l. heeft prof. dr. Jo Hautvast uit handen van de voorzitter van de raad, prof. dr. André Knottnerus, het erelidmaatschap van de Gezondheidsraad ontvangen. Hij ontving deze onderscheiding als blijk van waardering voor zijn buitengewone verdiensten voor de raad. Deze verdiensten betreffen zowel zijn werk op het gebied van voeding en gezondheid als zijn bijdragen ten behoeve van de volksgezondheid in brede zin. Een interview met het nieuwe erelid volgt in een later nummer van Graadmeter.
Wisselingen bij de logistieke staf Na zeven jaren trouwe dienst als hoofd informatievoorziening en ondersteuning (IVO) verruilt Jef van Egmond het secretariaat van de Gezondheidsraad voor het Internationale Instituut Sociale Geschiedenis van de KNAW. Het secretariaat heeft veel aan Jef te danken. De afdeling IVO is verder geprofessionaliseerd en het secretariaat van de Gezondheidsraad beschikt dankzij zijn visie en inzet over een relatief goedkope eigen ICT infrastructuur gebaseerd op open sources. De beoogde integratie van automatisering en informatievoorziening is onder zijn rustige maar bezielende leiding tot stand gebracht.
GRAADMETER # 5, JAARGANG 23, SEPTEMBER/OKTOBER 2007
11
12
Ook breidde hij de samenwerking met onze buren, het Sociaal Cultureel Planbureau, op logistiek gebied verder uit. Onder dankzegging voor zijn inzet, wenst het secretariaat hem veel succes toe in zijn nieuwe functie. Het secretariaat van de Gezondheidsraad heeft een wetenschappelijke staf en een logistieke staf. In het verleden is gekozen voor twee afdelingen binnen de logistieke staf: de afdeling Informatievoorziening en ondersteuning (IVO) en de afdeling bedrijfsvoering. Er bestaat aanleiding om van beide afdelingen weer één geheel te maken. Mede om deze reden is nu gekozen voor één leidinggevende. Peter Terlouw vervult per 1 oktober de twee functies binnen het secretariaat van hoofd bedrijfsvoering en hoofd IVO. Peter Terlouw heeft in verschillende managementfuncties ervaring opgedaan binnen de overheid en het bedrijfsleven. Hij zal in ieder geval tot 2009 bij de Gezondheidsraad werkzaam zijn.
GRAADMETER # 5, JAARGANG 23, SEPTEMBER/OKTOBER 2007
13
Scriptie over ‘medicalisering’ door stagiaire bij de Gezondheidsraad Op 5 september studeerde Andrea Ruissen af aan de Vrije Universiteit te Amsterdam, faculteit Wijsbegeerte in de afstudeervariant filosofie van de medische wetenschap. Haar scriptie is getiteld Zorgen moet je doen, niet maken en behandelt de betekenis van het begrip medicalisering voor het Nederlandse gezondheidszorgdebat. Voor deze scriptie liep Andrea Ruissen in de eerste helft van dit jaar stage bij de Gezondheidsraad. Haar begeleider was dr. Wybo Dondorp, secretaris van de Beraadsgroep Gezondheidsethiek & Gezondheidsrecht. In de scriptie is eerst de geschiedenis van het begrip ‘medicalisering’ onderzocht. Het is afkomstig uit de sociologie. Er wordt mee bedoeld dat meer en meer aspecten van het leven van mensen worden geconstrueerd als medische problemen die vragen om een medische oplossing. Vervolgens is gekeken hoe de term nú gebruikt wordt in kranten, beleidsstukken en rapporten. De scriptie laat zien dat ‘medicalisering’ in het huidige gezondheidszorgdebat een sterk moreel geladen begrip is. Als het bijvoorbeeld gaat over ‘medicalisering van de zwangerschap’, heeft dat meestal een negatieve connotatie: men beschrijft niet alleen een ontwikkeling, maar noemt die in één adem ongewenst. Vaak blijft daarbij onuitgelegd wat de morele bezwaren precies zijn. Het begrip heeft dan vooral een retorische functie. De hoofdvraag was of het begrip ook inhoudelijk iets toe te voegen heeft aan het gezondheidszorgdebat. Dat is onderzocht voor het terrein van het bevolkingsonderzoek. De conclusie is dat het begrip aandacht vraagt voor aspecten en dimensies die anders mogelijk buiten beschouwing zouden zijn gebleven. Zo moet – als het bijvoorbeeld gaat om prenatale screening – bij het uitgangspunt ‘niet schaden’ ook betrokken worden dat mensen het als een verlies kunnen beschouwen dat de zwangerschap door toenemende medische bemoeienis anders wordt beleefd. Op die manier kan het
GRAADMETER # 5, JAARGANG 23, SEPTEMBER/OKTOBER 2007
14
begrip het normatieve debat verbreden. Volgens Andrea Ruissen is het belang daarvan vooral dat tegenwicht geboden wordt tegen wat zij aanduidt als ‘dreigende overwaardering van gezondheid’. Die bredere blik, zo voegt zij daaraan toe, zou ook de advisering van de Gezondheidsraad ten goede kunnen komen. Het recente advies over Preconceptiezorg komt al direct aan die aanbeveling tegemoet. Daarin wordt nadrukkelijk aandacht gevraagd voor de mogelijkheid dat mensen ‘bij hun prille keuzen omtrent voortplanting een medische kijk willen vermijden’.
GRAADMETER # 5, JAARGANG 23, SEPTEMBER/OKTOBER 2007
15
Scriptie over tissue engineering door stagiair bij de Gezondheidsraad De Nederlandse overheid heeft tijdens het vorige kabinet het Innovatieplatform ingesteld, met als opdracht het ontwikkelen van voorstellen om de innovatie- en concurrentiekracht van Nederland te bevorderen. Tissue engineering (TE) lijkt bij uitstek een nieuwe technologische ontwikkeling waarin de Nederlandse overheid zou kunnen investeren. TE is één van de interessantste onderzoeksgebieden binnen het jonge veld van de regeneratieve geneeskunde. Met regeneratieve geneeskunde hoopt men in de toekomst beschadigde of slecht functionerende weefsels of organen te ondersteunen, al dan niet te herstellen of daadwerkelijk duurzaam te genezen. Wellicht zal deze vorm van geneeskunde de gezondheidszorg in de toekomst fundamenteel veranderen. Maar, zoals vaker bij nieuwe technologieën, zijn ook hier de verwachtingen misschien wel te hoog gespannen. Matthijs ten Have verdiepte zich als stagiair van de Gezondheidsraad in het onderwerp en werd daarbij begeleid door dr. Gabriël ten Velden. Onlangs studeerde Matthijs af aan de Vrije Universiteit te Amsterdam op de scriptie ‘Tissue Engineering, signalering van de mogelijkheden en huidige stand van zaken’. Eén van de conclusies is dat TE-onderzoek, hoewel dit steeds meer plaatsvindt, tot op heden nog weinig klinische toepassingen heeft opgeleverd. Op technisch vlak moeten nog diverse obstakels overwonnen worden. Maar ook op het gebied van regelgeving liggen de zaken niet eenvoudig. Het is van belang om een infrastructuur te realiseren waarbij academici, industrie, clinici en maatschappelijke instellingen in een vroeg stadium doelgericht met elkaar samenwerken voor het ontwikkelen van klinische toepassingen. Het is voor Nederland zaak om slim te investeren en ook de industrie daarbij te betrekken, ook omdat in ons land de onderzoeksgelden voor TE beperkter zijn dan de enorme budgetten in sommige andere landen. De Gezondheidsraad kan in de
GRAADMETER # 5, JAARGANG 23, SEPTEMBER/OKTOBER 2007
16
toekomst een belangrijke rol vervullen in het identificeren van kansrijke aandachtsvelden voor de introductie van TE-toepassingen in de klinische praktijk.
GRAADMETER # 5, JAARGANG 23, SEPTEMBER/OKTOBER 2007
17
Gezondheidszorg
GRAADMETER # 5, JAARGANG 23, SEPTEMBER/OKTOBER 2007
18
Nieuwe publicatie
Gabrël ten Velden
Werkprogramma 2008 Gezondheidsraad: hoe kan de wetenschap bijdragen aan verbetering van de volksgezondheid? Wat kunnen de laatste wetenschappelijke inzichten op het gebied van medische technologie en zorg, preventie, voeding, milieu en arbeidsomstandigheden bijdragen aan de verbetering van de volksgezondheid? Hoe kan dit zo doelmatig mogelijk gebeuren? Welke kennishiaten zijn er nog en welk onderzoek verdient daarbij prioriteit? Deze vragen staan centraal in het Werkprogramma 2008 Gezondheidsraad, dat op 28 september 2007 – Prinsjesdag – door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) mede namens zijn collega’s van andere ministeries aan de Staten-Generaal werd aangeboden.
