Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2000–2001
24 170
Gehandicaptenbeleid
27 401
Zorgnota 2001
Nr. 67
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG Vastgesteld 18 juni 2001
1
Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), SwildensRozendaal (PvdA), ondervoorzitter, Middel (PvdA), Van Lente (VVD), voorzitter, Dankers (CDA), Oudkerk (PvdA), Rijpstra (VVD), Bakker (D66), Rouvoet (ChristenUnie), Van Vliet (D66), Van Blerck-Woerdman (VVD), Passtoors (VVD), Gortzak (PvdA), Hermann (GroenLinks), Buijs (CDA), Atsma (CDA), Arib (PvdA), Spoelman (PvdA), Kant (SP), E. Meijer (VVD), Van der Hoek (PvdA), Blok (VVD) en Mosterd (CDA). Plv. leden: Lambrechts (D66), Rehwinkel (PvdA), Apostolou (PvdA), Örgü (VVD), Verburg (CDA), Noorman-den Uyl (PvdA), Weekers (VVD), Ravestein (D66), Slob (ChristenUnie), Van ’t Riet (D66), Terpstra (VVD), Udo (VVD), Belinfante (PvdA), Harrewijn (GroenLinks), Ross-van Dorp (CDA), Th. A. M. Meijer (CDA), Duijkers (PvdA), Smits (PvdA), Marijnissen (SP), O. P. G. Vos (VVD), Hamer (PvdA), Cherribi (VVD), Eurlings (CDA), Van Gent (GroenLinks) en Visser-van Doorn (CDA).
KST53856 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2001
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1 heeft op 23 mei 2001 overleg gevoerd met minister Borst-Eilers en staatssecretaris Vliegenthart van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over gehandicaptenbeleid. Hierbij waren aan de orde: I. – de brief van de staatssecretaris van VWS d.d. 2 december 2000 over gespecialiseerde zorgvragers (VWS-00-1855); – de brief van de staatssecretaris van VWS d.d. 18 januari 2001 over extra geleverde zorg in 2000 met betrekking tot wachtlijsten in de gehandicaptenzorg (24 170, nr. 62); – de brief van de staatssecretaris van VWS d.d. 22 januari 2001 over de voortgang bekostigingssystematiek in de gehandicaptensector (27 401/24 170, nr. 46); – de brief van de staatssecretaris van VWS d.d. 31 januari 2001 over expertise onderwijs aan dove kinderen (VWS-01-111/OCW01-160); – de brief van de staatssecretaris van VWS d.d. 6 februari 2001 over toegankelijkheid van internet voor gehandicapten: Drempels Weg! (VWS-01-161) en de brief van de staatssecretaris van VWS d.d. 11 mei 2001 ter beantwoording van vragen terzake (VWS-01-643); – de brief van de staatssecretaris van VWS d.d. 20 februari 2001 over tolkenbemiddeling voor doofblinden (VWS-01-217); – de brief van de staatssecretaris van VWS d.d. 6 maart 2001 over uitstel informatie financiering experimentele kliniek voor kinderen met het Downsyndroom, in relatie tot het oprichten van vijf regionale expertisecentra (VWS-01-292); – de brief van de staatssecretaris van VWS d.d. 20 maart 2001 over herstructurering zorg voor auditief en/of communicatief gehandicapten (VWS-01-389); – de brief van de staatssecretaris van VWS d.d. 3 april 2001 ter beantwoording van vragen gesteld tijdens het algemeen overleg gehandicaptenbeleid van 13 december 2000 (VWS-01-432);
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 24 170 en 27 401, nr. 67
1
– –
de brief van de staatssecretaris van VWS d.d. 9 mei 2001 over kwaliteit in de gehandicaptenzorg (24 170/27 401, nr. 65); de brief van de staatssecretaris van VWS d.d. 9 mei 2001 over de aanpak van wachtlijsten in de gehandicaptenzorg; extra geleverde zorg en stand wachtlijsten (24 170, nr. 64);
II. – de brief van de minister van VWS d.d. 7 februari 2001 over het advies «Diagnostiek en behandeling van ADHD» van de Gezondheidsraad (27 400-XVI, nr. 69) en de brief van de minister van VWS d.d. 14 mei 2001 ter beantwoording van commissievragen terzake; – de brief van de minister van VWS d.d. 23 februari 2001 ten geleide van het onderzoeksrapport «Behoefteraming MFC – Multifunctionele Centra voor licht verstandelijk gehandicapte kinderen en jeugdigen met psychiatrische problematiek» (VWS-01-244); – de brief van de minister van VWS d.d. 10 mei 2001 over projecten raakvlak licht verstandelijk gehandicaptenzorg/ jeugd-ggz (VWS-01-664). Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit. I. – de brief van de staatssecretaris van VWS d.d. 2 december 2000 over gespecialiseerde zorgvragers (VWS-00-1855); – de brief van de staatssecretaris van VWS d.d. 18 januari 2001 over extra geleverde zorg in 2000 met betrekking tot wachtlijsten in de gehandicaptenzorg (24 170, nr. 62); – de brief van de staatssecretaris van VWS d.d. 22 januari 2001 over de voortgang bekostigingssystematiek in de gehandicaptensector (27 401/24 170, nr. 46); – de brief van de staatssecretaris van VWS d.d. 31 januari 2001 over expertise onderwijs aan dove kinderen (VWS-01-111/ OCW-01-160); – de brief van de staatssecretaris van VWS d.d. 6 februari 2001 over toegankelijkheid van internet voor gehandicapten: Drempels Weg! (VWS-01-161) en de brief van de staatssecretaris van VWS d.d. 11 mei 2001 ter beantwoording van vragen terzake (VWS-01-643); – de brief van de staatssecretaris van VWS d.d. 20 februari 2001 over tolkenbemiddeling voor doofblinden (VWS-01-217); – de brief van de staatssecretaris van VWS d.d. 6 maart 2001 over uitstel informatie financiering experimentele kliniek voor kinderen met het Downsyndroom, in relatie tot het oprichten van vijf regionale expertisecentra (VWS-01-292); – de brief van de staatssecretaris van VWS d.d. 20 maart 2001 over herstructurering zorg voor auditief en/of communicatief gehandicapten (VWS-01-389); – de brief van de staatssecretaris van VWS d.d. 3 april 2001 ter beantwoording van vragen gesteld tijdens het algemeen overleg gehandicaptenbeleid van 13 december 2000 (VWS-01-432); – de brief van de staatssecretaris van VWS d.d. 9 mei 2001 over kwaliteit in de gehandicaptenzorg (24 170/27 401, nr. 65); – de brief van de staatssecretaris van VWS d.d. 9 mei 2001 over de aanpak van wachtlijsten in de gehandicaptenzorg; extra geleverde zorg en stand wachtlijsten (24 170, nr. 64).
