Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 1987-1988
20415
D w a n g en drang in de hulpverlening aan verslaafden
Nr. 2
NOTITIE 1. Inleiding De afgelopen jaren is het regeringsbeleid inzake de hulpverlening aan verslaafden steeds gericht geweest op het terugdringen van de individuele en maatschappelijke risico's die uit alcohol- en druggebruik voortvloeien. Daarbij hebben de bereikbaarheid van de voorzieningen en de vrijwilligheid van de hulpverlening voorop gestaan. Het belang van de bereikbaarheid kan met zich meebrengen dat het verbeteren van het lichamelijk en maatschappelijk functioneren zonder dat de verslaafde de verslaving opgeeft een aanvaardbare hulpverleningsdoelstelling is. Geconstateerd moet worden dat de gezondheidsproblemen en de maatschappelijke overlast die samenhangen met verslavingsgedrag aanzienlijk zijn. De maatschappelijke overlast is daarnaast zelfs toegenomen. Mede in dit licht is de laatste jaren een beleid gevoerd waarbij op verslaafden drang wordt uitgeoefend om zich te laten behandelen. Deze vormen van drang zijn vooral tot ontwikkeling gekomen in het kader van de strafrechtstoepassing. De bijzondere aandacht voor hulpverlening aan verslaafden bij de strafrechtstoepassing komt voort uit de constatering dat er een duidelijke relatie is tussen alcohol- en drugverslaving en crimineel gedrag. Beide vormen van verslaving gaan vaak gepaard met ernstige overlast voor de omgeving en met inbreuken op de rechtsorde. In deze nota worden de verschillende mogelijkheden voor hulpverlening aan verslaafden en de mogelijkheden om daarbij gebruik te maken van dwang en drang of van een verplichting uit hoofde van een contract geïnventariseerd. Naast de mogelijkheden die de gezondheidszorg (paragraaf 2) biedt, wordt daarbij ook aandacht besteed aan de mogelijkheden die er zijn in het kader van de jeugdhulpverlening (paragraaf 3) en van de strafrechtspleging en toepassing (paragraaf 4). Per aandachtsgebied worden de juridische mogelijkheden, de feitelijke toepassing van maatregelen, de mogelijke lacunes in de hulpverlening en de perspectieven voor toekomstig beleid besproken. In een slotbeschouwing (paragraaf 5) wordt aandacht besteed aan het beleid zoals dat zal worden gevoerd met betrekking tot het uitoefenen van dwang en drang op verslaafden om zich te laten behandelen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20415, nrs. 1-2
3
2. Gezondheidszorg Juridische
mogelijkheden
De juridische mogelijkheden voor dwangbehandeling, dat wil zeggen het gedwongen ondergaan van behandeling door verslaafden, zijn bij de huidige wetgeving nauwelijks aanwezig. De lichamelijke en geestelijke integriteit van het individu worden beschermd door artikel 11 van de Grondwet («leder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op onaantastbaarheid van zijn lichaam.») en de daarop betrekking hebbende jurisprudentie waarbij door de Hoge Raad respectievelijk in 1974 een neuro-medische ingreep werd verboden en in 1975 een TBR-gestelde niet kon worden verplicht een psychotherapie te ondergaan (HR 14 juni 1974, NJ 1974,436 en HR 15 april 1975, NJ 1975,288). Wel bestaan er in de wetgeving op het gebied van de gezondheidszorg enkele mogelijkheden voor een onvrijwillige opname. Zo biedt de Krankzinnigenwet de rechter de mogelijkheid een psychiatrisch ziekenhuis te machtigen iemand tegen zijn wil op te nemen, wanneer dat in het belang is van de openbare orde of wanneer het belang van de patiënt dat vereist en wanneer uit een verklaring van een geneeskundige blijkt dat de desbetreffende persoon in een toestand van krankzinnigheid verkeert en dat zijn verpleging in een psychiatrisch ziekenhuis noodzakelijk of wenselijk is (artikelen 12 t/m 17 Krankzinnigenwet). De Hoge Raad heeft bepaald dat slechts tot een onvrijwillige plaatsing in een krankzinnigengesticht mag worden overgegaan, indien betrokkene geestelijk gestoord is en ten gevolge van deze stoornis gevaar veroorzaakt voor zichzelf, voor anderen of voor de algemene veiligheid van personen of goederen (HR 4 november 1983, NJ 1984, 162). Verder kan de burgemeester iemand in bewaring stellen, indien een ernstig vermoeden bestaat dat hij ten gevolge van krankzinnighsid een zo onmiddellijk dreigend gevaar oplevert voor zichzelf, voor anderen of voor de openbare orde, dat een rechterlijke machtiging niet kan worden afgewacht. De inbewaringstelling kan slechts geschieden nadat een zenuwarts