Dr. G.H.M. ten Velden maakt deel uit van de wetenschappelijke staf van de Gezondheidsraad. Het Werkprogramma 2008 Gezondheidsraad (A07/05) is te downloaden van wwww.gr.nl en in een papieren versie op te vragen bij het secretariaat van de Gezondheidsraad. Zie rubriek ‘Verschenen’.
Het werkprogramma beschrijft de vragen die de raad het komende jaar zal beantwoorden. Waar nodig blikt het vooruit naar 2009. Ook de vraagstukken waarover de Raad voor Gezondheidsonderzoek (RGO) – die sinds dit jaar deel uitmaakt van de Gezondheidsraad – zich buigt, worden gepresenteerd. De onderwerpen zijn gerangschikt naar zes aandachtsgebieden: patiëntenzorg; preventie en maatschappelijke gezondheidszorg; voeding; gezondheid en omgeving; arbeidsomstandigheden; gezondheidsonderzoek. Voorbeelden van adviesonderwerpen waarvoor de regering de aandacht van de raad heeft gevraagd zijn: kwaliteit en toegankelijkheid van radiotherapie; effectieve begeleiding en psychotherapie voor kinderen; vaccinatie tegen infectie met het humaan papillomavirus (HPV) dat baarmoederhalskanker kan veroorzaken; preventie van ziekten en beperkingen bij ouderen; de rol van logo’s bij een gezonder voedingspatroon; een goed binnenklimaat in scholen. Daarnaast zijn belangrijke thema’s aangedragen vanuit het veld van wetenschap en volksgezondheid, zoals de ontwikkeling van de levensverwachting in ons land, en de wetenschappelijke onderbouwing van prestatie-indicatoren in de zorg.
Gezondheidszorg
GRAADMETER # 5, JAARGANG 23, SEPTEMBER/OKTOBER 2007
19
Aan de opstelling van het werkprogramma zijn consultaties voorafgegaan met de betrokken departementen: VWS, LNV, VROM, SZW en OCW. Verder zijn de expertisenetwerken van de Gezondheidsraad en de RGO geraadpleegd. Ook zijn bij het opstellen van het werkprogramma suggesties van de Tweede Kamer ter harte genomen. De onderwerpen waarover de Gezondheidsraad en de Raad voor Gezondheidsonderzoek in 2008 zullen adviseren, zijn allemaal gebaseerd op aanvragen van de verschillende departementen. In dit werkprogramma is niet of nauwelijks ruimte voor ongevraagde advisering. De voorzitter van de Gezondheidsraad heeft in een brief aan de minister gewezen op de ontstane knelpunten ten gevolge van oplopende financiële taakstellingen. De uitkomst van het gesprek hierover zal van belang zijn voor het werk van de raad.
GRAADMETER # 5, JAARGANG 23, SEPTEMBER/OKTOBER 2007
Gezondheidszorg
20
Nieuw advies
Mieke de Waal
De zorg voor een kind begint al voor de zwangerschap Wie een kind hoopt te gaan krijgen, kan vóór de zwangerschap veel doen voor een goede eigen gezondheid en die van het toekomstige kind. Aanstaande ouders krijgen nu prenatale voorlichting, maar dan is het kind al verwekt. Er is meer winst te boeken als ze zich al voor de conceptie op de zwangerschap zouden gaan voorbereiden en waar nodig hun leefwijze aanpassen. De Gezondheidsraad pleit in een op 20 september 2007 verschenen advies aan de minister voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor een algemeen programma voor preconceptiezorg. De wetenschap heeft inmiddels voldoende bewijzen geleverd op basis waarvan zo’n programma kan worden ingericht. Preconceptiezorg is een verzamelterm voor alle maatregelen ter bevordering van de gezondheid van aanstaande moeders en hun kinderen, die – willen ze effectief zijn – vóór de conceptie moeten worden genomen. Preconceptiezorg is multidisciplinair, met aandacht voor onder meer voeding en genotmiddelen, arbeidsomstandigheden, ziekten, geneesmiddelengebruik en genetische factoren. De Gezondheidsraad inventariseert in dit advies factoren die al voor de conceptie hun invloed doen gelden op de latere gezondheid van moeder en kind. Voor de volgende conclusies heeft de wetenschap inmiddels bewijzen geleverd: · Vrouwen met een tekort aan foliumzuur of vitamine D vóór de bevruchting hebben meer kans op een miskraam of aangeboren afwijkingen bij hun kind. · Tabak en alcohol hebben nadelige effecten op zowel de vruchtbaarheid als op het ongeboren kind. · Aanstaande moeders en vaders kunnen op hun werk beter niet worden blootgesteld aan te hoge concentraties van chemische stoffen. Veel stress voor de conceptie bij de vrouw kan ook nadelige gevolgen hebben voor het verloop van de
Gezondheidszorg
Dr. M. de Waal is redacteur bij de Gezondheidsraad. De publicatie Preconceptiezorg: voor een goed begin (2007/19) is te downloaden van www.gr.nl en in een papieren versie op te vragen bij het secretariaat van de Gezondheidsraad. Zie rubriek ‘Verschenen’.
GRAADMETER # 5, JAARGANG 23, SEPTEMBER/OKTOBER 2007
21
·
·
·
zwangerschap. Voor blootstelling aan lage doses ioniserende straling en lawaai, en het werken in ploegendiensten zijn vooralsnog geen aanwijzingen dat er voor de bevruchting al extra maatregelen moeten worden genomen. Arboregels bieden bij naleving in het algemeen voldoende bescherming. Ziekten bij aanstaande ouders kunnen de gezondheid van een ongeboren kind schaden. Andersom kan een zwangerschap een bestaande chronische ziekte verergeren. Vóór een zwangerschap kunnen aanstaande moeders laten bepalen of ze genoeg antistoffen hebben tegen rodehond, en zich laten behandelen bij eventuele seksueel overdraagbare aandoeningen. Voor diabetespatiënten is een goede controle van de bloedsuikerspiegel altijd belangrijk, maar zeker voor de vrouwen onder hen die zwanger willen worden. In het algemeen zal een paar waarvan één of beide partners een chronische aandoening hebben er goed aan doen hun kinderwens met de behandelend specialist te bespreken. Geneesmiddelen kunnen een nadelige invloed hebben op het ongeboren kind. Het medicijnengebruik van de aanstaande ouder(s) zal met de huisarts, specialist en apotheker besproken moeten worden en waar mogelijk aangepast of afgebouwd. Genetische factoren kunnen de kans op miskramen of aangeboren afwijkingen vergroten. Op basis van een goede persoonlijke en familieanamnese kan een huisarts of verloskundige cliënten doorverwijzen naar een klinisch genetisch centrum. Ouders in spe met een belaste genetische achtergrond krijgen door preconceptionele advisering meer tijd om na te denken over (consequenties van) dragerschaponderzoek en/of prenataal onderzoek en over het al dan niet afzien van een zwangerschap.
