2
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Zitting 1982-1983
17 655
Algemeen Financieel Schema Universiteiten en Hogescholen 1984-1987
Nr. 2
ALGEMEEN FINANCIEEL SCHEMA Deel I.
Algemeen Financieel Schema
Deel I I .
Toelichting
Deel I I I .
Bijlagen
4 9 31
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 655, nrs. 1-2
3
DEEL I. A L G E M E E N F I N A N C I E E L SCHEMA Middelen 1 9 8 3 - 1 9 8 7 (excl. L H W ) ' 1983
1984
1985
1986
1987
bedragen x f 1,0 m i n . Lasten Personeelslasten, excl. artsassistenten Overige lasten Interuniversitaire instituten
2634,6 815,3 56,5
2614,8 832,4 54,5
2576,9 842,1 54,6
2539,7 844,5 54,7
2524,5 853,1 54,7
Totaal lasten (1)
3506,4
3501,7
3473,6
3438,9
3432,3
161,1 15,2
160,4 16,8
160,5 16,8
145,4 16,8
132,9 16,8
Baten lnschrijvings-, college- en examengelden Overige baten Totaal baten (2) Rijksbijdrage ( 1 ) 7 . (2) Beperking liquiditeitsvoorziening Compensatie beperking liquiditeitsvoorz. Liquiditeitsvoorz.
176,3
177,2
177,3
162,2
149,7
3333,01 7.30,0
3324,5 7.20,0
3296,3 7.10,0
3276,7
3282,6
40,4
30,0
20,0
10,0
3340,5
3334,5
3306,3
3286,7
3282,6
147,5
137,4
175,0
142,3
122,5
Investeringen Investeringen in gebouwen (incl. 1e inrichting) ' Salaris- en sociale lastenniveau per 1 juli 1982, prijspeil 1982.
Middelen 1 9 8 3 - 1 9 8 7 LH Wageningen ' 1983
1984
1985
1986
1987
bedragen x f 1,0 m In. Lasten Personeelslasten, excl. artsassistenten Overige lasten Interuniversitaire instituten
157,5 46,4 0,7
157,2 47,3 0,7
157,0 47,9 0,7
156,7 47,9 0,7
157,7 47,9 0,7
Totaal lasten (1)
204,6
205,2
205,6
205,3
206,3
6,7 1,1
6,8 1,1
6,7 1,1
6,5 1,1
6,2 1,1
Baten lnschrijvings-, college- en examengelden Overige baten Totaal baten (2)
7,8
7,9
7,8
7,6
7,3
Rijksbijdrage ( 1 ) 7 . (2) Beperking liquiditeitsvoorziening Compensatie beperking liquiditeitsvoorz.
196,8 7. 1.5
197,3 7. 1,0
197,8 7. 0,5
197,7
199,0
2.1
1,5
1,0
Liquiditeitsvoorz.
197,4
197,8
198,3
198,2
199,0
9,2
8,7
8,8
8,8
8,9
In vesteringen Investeringen in gebouwen (incl. 1e inrichting) ' Salaris- en sociale lastenniveau per 1 juli 1982, prijspeil 1 juli 1982.
Tweede Kamer, zitting 1982-1983,17 655, nrs. 1-2
0,5
Personele middelen per instelling (salaris- en sociale lastenniveau per 1 juli 1982) 1983
1984
1987
1986
1985
bedragen x f 1,0 m In. R U Leiden RU Groningen R U Utrecht R U Rotterdam RU Limburg U van Amsterdam V U Amsterdam K U Nijmegen K H Tilburg T H Delft T H Eindhoven T H Twente
272.5 289.0 404,0 142.9 63,0 342.7 226,4 253,7 59,6 300.8 152,2 101,0
274,4 292,8 406,8 144,6 67,9 344,9 229,3 258,2 61,0 300,6 153,9 103,1
275,0 293,9 405,4 146,1 70,7 344.3 229,9 260,2 63,1 298,9 155,2 104,8
276,0 294,7 406,5 146,5 72,2 345,1 230,5 261,1 63,5 300,8 155,6 107,0
277,6 296,4 408,7 147,4 72,7 346,9 231,8 262,5 63,9 302,5 156,5 107,7
2607,8
2637,5
2647,5
2659,5
2674,6
29,1
29,9
30,1
30,1
30,1
3,9
'l- 53,5 6,8
7. 100,7 6,2
7. 149,6 6,5
7. 179,9 6,6
33,0 2640,8
7.16,8 2620,7
7. 64,4 2583,1
7.113,0 2546,5
7.143,2 2531,4
A f w i j k i n g van de aanvankelijke raming van de interim-inhouding salarissen onderwijs
7.
6,2
7. 5,9
7.
Totaal generaal uni/ho's. excl. LHW
2634,6
2614,8
Sub-totaal Centraal beheerde prioriteiten' Nader te verdelen middelenbeperking 1
-
Knelpuntenreserve Totaal
6,2
7.
2576,9
6,8
7.
2539,7
6,9
2524,5
1
Voor specificatie zie bijlage 1. Bezuiniging 1982: niet arbeidsplaatsen aantastende maatregelen Beperking studenteninstroom Taakverdelingen concentratie (incl. nadere kleine bijstellingen
2
'l- 15,0 7.10,0
V. 7.
15,0 17,0
7. 7.
20,0 17,0
7.28,5
7.
68,7
7.112,6
7. 7.