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 24 170 en 27 401, nr. 67
2
Vragen en opmerkingen uit de commissie Mevrouw Smits (PvdA) onderschrijft de algemene richting van het beleid, waarvan thans resultaten zichtbaar beginnen te worden. Met name complimenteert zij de staatssecretaris met het resultaat van de aanpak van wachtlijsten. Door precies de zorgvraag te inventariseren en, daarvan uitgaande, vooral ambulante zorg te verlenen, wordt het mogelijk, veel sneller dan tot nu toe te handelen. In toenemende mate lukt het om ook ernstig gehandicapten op die manier te helpen. Veel zorg wordt gekoppeld aan persoonsgebonden budgetten (PGB’s), maar kunnen die, gezien de situatie op de arbeidsmarkt, ook echt in zorg worden omgezet? Hoe vaak wordt de hardheidsclausule toegepast en wat is de rol van zorgverzekeraars daarbij? Welke rechten hebben gehandicapten bij weigering van de hardheidsclausule? Duidelijkheid hierover is van belang in verband met de discussie over het systeem van zorgzwaartefinanciering en toepassing van de hardheidsclausule bij mensen met een persoonsvolgend budget (PVB). Dat het wegwerken van de wachtlijsten leidt tot het opkomen van nieuwe zorgvragen, is positief en meteen ook een aansporing om door te gaan met investeren in beleid om zo goed mogelijk aan de vraag te voldoen. Verwijzend naar incidenten uit het verleden, waarbij soms zelfs de inspectie moest worden ingeschakeld, alsmede naar een inspectierapport dat op sommige punten alarmerende signalen bevat, bepleit mevrouw Smits blijvende aandacht voor de bevordering van de kwaliteit in de gehandicaptenzorg. Zij steunt de voorgenomen opzet van regionale (en wellicht ook landelijke) expertisecentra, die zullen gaan werken met de kennis die consulententeams inmiddels hebben vergaard. Dat deze aanpak wellicht wat meer tijd kost, neemt zij voor lief, omdat ze degelijk en zorgvuldig is en niet gericht is op snelle effecten die op de lange duur niet beklijven. Het beleid is er ook op gericht om kwaliteit te bevorderen door individuele cliënten maximale zeggenschap te bieden over de besteding van het budget en het formuleren van de zorgvraag. Daarbij moet bijzondere aandacht worden besteed aan de rol van de sociaalpedagogische diensten (SPD’en). Er zou een knip moeten worden aangebracht tussen zorgverlening en individuele ondersteuning. Kwaliteitsbeleid krijgt ook een impuls door de versterking van cliëntenorganisaties en het stimuleren van door cliënten zelf uit te voeren kwaliteitstoetsprojecten. Een objectieve wettelijke norm ontbreekt daarbij echter nog. Die is nodig als instrument voor de inspectie, zeker bij incidenten waarin geen interne kwaliteitstoets voorhanden is of belangenbehartigers zelf niet actief zijn. Ervaring opgedaan in de VS leert hoe belangrijk het is als normen wettelijk worden vastgelegd. In dat licht is zij zeer benieuwd naar de inhoud van het wetsvoorstel Gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte en de termijn waarop dat kan worden behandeld. In de Wet op de jeugdhulpverlening is als norm geformuleerd dat hulp zoveel mogelijk moet worden geboden in de normale leefomgeving. Iets dergelijks zou ook moeten gelden als norm in de gehandicaptenzorg. Uit de stukken maakt mevrouw Smits op dat instellingen waar ernstig gehandicapten verblijven, door de introductie van zorgzwaartefinanciering per 1 januari 2002 meer te besteden krijgen. Hoeveel geld is hiervoor nodig? Gezien de slechte financiële situatie waarin instellingen thans verkeren, gaat zij ervan uit dat deze operatie niet budgettair neutraal kan worden uitgevoerd. Snelle invoering van het systeem is geboden, al zal fasering onontkoombaar zijn. Wil de staatssecretaris de Kamer van de voortgang op de hoogte houden? Onduidelijk vindt mevrouw Smits het verschil in de financiering van PGB’s en PVB’s. Voor gehandicapten mag het toch niet uitmaken welk budget zij krijgen of bij wie zij zorg willen inkopen? Vanwaar dit verschil in financiering, met name waar het gaat om de indexering van prijsstijgingen?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 24 170 en 27 401, nr. 67
3
Uitgaande van handhaving van kwaliteitsvereisten lijkt het haar op langere termijn onontkoombaar dat instellingen die zonder AWBZerkenning zorg leveren op basis van een budget, als zorgaanbieder mogen blijven optreden. De heer Passtoors (VVD) neemt met waardering kennis van de ombouw van consulententeams in een vijftal regionale expertisecentra en de uitbreiding van het aandachtsveld waarop zij actief zijn. Blijft de ambulante functie van de consulententeams behouden? Wat vinden betrokkenen van het voornemen om geen experimentele polikliniek te vormen voor kinderen met het syndroom van Down, maar dit onder te brengen bij de expertisecentra? De realisering van een landelijk expertisecentrum voor doofblinden juicht hij toe. Het aan dit beleid ten grondslag liggende actieplan zal met verve moeten worden uitgevoerd. Een evaluatie over twee jaar stelt hij in dat verband op prijs. Ook de heer Passtoors is verheugd over het succes van het wachtlijstbeleid. Ondanks het feit dat zeer veel extra zorg is verstrekt, zijn de wachtlijsten niet wezenlijk gedaald als gevolg van het manifest worden van tot nu toe verborgen gebleven vraag en de autonome toename van de zorgvraag. De toename van de zorgvraag is niet gekwantificeerd, maar prognoses wijzen wel in die richting. Hoe wordt dit getackeld? Hij pleit voor administratieve vereenvoudiging van PGB’s door uit te gaan van een hoger forfait, minder papierrompslomp en controle achteraf voor kleinere PGB’s. Kan de staatssecretaris kwantificeren hoeveel extra zorg sinds 1 september 2000 is verleend aan mensen met een zintuiglijke of een lichamelijke handicap? Welke wachtlijsten waren er op 1 april jl. voor deze groepen? Hoe staat het met de integratie van deze wachtlijsten in het zorgregistratiesysteem? In het derde Brancherapport gehandicaptenzorg komen de diverse beleidsvelden aan bod, maar onduidelijk blijft hoe de staatssecretaris inhoud geeft aan haar coördinatiefunctie in het interdepartementaal overleg. Wat doet zij om de interdepartementale stuurgroep gehandicaptenbeleid (ISG) beter te laten functioneren? Van groot belang acht de heer Passtoors de introductie van het systeem van financiering naar zorgzwaarte en de splitsing tussen wonen en zorg, alsmede de inzet op ambulante zorg. Dit alles vereist een goede overgangsregeling en ook het inbrengen van enig «smeergeld» om alles goed te laten verlopen. De instelling van een taskforce lijkt hem zinvol. Budgettaire neutraliteit is op termijn haalbaar, tenzij evident meer geld nodig blijkt te zijn. De heer Passtoors pleit voor extra capaciteit in de opleiding van tolken voor doofblinden. Binnen de BOPZ zouden dove potentiële patiënten gebruik moeten kunnen maken van tolken. Het aanbod voor auditief gehandicapten is thans redelijk gespreid. Hoe staat het echter met het al vijf jaar geleden ingediende verzoek van de Koninklijke Ammanstichting? Tot zijn spijt constateert de heer Passtoors dat de, overigens interessante, beleidsnotitie Kwaliteit in de gehandicaptenzorg niet het gevraagde meerjarenplan voor kwaliteitsverbetering bevat en bovendien alleen ingaat op zorg. Uit de notitie maakt hij op dat gehandicapten er recht op hebben om zelfstandig en onafhankelijk te kunnen deelnemen aan de maatschappij en dat zij zelfstandig en onafhankelijk in de maatschappij moeten kunnen leven en eraan moeten kunnen bijdragen. Dat betekent dat moet worden uitgegaan van zelfstandigheid met zorg, in plaats van zorg met een beetje zelfstandigheid. In het denken moet niet alleen worden uitgegaan van het recht op zorg, maar van het recht op een zelfstandige, onafhankelijke deelname aan de maatschappij. Dit vereist dat de maatschappij op termijn toegankelijk moet zijn in de meest letterlijke betekenis van het woord. Dit uitgangspunt van toegankelijkheid zou een plek moeten krijgen in het wetsvoorstel Gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte. In dit verband signaleert hij met zorg dat gehandicapten totaal
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 24 170 en 27 401, nr. 67
4
