Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1995–1996
21 501-09
Transportraad
Nr. 52
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ’s-Gravenhage, 14 december 1995 Hierbij doe ik u toekomen het verslag van de EU-Transportraad van 7 en 8 december jl. De Minister van Verkeer en Waterstaat, A. Jorritsma-Lebbink
5K3971 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgeverij Plantijnstraat ’s-Gravenhage 1995
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 21 501-09, nr. 52
1
VERSLAG VAN DE TRANSPORTRAAD OP 7 EN 8 DECEMBER 1995 TE BRUSSEL 1. Toegang tot de markt voor afhandelingsdiensten op luchthavens De ontwerprichtlijn heeft tot doel te komen tot liberalisering van de markt voor grondafhandelingsdiensten. Het voorstel heeft betrekking op zowel afhandeling voor derden als door een luchtvaartmaatschappij zelf. Al twee keer eerder boog de Raad zich over dit onderwerp, en in de aanloop naar deze bijeenkomst waren al diverse struikelblokken opgeruimd. Over enkele grote resterende problemen moest deze Raad nog overeenstemming zien te bereiken. Allereerst kon de Raad het er tamelijk snel over eens worden dat met ingang van 1 januari 1999 de afhandeling voor zowel de land- als de luchtzijde geliberaliseerd wordt. Het belangrijkste knelpunt waren de criteria in de uitzonderingsbepaling. Hierbij was het vooral de vraag of een vliegveld vanwege huidige beperkingen van ruimte of capaciteit, na een bepaalde extra overgangsperiode, de mogelijkheid krijgt die periode opnieuw te verlengen. Vooral Duitsland bepleitte dit op grond van ruimtegebrek op het vliegveld van Frankfurt. Een aantal collega’s, waaronder ik zelf, gaven duidelijk aan dat de uitzonderingsmogelijkheden niet te ruim zouden mogen zijn, omdat anders de richtlijn een onvoldoende stimulans zou zijn voor liberalisering. Het VK wees in dit verband op het vliegveld Heathrow, waar ondanks de drukte en ruimtegebrek, wel een liberalisering van de grondafhandelingsdiensten heeft plaatsgevonden. Zelf heb ik ook duidelijk aangegeven dat er een grens was aan hetgeen voor Nederland aanvaardbaar zou zijn. Nadat richting Duitsland en enkele andere landen een gebaar was gemaakt om kleine vliegvelden niet onder de richtlijn te laten vallen, en Griekenland deels tegemoet was gekomen met een soepeler bepaling wat betreft de criteria voor vliegvelden met vooral seizoen/vakantieverkeer, ontstond een voldoende meerderheid voor een compromis dat Commissaris Kinnock voorstelde. Dit hield in een extra overgangstermijn van twee jaar, die eenmaal met twee jaar verlengd kan worden. Dit geeft in ieder geval de zekerheid dat maximaal per 1 januari 2003 liberalisering plaats kan vinden van de afhandelingsdiensten op de grote vliegvelden (criteria voor grootte: zelfafhandeling: minstens 1 miljoen passagiers; afhandeling door derden; minstens 3 miljoen passagiers). Griekenland kreeg ook zijn zin dat de afhandelingsdienst op het vliegveld van Athene en die op de eilanden in een pakket zit. Duitsland en Oostenrijk gaven aan het compromis niet te kunnen steunen. 2. Rijbewijs De ontwerprichtlijn had tot doel ook het creditcardmodel van het rijbewijs mogelijk te maken, naast het model waarover al eerder overeenstemming was bereikt. Het resterende discussiepunt voor de Raad was het Britse verzoek om het rijbewijs ook als identiteitsbewijs te kunnen gebruiken. Na een korte discussie ging de Raad akkoord met dit verzoek, zij het met enige beperkingen, namelijk wel toepasbaar als identiteitsbewijs maar alleen voor eigen onderdanen en geen aanduiding van nationaliteit aan de voorkant van het creditcardmodel. Op de achterkant van het rijbewijs kan onder voorwaarden, wel extra nationale informatie worden opgenomen die niet rechtstreeks verband houdt met het rijbewijs. Waar het in dit verband gaat om persoonlijke informatie, mag dit pas na toestemming van de houder van het rijbewijs.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 21 501-09, nr. 52