een verklaring heeft afgelegd dat een dergelijk ernstig vermoeden bestaat (artikelen 35 b en c Krankzinnigenwet) en moet na uiterlijk 4 dagen door tussenkomst van het openbaar ministerie door de president van de arrondissementsrechtbank worden getoetst. De president kan de betrokkene vervolgens voor een termijn van ten hoogste tweemaal drie weken in bewaring stellen. In de jurisprudentie worden zware eisen gesteld aan de onmiddellijkheid van het gevaar waarmee de krankzinnige zichzelf, anderen of de openbare orde bedreigt. Algemeen wordt aangenomen dat een verslaafde niet uitsluitend op grond van zijn verslaving als krankzinnig zou moeten worden aangemerkt, ontoerekeningsvatbaar zou zijn of geen vrije wil meer zou hebben, zodat op basis daarvan onvrijwillige opname mogelijk zou zijn. Ook wij onderschrijven deze stelling. Het wetsvoorstel bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (B.o.p.z.) kent soortgelijke maatregelen als de Krankzinnigenwet. Een machtiging om iemand in een psychiatrisch ziekenhuis te doen opnemen en te doen verblijven kan slechts worden verleend indien naar het oordeel van de rechter de stoornis van de geestvermogens betrokkene gevaar doet veroorzaken en het gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend. Een gedwongen behandeling is volgens dit wetsvoorstel slechts in uitzonderlijke situaties mogelijk, namelijk alleen voor zover dit noodzakelijk is om ernstig gevaar voor de patiënt of anderen, voortvloeiende uit de stoornis van de geestvermogens, af te wenden (artikel 38, vijfde lid). Het wetsvoorstel B.o.p.z. biedt voorts de mogelijkheid dat een persoon door tussenkomst van het openbaar ministerie zelf de rechter verzoekt om afgifte van een machtiging (artikelen 33 t/m 35). Is de betrokkene
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20415, nrs. 1-2
4
eenmaal opgenomen, aan kan het ziekenhuis op grond van deze machtiging de opname continueren, ook al is dat tegen de wil van de betrokkene. Voor verslaafden zal van deze mogelijkheid gebruik kunnen worden gemaakt indien aan de rechter een behandelingsplan is voorgelegd dat met toestemming van de verslaafde is opgesteld door de psychiater van het ziekenhuis van opname. De machtiging geldt voor een periode van 6 tot 12 maanden en kan alleen worden verleend indien er sprake is van gevaar, van een gesstelijke stoornis, indien het gevaar niet buiten het ziekenhuis kan worden afgewend en een vrijwillige behandeling niet kan bijdragen aan de afwending van dit gevaar. Voorts biedt het Burgerlijk Wetboek de rechtbank thans nog de mogelijkheid een meerderjarige - ook op eigen verzoek - onder curatele te stellen wegens gewoonte van drankmisbruik waardoor deze zijn belangen niet behoorlijk waarneemt, in het openbaar herhaaldelijk aanstoot geeft, of eigen veiligheid of die van anderen in gevaar brengt (artikel 378 sub c BW). De onder curatele gestelde kan ingevolge artikel 387 met machtiging van de rechtbank ter verpleging in een inrichting voor drankzuchtigen worden opgenomen. Het wetsvoorstel B.o.p.z. voorziet in artikel 72 echter de schrapping van deze mogelijkheid. Ook uit de schriftelijke behandeling van het voorstel van invoering van de Boeken 3, 5 en 6 Nieuw BW (kamerstukken II, 1 9 8 4 - 1 9 8 5 , 17 725 nr. 7, alsmede 1987 - 1988, 17 725 nr. 13) volgt dat niet wordt overwogen deze bepalingen te continueren. Andere wettelijke mogelijkheden om een verslaafde tegen zijn wil op te nemen of te behandelen zijn in het kader van de gezondheidszorg niet aanwezig. Ook zogenoemde behandelcontracten, waarbij de verslaafde de verplichting zou aangaan zich gedurende een bepaalde periode in een behandelinrichting te laten opnemen en behandelen, bieden op dit punt weinig soelaas. Algemeen wordt aangenomen dat nakoming van een dergelijke overeenkomst niet in rechte afdwingbaar is, indien de behandelde tijdens de opname- en behandelingsperiode besluit niet langer aan de opname en behandeling mee te werken. Feitelijke
toepassing
Van bovengenoemde juridische mogelijkheden voor opname of behandeling van verslaafden wordt in beperkte mate gebruik gemaakt. De tabellen 1 en 2 geven een overzicht van de opnemingen van verslaafden in algemeen psychiatrische ziekenhuizen en verslavingsklinieken. Tabel 1 Aantal opnemingen naar 1e psychiatrische diagnosegroep bij opname en juridische situatie in algemeen psychiatrische ziekenhuizen alcoholverslaving e.d.
drugsverslaving e.d.