geen aandacht krijgen in het voor de komende twintig jaar geldende Nationaal verkeers- en vervoersplan (NVVP) «Van A tot Beter». Wil de staatssecretaris zich inzetten om dit gemis alsnog ongedaan te maken? De heer Mosterd (CDA) complimenteert de staatssecretaris met de afname van wachtlijsten, maar is wel benieuwd of alle PGB’s ook daadwerkelijk zijn omgezet in zorg die voldoet aan de vraag. Ook pleit hij voor het brengen van meer samenhang in het gehandicaptenbeleid en het loslaten van de top-downbenadering daarin. Bij de budgettering moet niet langer worden uitgegaan van wat beschikbaar is, maar van wat nodig is om voldoende zorgkwaliteit te leveren. Met ongeduld wacht ook hij op de behandeling van het wetsvoorstel Gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte en het fysiek toegankelijk maken van de maatschappij. Met zorg constateert de heer Mosterd dat PGB’s vaak te laag worden vastgesteld en dat de financiële situatie van instellingen te wensen overlaat. Is het waar dat vertraging is te verwachten terzake van de flexibilisering? Wil men de kwaliteit van de zorg op peil brengen, dan is het een illusie om uit te gaan van budgettaire neutraliteit. In dat verband kondigt hij aan dat zijn fractie bij de behandeling van de voorjaarsnota zal voorstellen om alle AWBZ-instellingen een eenmalige, regelvrije financiële injectie van f 10 000 per bed te geven. Besteding ervan zou achteraf verantwoord moeten kunnen worden. Niet tevreden is de heer Mosterd over de uitwerking van de motieDankers (27 401, nr. 10) terzake van mensen die gespecialiseerde zorg vragen. In de motie werd gevraagd de kwaliteit van deze gespecialiseerde zorg binnen drie jaar op peil te brengen. De staatssecretaris wil nu top-down een vijftal regionale expertisecentra instellen, maar zo wordt alleen een nieuwe toegangspoort gecreëerd, die weer tot nieuwe wachtlijsten leidt. Op zich is het goed als er expertisecentra komen, maar die moeten dan wel bottom-up worden opgezet. Ook de beleidsnotitie Kwaliteit in de gehandicaptenzorg acht hij geen goede uitwerking van de motieDankers. De notitie is een aardige opsomming van zaken, maar de invulling van concrete zaken blijft nog onduidelijk. Hoe wordt toegewerkt naar een maximale groepsgrootte van zes personen? Wanneer moet dit doel bereikt zijn? Wil de staatssecretaris een en ander planmatig nader uitwerken in een concrete actielijst, met streefdata en benodigde financiën? Kan zij een toelichting geven op het voorstel inzake een heroriëntatie op de SPD-functies? Ook de heer Mosterd acht budgettair-neutrale invoering van de nieuwe bekostigingssystematiek schier uitgesloten, gezien alle randvoorwaarden waaraan moet worden voldaan en het feit dat instellingen met het huidige budget al nauwelijks rond kunnen komen. Wat is er waar van geruchten als zou de invoering van de nieuwe systematiek worden vertraagd? Wordt het niet tijd om de inkoopkorting terug te draaien? Immers, het Sociaal en cultureel planbureau (SCP) heeft gerapporteerd dat instellingen in de gehandicaptenzorg zeer efficiënt werken. Mevrouw Lambrechts (D66) steunt eveneens de richting van het beleid, maar mist een duidelijke, samenhangende visie op het geheel van het gehandicaptenbeleid en de inbreng van andere departementen daarbij. Ook bepleit zij om het uitgangspunt van gelijke kansen voor mensen met een handicap en recht op volwaardige deelname aan de maatschappij neer te leggen in het wetsvoorstel Gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte en dit zo snel aan de Kamer voor te leggen zodat het nog deze regeerperiode kan worden afgehandeld. Hoever is de voorbereiding ervan? Het beleid zoals uiteengezet in de notitie Gespecialiseerde zorgvragers juicht mevrouw Lambrechts toe. Echter, met de huidige budgetten zal niet kunnen worden voldaan aan het uitgangspunt dat zorg moet worden
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 24 170 en 27 401, nr. 67
5
verleend naar behoefte en aan het streven naar bekostiging naar zorgzwaarte. Dat kan niet budgettair neutraal worden gefinancierd, maar impliceert eerder een openeindefinanciering. Staat de rigide begrenzing op basis van het huidige volume de ambitie om te bekostigen naar zorgzwaarte niet in de weg? Welke invloed heeft dit op de pilots? Uit de stukken maakt zij op dat het niet de bedoeling is dat alle vragers om bijzondere zorg een beroep doen op de expertisecentra. Waarom eigenlijk niet? Ambulante begeleiding zal altijd overal mogelijk zijn, maar ten minste moeten deze centra beschikbare kennis bundelen en altijd breed toegankelijk zijn voor iedereen die daar vragen over heeft. Ook mevrouw Lambrechts signaleert dat met de beleidsnotitie Kwaliteit in de gehandicaptenzorg niet is voldaan aan de vraag in de motie-Dankers om een meerjarenplan voor kwaliteitsverbetering. Zo is in regelgeving weliswaar vastgelegd dat zes personen de norm is voor groepsgrootte, maar wordt in de notitie geen duidelijk perspectief geboden op de wijze waarop dit de facto in de praktijk wordt verwezenlijkt. Wil de staatssecretaris zo’n stappenplan aan de Kamer voorleggen? Naar aanleiding van het derde Brancherapport gehandicaptenzorg vraagt mevrouw Lambrechts aandacht voor signalen dat de behoefte aan kleinschalig wonen en daarop gerichte inzet van PGB’s groter is dan het aanbod. Dat is jammer, want zo kan goed invulling worden gegeven aan community care en deelname aan de samenleving. Welke belemmeringen zijn er? Ook maakt het brancherapport duidelijk dat alternatieve vragen, behoeften en aanbod erg moeilijk zijn op te nemen in de klassieke vormen van registratie. Wil men in de toekomst ook nog een goed beeld hebben van werkelijke behoeften en aanbod van voorzieningen, dan zal het registratiesysteem moeten worden aangepast. Hoe is dit te verwezenlijken? Ten slotte vraagt mevrouw Lambrechts bijzondere aandacht voor seksueel misbruik van kinderen. Moeten werkers in de zorgsector niet net als in het onderwijs een verklaring van goed gedrag kunnen overleggen? Het ministerie van Justitie werkt thans aan een wetsvoorstel op grond waarvan personen met een verleden op dit gebied kunnen worden geregistreerd. Zou werkgevers in de zorgsector niet de mogelijkheid moeten worden geboden om bij dit meldpunt naar het verleden van hun sollicitanten te informeren? Mevrouw Hermann (GroenLinks) benadrukt, verwijzend naar het boekje «Zelf bepalen, zelf kiezen», hoe belangrijk het voor gehandicapten is om zelfstandig in het leven te kunnen staan, om zelf te bepalen wat zij willen. Op lange termijn moet het beleid erin resulteren dat dit voor alle gehandicapten werkelijkheid wordt. Tegen die achtergrond is zij verheugd over de toe nu toe geboekte beleidsresultaten en de aandacht die aan de vele beleidsvelden wordt gegeven. Wel waarschuwt zij voor versnippering en pleit zij voor een integrale aanpak aan de hand van een integraal implementatieplan. Ook mevrouw Hermann neemt met instemming kennis van de vorderingen met het wegwerken van wachtlijsten. Niettemin blijft dit aandacht vragen, niet alleen door de differentiatie aan zorgvragen, maar ook omdat thans de verborgen vraag om zorg naar boven komt. Volgens het meest rooskleurige scenario in het brancherapport (blz. 21) zullen er in 2010 nog zo’n 2700 mensen op wachtlijsten van gemiddeld twee jaar staan. Hoe beoordeelt de staatssecretaris dit? In het SCP-rapport «Verstandig verzorgd» wordt aangegeven dat instellingen zeer efficiënt werken en dat thans meer geïnvesteerd moet worden in kwaliteit. Hoe ziet de staatssecretaris dit en welke rol ziet zij in dit verband weggelegd voor de aanpassing van de bekostigingssystematiek? Ook zij vindt dat de inkoopkorting van de baan moet. Hoewel zij op zich het tot stand komen van expertisecentra steunt, bepleit mevrouw Hermann om voor kinderen met het syndroom van Down daar-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 24 170 en 27 401, nr. 67
6