2
3. Verlenging van de steunverordening voor het vervoer per regio, weg en binnenvaart Het ging hierbij in wezen om een verlenging van twee jaar van de bestaande steunverordening voor vooral gecombineerd vervoer. De Raad ging hiermee vrijwel zonder discussie mee akkoord. Ik heb de Commissie gevraagd bij de algehele herziening, dan ook het stimuleren van het gecombineerd vervoer te betrekken. 4. Binnenvaart De ontwerpresolutie van de Raad over de binnenvaart gaf noch Commissie noch collega’s blijkbaar inspiratie tot het eerder beoogde algemene orie¨nterende debat. Op Italiaans verzoek en in lijn met de eerdere opstelling van deze lidstaat, werd de koppeling tussen liberalisering en sloop uit de tekst gehaald, omdat Italie¨ dit verband niet opportuun achtte. Van mijn kant heb ik aangegeven dat desondanks de pakketgedachte overeind blijft staan. Ook heb ik het volgend voorzitterschap voldoende aandacht gevraagd om dit onderwerp op de agenda te houden. 5. Luchtvaartbetrekkingen met de Verenigde Staten Dit onderwerp werd tijdens de lunch in beperkte zitting besproken. De Commissie gaf een korte toelichting op de studie naar de «meerwaarde» van onderhandelingen namens de EU. De lidstaten herhaalden hun bekende standpunten over het gevraagde onderhandelingsmandaat. 6. Mandaat voor transportonderhandelingen met derde landen Het ging hierbij om een mandaat voor de Commissie voor onderhandelingen over een transitocontingent voor Hongarije, Bulgarije en Roemenie¨, waarbij aan elk van deze landen transitorechten worden gegeven door elke lidstaat en/of de Unie als geheel in ruil voor vergunningen van die landen voor het verkeer van en naar Griekenland. Met deze laatste vergunningen kunnen de nu bestaande financie¨le lasten van dat verkeer verminderd worden. De discussie in de Raad speelde zich in eerste instantie vooral af in de vierhoek Commissie, Griekenland, Oostenrijk en Duitsland. De Commissie ziet deze onderhandelingen als een eerste stap – net als Nederland – maar wil voldoende speelruimte om de betreffende landen in de onderhandelingen voldoende te kunnen aanbieden om hen ook voldoende te kunnen vragen. Griekenland wilde dat het goederenverkeer van en naar dat land minder wordt belast. Oostenrijk en Duitsland wilden voorkomen dat het extra verkeer meer ontoelaatbare milieubelasting met zich meebrengt. Daarom stelde Oostenrijk in de discussie voor een bovengrens vast te stellen voor het aantal extra ritten door Oostenrijk, die Hongarije, Bulgarije en Roemenie¨ ieder zouden mogen maken als gevolg van de extra ritten die aan deze landen aangeboden zullen worden in de komende onderhandelingen. Met grote aarzeling gaf de Commissie aan daarmee akkoord te kunnen gaan. Dit bracht echter Italie¨ in het geweer dat vreesde dat hierdoor een belangrijk deel van de transportstroom via dat land richting rest EU zou gaan bewegen. Het stelde voor dezelfde bovengrens te mogen toepassen als Oostenrijk. Uiteindelijk ging de Raad akkoord met een door mij voorgestelde formule die voor Oostenrijk nog net aanvaardbaar was en de Commissie de gelegenheid geeft snel met de onderhandelingen te beginnen. Met het onderhandelingsmandaat voor passagiersvervoer werd zonder discussie akkoord gegaan.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 21 501-09, nr. 52
3