1983
1984
1983
1984
vrijwillig inbewaringstelling rechterlijke machtiging strafrechtelijke maatregelen
1719 196 108 4
1883 173 124 4
927 55 30 12
1047 48 16 17
totaal
2027
2184
1024
1128
Tabel 2 Aantal opnemingen naar 1e psychiatrische diagnosegroep bij opname en juridische situatie in verslavingsklin ieken alcoholverslaving e.d.
drugs verslaving e d
1983
1984
1983
1984
vrijwillig inbewaringstelling rechterlijke machtiging strafrechtelijke maatregelen
3258 0 0 4
3286 0 0 1
1305 0 0 20
1127 0 0 29
totaal
3262
3287
1325
1256
Bron: Patiëntenregistratie intramurale geestelijke gezondheidszorg 1983-1984, Geneeskun dige Hoofdinspectie Geestelijke Volksgezondheid.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 2 0 4 1 5 , nrs. 1-2
5
Hiervoor is aangegeven dat de juridische mogelijkheden voor dwangbehandeling uiterst beperkt zijn. Dat neemt echter niet weg dat in de praktijk van de verslavingszorg gebruik gemaakt wordt van vormen van drang op verslaafden om aan een behandeling te beginnen of een eenmaal begonnen behandeling te voltooien. Een voorbeeld daarvan is het schriftelijk vastleggen van afspraken tussen de verslaafde en de leiding van een behandelinrichting voorafgaand aan de opname in een behandelinrichting. Daarbij wordt veelal tevens aangegeven wat de consequenties zullen zijn, indien de betrokkene zich niet aan de gemaakte afspraken houdt. De sancties bestaan uit de mogelijkheid het hulpaanbod te wijzigen of te beëindigen. Een dergelijke aanpak kan een hulpmiddel zijn om de betrokkene te stimuleren het «contract» met de hulpverleningsinstelling na te komen. Een dergelijke benadering wordt bij voorbeeld ook aangehouden in de ambulante hulpverlening, zoals bij de meeste methadonreductie- en onderhoudsprogramma's, waarbij velerlei regels gelden en controle op bijgebruik wordt uitgeoefend. Zoals hiervoor is aangegeven kan de nakoming echter niet juridisch worden afgedwongen. Wel wordt in de praktijk in verslavingsklinieken, indien een cliënt het voornemen kenbaar maakt de opname te beëindigen, nog bijzondere aandrang op hem uitgeoefend om van dat voornemen af te zien. Ook in deze situatie is sprake van aandrang op de betrokkene en niet van dwang, omdat de wil van de betrokkene uiteindelijk doorslaggevend is. Lacunes Er bestaat in Nederland een zeer gedifferentieerd netwerk van hulpverleningsvoorzieningen, in het bijzonder voor drugverslaafden. De toegankelijkheid en de bereikbaarheid van de hulpverlening zijn steeds groter geworden. Bij de hulpverlening aan alcoholverslaafden is sprake van meer lacunes: een gering bereik en een beperkte differentiatie staan tegenover een groeiende problematiek. Perspectief Zoals hierboven is aangegeven zal de wet B.o.p.z. nieuwe mogelijkheden voor de toepassing van onvrijwillige maatregelen bieden. Thans kan niet worden voorzien in welke mate hiervan gebruik zal worden gemaakt. Het beleid is erop gericht om, onder andere door middel van het systematisch evalueren van de bestaande mogelijkheden, de effectiviteit van de verslavingszorg te vergroten, zonder dat nieuwe maatregelen als aanvulling op de wet B.o.p.z. worden getroffen. In 1988 zullen stappen gezet worden om de behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer voort te zetten. In de Nota «Alcohol en samenleving» (kamerstukken II, 19861987, 19 243 nr. 3) is aangegeven op welke wijze de lacunes in de hulpverlening kunnen worden verkleind. 3. Jeugdhulpverlening Juridische
mogelijkheden
Het jeugdrecht beschikt over een aantal middelen om jeugdige verslaafden (onder de 18 jaar) ertoe te bewegen zich voor hun verslavingsproblemen bij de hulpverlening te melden. Deze maatregelen kunnen zowel van strafrechtelijke als van civielrechtelijke aard zijn. Aangezien de straffen en maatregelen die in het kader van het jeugdrecht aan minderjarigen kunnen worden opgelegd een overwegend pedagogische strekking hebben, wordt bij de uitvoering tussen deze beide soorten maatregelen geen scherp onderscheid gemaakt. Ten aanzien van minderjarigen die ten
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20415, nrs. 1-2
6
tijde van het begaan van een strafbaar feit tussen 16 en 18 jaar oud zijn, kan de rechter ook het volwassenenstrafrecht (zie hieronder paragraaf 4) toepassen indien hij daartoe in de ernst van het begane feit en de persoonlijkheid van de dader grond vindt. Het jeugdrecht biedt de volgende mogelijkheden tot toepassing van dwang: 1. Hoewel de vraag naar toepassing van dwangbehandeling in beginsel ook betrekking kan hebben op dwang bij het aanvaarden van ambulante hulp zal zij toch vooral gericht zijn op de mogelijkheden om jongeren tegen hun wil in een residentiële voorziening op te nemen. Dit kan worden gerealiseerd door toepassing van de volgende maatregelen: - ondertoezichtstelling van de minderjarige, gecombineerd met een bevel tot opneming in een observatiehuis tot onderzoek van zijn geestelijke