naast ook poliklinische capaciteit beschikbaar te houden. Wil de staatssecretaris bezien hoe dit kan worden gefinancierd? Uit de beleidsnotitie Kwaliteit in de gehandicaptenzorg maakt mevrouw Hermann op dat het aantal blindengeleidehonden zal toenemen met 40. Is hiermee voldaan aan de vraag? Betrokkenen vinden het een verslechtering dat de hond eigendom van de leverancier blijft en niet van de financieringsinstelling. Is dit zo en, zo ja, kan het eigendomsrecht niet bij de financieringsinstelling worden gelegd? Ten slotte vraagt mevrouw Hermann aandacht voor zorgboerderijen. Kunnen deze voorzieningen worden erkend als instelling voor dagbesteding? Hoe ontwikkelt deze nieuwe vorm van zorg zich? De heer Rouvoet (ChristenUnie) constateert dat de gedifferentieerde aanpak van het omvangrijke beleidsveld gehandicaptenzorg per definitie wel moet leiden tot een fragmentarisch beeld. Hij voelt dan ook niet veel voor een integrale aanpak op grond waarvan alleen grove conclusies zijn te trekken. Uit de stukken komt een dubbel beeld naar voren: in sommige sectoren is met waardering te signaleren dat goede vorderingen worden gemaakt, maar ook zijn er sectoren waar het beleid nog te veel blijft steken in goede intenties. Zo wordt veel te weinig vordering gemaakt met de al jarenlang slepende voorbereiding van het wetsvoorstel Gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte. Krijgt dit wel de vereiste prioriteit? Hij dringt er sterk op aan, het daarheen te leiden dat het nog in deze kabinetsperiode in de Kamer kan worden besproken. Wanneer zal het de Kamer bereiken? Richt het wetsvoorstel zich ook op mobiliteit van gehandicapten? Ook de heer Rouvoet signaleert dat met de beleidsnotitie Kwaliteit in de gehandicaptenzorg niet is voldaan aan de motie-Dankers. Een concreet meerjarenplan voor kwaliteitsverbetering ontbreekt nog. De staatssecretaris wil dit vooral overlaten aan burgers en instellingen, maar de motieDankers legt die verantwoordelijkheid duidelijk bij de overheid. Hoe ziet de staatssecretaris dit? Een toegezegde nota over groepsgrootte heeft de Kamer nog niet bereikt. In de stukken constateert de staatssecretaris weliswaar dat het beleidsdoel op dit punt nog niet is bereikt, maar zij verbindt daaraan geen consequenties. Dat zou wel moeten. Verder benadrukt hij het grote belang van adequate dagbesteding voor de kwaliteit van zorg. Op zich beoordeelt de heer Rouvoet de toename van het aantal PGB’s als positief, maar hij vindt het «te kort door de bocht» om daaruit te concluderen dat daarmee de vernieuwing in de zorg gestalte heeft gekregen. Is cijfermatig te staven dat de extra PGB’s ook daadwerkelijk zijn omgezet in zorg? Is het juist dat mensen soms genoegen moeten nemen met secondbestoplossingen? De heer Rouvoet vraagt de garantie dat bij vorming van regionale expertisecentra bestaande specifieke kennis en deskundigheid niet verloren gaan. Bijzondere aandacht vraagt hij in dit verband voor deskundigheid op het terrein van ICT. Er moet een duidelijke rolafbakening komen tussen de expertisecentra, de consulententeams, de SPD’en en overige bestaande samenwerkingsverbanden. Ook bepleit hij een taalkundig juistere aanduiding van de groep mensen met een vraag om gespecialiseerde zorg. De term «gespecialiseerde zorgvragers» wekt verwarring. Het gaat namelijk niet om een aparte categorie mensen, maar om mensen die, net als anderen om zorg vragen, alleen van een gespecialiseerde categorie. Hoe staat het met de juridische erkenning van gebarentaal? Ten slotte vraagt hij naar de toegankelijkheid van het gebouw van het ministerie van VWS voor gehandicapten. Mevrouw Kant (SP) signaleert een forse discrepantie tussen het beleid zoals het op papier wordt beschreven en de harde, dagelijkse werkelijkheid voor gehandicapten. Zo komt in het uitstekend functionerende
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 24 170 en 27 401, nr. 67
7
dagcentrum Ipse als gevolg van financiële problemen en daaruit voortvloeiende bezuinigingen de kwaliteit van zorgverlening in het gedrang. Wat vindt de staatssecretaris daarvan? Om kwaliteit in de zorg te kunnen geven en de efficiency te bevorderen, zijn meer gekwalificeerde mensen nodig. Thans komt het echter voor dat instellingen als gevolg van de krapte op de arbeidsmarkt ongekwalificeerd personeel aantrekken. Worden zij verder opgeleid en, zo ja, welke inbreng heeft de staatssecretaris daarbij? Welke verwachtingen mogen de werkers in de sector gehandicaptenzorg van het kabinet hebben op het terrein van de arbeidsvoorwaarden? Hoeveel geld is er in de voorjaarsnota vrijgemaakt om de kwaliteit in de gehandicaptensector daadwerkelijk te verbeteren? Instellingen hebben thans een te krap budget om goede zorg te verlenen. Waarom wordt dit niet verhoogd, vooruitlopend op de introductie van het nieuwe bekostigingssysteem? Hoe dan ook is het hoogst onwaarschijnlijk dat de introductie van het nieuwe systeem budgettair neutraal kan plaatsvinden. Het uitgangspunt van vraaggestuurde zorg duidt veeleer in de richting van openeindefinanciering. Wordt hiervoor in de begroting voor 2002 geld gereserveerd? Het voorgaande onderstreept, zo vindt mevrouw Kant, de noodzaak om kwaliteit van gehandicaptenzorg duidelijk te definiëren. De beleidsnotitie Kwaliteit in de gehandicaptenzorg gaat hier weliswaar op in, maar ontbeert het gevraagde concrete plan van aanpak. Wil de staatssecretaris echt streven naar een maximale groepsgrootte van zes personen en, zo ja, op welke termijn en met welke invulling? Wordt vastgesteld wat de behoefte is aan dagbesteding en, zo ja, binnen hoeveel tijd moet dat niveau worden bereikt? Hoeveel begeleiding per groep is gewenst? Welke deskundigheid moeten personeelsleden minimaal hebben? Welke minimale begeleiding is ’s nachts nodig? Dit soort normen en uitgangspunten moet worden ingevuld, opdat daaraan de nodige financiën kunnen worden gekoppeld die het de werkers in het veld mogelijk maken om eraan te voldoen. Het is voor gehandicapten zeer belangrijk dat zij hun leven zelf kunnen inrichten. Hoe is dat echter te rijmen met berichten over mensen die later dan gewenst uit bed worden gehaald, die vroeger dan gewenst in bed worden gestopt, of doelloos rondzwerven omdat er niet kan worden voorzien in dagbesteding? Landelijke poliklinische centra kunnen een belangrijke rol vervullen voor mensen die naast hun handicap te kampen hebben met bijkomende beperkingen en/of medische bijzonderheden. Wat is de visie van de staatssecretaris hierop? Hoe staat het met de juridische erkenning van de gebarentaal en met het realiseren van faciliteiten die doven in staat stellen zich beter in de samenleving te bewegen? Met waardering neemt mevrouw Kant kennis van de vorderingen met het terugdringen van wachtlijsten, maar ook zij waarschuwt voor al te groot optimisme op dit punt. Nu wordt de verborgen zorgvraag duidelijk. Is dat geen aanleiding om «een tandje bij» te zetten in het beleid? Voor het doen slagen van vermaatschappelijking van zorg zijn veel extra inspanning en soms onorthodoxe financiering nodig. Bijzondere aandacht vraagt zij in dit verband voor de stichting Buitenzorg. Ten slotte vraagt ook zij hoe het staat met het al veel te lang uitblijvende wetsvoorstel Gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte. De heer Van der Vlies (SGP) oordeelt positief over de algemene richting van het beleid, al zijn er hier en daar nog tekorten te zien in het tempo en de concretisering ervan. Aandacht voor beleidsdoelen als toereikende capaciteit, adequate bekostiging, maatwerk in zorg en daarbij behorende specialisatie, zelfstandigheid, mobiliteit en deelname aan de samenleving zou moeten worden ingebed in een integrale visie. De heer Van der Vlies complimenteert de staatssecretaris en de sector met het terugdringen van wachtlijsten. Wel signaleert hij dat hier en daar
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 24 170 en 27 401, nr. 67
8