Er zijn verschillende vormen van preconceptiezorg die elkaar aanvullen. Soms worden alle vrouwen in de vruchtbare leeftijd collectief aangesproken, bijvoorbeeld met een campagne voor het slikken van foliumzuur. Andere vormen zijn op individuele ouders in spe gericht. Zoals het preconceptieconsult, waarbij vrouwen/
GRAADMETER # 5, JAARGANG 23, SEPTEMBER/OKTOBER 2007
Gezondheidszorg
22
paren die een kind zouden willen krijgen hierover een huisarts of verloskundige raadplegen. Deze kan, als daar aanleiding toe lijkt, de aanstaande ouders doorverwijzen naar een specialist zoals een gynaecoloog of een klinisch geneticus. In het op 20 september verschenen advies pleit de Gezondheidsraad er bij de minister voor om een algemeen programma voor preconceptiezorg op te laten zetten waarin maatregelen en vormen die los van elkaar zijn ontstaan centraal gecoördineerd worden. Zo’n programma is bestemd voor alle aanstaande ouders. Op sommige onderwerpen kunnen zorgverleners volgens de Gezondheidsraad gerust directief zijn, bijvoorbeeld bij het aanmoedigen om te stoppen met roken. Bij andere onderwerpen – zoals genetisch onderzoek – kunnen ze volgens de raad beter terughoudend zijn met advies maar wel zo goed mogelijk informeren zodat ouders betere keuzen kunnen maken over het kinderen krijgen. Als zo’n preconceptieprogramma er komt, vragen de medische richtlijnen om bijstelling en hebben de beroepsgroepen bijscholing nodig. Ook pleit de raad voor een goede gegevensverzameling, zodat het programma steeds onderbouwd kan worden bijgesteld. Samenstelling commissie: prof. dr. L.P. ten Kate, emeritus hoogleraar klinische genetica, VU Medisch Centrum, Amsterdam, voorzitter prof. dr. W.J.J. Assendelft, hoogleraar huisartsgeneeskunde, Leiden dr. T. Brand, bedrijfsgeneeskundige, Coronel Instituut, Academisch Medisch Centrum Amsterdam drs. P.C. Groeneveld, directie Publieke Gezondheid, VWS, Den Haag, adviseur prof. dr. R.A. Hirasing, hoogleraar jeugdgezondheidszorg, VU Medisch Centrum, Amsterdam / medewerker TNO Kwaliteit van Leven, Leiden A.M. van Huis, verloskundige, Academisch Medisch Centrum, Amsterdam prof. dr. L.T.W. de Jong-van den Berg, hoogleraar sociale farmacie en farmaco-epidemiologie, Universiteit Groningen prof. dr. M. Offringa, hoogleraar klinische epidemiologie en kindergeneeskunde, Academisch Medisch Centrum, Amsterdam
Gezondheidszorg
drs. Y. Poortman, bioloog, secretaris-generaal International Genetic Alliance of Parent and Patient Organisations, voormalig directeur VSOP, Soestdijk prof. dr. C.T.R.M. Schrander-Stumpel, hoogleraar klinische genetica, Universiteit Maastricht prof. dr. E.A.P. Steegers, hoogleraar verloskunde en prenatale geneeskunde, Erasmus MC, Rotterdam dr. D. Stemerding, docent wetenschap en samenleving, Universiteit Twente prof. dr. S.P. Verloove-Vanhorick, hoogleraar preventieve en curatieve gezondheidszorg voor kinderen, LUMC / medewerker TNO Kwaliteit van Leven, Leiden dr. M.F. Verweij, ethicus, Universiteit Utrecht dr. P.A. Bolhuis, Gezondheidsraad, secretaris (tot 1 januari 2006) dr. ir. V.W.T. Ruiz van Haperen, Gezondheidsraad, secretaris (vanaf 1 februari 2006)
GRAADMETER # 5, JAARGANG 23, SEPTEMBER/OKTOBER 2007
Lopende zaken
Gabrël ten Velden
23
Minister Klink reageert op brief van raadsvoorzitter over forse korting op de Gezondheidsraad De voorzitter van de Gezondheidsraad, prof. dr. J.A. Knottnerus, heeft op 16 juli 2007 de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) per brief meegedeeld dat de raad door de opgelopen bezuinigingen zijn werkzaamheden als onafhankelijk wetenschappelijk adviesorgaan voor regering en parlement niet meer goed kan uitvoeren (zie ww.gr.nl). In de uitwerking van het coalitieakkoord is voor de Gezondheidsraad een taakstelling van 20% aangekondigd. Naast de korting van ruim 20% die recent al gerealiseerd is, zou dit neerkomen op een totale korting van circa 40%, aldus de raadsvoorzitter. Zijn verzoek is om de voorgenomen taakstelling te herzien.
Dr. G.H.M. ten Velden maakt deel uit van de wetenschappelijke staf van de Gezondheidsraad.
Reactie aan de Tweede Kamer Op 18 september jongstleden heeft minister Klink aan de voorzitter van de Tweede Kamer een reactie gegeven op de brief. De vaste Kamercommissie voor VWS had daar begin september om gevraagd. Volgens de minister maakt de Gezondheidsraad deel uit van de VWS-organisatie, maar heeft de raad daarnaast als taak de regering en het parlement voor te lichten over de stand van wetenschap ten aanzien van vraagstukken op het gebied van de volksgezondheid (art. 21 van de Gezondheidswet). Hij wijst erop dat het werkprogramma van de raad zodoende naast adviesaanvragen van VWS ook adviesaanvragen bevat van het ministerie van VROM, SZW, LNV en OCW. Ook verwijst hij in zijn reactie naar het in juni aan de minister van BZK gestuurde plan van aanpak ‘Samen zorgen voor beter’ met daarin de door hem voorgestelde invulling van de taakstelling voor VWS. Tevens vermeldt hij dat een besluit over een definitieve taakstelling van de VWS-adviesraden en daarmee van de Gezondheidsraad, deel uitmaakt van de bredere discus-
GRAADMETER # 5, JAARGANG 23, SEPTEMBER/OKTOBER 2007
Gezondheidszorg
24
sie binnen het kabinet over de herstructurering van de Rijksdienst en daarbinnen over de plaats van de adviesraden. Over de uitkomsten daarvan zal de Tweede Kamer door de minister van BZK geïnformeerd worden. Minister klink zegt dat hij daar niet op vooruit kan lopen. Voor de gezamenlijke VWS-adviesraden en planbureaus voorziet het boven genoemde VWS-plan in een uiteindelijke bezuiniging van 31 fte. De raadsvoorzitter wijst er in zijn brief op dat administratief gezien het ministerie van VWS het complete budget voor de Gezondheidsraad beheert. Deze constructie zou met zich mee kunnen brengen dat de taakstelling ook onbedoeld een korting betekent op het geoormerkte budget dat afkomstig is van andere departementen.
Nota Vernieuwing Rijksdienst prijst het Gezondheidsraadmodel De recente Nota Vernieuwing Rijksdienst (VRD) van het ministerie van BZK (25 september 2007) bevat het programma waarmee het kabinet invulling geeft aan de doelstelling uit het coalitieakkoord om het functioneren van de overheid te verbeteren en tegelijkertijd te komen tot een forse afslanking van de rijksdienst. De kernboodschap is een rijksdienst die beter beleid maakt, minder verkokerd is, efficiënter werkt en in omvang kleiner is. Op pagina 16 van de nota, waarin wordt aangegeven dat de nieuwe opzet van het adviesstelsel flexibeler moet zijn, wordt het Gezondheidsraadmodel omarmd. Volgens de nota heeft dit model – de raad heeft circa 200 leden die voor concrete vraagstukken kunnen worden opgeroepen zitting te nemen in een commissie – waardevolle elementen, zoals het verbinden van verschillende domeinen en verschillende kennis -en ervaringsbronnen. In de nota valt vervolgens te lezen: ‘De aanpak is op deze wijze een illustratie van wat het kabinet wil: minder verkokering en betere afstemming.’
Gezondheidszorg
GRAADMETER # 5, JAARGANG 23, SEPTEMBER/OKTOBER 2007
Lopende zaken
Kees Groeneveld
25
Minister Klink reageert op advies over griepvaccinatie Op 7 juli 2007 heeft de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zijn standpunt ten aanzien van het advies Griepvaccinatie: herziening van de indicatiestelling (8 maart 2007) aan de Tweede Kamer kenbaar gemaakt.
Dr. K. Groeneveld maakt deel uit van de wetenschappelijke staf van de Gezondheidsraad.
De minister neemt de meeste voorstellen over De minister noemt het advies ‘waardevol’ en gaat akkoord met verreweg de meeste voorstellen van de commissie voor groepen die voor vaccinatie in aanmerking komen. Dat geldt zowel voor de groepen die al langer vaccinatie aangeboden krijgen, bijvoorbeeld patiënten met afwijkingen en functiestoornissen aan hart of longen, als voor de meeste nieuwe groepen, bijvoorbeeld de personen in de leeftijd van 60 tot 65 jaar. De minister onderschrijft ook de aanbeveling van de commissie om vaccinatie aan te bieden aan gezondheidszorgpersoneel. Voor de uitvoering daarvan acht hij in eerste instantie de werkgevers verantwoordelijk.
Gezinsleden van kwetsbare personen blijven ongevaccineerd Het advies om gezinsleden van personen met een zeer hoog risico op ernstige ziekte en sterfte bij griep te vaccineren neemt de minister niet over. De minister merkt hierbij op dat er onvoldoende bekend is over de veiligheid en de doelmatigheid van een dergelijke interventie. De commissie had in haar advies de beperkte stand van de directe bewijsvoering aangegeven, maar zag geen aanleiding om de veiligheid van vaccinatie van – gezonde – gezinsleden van personen met een zeer hoog risico anders in te schatten dan bij vaccinatie van andere gezonde personen. Wat betreft de
GRAADMETER # 5, JAARGANG 23, SEPTEMBER/OKTOBER 2007
Gezondheidszorg
26
effectiviteit van vaccinatie van deze groep baseerde de commissie zich op de aangetoonde reductie van transmissie van het virus van personeel naar patiënten na vaccinatie van het personeel.
Veranderingen worden pas doorgevoerd in 2008/2009 De aanpassingen in de indicatiestelling voor vaccinatie zullen niet dit najaar maar in het griepseizoen 2008/2009 ingaan, omdat het ministerie voor een verantwoorde invoering meer tijd nodig acht. Naar aanleiding van een publicatie in de Lancet Infectious Diseases berichtten verschillende kranten dat vaccinatie van ouderen tegen griep niet zinvol zou zijn. Volgens de Lancet heeft vaccinatie een schijnbaar nuttig effect, omdat vooral meer gezonde mensen zich laten vaccineren. Naar aanleiding hiervan heeft de voorzitter van de Gezondheidsraad in een brief aan de minister van VWS het belang van vaccinatie van alle ouderen benadrukt. De voorzitter baseert zich hierbij op de gezondheidswinst van vaccinatie zoals is aangetoond in ander (zeer) recent gepubliceerd onderzoek, onder meer uit Nederland.