of lichamelijke gesteldheid (artikel 254 jo artikel 262 Burgerlijk Wetboek: artikel 496c Wetboek van Strafvordering); - ondertoezichtstelling van de minderjarige, gecombineerd met een bevel tot uithuisplaatsing in een inrichting of elders dan in een inrichting (artikel 254 jo artikel 263 Burgerlijk Wetboek: artikel 77h Wetboek van Strafrecht); - terbeschikkingstelling van de regering (artikel 77h en volgende Wetboek van Strafrecht); - plaatsing in een inrichting voor buitengewone behandeling (artikel 77h en volgende Wetboek van strafrecht). De eerste twee hierboven opgesomde mogelijkheden zijn civielrechtelijk van aard. Toepassing van de laatste twee is alleen mogelijk wanneer ook sprake is van een erstig strafbaar feit. De terbeschikkingstelling van de regering van jeugdigen dient vervolgens «ter opvoeding en verzorging» (artikel 27 van de Beginselenwet Kinderbescherming). Geen sprake behoeft daarbij te zijn van verminderde toerekeningsvatbaarheid als gevolg van een ziekelijke afwijking. Dit vereiste is wel van toepassing bij een plaatsing in een inrichting voor buitengewone behandeling. 2. Verder bestaan ten aanzien van minderjarigen die een strafbaar feit hebben begaan de mogelijkheid om indirecte dwang uit te oefenen door toepassing van een voorwaardelijke straf of maatregel waarbij als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de betrokkene een bepaalde vorm van hulpverlening zal aanvaarden. Als bijzondere voorwaarden kan echter niet worden bepaald dat de minderjarige zich zal laten opnemen in een inrichting (artikel 77z, lid 4, Wetboek van Strafrecht). Een bijzondere voorwaarde kan in de volgende gevallen worden opgelegd: - voorwaardelijk sepot ex artikel 493, lid 2, Wetboek van Strafvordering ; - voorwaardelijke veroordeling tot tuchtschool, arrest of geldboete ex artikel 77w, lid 1, Wetboek van Strafrecht; - voorwaardelijke terbeschikkingstelling van de regering ex artikel 77w, lid 2, Wetboek van Strafrecht, jo artikel 77z en volgende Wetboek van Strafrecht; - voorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor buitengewone behandeling ex artikel 77w, lid 2, jo artikel 77z en volgende Wetboek van Strafrecht. 3. Ten slotte biedt het jeugdrecht de mogelijkheid een minderjarige verslaafde in de pedagogische sfeer onder druk te zetten om een bepaalde vorm van hulp te aanvaarden door hem voor te houden dat weigering van de noodzakelijk geachte hulp tot gevolg kan hebben dat een (zwaardere) straf of maatregel wordt opgelegd. Hiervan is bij voorbeeld sprake indien een onder toezicht gestelde minderjarige een bevel tot uithuisplaatsing in het vooruitzicht wordt gesteld, tenzij hij bereid is de hulp «vrijwillig» te aanvaarden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20415, nrs. 1-2
7
Feitelijke
toepassing
De particuliere inrichtingen en tehuizen voor jeugdhulpverlening vervullen nauwelijks een rol bij de onvrijwillige hulpverlening aan verslaafde minderjarigen. Het gebruik van harddrugs is bijna altijd een contra-indicatie voor opname. In de eerste plaats omdat het gedrag van deze jongeren zeer storend werkt op de (ortho-)pedagogische gang van zaken in het tehuis en verder vanwege de angst voor «besmetting» van anderen door het verslavingsgedrag. De 8 rijksinrichtingen kunnen opname van de aangeboden minderjarigen niet weigeren. Uit onderzoek in 1983 bleek dat 10% van het totale aantal pupillen (288) dat in een rijksinrichting verbleef harddrugs gebruikte. Er zijn geen speciale inrichtingen voor drugsverslaafde jongeren. Wel wordt bij de plaatsing van pupillen in rijksinrichtingen rekening gehouden met een verslavingsachtergrond. Indien in een inrichting verslavingsgedrag wordt geconstateerd, worden op het individuele geval toegesneden maatregelen genomen. Deze maatregelen kunnen bestaan uit urinecontroles, intrekken van verlof, intensivering van de individuele begeleiding en het individuele toezicht en aanpassing van het op de pupil toegesneden programma. In Groningen is eind 1986 door een aantal instellingen voor jeugdhulpverlening het zogeheten Bauhuus-experiment gestart met de «(semi-)vrijwillige» opvang gedurende maximaal 6 maanden van jeugdige druggebruikers in de leeftijd van 14-18 jaar. Het Bauhuus i j een residentiële voorziening met een orthopedagogisch programma. Er wordt naar gestreefd de jongeren na het verblijf in het Bauhuus weer in het gezin, dan wel in de reguliere jeugdhulpverlening op te nemen. De jongeren kunnen aan dit programma deelnemen via een verwijzing uit de jeugdhulpverlening of na een justitiële interventie. Of deze vorm van aandrang op verslaafden effect sorteert, is onderwerp van studie. Verwacht wordt dat op basis van de evaluatie van het Groningse Bauhuus-experiment te zijner tijd meer inzicht zal worden verkregen. Eind 1989 worden dit experiment afgesloten. Lacunes De ambulante drughulpverlening heeft een beperkt bereik onder