second-bestoplossingen zijn benut om dit te bereiken. Het beleid op dit punt moet derhalve goed worden gevolgd. De beleidsnotitie Kwaliteit in de gehandicaptenzorg ziet de heer Van der Vlies als een goede eerste stap. Vooral het uitgangspunt dat kinderen met een handicap bij voorkeur in het gezin moeten kunnen opgroeien, steunt hij. Dan moet zo’n gezin wel adequaat materieel en immaterieel worden ondersteund. Wil de staatssecretaris, indachtig de motie-Dankers, over deze en andere in de notitie genoemde punten een plan van aanpak presenteren? Naar het zich laat aanzien, wordt de invoering van bekostiging naar zorgzwaarte per 1 januari 2002 niet gehaald, zo constateert de heer Van der Vlies. Pas rond de begroting voor 2002 ontstaat hierover meer duidelijkheid. Hoe dan ook is nu al duidelijk dat dit nieuwe systeem niet budgettair neutraal kan worden ingevoerd. Ook hij bepleit afschaffing van de inkoopkorting. Zorgelijk vindt de heer Van der Vlies de in het Trimbos-rapport geconstateerde situatie terzake van dagbesteding voor gehandicapten. Een systeem van persoonlijke budgetten voor een afzonderlijk product dagbesteding, met zorgzwaartecategorieën zou beschikbaar moeten komen. Ook is het mogelijk extra middelen voor dagbesteding op korte termijn beschikbaar te stellen op basis van aanvullende productieafspraken. Daarmee worden instellingen die uitbreidingsmogelijkheden kunnen bieden, niet gestraft voor collectief het tekort in de sector en ook sluit dit goed aan bij de werkwijze die geldt voor de aanpak van wachtlijsten. Hoe ziet de staatssecretaris dit? Ook de heer Van der Vlies is benieuwd naar het tijdstip waarop de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte kan worden behandeld. In dit verband vraagt hij bijzondere aandacht voor mobiliteit van gehandicapten. De heer Van der Vlies neemt met instemming kennis van het beleid terzake van doofblinden en de vorming van expertisecentra. Wordt de Kamer, zoals toegezegd, nog voor de zomer geïnformeerd over de erkenning van gebarentaal? Ten slotte vraagt hij aandacht voor Buitenzorg. Naar verluidt, zijn de zorgkantoren in Gelderland en Utrecht bereid te financieren, maar wanneer komt er groen licht van het departement? Antwoord van de staatssecretaris De staatssecretaris onderstreept dat nog maar een jaar geleden, naar aanleiding van een RIVM-rapportage, werd begonnen met de huidige aanpak van wachtlijsten. Die zeer korte tijd in aanmerking nemend, zijn forse resultaten geboekt. De sector verdient daarvoor een groot compliment. Dat de wachtlijsten minder dalen dan uit de inzet zou kunnen worden afgeleid, is op zich positief, omdat nu de verborgen zorgvraag naar voren komt en er ook sprake is van autonome groei als gevolg van onder andere vergrijzing van het cliëntenbestand en de verzelfstandiging van gehandicapte kinderen en oudere gehandicapten. Thans zijn in de AWBZ de rechten van mensen die voor zorg geïndiceerd zijn, vastgelegd. Zorgverzekeraars zijn verplicht die zorg te leveren. Naar de mate waarin men erin slaagt aan de zorgvraag te voldoen, wordt er gefinancierd. In 1998 was het bestedingspercentage van PGB’s voor verstandelijk gehandicapten 72. In 1999 steeg dit naar 83 en in 2000 komt het percentage vooralsnog uit op 80. Afgezet tegen de enorme groei in het aantal toegekende PGB’s in het jaar 2000, betekent het vrijwel gelijk blijven van de percentages over 1999 en 2000 dat men er kennelijk in slaagt om PGB’s daadwerkelijk om te zetten in zorg. Niet in alle gevallen is het mogelijk zorg van eerste keuze aan te bieden. Vaak kiezen cliënten ter overbrugging voor second-bestoplossingen, in de wetenschap dat zij kunnen overstappen op zorg van de eerste keuze zodra die voorhanden komt. In ongeveer 4% van de gevallen wordt de hardheidsclausule toegepast. Voor het PGB staat
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 24 170 en 27 401, nr. 67
9
beroep open bij het College voor zorgverzekeringen. Voor het PVB staat beroep open bij het College tarieven gezondheidszorg (CTG). Het verschil in indexering van beide budgetten vloeit voort uit de verschillende achtergronden ervan. Zij zegt toe met de betrokken instanties te bezien of het mogelijk is in de hele zorgsector één percentage te hanteren. In het najaar wordt de Kamer hier nader over geïnformeerd. Desgevraagd wenst zij niet toe te zeggen dat eventuele indexeringsachterstanden van PGB-houders met terugwerkende kracht worden rechtgetrokken. De beleidsnotitie Kwaliteit in de gehandicaptenzorg plaatst ontwikkelingen op dit gebied in een perspectief. Op basis van de Kwaliteitswet zorginstellingen is een kwaliteitssysteem gehandicaptenzorg ontwikkeld dat niet meer aanbodgestuurd, maar vooral vraaggestuurd moet worden ingezet als instrument voor kwaliteitsontwikkeling in instellingen. In dat kader toetst de stichting Perspectief vanuit het oogpunt van de gebruiker, of instellingen zorg van voldoende kwaliteit leveren. Zo verschuift de normering van zorgverlening meer en meer van instelling naar gebruiker. Dit betekent dat instellingen hun kwaliteitseisen niet langer kunnen formuleren in algemene, groepsgedefinieerde termen, maar juist ruimte moeten bieden voor zorgverlening die aansluit op de vraag van de cliënt. Verkleining van de groepsgrootte is hiervan een uiting. Voorts is reeds zo’n 140 mln geïnvesteerd in uitbreiding van mogelijkheden voor dagbesteding en zijn extra middelen beschikbaar gesteld voor verlaging van de werkdruk. In het kader van de meerjarenafspraken is er extra geld beschikbaar voor zorg aan specifieke groepen. De omvorming van de bekostigingssystematiek en de wijze waarop aanspraken worden geformuleerd, vormen heel wezenlijke elementen in het beleid waarin de cliënt centraal staat. Op de invulling van de voor 2002 voorziene invoering van de nieuwe bekostigingssystematiek wenst de staatssecretaris, vooruitlopend op de komende begroting en de Zorgnota 2002, alsmede de voor september voorziene evaluatie van pilots op dit gebied, thans niet gedetailleerd in te gaan. Begin oktober wordt de Kamer nader geïnformeerd over de financiering van kwaliteitsontwikkeling in 2002 en de jaren daarna. Desgevraagd geeft zij wel te kennen het niet reëel te achten dat invoering van de nieuwe bekostigingssystematiek budgettair neutraal zal kunnen geschieden. De motie-Dankers is uitgangspunt voor het (over in principe drie jaar) te faseren proces van kwaliteitsontwikkeling. In dat verband benadrukt zij dat er tussen Kamer en regering geen verschil van mening is over de uiteindelijke wens voor groepsgrootte, maar dat over de invulling daarvan pas concrete uitspraken kunnen worden gedaan in het najaar, als het financieringskader helder is. De staatssecretaris zegt toe de verwarrende term «gespecialiseerde zorgvragers» te zullen vervangen door een betere. Het is niet de bedoeling om regionale expertisecentra top-down te organiseren. Juist van onderaf moet er samenhang komen van kennis, die toegankelijk moet zijn voor iedereen die er behoefte aan heeft. Binnen de expertisecentra zal de functie van de huidige consulententeams herkenbaar blijven en krijgen deze ook een breder takenpakket. In juni aanstaande wordt op basis van een notitie en van een advies van de kwartiermaker een conferentie georganiseerd over de vorming van expertisecentra. Ook de vormgeving van (poliklinische) medische zorgverlening komt hierbij aan de orde. In dat kader geeft zij aan dat reeds in vijf academische medische centra specialisten poliklinisch samenwerken op het gebied van gespecialiseerde zorgverlening. Op basis van de uitkomsten van de conferentie wordt de Kamer over een en ander nader geïnformeerd. In een evaluatie van het proces zal zeker worden voorzien. De staatssecretaris onderschrijft het belang van invoering van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte. In dit verband verwijst zij naar de in juni 2000 door de Kamer voor kennisgeving aangenomen brief over de voortgang van het wetgevingsproces, waarin is
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 24 170 en 27 401, nr. 67
10
uiteengezet dat met het oog op een snelle voortgang van het proces is gekozen voor een zogenaamde «aanbouwwet» met beperkte reikwijdte. Daarnaast wordt verder gestudeerd op onderwerpen als de toegankelijkheid van gebouwen, die naderhand onder de werking van de wet zouden moeten worden gebracht. Vrijwel alle instanties hebben inmiddels commentaar gegeven op het conceptwetsvoorstel. Na verwerking daarvan moet het nog het kabinet en de Raad van State passeren, alvorens het aan de Kamer kan worden voorgelegd. Hopelijk kan dit zo tijdig gebeuren, dat het nog voor de aanstaande verkiezingen kan worden behandeld. Dit doel zal zeker niet worden gehaald als thans wordt besloten om de reikwijdte van het wetsvoorstel alsnog te verbreden. Derhalve houdt zij vast aan de brief van juni 2000 uiteengezette procedure. De Kamer ontvangt een brief over de voortgang van interdepartementale coördinatie. Vooruitlopend daarop deelt de staatssecretaris mede dat thans volgens een roulerend systeem ook bewindslieden van andere departementen worden uitgenodigd om het gestructureerd overleg gehandicaptenbeleid bij te wonen. Desgevraagd geeft zij aan dat met de minister van Verkeer en Waterstaat afspraken zijn gemaakt over de vertaling van het gehandicaptenbeleid in het NVVP. Het sturen van een apart