Gezondheidszorg
GRAADMETER # 5, JAARGANG 23, SEPTEMBER/OKTOBER 2007
Lopende zaken
Petra Beemsterboer
27
De rol van vaccinatie bij een grieppandemie Op 18 september 2007 installeerde prof. dr. Marianne de Visser, vice-voorzitter van de Gezondheidsraad, de commissie die zich gaat bezighouden met de vraag wat de rol van vaccinatie bij een grieppandemie zou moeten zijn. Al sinds 1997 is het H5N1-virus actief dat vooral tot hoge sterfte leidt onder vogels. Eerst waren er vooral uitbraken van vogelgriep in Azië maar inmiddels worden ook vogels in Europa getroffen door het virus. Meestal bestaan de maatregelen uit het ruimen van vogels die besmet zijn of die in direct contact staan met de besmettingsbron. Inmiddels zijn wereldwijd enkele honderden mensen besmet geraakt met het vogelgriepvirus. Vrijwel allen hadden veel en direct contact met vogels. Bijna 60 procent van hen is aan de gevolgen van deze vogelgriep overleden. Het virus is echter nog niet in staat om van mens op mens over te gaan. Wereldwijd is nu de grote zorg dat het H5N1-virus deze eigenschap gaat verwerven en een pandemie zal veroorzaken. In Nederland is men – evenals in andere landen – bezig zich voor te bereiden op een grieppandemie. Er zijn draaiboeken ontwikkeld waarin, bij een uitbraak, de taken en verantwoordelijkheden van betrokken partijen duidelijk zijn. Daarnaast heeft de overheid een grote hoeveelheid virusremmers aangeschaft om mensen die ziek worden te behandelen en zo de verspreiding van de griep te vertragen. Ook heeft de overheid een contract gesloten met een farmaceutisch bedrijf om de eerste acht weken productie van het vaccin af te nemen. Bij een goed vaccin zou dat genoeg moeten zijn voor de hele Nederlandse bevolking. Het ontwikkelen van een vaccin kost volgens de huidige werkwijze (men begint als de pandemische stam er eenmaal is) naar verwachting zes tot acht maanden, gerekend vanaf de start van de pandemie. Inmiddels zijn farmaceutische bedrijven bezig om nu al (‘pro-actief’) vaccins tegen vogelgriep te ontwikkelen. Een van de vragen is wat de effectiviteit van deze vaccins zal zijn als zich
GRAADMETER # 5, JAARGANG 23, SEPTEMBER/OKTOBER 2007
Dr. P.M.M. Beemsterboer maakt deel uit van de wetenschappelijke staf van de Gezondheidsraad.
Gezondheidszorg
28
een uitbraak voordoet. Welke eisen moeten er aan deze zogenoemde pre-pandemische vaccins gesteld worden? Bovendien zijn er allerlei nieuwe ontwikkelingen op het gebied van de productie en opslag van vaccins. Wat betekenen deze ontwikkelingen voor de snelheid waarmee vaccins tijdens een pandemie kunnen worden ontwikkeld en geproduceerd? Zijn er ook andere mogelijkheden, zoals het sluiten van scholen en het gebruik van virusremmers om de gevolgen van een pandemie in te dammen? Hoe verhouden deze maatregelen zich tot vaccinatie? Met bovenstaande vragen gaat de commissie aan het werk om de rol van vaccinatie bij een grieppandemie in kaart te brengen. In de commissie hebben de volgende personen zitting: prof. dr. E.J. Ruitenberg, emeritus hoogleraar immunologie; Universiteit Utrecht, hoogleraar internationale volksgezondheid, Vrije Universiteit, Amsterdam, voorzitter drs. M. Bökkerink, Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Den Haag, adviseur prof. dr. R.A. Coutinho, hoogleraar epidemiologie en preventie van infectieziekten, Academisch Medisch Centrum, Amsterdam; Rijks Instituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven, adviseur dr. E. Hak, klinisch epidemioloog, Universitair Medisch Centrum Utrecht dr. G. Koch, Centraal Instituut voor Dierziekte Controle; Lelystad, Wageningen Universiteit Researchcentrum mw. prof. dr. M. Koopmans, hoogleraar virologisch onderzoek ten behoeve van de volksgezondheid; Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam, Rijks Instituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven
Gezondheidszorg
prof. dr. T.W. Kuijpers, hoogleraar kinderimmunologie, Academisch Medisch Centrum, Amsterdam dr. W. Luytjes, viroloog, Nederlands Vaccin Instituut; Bilthoven dr. W. Opstelten, huisarts, Nederlands Huisarts Genootschap; Utrecht prof. dr. A.D.M.E. Osterhaus, hoogleraar virologie, Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam mw. dr. A.C.G. Voordouw, arts, master of public health, College ter Beoordeling van Geneesmiddelen, Den Haag dr. J. Wallinga, populatiebioloog, Rijks Instituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven prof. dr. J.C. Wilschut, hoogleraar virale infectiemechanismen en vaccinontwikkeling, Universitair Medisch Centrum Groningen dr. P.M.M. Beemsterboer, Gezondheidsraad, Den Haag, secretaris
GRAADMETER # 5, JAARGANG 23, SEPTEMBER/OKTOBER 2007
Lopende zaken
Mike Bos
29
Minister Klink informeert Tweede Kamer over bijzondere interventies aan het hart Op 20 juli 2007 heeft de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zijn reactie gegeven op het advies Bijzondere interventies aan het hart (van 18 januari 2007). Deze reactie is onderdeel van een uitgebreide brief van de bewindsman aan de Tweede Kamer over de positie en het functioneren van de Wet op bijzondere medische verrichtingen (WBMV) en over de beleidsvoornemens inzake de hartchirurgie en de interventiecardiologie in het bijzonder. Bij deze brief is verder het concept gevoegd van een nieuw planningsbesluit voor bijzondere interventies aan het hart. Hiermee geeft minister Klink duidelijkheid over de besluiten die hij in de nabije toekomst zal nemen over nieuwe aanvragen van ziekenhuizen om percutane coronaire interventies (PCI) te mogen uitvoeren. Het gaat daarbij met name om dotterbehandelingen en om behandelingen bij hartritmestoornissen (plaatsing van een interne defibrillator en het verrichten van catheterablaties).
Drs. M.A. Bos maakt deel uit van de wetenschappelijke staf van de Gezondheidsraad..
Percutane hartinterventies niet langer onder WBMV De Gezondheidsraad had in zijn advies een voorkeur uitgesproken voor het onder de WBMV blijven reguleren van de genoemde behandelingen, op grond van kwaliteitsoverwegingen. De minister volgt dit advies niet op. Wel komt hij tegemoet aan de overweging dat de voorgenomen deregulering pas verantwoord is als er overgangsmaatregelen zijn getroffen voor de kwaliteitsborging. De minister geeft de beroepsgroep nu tot 1 januari 2009 de tijd om zich voor te bereiden op de uitstroom van de interventiecardiologie uit de WBMV. Voor nieuwe PCI-centra zullen overigens strikte kwaliteitseisen gelden (minimum aantallen per centrum en per cardioloog) die overeenkomen met de door de raad aanbevolen kwaliteitsstandaard. Ook zullen nieuwe PCI-centra een
GRAADMETER # 5, JAARGANG 23, SEPTEMBER/OKTOBER 2007
Gezondheidszorg
30
samenwerkingsovereenkomst met een hartchirurgisch centrum moeten hebben. Dit in verband met acute opvang bij calamiteiten.
Hartchirurgie blijft onder de WMBV Waar het gaat om de hartchirurgie bij volwassenen volgt de minister volledig het advies van de Gezondheidsraad om het aantal centra niet verder uit te breiden en te blijven reguleren op basis van de WBMV. Ook wil hij de beroepsgroepen aanzetten om eindelijk te komen tot een volledig en transparant kwaliteitssysteem, waarvan de registratie van alle uitgevoerde verrichtingen en de uitkomsten daarvan een onderdeel is. Hartcentra zullen in de toekomst hun resultaten ook openbaar moeten maken, zoals door de raad was aanbevolen.
Minder centra voor behandeling van aangeboren hartafwijkingen Ten slotte formuleert de minister ook een standpunt over interventies bij kinderen en volwassenen met aangeboren hartafwijkingen. Vanwege de complexiteit van deze ingrepen en het relatief geringe aantal had de Gezondheidsraad aanbevolen de bestaande zes centra in ons land terug te brengen tot uiteindelijk drie (zelfstandige centra dan wel samenwerkende clusters). Alleen zo kunnen volgens de Gezondheidsraad de in dit vakgebied aanbevolen (Europese) kwaliteitsstandaarden worden gerealiseerd. De minister volgt deze aanbevelingen volledig en stelt in het vooruitzicht uiterlijk in 2009 een besluit over dit concentratiebeleid te willen nemen. Om een en ander in goede banen te leiden, en de kwaliteit van de centra voor aangeboren hartafwijkingen te monitoren, zal de minister een speciale begeleidingscommissie instellen overeenkomstig het advies van de raad.