7. Ontwerpresolutie over de kustvaart In deze resolutie wordt het belang van de kustvaart onderstreept. Zij geeft een leidraad voor verdere acties van de Commissie en lidstaten. Zonder discussie werd de tekst aanvaard, inclusief korte verklaringen voor de notulen van Spaanse en Duitse zijde. 8. Uitrusting van zeeschepen Doel van de richtlijn is het verbeteren van de veiligheid op zee en het voorkomen van verontreiniging van de zee. De richtlijn voorziet daartoe in uniforme toepassing van hetgeen in internationaal verband (IMO) is overeengekomen. En marge van de Raad werd nog een werkgroepvergadering gehouden, waarin de laatste plooien werden gladgestreken. De Raad kon vervolgens een gemeenschappelijk standpunt vaststellen. 9. Verslag van de Commissie over maritieme cabotage Het gaat hier om een eerste rapportage over het functioneren van de maritieme cabotageverordening in de periode 1993–1994. Gezien de korte evaluatietermijn stelde de Commissie geen wijziging voor van de verordening. De discussie in de Raad spitste zich toe op het Deense verzoek om de schepen die geregistreerd staan in het tweede Deense register (DIS) ook na eind volgend jaar nog toe te laten tot de vrije EUcabotagemarkt. Naar Deense opvatting gaat het hier niet om oneerlijke concurrentie, maar om een interne belastingtechnische kwestie. Vooral de zuidelijke lidstaten keerden zich tegen het verzoek en gaven aan dat hierdoor de delicate balans in de verordening weer verstoord zou worden. Dit zou dan ook gevolgen moeten hebben voor het tijdschema voor de ten uitvoerlegging van de verordening. Enkele lidstaten toonden enig begrip voor het Deense verzoek, maar dit was ruim onvoldoende voor een meerderheid. De Raad ging er evenmin mee akkoord de werking van de cabotageverordening uit te breiden tot de EER en gaf aan eerst het tweede evaluatierapport van de Commissie te willen afwachten. 10. SOLAS ’74 herzieningsconferentie: veiligheid van RoRo passagiersveerboten Commissaris Kinnock deed verslag van de conferentie die enige dagen voor de bijeenkomst van de Raad had plaatsgevonden. Doel van de conferentie was overeenstemming te bereiken over hogere veiligheidsnormen en het vertrouwen opwekken van het publiek in dit transportmiddel. De besluiten van de conferentie gaven ruimte tot het maken van regionale afspraken. Tijdens de Raad nodigde Zweden alle EU-lidstaten en andere landen uit om eind januari in Stockholm regionale afspraken te maken over onder meer verdergaande eisen voor stabiliteit van de veerboten. Dit voorstel kreeg brede steun, waarbij er wel van enkele kanten op werd gewezen dat de te maken afspraken moeten passen in de EU-regelgeving om geen probleem te veroorzaken voor de interne EU markt. 11. Diversen – Spanje vroeg de Commissie het Strategisch Document Zeevervoer nu zo snel mogelijk aan de lidstaten voor te leggen. Daarin moet voldoende aandacht worden gegeven op de sociale dimensie en op de beroepsopleiding. Het stelde voor er een speciale High Level Meeting met sociale partners en marktpartijen aan te wijden. De Commissie gaf aan daartegen geen bezwaar te hebben en deed de suggestie dat het komend voorzitter-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 21 501-09, nr. 52
4
schap dit wellicht zou kunnen organiseren. Italie¨ antwoordde hierover te zullen nadenken. – Frankrijk vroeg naar de stand van zaken van de studie naar de gevolgen van liberalisatie van het luchtverkeer en verplaatsing van activiteiten. De Commissie antwoordde dat de studie naar verwachting in de zomer gereed is. – Derde remlicht: de Commissie verwacht in de loop van februari a.s. voorstellen in te dienen voor de verplichte invoering van het derde remlicht in de EU, als vervolg op afspraken hierover in ECE-kader.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 21 501-09, nr. 52
5