overzicht van activiteiten van andere ministeries op het terrein van het gehandicaptenbeleid acht zij niet zinvol. Binnenkort ontvangt de Kamer ook een brief over de stand van zaken rond de erkenning van gebarentaal. Op de aanvraag van de Koninklijke Ammanstichting is nog niet beslist, omdat deze niet is onderbouwd met gegevens waaruit blijkt dat er ook daadwerkelijk behoefte is aan de aangeboden zorg. Op een uitnodiging om deze onderbouwing alsnog te leveren, is tot op heden niets vernomen. De stichting Buitenzorg heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan het realiseren van initiatieven van ouders die met behulp van een PGB zelf zorg en passende huisvesting realiseren. In het kader van de thans gevolgde aanpak van wachtlijsten is er op het terrein van zorg en huisvesting heel veel mogelijk, maar toch ziet men zich soms geconfronteerd met krapte op de woningmarkt. Daarom is het goed dat corporaties zich meer en meer oriënteren op de rol die zij kunnen vervullen voor de betrokken doelgroep. Vooralsnog wenst de staatssecretaris de beleidslijn te volgen dat deze instanties hun verantwoordelijkheid op dit terrein oppakken en zorgen voor voldoende huisvestingsmogelijkheden. Op een en ander wordt nader ingegaan in een brief die de Kamer nog voor de zomer ontvangt over de modernisering van de AWBZ. In het kader van de aanpak van wachtlijsten is ook aandacht besteed aan het wegwerken van wachtlijsten voor blindengeleidehonden. In principe hebben hiervoor geïndiceerden hierop aanspraak, zij het dat er een beperking ligt in de vorm van de duur van de opleiding van de hond. Honden blijven eigendom van de scholen, omdat die verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit en eventuele aanvullende trainingen. De cliënten ontvangen ingevolge de CvZ-subsidieregeling een vergoeding voor het voedsel en de medische kosten die voor de hond worden gemaakt. Gezien de rechtswaarborgen die de BOPZ beoogt te bieden aan cliënten, dienen doven bij een gesprek over een eventuele gedwongen opname te kunnen beschikken over de diensten van een doventolk. Een gebrek aan tolken vindt de staatssecretaris geen reden om af te zien van dit recht. In het belang van een samenhangend beleid geeft de staatssecretaris er de voorkeur aan onderwerpen betreffende seksueel misbruik in de gehandicaptenzorg aan de orde te stellen bij de behandeling van het door de minister van Justitie inmiddels aan de Kamer gezonden actieplan inzake seksueel misbruik in de jeugdzorg. Wel geeft zij aan dat het mogelijk is dat mensen met een verleden op het terrein van seksueel misbruik, in de zorgsector gaan werken of daarbinnen van dienstbetrekking veranderen, zonder dat dit bekend is. Immers, niet altijd wordt er gemeld, niet
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 24 170 en 27 401, nr. 67
11
alle meldingen leiden tot een veroordeling die ertoe leidt dat geen bewijs van goed gedrag wordt afgegeven. Instellingen beschikken wel over een protocol voor situaties waarin sprake is van seksueel misbruik. Het ministerie van VWS het CTG en het College sanering hebben afspraken gemaakt over de wijze waarop instellingen met financiële problemen worden benaderd. Een early-warningsysteem wordt thans ontwikkeld. Het CTG signaleert dat het aantal instellingen met financiële problemen in het jaar 2000 niet is toegenomen. Wel is duidelijk dat de stichting Ipse thans grote interne bedrijfsvoeringsproblemen kent. Met het CTG wordt gezocht naar oplossingen. Ten slotte deelt de staatssecretaris nog mede dat het ministerie van VWS het internationale toegankelijkheidssymbool heeft verworven. Ook de internetsite van het ministerie wordt thans toegankelijk gemaakt voor gehandicapten. Daarnaast wordt gewerkt aan een AWBZ-breed registratiesysteem dat uitgaat van de vraag naar zorg. Nadere gedachtewisseling Mevrouw Smits (PvdA) wenst in de voor het najaar toezegde informatie over PGB en PVB een toelichting op een zodanige aansluiting tussen deze budgetvormen en de systematiek van zorgzwaartefinanciering dat het voor de cliënt niet uitmaakt welke vorm van financiering van toepassing is. Het is goed dat nu veel meer vanuit het perspectief van de cliënt wordt gekeken naar zorgverlening, maar een objectieve, wettelijk afdwingbare norm ontbreekt nog voor gevallen waarin dat niet mogelijk is. Hoe ziet de staatssecretaris dit? Zij onderstreept haar wens om de Wet gelijke behandeling een grotere reikwijdte te geven. Mogelijke vertraging kan wellicht worden voorkomen door er een algemene normstelling of een op middellange termijn te concretiseren actieprogramma in op te nemen. De heer Passtoors (VVD) onderstreept eveneens zijn wens tot vergroting van de reikwijdte van de Wet gelijke behandeling en suggereert in dit verband om nu eerst de thans voorliggende wetstekst te behandelen en tegelijkertijd te beginnen met de voorbereiding van een wijziging ervan. Hij roept instellingen en overige instanties op, bij aanschaf van nieuw materiaal of nieuwbouw reeds nu rekening te houden met de komst van deze nieuwe wet. Hij blijft erbij dat het belang van gehandicapten in het NVVP niet wordt verwoord en dringt erop aan om hierover nader te overleggen met de minister van Verkeer en Waterstaat. Over de uitspraak dat doven in het kader van de BOPZ recht hebben op een doventolk is hij verheugd, omdat dit formeel niet zo is geformuleerd. Wil de staatssecretaris hierover overleggen met de minister? De heer Mosterd (CDA) is er verheugd over dat regionale expertisecentra van onderop worden gevormd en niet gaan functioneren als een extra belemmering voor toegang tot zorg. Zijn fractie zal nauwgezet volgen of dit in de praktijk ook werkelijk zo gestalte krijgt. Hij dringt aan op zo spoedig mogelijke behandeling van de Wet gelijke behandeling, ook al betekent dit dat deze nog niet de gewenste reikwijdte zal hebben. Aanbouw achteraf is altijd nog mogelijk. Ten slotte geeft hij aan dat zijn fractie in het najaar zal beoordelen in hoeverre de staatssecretaris erin is geslaagd om in haar beleid en de financiering ervan uitvoering te geven aan de motie-Dankers. Mevrouw Lambrechts (D66) is verheugd dat bij de ombouw van de bekostigingssystematiek het uitgangspunt van budgettaire neutraliteit is losgelaten. Zij dringt erop aan het daarheen te leiden dat de Wet gelijke behandeling nog in deze kabinetsperiode wordt afgehandeld, opdat mede aan de hand van ongetwijfeld volgende jurisprudentie de positie van gehandicapten verder kan worden versterkt. Zij houdt vast aan haar plei-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 24 170 en 27 401, nr. 67
12
dooi voor een integrale, interdepartementale zorgvisie. Dat het onderwerp seksueel misbruik beter in een ander kader kan worden behandeld, begrijpt zij. Geldt in de zorgsector, net als in het onderwijs, een absolute meldingsplicht? Mevrouw Hermann (GroenLinks) mist in de beleidsnotitie Kwaliteit in de gehandicaptenzorg het aspect van gelijkberechtiging van gehandicapten. Dit manco kan worden weggenomen door een spoedige behandeling van de Wet gelijke behandeling. Verder is het haar opgevallen dat mevrouw Kant een somber beeld van de sector schetste, terwijl bij haar juist een vrij positief beeld had postgevat. Wat is werkelijkheid en hoe wil de staatssecretaris bevorderen dat algemeen zo snel mogelijk een duidelijk positief beeld van de sector ontstaat? De heer Rouvoet (ChristenUnie) neemt met waardering kennis van de cijfers over besteding van PGB’s en wacht met belangstelling de voor dit najaar toegezegde uitwerking van de beleidsnotitie Kwaliteit in de gehandicaptenzorg af. Hij betreurt dat de toezegging om het wetsvoorstel inzake gelijke behandeling nog dit voorjaar aan de Raad van State voor te leggen, hoogstwaarschijnlijk niet zal worden gehaald en dat het voorstel inhoudelijk niet geheel lijkt te sporen met de wensen van de Kamer terzake van mobiliteit en toegankelijkheid. Ten opzichte van de eerdere proeve lijkt het voorstel eerder versmald te zijn. Wil de staatssecretaris er alles aan doen om het daarheen de leiden dat het wetsvoorstel nog voor komende verkiezingen in het Staatsblad kan worden gepubliceerd? Mevrouw Kant (SP) gaat ervan uit dat in de voor dit najaar toegezegde nadere informatie over de financiering en invulling van de kwaliteitsontwikkeling ook nader zal worden gedetailleerd