Gezondheidszorg
GRAADMETER # 5, JAARGANG 23, SEPTEMBER/OKTOBER 2007
Lopende zaken
Ila Gersons
31
Minister Klink reageert positief op advies over nacontrole in de oncologie ‘Ik heb grote waardering voor het kader dat de Gezondheidsraad heeft voorgebracht.’ Dat schreef de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op 22 juni 2007 in een brief aan de Tweede Kamer als reactie op het Gezondheidsraadadvies Nacontrole in de oncologie, dat op 27 maart jl werd uitgebracht.
D.Ch.M. Gersons, arts, maakt deel uit van de wetenschappelijke staf van de Gezondheidsraad.
Toetsingskader Toen zijn voorganger de Gezondheidsraad vroeg om hem te adviseren op dit gebied, was de eerste vraag ‘of er een algemeen toetsingskader valt te formuleren waarmee de zin van nacontrole van patiënten met kanker zich beoordelen laat.’ De minister schrijft nu: ‘In het advies maakt de Gezondheidsraad een brede analyse van alle aspecten die daarbij in het geding zijn. De Raad geeft daarbij ook een praktische handreiking door het toetsingskader compact in negen generieke voorwaarden samen te vatten. Met de eerste vier voorwaarden benadrukt de Raad dat een programma van nacontrole systematisch moet worden onderbouwd, waarbij nut en noodzaak nader worden geëxpliciteerd. Met de laatste vijf voorwaarden maakt de Raad duidelijk wat vanuit het perspectief van verantwoorde zorgverlening, de specifieke vereisten zijn van een nacontroleprogramma bij kanker.’
De Gezondheidsraad was ook gevraagd om het toetsingskader op zijn realiteitswaarde te onderzoeken met concrete voorbeelden. Het toetsingskader werd beproefd met twee voorbeelden, te weten borstkanker en dikkedarmkanker. Er blijken grote verschillen te bestaan in de aard, de duur en andere aspecten van de nacontrole bij deze kankers. Het door de Gezondheidsraad ontwikkelde toetsingskader geeft volgens de minister goed richting aan de protocollering van nacontrole bij diverse vormen van kanker.
GRAADMETER # 5, JAARGANG 23, SEPTEMBER/OKTOBER 2007
Gezondheidszorg
32
Programma’s voor nacontrole De Gezondheidsraad beveelt aan om de beroepsgroepen aan te spreken op de ontwikkeling van onderbouwde programma’s voor nacontrole. De minister deelt de mening van de raad dat er nog een lange weg te gaan is voor het verzamelen van alle gegevens die nodig zijn om de diverse programma’s van nacontrole te onderbouwen. Maar naar zijn oordeel ‘biedt het pragmatische toetsingskader van de Gezondheidsraad nu al zoveel handvatten, dat het verstrekken van informatie over een nazorgplan en het geven van instructies ook nu al geen vrijblijvende zaak zijn’.
Samenwerking De minister heeft in zijn brief ook aangekondigd dat hij de aanbevelingen van de Gezondheidsraad binnen de context van het Nationaal Programma Kankerbestrijding (NPK), aan de orde zal stellen. Het NPK is een samenwerkingsovereenkomst ter verbetering van de bestrijding van kanker door meer en gerichte samenhang en samenwerking tussen en met alle bij de kankerbestrijding betrokken professionals, instellingen en andere organisaties. Inmiddels heeft de vaste kamercommissie de minister gevraagd verslag te doen van het overleg met beroepsgroepen over het advies Nacontrole in de oncologie. Op 21 augustus laat de minister het volgende weten: ‘Het advies is in juni geagendeerd ter bespreking in de stuurgroep van het NPK. Daarbij is afgesproken dat het advies vervolgens in twee NPK-werkgroepen wordt meegenomen, te weten de werkgroepen Kankerzorg en Psychosociale (na)zorg. In de betrokken werkgroepen participeren onder andere de vertegenwoordigers van de beroepsgroepen. Deze werkgroepen zullen de uitvoeringsstatus van het advies monitoren. Het advies van de Gezondheidsraad wordt op deze wijze zeer doelgericht opgepakt.’
Gezondheidszorg
GRAADMETER # 5, JAARGANG 23, SEPTEMBER/OKTOBER 2007
Lopende zaken
Mike Bos
33
Installatie Commissie Radiotherapie In 1993 bracht de Gezondheidsraad voor het laatst een advies inzake radiotherapie uit, waarin enkele relevante scenario’s voor de planning van de radiotherapeutische voorzieningen in Nederland voor de jaren 1995-2010 werden geschetst. Op basis van dit rapport werd uiteindelijk in 2000 door het Ministerie van VWS een nieuw Planningsbesluit Radiotherapie (krachtens de Wet bijzondere medische verrichtingen) opgesteld, en werd een landelijke capaciteitsuitbreiding voorbereid en in gang gezet, mede op aangeven van de Nederlandse Vereniging voor Radiotherapie en Oncologie (NVRO). Deze ‘inhaalslag radiotherapie’ voorzag, via een versnelde bouwprocedure, in een noodzakelijke uitbreiding tot 100 bestralingstoestellen in 2005 en 42 extra bestralingsbunkers in 2010. In de loop van 2007 zal deze inhaalslag zijn voltooid. De planning en realisering van radiotherapeutische voorzieningen is, zoals uit de ervaringen met deze inhaalslag valt te leren, een zaak van lange adem. Het is daarom nodig voor de komende periode na 2010 reeds nu een traject van planning en implementatie voor te bereiden. Nieuwe ontwikkelingen in de radiotherapie hebben ook invloed op de inzet en benutting van bestralings- en planningsapparatuur, en ook op het tijdsbeslag per patiënt van de radiotherapeut. Actuele demografische en epidemiologische trends geven verder aan dat het aantal nieuwe bestralingspatiënten en behandelingen sneller stijgt dan eerder werd verwacht. Afgezien van de vraag naar de stand van wetenschap inzake radiotherapie en de te verwachten behoefte aan bestralingsbehandeling en behandelcapaciteit, richt de adviesaanvraag van de minister van VWS zich vooral op de vraag of ‘er argumenten zijn tegen het beëindigen van de directe overheidsbemoeienis met de radiotherapie (of een deel daarvan)’. Deze vraag hangt direct samen met het voornemen van de minister om het aantal voorzieningen onder de Wet op bijzondere medische verrichtingen (vergunningsplicht ex art. 2) te beperken en de dynamiek van dit beleidsinstrument te vergroten. De radiotherapie is één van de
GRAADMETER # 5, JAARGANG 23, SEPTEMBER/OKTOBER 2007
Drs. M.A. Bos maakt deel uit van de wetenschappelijke staf van de Gezondheidsraad.