minderjarigen. Er wordt weinig aandacht besteed aan het ontwikkelen van een perspectiefbiedende vervolgopvang van jongeren na afloop van de plaatsing in een residentiële voorziening, bij voorbeeld in de vorm van leer/woonprojecten of woon/werkprojecten. Perspectief Op grond van de in de afgelopen jaren geconstateerde stijging van de gemiddelde leeftijd van problematische druggebruikers wordt in het algemeen aangenomen dat de aanwas van nieuwe gebruikers van de jongere leeftijdsgroepen een dalende lijn vertoont. Dit zou betekenen dat ook de behoefte aan (gedwongen) hulpverlening ten behoeve van deze categorie gebruikers is afgenomen. In de rijksinrichtingen van de kinderbescherming worden in geval van verslavingsgedrag zo nodig op de individuele pupil toegesneden acties ondernomen. Dit beleid zal worden voortgezet. De hulpverlening aan minderjarige druggebruikers kent daarnaast enkele voorzieningen die goed toegankelijk blijken te zijn. In dat verband kan worden gewezen op het grote bereik van het straathoekwerk dat vooral praktische hulp biedt, de huiskamerprojecten in de grote steden, die eveneens in een duidelijke behoefte voorzien en de 24-uurs opvang in Rotterdam ten behoeve van jonge verslaafde prostituees.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20415, nrs. 1-2
8
4. Strafrechtelijk systeem Juridische
mogelijkheden
Reeds in de inleiding werd geconstateerd dat er een duidelijke realtie is tussen alcohol- en drugverslaving en crimineel gedrag. Hierdoor komen veel verslaafden in aanraking met het strafrechtelijk systeem. In het kader van de strafrechtspleging en strafrechtstoepassing is een reeks instrumenten voorhanden om aandrang op verslaafde justitiabelen uit te oefenen om hen tot een bepaalde behandeling te bewegen. Een veelvuldig toegepaste methode om aandrang uit te oefenen is het verbinden van een bijzondere voorwaarde aan een justitiële beslissing. Een bijzondere voorwaarde, bij voorbeeld strekkend tot opname in een verslavingskliniek, kan in de volgende gevallen worden opgelegd: 1. bij een voorwaardelijk sepot - in de eerste vervolgingsfase - door de officier van justitie (bij beschikking ex artikelen 244, lid 3, en 245, lid 4, Wetboek van Strafvordering); 2. bij een schorsing van de voorlopige hechtenis in de fase van de bewaring door de rechter-commissaris (bij beschikking ex artikel 80 Wetboek van Strafvordering); 3. bij een schorsing van de voorlopige hechtenis in de fase van de gevangenhouding door de rechtbank in raadkamer (bij beschikking ex artikel 80 Wetboek van Strafrecht); 4. bij een schorsing van de voorlopige hechtenis in de fase van de terechtzitting door de rechtbank ter terechtzitting (bij tussenvonnissen waarbij aanhouding van de behandeling der zaak voor bepaalde of onbepaalde tijd wordt bevolen ex artikelen 80, 277 en 277a Wetboek van Strafvordering); 5. bij een voorwaardelijke veroordeling in de fase van de terechtzitting door de rechtbank ter terechtzitting (bij eindvonnis ex artikelen 14a en 14c Wetboek van Strafrecht) en 6. bij een voorwaardelijke gratie voor of tijdens de executie van de straf (ex artikel 13 en volgende van de Gratiewet 1987). Naast bovenvermelde mogelijkheden kan He Minister van Justitie gebruik maken van een speciale uitvoeringsrageling ex artikel 47 van de Gevangenismaatregel, die voorziet in een detentievervangende behandeling van veroordeelde verslaafden. Dwang kan voorts door de rechter op een veroordeelde worden uitgeoefend met toepassing van artikel 37, lid 2, Wetboek van Strafrecht (plaatsing in een krankzinnigengesticht) en artikel 37, lid 3, van dat Wetboek (het ter beschikking stellen van de regering teneinde van harentwege te worden verpleegd). De maatregel van terbeschikkingstelling van de regering (artikel 37, lid 3) kan slechts worden opgelegd als het belang der openbare orde dat bepaaldelijk vordert. Ten aanzien van minderjarigen kan, zoals hierboven reeds is gesteld, (ex artikelen 77a en k Wetboek van Strafrecht) ondertoezichtstelling en plaatsing in een inrichting voor buitengewone behandelirg worden bevolen. Bij ondertoezichtstelling moet de minderjarige met zedelijke en lichamelijke ondergang worden bedreigd, terwijl plaatsing in een inrichting voor buitengewone behandeling alleen kan worden opgelegd als de minderjarige door gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke storing der geestvermogens het strafbaar feit niet is toe te rekenen en de persoonlijkheid van de minderjarige de plaatsing bepaaldelijk bevordert. Feitelijke
toepassing
Het blijkt dat binnen het strafrpchtelijk systeem kwantitatief verreweg de meeste druk op verslaafden wordt uitgeoefend door het stellen van een bijzondere voorwaarde en dan vooral bij gelegenheid van schorsing
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 2 0 4 1 5 , nrs. 1-2
9