hoe doelstellingen zullen worden verwezenlijkt en ingevuld. Zij blijft erbij dat instellingen thans onvoldoende budget ontvangen om goede zorg aan gehandicapten te kunnen verlenen en dringt erop aan dit tekort reeds nu weg te nemen. Ook zij dringt aan op zo spoedig mogelijke behandeling van de Wet gelijke behandeling, waarbij zij overigens aantekent dat vooruitlopend daarop alles in het werk moet worden gesteld om de positie van gehandicapten zoveel mogelijk gelijk te maken. Welke rol ziet de staatssecretaris hierbij voor zich weggelegd? De heer Van der Vlies (SGP) verheugt zich over de voor dit najaar toegezegde nadere informatie over de bekostiging van kwaliteitsontwikkeling en gaat ervan uit dat daarin ook een taakstelling voor de langere termijn zal zijn geformuleerd. Hij bepleit zo spoedig mogelijke behandeling van de Wet gelijke behandeling, gekoppeld aan een helder gedefinieerde taakstelling voor zodanige nadere invulling ervan dat volgens een duidelijk tijdschema tegemoet wordt gekomen aan de wens van de Kamer om over een complete wetstekst te beschikken. Het voorbeeld van de Arbowet verdient in dezen geen navolging. Ook bepleit hij een positieve bejegening van de stichting Buitenzorg. De staatssecretaris zegt toe in een nog voor de zomer aan de Kamer te zenden brief over vereenvoudiging van het PGB nader in te gaan op de verhouding tussen PGB en PVB. In het najaar zal dan nader worden teruggekomen op het verschil in indexering van beide soorten budgetten. Zij ziet geen heil in strikte, wettelijke verankering van kwaliteitsnormen. Algemene normen zijn thans verankerd in de Kwaliteitswet zorginstellingen en in het vigerende beleidstoetsingskader. Het is aan instellingen om die normen specifiek in te vullen en om te zetten in praktische zorg. De overheid heeft tot taak om instellingen zodanig te bekostigen en te faciliteren dat instellingen hun verantwoordelijkheid in dezen waar kunnen maken.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 24 170 en 27 401, nr. 67
13
De staatssecretaris bestrijdt dat het voorstel voor een wet gelijke behandeling versmald is ten opzichte van de proeve. Er is eerder sprake van een uitbreiding. Toegankelijkheid van voorzieningen en gebouwen wordt geregeld in het kader van de aanpassing per terrein, zoals arbeid. Zij blijft bij haar voorkeur om het nu voorliggende voorstel zo snel mogelijk te behandelen als een eerste stap en tegelijkertijd de beoogde praktische veranderingen in de samenleving te blijven nastreven door middel van het voeren van beleid, het maken van afspraken en het sluiten van convenanten. Daartoe zal tegelijk met de indiening van het wetsvoorstel bij de Kamer een actieplan worden gepresenteerd dat invulling geeft aan het ondersteunende beleid in dezen. Zij benadrukt haar inspanningen te richten op behandeling van het voorstel in deze kabinetsperiode, maar tekent hierbij aan dat zij daarvoor mede afhankelijk is van de medewerking van derden. De staatssecretaris voelt niet voor een aparte integrale, interdepartementale zorgvisie. Beter acht zij het om, uitgaande van wat in de sector nodig is, concrete afspraken met bewindslieden te maken. Ten slotte zegt zij toe, nog resterende vragen schriftelijk te beantwoorden. II. – de brief van de minister van VWS d.d. 7 februari 2001 over het advies «Diagnostiek en behandeling van ADHD» van de Gezondheidsraad (27 400-XVI, nr. 69) en de brief van de minister van VWS d.d. 14 mei 2001 ter beantwoording van commissievragen terzake; – de brief van de minister van VWS d.d. 23 februari 2001 ten geleide van het onderzoeksrapport «Behoefteraming MFC – Multifunctionele Centra voor licht verstandelijk gehandicapte kinderen en jeugdigen met psychiatrische problematiek» (VWS-01-244); – de brief van de minister van VWS d.d. 10 mei 2001 over projecten raakvlak licht verstandelijk gehandicaptenzorg/ jeugd-ggz (VWS-01-664). Vragen en opmerkingen uit de commissie Mevrouw Smits (PvdA) steunt de in de stukken uiteengezette aanpak van ADHD en benadrukt het grote belang van vroegtijdige onderkenning ervan. Hoe denkt de minister te volgen of de daarvoor benodigde brede samenwerking in het veld ook daadwerkelijk gestalte krijgt? Hoe wil zij het samenwerkingsproces ondersteunen? Wat gebeurt er met de aanbevelingen van de aangekondigde werkconferentie en hoe zal worden ingegrepen als samenwerking niet snel genoeg van de grond komt? De heer Passtoors (VVD) onderschrijft eveneens het belang van vroegtijdige herkenning van en interventie bij ADHD. Het is goed dat nu duidelijk wordt erkend dat ADHD een psychische stoornis is. De conclusie van de Gezondheidsraad dat algemene screening op ADHD niet zinvol is, omdat geen specifieke risicofactoren te benoemen zijn, onderschrijft hij. Ook hij is benieuwd naar de uitkomsten van de aangekondigde werkconferentie. Hopelijk krijgt samenwerking tussen de jeugdzorg en jeugd-GGZ echt gestalte. Voorlichting over ADHD is zeer belangrijk. In dit verband erkent hij dat de minister weliswaar geen zeggenschap heeft over de inhoud van artsenopleidingen, maar vraagt hij haar erop aan te dringen dat daarin aan ADHD afdoende aandacht wordt besteed. Ten slotte vraagt hij welke beleidsimpulsen de regering voorziet terzake van ADHD onder volwassenen. In de gevangenissen zitten immers veel mensen met ADHD en ook een groot deel van het geweld is op deze stoornis terug te voeren.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 24 170 en 27 401, nr. 67
14
De heer Mosterd (CDA) vraagt of het onderwijs de haar toebedachte rol bij de onderkenning van ADHD wel kan waarmaken. Tijdens de werkconferentie zal mede aandacht worden geschonken aan ADHD onder volwassenen. Welk vervolg wordt daaraan gegeven? In het onderzoeksrapport «Behoefteraming MFC» wordt geconstateerd dat de zorgzwaarte van licht verstandelijk gehandicapte kinderen en jeugdigen met psychiatrische problemen groter is dan onder andere groepen en dat de omvang van de problematiek ook groter is dan tot nu toe werd gedacht. Dat schept verplichtingen, maar de aanpak ervan wordt afhankelijk gesteld van het voorhanden zijn van middelen hiervoor. Kan de minister dit toelichten? Mevrouw Lambrechts (D66) onderschrijft de opstelling van de minister terzake van het advies van de Gezondheidsraad. Zorgelijk vindt zij de nog steeds doorgaande toename van het gebruik van Ritalin, ondanks de nogal forse bijwerkingen ervan en het feit dat nog onvoldoende bekend is over de gevolgen van gebruik op langere termijn. Ronduit gevaarlijk vindt zij de aandrang om te onderzoeken of het vanuit onderwijskundige motieven mogelijk is de doelgroep voor gebruik van Ritalin uit te breiden tot kinderen die weliswaar geen ADHD hebben, maar wel een gedrag vertonen dat daarop lijkt. Dat mag de minister niet toestaan. Integendeel, het gebruik van dit middel zou eerder moeten worden teruggedrongen. Mevrouw Hermann (GroenLinks) signaleert dat de minister in haar brief van 23 februari constateert dat 1876 jongeren belang zouden hebben bij MFC’s, terwijl de «Behoefteraming MFC» uitgaat van 2000 kinderen in instellingen en zo’n 10 000 kinderen op scholen voor speciaal onderwijs. Vanwaar dit verschil in cijfers? Mevrouw Hermann waarschuwt voor een te medicaliserende benadering van kinderen die meer dan gewoon rusteloos zijn en concentratieproblemen hebben. De Gezondheidsraad geeft aan dat ADHD moeilijk is te diagnosticeren. In dat licht pleit zij ervoor het adagium «primum est non nocere» hoog te houden en voorkeur te geven aan gedragstherapeutische aanpak, ook al is het resultaat daarvan niet gegarandeerd. Terughoudendheid met medicatie is temeer geboden, daar het betrokken medicijn valt onder de bepalingen van de Opiumwet. Er mag geen nieuwe categorie verslaafden worden gecreëerd. Verwijzend naar de signalen van overbelasting bij huisartsen, waarschuwt zij voor te hoge verwachtingen van diens rol bij de herkenning en behandeling van ADHD. Beter zou het zijn om een grotere rol te geven aan de jeugdgezondheidszorg in samenwerking met het onderwijs. Mevrouw Kant (SP) bepleit extra aandacht voor diagnosticering en behandeling van ADHD-kinderen. Ondanks een uitbreiding met 120 plaatsen kan als gevolg van een nog altijd lange wachtlijst niet worden voldaan aan de behoefte aan logeeropvang. Is geld beschikbaar voor de financiering van extra plaatsen? Hoe staat het met de wachtlijsten in Rotterdam? Over gezinsonderzoek en -begeleiding is nog weinig bekend. Hoe staat het daarmee? Wat is de relatie met opvoedbureaus? Kan een vorm van zorg worden ontwikkeld waarop ouders altijd kunnen terugvallen? Worden ook volwassenen in het programma opgenomen? Ook zij benadrukt het belang van bijscholing van werkers in de eerste lijn op het terrein van ADHD. Kinderen die gebaat zijn bij toediening van Ritalin, moeten dit medicijn ook kunnen krijgen. Toch waarschuwt ook zij voor medicalisering van kinderen met ADHD of symptomen die daarop lijken. Zij pleit voor gedegen onafhankelijk onderzoek hiernaar. Aandacht vraagt mevrouw Kant nog voor gehandicapten met een psychische aandoening. Heeft De Hondsberg inmiddels voldoende financiële ruimte voor de instandhouding van de benodigde 24 plaatsen? Is er 50 à