Gezondheidszorg
34
voorzieningen die kandidaat is voor uitstroom. De nieuwe commissie zal deze vraag beantwoorden in het licht van onder meer de kwaliteit, de toegankelijkheid en de doelmatigheid van de radiotherapeutische zorg in ons land. Op 18 september 2007 heeft de vice-voorzitter van de Gezondheidsraad, prof. dr. Marianne de Visser, de commissie Radiotherapie geïnstalleerd. Deze commissie zal zich onder haar leiding buigen over de vragen van de minister van VWS. Samenstelling commissie: prof. dr. M. de Visser, Gezondheidsraad, Den Haag, voorzitter drs. A.G. Koppejan-Rensenbrink, voorzitter Raad van Bestuur Integraal Kankercentrum Midden-Nederland, Utrecht prof. dr. J.A. Langendijk, hoogleraar radiotherapie, Universitair Medisch Centrum Groningen prof. dr. J.W.H. Leer, hoogleraar radiotherapie, Universitair Medisch Centrum Nijmegen (St. Radboud), vicevoorzitter prof. dr. F.E. van Leeuwen, hoogleraar epidemiologie, Nederlands Kanker Instituut/Antoni van Leeuwenhoek ziekenhuis, Amsterdam prof. dr. P.C. Levendag, hoogleraar radiotherapie, Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam
Gezondheidszorg
M.J.M. van der Ouderaa, manager afdeling Radiotherapie, Academisch Medisch Centrum, Amsterdam A. Slot, radiotherapeut, Directeur Radiotherapeutisch Instituut Friesland, Leeuwarden prof. dr. B.J. Slotman, hoogleraar radiotherapie, VU Medisch Centrum, Amsterdam dr. ir. P.H. Vos, klinisch fysicus, Afdeling Klinische Fysica & Instrumentatie, Dr. Bernard Verbeeten Instituut, Tilburg drs. J. Welleweerd, klinisch fysicus, Afdeling Radiotherapie, Universitair Medisch Centrum Utrecht J.A.M. van Doorn, beleidsmedewerker Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Den Haag, waarnemer dr. G.L. Engel, Adviesbureau ‘De Hemel’, Soest, adviseur drs. M.A. Bos, Gezondheidsraad, secretaris
GRAADMETER # 5, JAARGANG 23, SEPTEMBER/OKTOBER 2007
35
Milieu
GRAADMETER # 5, JAARGANG 23, SEPTEMBER/OKTOBER 2007
36
Nieuw advies
Pauline Slot
Schatten van gezondheidswinst door milieubeleid is mogelijk, maar onzekerheden blijven Een gezonde leefomgeving is belangrijk voor de volksgezondheid. In het milieubeleid is een gezondere bevolking dan ook een van de doelen. Maar welke maatregelen dragen daaraan bij? Dat is niet eenvoudig vast te stellen, want de effecten kunnen sterk variëren. Sommige maatregelen leveren direct resultaat (zoals minder astma-aanvallen), andere pas op termijn (zoals minder kanker). Vaak is er een combinatie van korte- en langetermijneffecten. Gelukkig kunnen alle vormen van gezondheidswinst toch uitgedrukt worden in een cijfer. Maar schatten hoeveel gezondheidswinst er met een maatregel te boeken valt is niet voldoende. Waar veel onzeker is, bijvoorbeeld omdat effecten pas ver in de toekomst worden verwacht of onderzoek nog te weinig houvast biedt, moet dat goed worden aangegeven. Zo wordt schijnzekerheid vermeden. Dit schrijft de Gezondheidsraad in een advies dat op 16 oktober 2007 werd aangeboden aan de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. In de gezondheidszorg is het al langer gebruikelijk om te berekenen welke gezondheidswinst te bereiken valt met medische voorzieningen, en dat uit te drukken in een maat die vergelijken van opties mogelijk maakt. Dat gebeurt dan met de QALY (quality adjusted life year). In het milieubeleid wordt ook steeds vaker geprobeerd te schatten hoe de gezondheid van de bevolking er door bepaalde maatregelen op vooruit zal gaan. Dat gebeurt dan met de DALY (disability adjusted life year). Terwijl in het medische domein genezen voorop staat, ligt de nadruk in het milieubeleid op voorkómen. Voor vergelijking van de effecten van verschillende milieumaatregelen is de aan de QALY verwante DALY een geschikte maat. Daarmee valt de hoeveelheid gezonde levensjaren te schatten die over de hele bevolking kan worden gewonnen. Vervolgens
Milieu
Dr. P. Slot is redacteur bij de Gezondheidsraad. De publicatie Maten voor milieugezondheidseffecten (2007/21) is te downloaden van www.gr.nl en in een papieren versie op te vragen bij het seretariaat van de Gezondheidsraad. Zie de rubriek 'Verschenen'.
GRAADMETER # 5, JAARGANG 23, SEPTEMBER/OKTOBER 2007
37
is het mogelijk de kosten te bepalen die daarvoor gemaakt moeten worden, en maatregelen ook op dat punt te vergelijken. Dat helpt bij het prioriteren. Een schatting in DALY's kan ook inzicht geven in de omvang van een gezondheidsprobleem door een milieuinvloed. Voor elke schatting van gezondheidswinst geldt dat de uitkomst deels het resultaat is van normatieve keuzes. Zo wordt aan directe gezondheidswinst een hogere waarde toegekend dan aan gezondheidswinst die pas over tien jaar wordt bereikt. Dat weerspiegelt de voorkeur die mensen in het algemeen hebben voor directe resultaten. Maar hoe zwaar moet die voorkeur wegen? Daar kan verschillend over gedacht worden. De keuze op dat punt heeft echter ook gevolgen voor het beleid. Als aan toekomstige effecten in de schatting een minder groot gewicht wordt toegekend, dan zullen preventieve maatregelen die pas op termijn gaan werken bijvoorbeeld als relatief ongunstig uit de bus komen - terwijl ze wel degelijk veel gezondheidswinst op kunnen leveren. Een ander voorbehoud is dat de gegevens waarop de schatting gebaseerd is niet altijd even hard zijn. Zo is een schadelijke milieu-invloed soms alleen aangetoond bij dieren. Dan kan onduidelijk zijn wat dat onderzoek zegt over het effect bij mensen. Wanneer de diergegevens toch worden gebruikt om te schatten hoeveel gezondheidswinst bij mensen te boeken valt met een milieumaatregel, dan is het belangrijk zo'n onzekerheid te vermelden. Alleen de uitkomst geven, in de vorm van een cijfer, is dus niet voldoende. Aanvullende informatie, over de onderliggende gegevens en de mate van zekerheid, is van groot belang. Als commissie fungeerde het geheel van de Werkgroep Maten voor milieugezondheidseffecten en de Beraadsgroep Gezondheid en Omgeving.
GRAADMETER # 5, JAARGANG 23, SEPTEMBER/OKTOBER 2007
Milieu
38
Samenstelling van de Werkgroep Maten voor milieugezondheidseffecten: prof. dr. F.A. de Wolff, emeritus hoogleraar klinische en forensische toxicologie, Amsterdam, voorzitter prof. dr. R. Bal, hoogleraar bestuur en beleid van de gezondheidszorg, Instituut Beleid & Management Gezondheidszorg, Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam dr. J.J. van Busschbach, psycholoog, Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam dr. G. van Donselaar, filosoof, Universiteit van Amsterdam dr. H.F.G. van Dijk, Gezondheidsraad, Den Haag, adviseur
dr. A.E.M. de Hollander, projectleider Volksgezondheid Toekomst Verkenningen, RIVM, Bilthoven prof. dr. B.A. van Hout, hoogleraar Medical Technology Assessment, Julius Centrum voor Gezondheidswetenschappen en Eerstelijnsgeneeskunde, Universitair Medisch Centrum, Utrecht dr. H.M.E. Miedema, psycholoog, TNO Bouw en Ondergrond, Delft dr. ir. P.W. van Vliet, Gezondheidsraad, Den Haag, secretaris
Samenstelling van de Beraadsgroep Gezondheid en Omgeving: prof. dr. J.A. Knottnerus, Gezondheidsraad, Den Haag, voorzitter prof. dr. A. Bast, hoogleraar humane toxicologie, Universiteit Maastricht dr. C.J.M. van den Bogaard, VROM-Inspectie, Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu, Den Haag, adviseur dr. J.S.M. Boleij, directeur College voor de Toelating van Bestrijdingsmiddelen, Wageningen (tot 1 januari 2007) dr. C.A. Bouwman, Gezondheidsraad, Den Haag, adviseur prof. dr. ir. B. Brunekreef, hoogleraar gezondheidsleer milieu en arbeid, Universiteit Utrecht prof. dr. M.H.W. Frings-Dresen, hoogleraar arbeidsgebonden aandoeningen, Academisch Medisch Centrum, Amsterdam dr. H.S. Hiemstra, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Den Haag, adviseur dr. A.E.M. de Hollander, projectleider Volksgezondheid Toekomst Verkenningen, RIVM, Bilthoven prof. dr. D. Kromhout, vice-voorzitter Gezondheidsraad, Den Haag dr. R.M. Meertens, psycholoog, Universiteit Maastricht dr. H.M.E. Miedema, psycholoog, TNO Bouw en Ondergrond, Delft
prof. dr. G.J. Mulder, emeritus hoogleraar toxicologie, Oegstgeest dr. W.R.F. Notten, TNO Bouw en Ondergrond, Delft, vicevoorzitter prof. dr. W.F. Passchier, bijzonder hoogleraar risico-analyse, Universiteit Maastricht prof. dr. W. Seinen, hoogleraar toxicologie, Universiteit Utrecht (tot 1 januari 2007) prof. dr. ir. T. Smid, hoogleraar arbeidsomstandigheden, Vrije Universiteit, Amsterdam (vanaf 1 april 2007) drs. J.A. Verspoor, Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu, Den Haag, adviseur prof. dr. M. de Visser, vice-voorzitter Gezondheidsraad, Den Haag dr. F. Woudenberg, psycholoog, GGD Amsterdam (vanaf 1 april 2007) ir. A. Wijbenga, algemeen secretaris Gezondheidsraad, Den Haag, adviseur dr. J.H. van Wijnen, arts, toxicoloog/epidemioloog, Amsterdam prof. dr. F.A. de Wolff, emeritus hoogleraar klinische en forensische toxicologie, Amsterdam dr. ir. P.W. van Vliet, Gezondheidsraad, Den Haag, secretaris
Bij het opstellen van de tekst zijn de volgende deskundigen geraadpleegd: dr. B.E. Baarsma, econoom, Stichting Economisch Onderzoek, Amsterdam dr. R. Brouwer, milieu-econoom, Instituut voor Milieuvraagstukken, Vrije Universiteit, Amsterdam
Milieu
prof. dr. W.N.J. Groot, hoogleraar gezondheidseconomie, Universiteit Maastricht prof. dr. M.W. Hofkes, hoogleraar economie en duurzame
GRAADMETER # 5, JAARGANG 23, SEPTEMBER/OKTOBER 2007
39
Arbeidsomstandigheden
GRAADMETER # 5, JAARGANG 23, SEPTEMBER/OKTOBER 2007
40
Nieuw advies
Ed Pennings
Advieswaarden voor blootstelling aan propyleenglycol en diethyleenglycol op de werkplek Propyleenglycol en diethyleenglycol zijn kleurloze vloeistoffen met diverse toepassingen in de industrie. Ze worden onder andere gebruikt bij de productie van polyesters, hydraulische vloeistoffen, koelvloeistoffen, antivriesmiddelen en inkt. Daarnaast wordt propyleenglycol gebruikt om kunstmatige rook van te maken. Dit gebeurt onder andere bij theatervoorstellingen, popconcerten en oefeningen van de brandweer. Om werknemers die dampen of druppeltjes van deze glycolen inademen te beschermen tegen mogelijk nadelige gezondheidseffecten, stelt de Gezondheidsraad gezondheidskundige advieswaarden op voor de beroepsmatige blootstelling aan deze stoffen.