van de voorlopige hechtenis en bij de voorwaardelijke veroordeling. Bij drugsverslaafden wordt de bijzondere voorwaarde veelal geconcretiseerd in het voorschrift een intramurale of extramurale therapie te volgen, het laatste al dan niet in het kader van een dagbehandeling. Met deze aanpak wordt vorm gegeven aan het beleid zoals de Minister van Justitie dat in zijn brief van 12 december 1983 (nr. 1060/283) nog eens onder de aandacht van de procureurs-generaal en de hoofdofficieren van justitie heeft gebracht. Sindsdien zijn de aantallen verpleegdagen die in het kader van deze bijzondere voorwaarden worden doorgebracht in particuliere behandelinrichtingen sterk toegenomen: van 8834 in 1984 naar 11 992 in 1985 tot 14376 in 1986. De conclusie mag zijn dat het in 1983 uitgezette beleid duidelijke inhoud heeft gekregen. Voor veroordeelden wegens rijden onder invloed is in Assen bij wijze van experiment een speciaal voorlichtingsprogramma ontwikkeld, dat kan worden opgelegd als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke veroordeling. Ook de toepassing van artikel 47 van de Gevangenismaatregel ten behoeve van veroordeelde verslaafde gedetineerden heeft zich, naast de toepassing van de «bijzondere voorwaarde», een nadrukkelijke positie verworven in het instrumentarium, zij het op geringere schaal dan met de toepassing van de bijzondere voorwaarde het geval is. Uit tabel 3 blijkt echter dat ook hier sprake is van een toename in aantallen verpleegdagen. Tabel 3 Aantallen opnames van verslaafde gedetineerden in particuliere behandelinginrichtingen ex artikel 47 van de Gevangenismaatregel
Aantal opnames artikel 47 Totaal aantal verpleegdagen artikel 47 Gemiddelde duur opname in dagen
1982
1983
1984
1985
1986
38 1415
43 1134
51 2333
64 2869
58 3213
37,2
31,0
45,7
44,8
55,4
De overige strafrechtelijke mogelijkheden om druk uit te oefenen op verslaafden teneinde hen te laten ontwennen, zijn van geringe betekenis; de bijzondere voorwaarde bij gratie, de plaatsing in een krankzinnigengesticht, de terbeschikkingstelling van de regering en de bijzondere maatregelen die minderjarigen kunnen worden opgelegd, vinden niet of nauwelijks toepassing. Aparte aandacht verdient de bijdrage van het gevangeniswezen aan het terugdringen van verslavingsproblemen. Immers vanwege drugs-gerelateerde criminaliteit worden vele verslaafden in een penitentiaire inrichting ingesloten. Jaarlijks gaat het om ca. een derde van alle ingeslotenen, dit is ca. 7 000 personen. Daarnaast is van de gedetineerden ca. 9% verslaafd aan alcohol (ca. 1900 personen). Al deze personen ondergaan tijdens de detentie een door de detentie afgedwongen fysieke ontgifting. Voorwaarde hiervoor is dat drugs zo veel mogelijk worden geweerd uit de penitentiaire inrichtingen. Om dit te bereiken is een reeks maatregelen genomen of in voorbereiding. Zo is een nieuwe regeling voor invoer van pakketten opgesteld, een aparte gevangenis aangewezen voor zich aan drugshandel schuldig makende gedetineerden en een bijzondere meldingsprocedure opgesteld voor drugsvondsten. Tevens lig" het in de bedoeling dit jaar een stelsel van verplichte urinecontroles op drugs in te voeren. De voorbereiding hiervan is vergevorderd. Een advies van de Raad van State wordt zeer binnenkort gevraagd. Het behoeft geen betoog dat het tegengaan van drugs de nodige druk legt op het personeel van de penitentiaire inrichtingen. In het buitenland is het probleem van de drugs binnen de gevangenis eveneens omvangrijk en ernstig. Opleiding en training van het personeel inzake drugs alsmede een duidelijk penitentiair drugbeleid dragen evenwel bij aan een verder terugdringen van drugs uit de inrichtingen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20415, nrs. 1-2
10
Een apart probleem in dezen wordt gevormd door de half-open gevangenissen. De beveiliging van deze inrichtingen is relatief gering en een pre-selectie van daar gedetineerde «zelfmelders» is niet mogelijk. Daarbij moet worden aangetekend dat als gevolg van het gebrek aan gesloten capaciteit veel meer gestraften in aanmerking worden gebracht voor deze half-open inrichtingen dan door de ernst van hun gedragingen wordt gerechtvaardigd. De problematiek van deze inrichtingen is derhalve mede een gevolg van de cellennood. De wijze waarop de detoxificatie verloopt, ligt voor een belangrijk deel in handen van de richtingsarts. De arts is namelijk op het punt van het strikt medisch handelen autonoom, dat wil zeggen niet onderworpen aan door de Minister van Justitie gestelde regels. In de praktijk blijken vele inrichtingsartsen aan drugverslaafden in enigerlei vorm en duur methadon voor te schrijven ter ondersteuning van hun ontwenning. Door de vereniging van gestichtsartsen is bovendien een medisch protocol opgesteld om tot grotere afstemming van hun medisch handelen in deze te komen. Veelal wordt in de penitentiaire inrichting samengewerkt met de daar werkzame penitentiaire reclasseringswerkers afkomstig van de