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 24 170 en 27 401, nr. 67
15
70 mln beschikbaar voor het uitvoeren van plannen die de sector destijds heeft gepresenteerd? De heer Van der Vlies (SGP) heeft waardering voor het kabinetsstandpunt terzake het advies van de Gezondheidsraad, al zou wat hem betreft daarin nog wat meer aandacht geschonken kunnen worden aan de gezinssituatie. Ook hij waarschuwt voor medicalisering van de betrokken groep. Wat wordt er gedaan om onbekendheid met ADHD weg te nemen, met name in het onderwijs? Hoe wordt betere afstemming bevorderd? Hoe staat het met de inrichting van het kenniscentrum? Verbetering van de hulpverlening op het raakvlak van gehandicaptenzorg en GGZ vindt de heer Van der Vlies onomstreden. Van groot belang is de ontwikkeling van MFC’s, maar daar hangt natuurlijk wel een prijskaartje aan. Welke ontwikkeling staat de bewindslieden voor ogen en wat is daarbij hun taakstelling op korte en middellange termijn? Bijzondere aandacht vraagt hij in dit verband voor het aspect levensbeschouwing. Antwoord van de bewindslieden De minister is verheugd dat ADHD thans als ziektebeeld wordt erkend en dat nu ook behandelmethoden zijn geformuleerd. Behandeling van ADHD zal primair bestaan uit gedragstherapie, waarbij kinderen met dit type gedrag heel consistent worden aangepakt door ouders en leerkrachten. Pas als zo’n consistente aanpak na een halfjaar geen resultaat blijkt te hebben, mag Ritalin worden voorgeschreven. In 50% van de gevallen gebeurt dit door een kinderarts, in 20% door een kinderpsychiater en in 30% door een huisarts, die dit veelal contre coeur doet in verband met een wachtlijst voor een consult bij een kinderpsychiater. Belangrijk voor de signalering van ADHD zijn naast huisartsen, de bureaus jeugdgezondheidszorg, consultatiebureaus en medewerkers in het onderwijs. De stuurgroep Multidisciplinaire richtlijnontwikkeling GGZ werkt aan een richtlijn voor de herkenning en behandeling van ADHD. Naar verwachting komt, vooruitlopend op een voor 2003 voorziene uitgewerkte richtlijn, nog dit jaar een basisrichtlijn beschikbaar. Ook komt zo snel mogelijk publieksvoorlichting, onder andere gericht op ouders en scholen, op gang. In dit verband wijst de minister erop dat bij het stellen van de diagnose ADHD de gezinssituatie een belangrijk criterium kan zijn. Binnenkort wordt de Kamer nader geïnformeerd over de ontwikkeling van kenniscentra in de GGZ. Vooruitlopend daarop deelt zij mede dat het in de bedoeling ligt ADHD een van de speerpunten te laten zijn van een kenniscentrum jeugdpsychiatrie. Een ander speerpunt is continuïteit van zorg bij overgang van jeugd naar volwassenheid. Verder zegt zij toe, de instituten die zijn belast met de opleiding en nascholing van huisartsen, schriftelijk te attenderen op het belang om aandacht te besteden aan ADHD. ZON-medische wetenschappen verricht nader onderzoek naar ADHD. Daarnaast wordt onderzoek gestart onder 10 000 schoolkinderen om meer inzicht te krijgen in het stellen van de juiste diagnose onder andere bij allochtone kinderen. Het Trimbos-instituut en het NIZW is gevraagd een werkconferentie te beleggen die moet uitmonden in een plan van aanpak ADHD. Deze conferentie, waar alle betrokken partijen aan deelnemen, wordt medio 2001 gehouden. De werkgroep die de conferentie voorbereidt, blijft ten minste nog vier jaar in stand als klankbord- en stimuleringsgroep. Over de vordering wordt gerapporteerd aan bewindslieden. De te ontwikkelen richtlijn heeft onder andere betrekking op de toediening van Ritalin. De minister zegt toe, actief te bevorderen dat die richtlijn er snel komt, mede omdat zij het absoluut ongewenst vindt om dit middel toe te dienen aan kinderen die op ADHD lijkende verschijnselen vertonen, maar niet als zodanig zijn gediagnosticeerd. Desgevraagd zegt zij toe, zich nader te zullen beraden op de wenselijkheid van onderzoek naar de effectiviteit van Ritalin bij kinderen die niet aan ADHD lijden. De Kamer wordt
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 24 170 en 27 401, nr. 67
16
daarover geïnformeerd. Gezien de snelle toename van het gebruik van Ritalin is het College voor zorgverzekeringen gevraagd, onderzoek te doen naar het voorschrijfgedrag terzake. De thans voorgestelde aanpak van ADHD is primair gericht op kinderen. Over herkenning en behandeling van ADHD onder volwassenen is nog heel weinig bekend. Vermoed wordt dat velen van hen zich in kommervolle situaties bevinden of worden behandeld onder een ander psychiatrisch etiket dan ADHD. Tot en met 2003 wordt in een vijftal projecten ervaring opgedaan met zorg op het raakvlak van de verzorging van licht verstandelijk gehandicapten en jeugd-GGZ. Het is de bedoeling, deze projecten structureel in te bedden in 11 multifunctionele centra (MFC’s) met ieder 24 plaatsen. Op die manier kan worden voldaan aan de door Prismant geïndiceerde behoefte van 300 residentiële plaatsen. Een en ander wordt, uitgaande van de daarvoor geldende spelregels, gefinancierd met wachtlijstmiddelen. Daarnaast moeten MFC’s ook ambulante zorg en ondersteuning kunnen aanbieden. Het sinds 1999 functionerende platform stimuleert initiatieven, verzorgt informatie en communicatie daarover, bevordert bestuurlijke afstemming, beziet juridische aspecten, stimuleert ouderparticipatie en bevordert aansluiting op het speciaal onderwijs. In lijn met de resultaten van onderzoek uit 1991 heeft Prismant gerapporteerd dat 1876 kinderen in instellingen behoefte zouden hebben aan bovenbedoelde aanpak. Aanvullend onderzoek in het speciaal onderwijs heeft opgeleverd dat daarnaast nog zo’n 10 000 kinderen voor deze vorm van zorg in aanmerking zouden komen. Desgevraagd geeft de minister aan dat daarbij de gedachten primair uitgaan naar ondersteuning van het speciaal onderwijs door de MFC’s. De staatssecretaris benadrukt dat de ontwikkeling van MFC’s goed aansluit bij het streven om, mede op grond van ontwikkelingen in de sectoren zelf, in beleid en regelgeving gehanteerde grenzen tussen zorgsectoren weg te nemen teneinde flexibeler zorg op maat aan jeugdige cliënten te kunnen bieden. Zij onderschrijft dat het zoveel mogelijk hulp bieden in de gezinssituatie betekent dat ouders en overige gezinsleden ook moeten worden ondersteund. Zij moeten in staat zijn om met de problematiek van de jeugdige om te gaan. Van ontwikkelingen in deze richting heeft zij goede verwachtingen. Samenwerking en afstemming tussen alle betrokken partijen krijgt steeds meer gestalte. Zo heeft de jeugdgezondheidszorg een belangrijke rol bij de signalering en geeft de Regeling vroegsignalering meer ruimte voor samenwerking tussen consultatiebureaus en ander partijen, alsmede meer inhoud aan de verwijsfunctie van consultatiebureaus. Regels voor samenwerking en afstemming tussen partijen zullen worden neergelegd in een naar verwachting nog voor de zomer aan de Raad van State voor te leggen voorstel voor een wet op de jeugdzorg en in regelingen terzake van jeugdgezondheidszorg. Desgevraagd geeft de staatssecretaris aan dat nieuwe wet- en regelgeving slechts zullen aangeven in welke functies moet worden voorzien, waarbij het aan partijen wordt overgelaten om daar, uitgaande van de situatie in de praktijk, een juiste invulling aan te geven. De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Van Lente De griffier van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Teunissen
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 24 170 en 27 401, nr. 67
17