Dr. E.J.M. Pennings maakt deel uit van de wetenschappelijke staf van de Gezondheidsraad. De publicaties ‘Propylene glycol (1,2-Propanediol)’ (nr 2007/ 02OSH) en ‘Diethylene glycol’ (nr 2007/03OSH) zijn te downloaden van www.gr.nl en in een papieren versie op te vragen bij het seretariaat van de Gezondheidsraad. Zie de rubriek 'Verschenen'.
Propyleenglycol Blootstelling aan een nevel van propyleenglycol geeft acute kortdurende klachten zoals prikkeling van de ogen, droge keel en hoesten. Op de huid is propyleenglycol niet of nauwelijks irriterend of sensibiliserend. Ook orale inname van propyleenglycol is nauwelijks toxisch. Onderzoek bij proefdieren wijst uit dat propyleenglycol niet kankerverwekkend is of schadelijk voor de vruchtbaarheid en de ontwikkeling van het nageslacht. Wel geeft langdurige inademing van een nevel van propyleenglycol bij ratten verdikking van het luchtwegepitheel, met toename van het aantal bekercellen en hun slijminhoud.
Diethyleenglycol Over de gevolgen van inademing van nevel van diethyleenglycol door mensen zijn geen gegevens beschikbaar. Op de huid is
Arbeidsomstandigheden GRAADMETER # 5, JAARGANG 23, SEPTEMBER/OKTOBER 2007
41
diethyleenglycol niet of nauwelijks irriterend of sensibiliserend. Het drinken van diethyleenglycol of van vloeistoffen waarin het is verwerkt, is wel schadelijk: de nieren, de lever en het zenuwstelsel worden er door aangetast. Onderzoek bij proefdieren wijst uit dat diethyleenglycol niet kankerverwekkend is of schadelijk voor de vruchtbaarheid en de ontwikkeling van het nageslacht. Langdurige toediening van diethyleenglycol met het voedsel veroorzaakte bij ratten nierkristallen, zwelling van de nieren en uiteindelijk versterf van de nierkanaaltjes.
Advieswaarden Om gezondheidsschade door blootstelling op de werkplek te voorkomen raadt de Gezondheidsraad aan om de beroepsmatige blootstelling aan propyleenglycol en diethyleenglycol te beperken tot respectievelijk 50 en 70 milligram per kubieke meter lucht, gemiddeld over een achturige werkdag en ongeacht de vorm waarin deze glycolen zich bevinden. Dat wil zeggen dat deze waarden gelden voor de som van de concentratie in dampvorm en als druppeltjes in de lucht. Daarnaast adviseert de raad dat gezondheidskundige advieswaarden voor inhaleerbare en respirabele stofdeeltjes ook moeten gelden voor druppeltjes van propyleenglycol en diethyleenglycol in de lucht. De raad beveelt bovendien een huidnotatie aan voor diethyleenglycol omdat het door de huid dringt en vervolgens schade kan aanrichten aan organen. Het advies is uitgebracht in het Engels en heeft een Nederlandse samenvatting. Het is opgesteld door de Commissie Gezondheid en Beroepsmatige Blootstelling aan Stoffen (GBBS) van de Gezondheidsraad, bestaande uit:
GRAADMETER # 5, JAARGANG 23, SEPTEMBER/OKTOBER 2007
Arbeidsomstandigheden
42
prof. dr. G.J. Mulder, toxicoloog, Universiteit Leiden, Leiden, voorzitter dr. R.B. Beems, toxicologisch patholoog, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven dr. P.J. Boogaard, toxicoloog, Shell International BV, Den Haag mr. J.J.A.M. Brokamp, Sociaal-Economische Raad, Den Haag, adviseur prof. dr. ir. D.J.J. Heederik, epidemioloog, Institute for Risk Assessment Sciences, Utrecht prof. dr. L.A.L.M. Kiemeney, epidemioloog, Universitair Medisch Centrum St Radboud, Nijmegen prof. dr. H. van Loveren, immunoloog, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven dr. T.M. Pal, bedrijfsarts, Nederlands Centrum voor Beroepsziekten, Amsterdam prof. dr. A.H. Piersma, reproductietoxicoloog, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven
Arbeidsomstandigheden
prof. dr. H.P.J. te Riele, moleculair bioloog, Nederlands Kanker Instituut - Antonie van Leeuwenhoek, Amsterdam prof. dr. ir. I.M.C.M. Rietjens, toxicoloog, Wageningen Universiteit en Researchcentrum, Wageningen dr. H. Roelfzema, Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Den Haag, adviseur prof. dr. ir. T. Smid, arbeidshygiënist – epidemioloog, KLM Health Services, Schiphol en VU medisch centrum, Amsterdam dr. G.M.H. Swaen, epidemioloog, Dow Benelux N.V., Terneuzen dr. R.A. Woutersen, toxicologisch patholoog, TNO Kwaliteit van Leven, Zeist drs. P.B. Wulp, bedrijfsarts, Arbeidsinspectie, Groningen dr. E.J.M. Pennings, Gezondheidsraad, Den Haag, secretaris
GRAADMETER # 5, JAARGANG 23, SEPTEMBER/OKTOBER 2007
Lopende zaken
Aafje van der Burght
43
Gezondheidsraad is gevraagd te signaleren op het terrein van arbeidsomstandigheden In een brief van 10 juli 2007 heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) de Gezondheidsraad gevraagd over grenswaarden voor arbeidsomstandighedenrisico’s te signaleren. Aanleiding van de adviesaanvraag is een motie van de Tweede Kamer tijdens de behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet. In deze motie werd de regering verzocht een werkprogramma op te stellen om te komen tot gezondheidskundige en veiligheidskundige grenswaarden die de grens markeren tussen gezond en ongezond, tussen veilig en onveilig. Grenswaarden zijn concrete doelvoorschriften1 die als richtsnoer kunnen dienen voor de op te stellen arbocatalogi. De voormalige staatssecretaris van SZW heeft de Kamer laten weten dat bij een onafhankelijk instituut een commissie zal worden ingesteld. De minister van SZW heeft de Gezondheidsraad in de genoemde brief gevraagd een commissie in te stellen die het wetenschappelijke terrein van de arbeidsomstandigheden kan overzien en die zich zal richten op het periodiek signaleren van nieuwe wetenschappelijke inzichten betreffende concrete gezondheidskundige en/of veiligheidskundige grenswaarden. Het gaat daarbij zowel om actuele nieuwe inzichten, als om nieuwe inzichten die op termijn te verwachten zijn. Het zwaartepunt zal in eerste instantie liggen op de periodieke signalering van nieuwe inzichten over arbeidsomstandighedenrisico’s die in de Arbowet- en regelgeving zijn opgenomen. Mogelijk kunnen hier in een later stadium nieuwe risico’s aan worden toegevoegd. Op 14 september 2007 heeft de voorzitter van de Gezondheidsraad de minister geantwoord dat adviseren over de stand van wetenschap met betrekking tot arbeidsomstandighedenrisico’s bij uitstek een onderwerp is op het terrein van de Gezondheidsraad. Tevens is een ‘Plan van aanpak’ voor de jaren 2007 en 2008 aan de minister toegestuurd.
GRAADMETER # 5, JAARGANG 23, SEPTEMBER/OKTOBER 2007
Dr. A.S.A.M. van der Burght maakt deel uit van de wetenschappelijke staf van de Gezondheidsraad.
1 Doelvoorschriften zijn bepalingen in de wetgeving die de werkgever verplichten tot het realiseren van een beschermingsniveau voor zijn werknemers. Deze doelvoorschriften zijn algemeen of meer gericht op specifieke arbeidsrisico’s. Er bestaan concrete en globale doelvoorschriften. Een doelvoorschrift is concreet als deze een eenduidige veiligheids- of gezondheidskundige grenswaarde betreft (Memorie van toelichting op de Arbowet).