consultatiebureaus voor alcohol en drugs. Een belangrijke functie van het penitentiair reclasseringswerk van de CAD's is het geven van voorlichting over of het leggen of consolideren van contacten met niet-penitentiaire hulpverleningsvoorzieningen. Een tweede bijdrage van het gevangeniswezen bestaat uit speciale opvangmogelijkheden van drugverslaafden op zogenoemde drugvrije afdelingen. Op dit moment zijn er in dit kader drugvrije voorzieningen met ca. 140 plaatsen. Opname van een verslaafde op een drugvrije afdeling geschiedt overigens op basis van vrijwilligheid. Heeft men eenmaal opname verkozen, dan is men gehouden zich te onderwerpen aan de voor de afdeling geldende controlemaatregelen. Welke de effecten zijn op de verslaafde van de afgedwongen ontgifting in de penitentiaire inrichting is niet (wetenschappelijk) onderzocht. Wel mag worden aangenomen dat deze ontnuchtering kansen biedt om het eigen verslavingsgedrag opnieuw te bezien. Het penitentiair drugbeleid is er ook op gericht om deze kansen te vergroten. De Staatssecretaris van Justitie heeft in haar brief van 7 april 1987 over de penitentiaire verslavingsproblematiek (kamerstukken II, 1986-1987, 18 174 nr. 9) daarom ook aangekondigd het beleid op dat gebied voort te zullen zetten. Lacunes Uit het voorgaande blijkt dat het strafrechtelijk systeem een groot aantal mogelijkheden biedt om druk op verslaafden uit te oefenen teneinde hun verslaving te beëindigen. Naar onze opvatting zijn deze mogelijkheden in het huidige strafrechtelijke systeem op dit terrein toereikend. Wel is bij toepassing van deze modaliteiten de actieve medewerking van de verslaafde een vereiste. Dit geldt zowel voor de situatie in een penitentiaire inrichting als daarbuiten. Perspectief Voor de rechtsorde is het gunstig indien een verslaafde die vanwege zijn behoefte aan drugs strafbare feiten pleegt, met blijvend succes een ontwenningskuur volgt. Voor de strafrechtelijke handhavers van die rechtsorde bestaat dan ook een belang om zo creatief mogelijk mee te denken en te werken aan constellaties die kunnen leiden tot duurzame successen van ontwenningsprogramma's. Het op dit punt gevoerde beleid zal worden voortgezet. Bovendien wordt aandacht besteed aan het ontwikkelen van nieuwe drangmodaliteiten. Zo wordt thans in de gemeente Rotterdam een experiment voorbereid waarbij de overheid (plaatselijk openbaar ministerie
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20415, nrs. 1-2
11
en lokale overheid) èn de reclassering samen naar nieuwe wegen zoeken om op verslaafden drang uit te oefenen een begin temaken met beëindiging van druggebruik. Het experiment, waarbij de voorlopige hechtenis van van criminele activiteiten verdachte verslaafden wordt geschorst onder de voorwaarden dat zij deelnemen aan een ontwenningsprogramma en aan in het kader van het experiment aangewezen werkprojecten, wordt mede gefinancierd uit de middelen die ter beschikking zijn gesteld voor de uitvoering van het beleidsplan «Samenleving en criminaliteit». Het experiment wordt door ons met grote belangstelling gevolgd. Het beleid gericht op het terugdringen van verslavingsproblemen in penitentiaire inrichtingen zal worden voortgezet. Zo zal waarschijnlijk nog in 1988 een drugvrije afdeling voor «zelf-melders» kunnen worden geopend. Hierbij dient overigens aangetekend te worden dat de capaciteitstekorten bij het gevangeniswezen een verdere differentiatie van bestemmingen in de weg staan. Het bestemmen van onderdelen van penitentiaire inrichtingen voor speciale categorieën gedetineerden is in het algemeen alleen mogelijk indien beschikt kan worden over voldoende capaciteit. Zoals bekend zullen de tekorten bij het gevangeniswezen waarschijnlijk eerst in 1990 geheel weggenomen zijn. Het capaciteitstekort belemmert overigens ook een effectief toepassen van andere drangmodaliteiten. Aandrang op verslaafden om zich te laten behandelen in het kader van bijzondere voorwaarden bij de schorsing van de preventieve hechtenis of bij een veroordeling tot een voorwaardelijke vrijheidsstraf, zal meer effect sorteren indien bij het niet naleven van de voorwaarden de detentie snel zal kunnen worden hervat. Dit zal alleen het geval zijn indien voldoende penitentiaire capaciteit beschikbaar is. Aangezien tot dusver weinig bekend is over de gevolgen van de door de detentie afgedwongen ontwenning van drugs en het - daarmee al dan niet gepaard gaande - verblijf op een drugvrije afdeling in een penitentiaire inrichting is de regering voornemens onderzoek naar de effecten hiervan te bevorderen. Op beperkte schaal zijn hiervoor reeds financiële middelen ter beschikking gesteld. Verder wordt een onderzoek uitgevoerd naar verschillen in verblijfsduur in een particuliere behandelkliniek van vrijwillig opgenomen cliënten enerzijds en cliënten die zijn opgenomen als voorwaarde voor schorsing van hun preventieve hechtenis of ex artikel 47 van de Gevangenismaatregel anderzijds. De uitkomsten van dit onderzoek kunnen in de eerste helft van 1988 worden verwacht. 5. Slotbeschouwing In het voorgaande is gebleken dat binnen het thans geldende wettelijk kader mogelijkheden ontbreken voor gedwongen opname en behandeling alleen op grond van verslaving of voor het rechtens afdwingen van eerder gemaakte afspraken over behandeling. Ook het wetsontwerp B.o.p.z. voortziet niet in het creëren van dwangbehandeling alleen op grond van verslaving. Indien het wetsontwerp B.o.p.z. kracht van wet heeft gekregen, zal het echter wel mogelijk zijn om onder bepaalde voorwaarden bij een verslaafde die op eigen verzoek met machtiging van de rechter in een behandelinrichting is opgenomen, de opname te continueren ook als dat tegen de wil van de betrokkene is. Uitgangspunt bij deze benadering is steeds dat de verslaafde, ondanks zijn verslaving, zelf verantwoordelijk blijft voor zijn handelen, waarbij de voor iedere burger geldende rechtsbeginselen van toepassing zijn. Dit uitgangspunt, dat ook in de strafrechtspleging wordt aangehouden, onderschrijven wij. Mede op grond hiervan is er naar ons oordeel thans geen reden wetswijzigingen op dit punt te entameren; wel dient een creatief gebruik gemaakt te worden van de mogelijkheden drang op verslaafden uit te oefenen ten einde hen er toe te brengen zich te laten behandelen. Deze mogelijkheden doen zich vooral voor indien de verslaafde
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 2 0 4 1 5 , nrs. 1-2
12
door zijn gedrag in aanraking komt met justitie. In het kader van zowel de strafrechtspleging als van de strafrechtstoepassing kan op verslaafden druk worden uitgeoefend - veelal intramurale - hulpverlening te accepteren. De aandrang moet zodanig worden toegepast dat daardoor het bereik van de vrijwillige hulpverlening niet wordt beperkt. De laatste jaren is het beleid erop gericht geweest de mogelijkheden die er op dit gebied zijn te optimaliseren. Dit beleid zal worden voortgezet. In dat verband zijn zowel in het kader van de bestuurlijke preventie van veel voorkomende criminaliteit als in het kader van de jeugdhulpverlening experimenten gestart. Ook het penitentiair drugbeleid levert, door bij voorbeeld het gebruik maken van drugvrije afdelingen en de toepassing van artikel 47 Gevangenismaatregel, een bijdrage aan de mogelijkheden om verslaafden met een behandeling te laten beginnen. De mogelijkheden voor verdere ontwikkeling op het gebied van hulpverlening aan verslaafden in het kader van de strafrechtspleging en de strafrechtstoepassing en het uitoefenen van drang daarbij worden zoals hiervoor reeds is aangegeven - beperkt door de nog bestaande tekorten aan penitentiaire capaciteit. Daarnaast vinden de mogelijkheden hun begrenzing in de beperkte financiële middelen die hiervoor vrijgemaakt zijn. Mede hierom blijft spoedige leniging van de capaciteitsnood geboden. In het volksgezondheids- en welzijnsbeleid van de regering ten aanzien van verslaafden staat het bevorderen van vrijwillige hulpverlening centraal. Het gebruik maken van de mogelijkheden drang op verslaafden uit te oefenen om hen ertoe te bewegen zich te laten behendelen, zal tot een grotere druk op de verslavingszorg leiden. Het behandelen van een groter aantal cliënten vindt zijn begrenzing in de huidige capaciteit van de voorzieningen en de beperkte financiële middelen. De eerste ondergetekende tracht deze druk te verlichten door het vergroten van de effectiviteit en de doelmatigheid van de hulpverlening. Daartoe wordt in toenemende mate evaluatie-onderzoek verricht. Hoewel wij ernaar streven de kwaliteit van de hulpverlening en het bereik ervan te optimaliseren, beseffen wij dat er altijd mensen met verslavingsproblemen zullen zijn, die zich niet onder behandeling stellen. Ofschoon betrouwbare gegevens over de effectiviteit van de verschillende modaliteiten van drang in de hulpverlening aan verslaafden ontbreken, stemmen de ervaringen met drang ons niet pessimistisch. Dat geldt niet alleen voor de Nederlandse situatie, maar ook voor de situatie in het buitenland. 1 De bovengenoemde experimenten en het onderzoek aangekondigd in paragraaf 4 zullen hieraan tegemoet komen.
' Zie onder andere de literatuurstudies van drs M L. Meyboom, Drugsverslaafde justitiabelen; resultaten uit onderzoek naar behandelprogramma's (WODC, 1982) Idem: Penitentiair drugbeleid in de Verenigde Staten, Zweden, Zwitserland, Oostenrijk en de BRD (WODC, 1986) Drs. M. Bol: Justitieel drugbeleid in de BRD (WODC, 1986). Drs. M. B. Sijes: A report on compulsary/nonvoluntary treatment in the Federal Republic of Germany and Sweden, Bilthoven (FZA), januari 1986. Drs. E. Fromberg (red.): Tussen Hippocrates en Hermandad; de rol van dwang bij de behandeling van verslaafden, Bussum (KGOD), april 1987.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20415, nrs. 1-2
13