Arbeidsomstandigheden
44
Lopende zaken
Aafje van der Burght
Openbaar conceptrapport over oplosmiddelen De Gezondheidsraad heeft een conceptrapport openbaar gemaakt, waarin de Commissie Oplosmiddelen en Reproductie analyseert of beroepsmatige blootstelling aan oplosmiddelen risico’s inhoudt voor de vruchtbaarheid, de zwangerschap of de ontwikkeling van het ongeboren kind. Het conceptrapport is voor commentaar aangeboden aan de Subcommissie Grenswaarden Stoffen op de Werkplek van de Sociaal Economische Raad en aan deskundigen uit werkgevers- en werknemersorganisaties. Ook andere belangstellenden kunnen commentaar leveren. De commentaartermijn loopt tot 1 januari 2008. De Commissie betrekt het ontvangen commentaar bij het vaststellen van het definitieve advies. Het definitieve advies zal worden aangeboden aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Arbeidsomstandigheden
Dr. A.S.A.M. van der Burght maakt deel uit van de wetenschappelijke staf van de Gezondheidsraad. Het conceptrapport, geschreven in het Engels en getiteld Occupational exposure to organic solvents: Effects on human reproduction, is te downloaden van www.gr.nl.
GRAADMETER # 5, JAARGANG 23, SEPTEMBER/OKTOBER 2007
45
Verschenen
De hieronder vermelde publicaties zijn te downloaden van de website (www.gr.nl ) of – zolang de voorraad strekt – te bestellen bij het secretariaat van de Gezondheidsraad, Postbus 16052, 2500 BB Den Haag, tel: 070 3406728, fax: 070 3407523, e-mail:
[email protected] Algemeen 2007 Jaarverslag 2006 Gezondheidsraad / RGO. A07/02. Werkprogramma 2008 Gezondheidsraad. A07/05.
2006 Gezondheidsraadlezing 2006 - De keuze voorbij: organisme en omgeving Jaarverslag 2005 Gezondheidsraad / RGO. A06/02. Adviseren met gezag in de 21e eeuw; zelfevaluatie 2001-2004. A06/01.
Gezondheidszorg 2007
Testen van bloeddonors op variant Creutzfeldt-Jakob? Signalering Ethiek en Gezondheid, 2006/2. Publicatienummer Gezondheidsraad: 2006/19. Gevolgen van rampen voor de gezondheid op middellange en lange termijn. 2006/18. MRSA-beleid in Nederland. 2006/17. Plan de campagne; Bevordering van gezond gedrag door massamediale voorlichting. 2006/16. Wet bevolkingsonderzoek: aanzet tot een landelijk programma voor prenatale screening. 2006/03WBO. Wet bevolkingsonderzoek: screening op darmkanker met sigmoïdoscopie of FOBT. 2006/02WBO. Bijwerkingen vaccinaties Rijksvaccinatieprogramma 20022003. 2006/14. Jaarbericht bevolkingsonderzoek 2006. 2006/10. Het belang van weefselovereenkomst bij niertransplantatie. 2006/08. Preventie en behandeling van de antisociale persoonlijkheidsstoornis. 2006/07. Betekenis van nanotechnologieën voor de gezondheid. 2006/06. Briefadvies Percutane Coronaire Interventies; Tussentijdse rapportage. 2006/05. Hersendoodprotocol. 2006/04. Wet bevolkingsonderzoek: thuistest voor niet-deelneemsters aan de screening op baarmoederhalskanker. 2006/01WBO. Behandelbaarheid: Het begrip ‘(niet-)behandelbaar’in de Wet op het bevolkingsonderzoek (WBO) en de Wet op de medische keuringen (WMK). 2006/02. Preïmplantatie genetische diagnostiek en screening. 2006/01.
Briefadvies Griepvaccinaties bij ouderen van groot belang. 2007/22. Briefadvies Multimorbiditeit bij ouderen. 2007/20. Preconceptiezorg: voor een goed begin. 2007/19. Wet bevolkingsonderzoek: prostaatkanker ERSPCRotterdam (3). 2007/03WBO. Overwegingen bij het beëindigen van het leven van pasgeborenen. 2007/13. Ruilen met de wachtlijst: een aanvulling op het programma voor nierdonatie-bij-leven? 2007/11. Nacontrole in de oncologie. 2007/10. Griepvaccinatie: herziening van de indicatiestelling. 2007/09. BMR-vaccinatie en autisme: geen aanwijzinen voor een verband. 2007/04. Wet bevolkingsonderzoek: de reikwijdte (7). 2007/02WBO. Gezondheidsonderzoek De toekomst van het Rijksvaccinatieprogramma: naar een programma voor alle leeftijden. 2007/02. 2007 Bijzondere interventies aan het hart. 2007/01. Participatie van patiënten in gezondheidsonderzoek. Wet bevolkingsonderzoek: moleculaire tests voor (RGO) 56. Translationeel onderzoek in Nederland – Van kennis naar screening op blaaskanker. 2007/01WBO. kliniek. (RGO) 55.
2006 Wet bevolkingsonderzoek:screening op darmkanker met sigmoïdoscopie of FOBT (2). 2006/04WBO.
2006 Onderzoek medische zorg voor Ouderen. (RGO) 54. Onderzoeksagenda Medische Biotechnologie. (RGO) 53.
GRAADMETER # 5, JAARGANG 23, SEPTEMBER/OKTOBER 2007
46
Voeding 2007 Briefadvies Toetsing van het KCO-rapport ‘Overgewicht en obesitas’. 2007/08. Voedselallergie. 2007/07.
2006 Richtlijnen goede voeding 2006. 2006/21. Voeding van zuigelingen en peuters. 2006/20. Richtlijn voor de vezelconsumptie. 2006/03.
gen. A07/04. Kanttekeningen over mogelijke beperkingen bij MRI bij invoering van een EU richtlijn. 2007/17. Verzekeringsgeneeskundige mediprudentie. 2007/14. Verzekeringsgeneeskundige protocollen: Chronischevermoeidheidssyndroom, Lumbosacraal radiculairsyndroom. 2007/12. Verzekeringsgeneeskundige protocollen: Angststoornissen, Beroerte, Borstkanker. 2007/05. Bitumen (vapour and aerosol). 2007/01OSH.
2006 Milieu 2007 Maten voor milieugezondheidseffecten. 2007/21. De waarde van interventiewaarden. 2007/16. Astma, allergie en omgevingsfactoren. 2007/15. Elektromagnetische velden: Jaarbericht 2006. 2007/06. Risico’s van blootstelling aan ioniserende straling. 2007/03.
2006 Stille gebieden en gezondheid. 2006/12. Voorstellen voor onderzoek naar effecten van elektromagnestische velden (0 Hz - 300 GHz) op de gezondheid. 2006/11. Briefadvies Asbest. 2006/09.
Arbeidsomstandigheden 2007 Propylene glycol (1,2-Propanediol). 2007/02OSH. Diethylene glycol. 2007/03OSH. Medisch handelen bij ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid - Verslag van het symposium Beoordelen, behandelen, begeleiden. A07/07. Verzekeringsgeneeskundige mediprudentie: vier verkennin-
Verzekeringsgeneeskundige protocollen: Algemene inleiding, Overspanning, Depressieve stoornis. 2006/22. Nachtwerk en borstkanker: een oorzakelijk verband? 2006/15. Tetrachloroethane; Health-based recommended occupational exposure limit. 2006/09OSH. Calcium oxide. Health-based recommended occupatioanl exposure. 2006/08OSH. Hydrogen sulphide. Health-based recommended occupatioanl exposure. 2006/07OSH. Ethanol (ethyl alcohol). Evaluation of the health effects from occupational exposure. 2006/06OSH. Acrylamide. Health-based calculated occupational cancer risk values. 2006/05OSH. Methanol; Evaluation of the effects on reproduction, recommendation for classification. 2006/04OSH. Trichloroacetic acid; Evaluation of the effects on reproduction, recommendation for classification. 2006/ 03OSH. Formic acid; Evaluation of the effects on reproduction, recommendation for classification. 2006/02OSH. BaP and PAH from coal-derived sources; Health-based calculated occupational cancer risk values of benzo[a]pyrene and unsubstituted non-heterocyclic polycyclic aromatic hydrocarbons from coal-derived sources. 2006/01OSH.
GRAADMETER # 5, JAARGANG 23, SEPTEMBER/OKTOBER 2007
47
GRAADMETER # 5 JAARGANG 23 SEPTEMBER/OKTOBER 2007
Redactie D. Kromhout (hoofdredacteur), M.M.H.E. van den Berg, A.S.A.M. van der Burght, K. Groeneveld, R. van der Sande, M. de Waal (eindredacteur) Secretariaat/opmaak M. Javanmardi, J. van Kan Basisvormgeving Noortje Hoppe, Rotterdam Overname van artikelen is, met duidelijke bronvermelding, toegestaan. Adres redactie en abonnementen Gezondheidsraad Postbus 16052, 2500 BB Den Haag Telefoon - 070 340 75 20 Fax - 070 340 75 23 E-mail -
[email protected] Internet - www.gr.nl www.gezondheidsraad.nl www.healthcouncil.nl ISSN 0169-5211
GRAADMETER # 5, JAARGANG 23, SEPTEMBER/OKTOBER 2007