20,0 17,0
7.142,9
Personele middelen LHW 1 9 8 3 - 1 9 8 7 , uitgaande van AFS 1 9 8 3 - 1 9 8 6 1983
1984
1985
1986
1987
bedragen x f 1,0 min. 1. Opgenomen in AFS 1 9 8 3 - 1 9 8 6 2. A F : reserve voor salarismaatregelen en knelpunten 3. Initieel beschikbaar (salarisniveau 1 juli 1981) 4. A F : salai isbeperking wetenschappelijk (hoofd)medewerkers 5. AF : taakverdeling en concentratie 6. A F : taakstellende bezuiniging te compenseren door verwerving eigen inkomsten 7. A F : nadere beperking 8. Reëel beschikbaar (salarisniveau 1 juli 1981) 9. Salarismaatregelen en bijstellingen sociale lasten t / m juli 1982 10. B I J : reserve voor salarismaatregelen (na 1 juli 1982) en knelpunten 1 1 . Totaal LHW (salaris- en sociale lastenniveau per 1-7-1982)
157,9
159,4
161,0
162,6
-
7. 3,7
7. 5,2
7. 6,7
7.8,3
-
154,2
154,2
154,3
154,3
155,5
7.0,7
7.1,0 7. PM
7.1,4 7. PM
7.1,8 7. PM
7.2,1 7. PM
7.0,3 7.2,5
7.0,3 7.2,5
7.0,3 7-2,5
7.0,3 7.2,5
7.0,3 7.2,5
150,7
150,4
150,1
149,7
150,6
1,7
1,7
1,7
1,7
1,7
5,1
5,1
5,2
5,3
5,4
157,5
157,2 7. PM
157,0 7. PM
156,7 7. PM
157,7 7. PM
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 655, nrs. 1-2
Overige lasten per instelling 1 9 8 3 - 1 9 8 7 ' 1983
1984
1985
1986
1987
bedragen x f 1,0 min. RU Leiden RU Groningen RU Utrecht R U Rotterdam RU Limburg U van Amsterdam VU Amsterdam KU Nijmegen KH Tilburg TH Delft TH Eindhoven T H Enschede
79,3 81,3 123,2 43,5 17,6 106,9 64,2 69,6 11,1 88,3 46,2 36,2
80,7 83,1 123,8 43,1 16,9 108,4 65,5 70,3 11,0 91,7 47,6 37,3
81,2 84,5 123,5 42,4 15,7 109,2 66,3 70,5 11.0 94,4 48,7 38,2
81,8 86,1 123,4 41,8 14,7 110,2 67,3 70,9 10,9 97,7 50,0 39,3
82,2 87,5 122,9 40,9 13,5 110,8 68,1 70,9 10,8 100,6 51,1 39,9
Sub-totaal
767,4
779,4
785,5
794,1
799,2
6,5
5,6 2,6
5,4 5,3
5,6 7,7
6,9 9,5
37,1
36,7
36,7
37,1
37,5
4,3
8,1
9,2
_
_
815,3
832,4
842,1
844,5
853,1
1985
1986
1987
Nader toe te wijzen voor knelpunten, bijstellingen en harde lasten Reserve voor RU Limburg Financiering centrale computerapparatuur : Universitaire vestiging Friesland bijdrage van Economische Zaken Totaal
-
1
Excl. LH Wageningen, salaris-en sociale lastenniveau per 1 juli 1982, prijspeil 1982. 2 Voor intentionele verdeling, zie bijlage 6. Overige lasten naar kostencategorie 1983—1987' 1983
1984
bedragen x f 1,0 min. Onderwijs en onderzoek Schoonhouden gebouwen Onderhoud gebouwen en exploitatievooi zieningen Energie Overige huisvestingslasten Algemene diensten Communicatie en dienstvervoer Restauratieve verzorging Studentenvoorzieningen
345,5 83,8
347,0 84,0
346,2 84,1
345,9 84,1
345,6 84,1
121,3 135.1 14,9 48,7 20,8 20.2 7,5
121,7 133,9 15,0 48,7 20,9 20,2 7,5
121,7 133,9 15,0 48,7 20,9 20,0 7,5
121,7 133,9 15,0 48,7 20,9 18,7 6,8
121,7 133,9 15,0 48,7 20,9 17,5 6,3
Totaal
797,8
798,9
798,0
795,7
793,7
640,3 127,1 6,5
—
650,0 129,6 5,6 2,6
653,3 132,2 5,4 5,3
659,3 134,8 5,6 7,7
661,7 137,5 6,9 9,5
37,1
36,7
36,7
37,1
37,5
4,3
8,1
9,2
_
_
815,3
832,4
842.1
844,5
853,1
Toewijzing op grond van de beschikbare middelen Harde lasten (incl. affiliaties) Ruimte voor bijstellingen Reserve voor RU Limburg Financiering centrale computerapparatuur Universitaire vestiging Friesland bijdrage van Economische Zaken Totaal 1
Excl. LH Wageningen, salaris-en sociale lastenniveau per 1 juli 1982, prijspeil 1982.
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17655, nrs. 1-2
Overige lasten LHW 1 9 8 3 - 1 9 8 7 , uitgaande van AFS 1 9 8 3 - 1 9 8 6 1983
1984
1985
1986
1987
bedragen x f 1,0 m i n . 1. Opgenomen in AFS 1 9 8 3 - 1 9 8 6 2. A F : reserve voor salarismaatregelen na 1-7-1982 3. Initieel beschikbaar (salarisniveau 1-7-1981, prijspeil 1981) 4 . A F : beperking studentenvoorzieningen en restauratieve voorzieningen 5. Reëel beschikbaar (salarisniveau 1-7-1981, prijspeil 1982) 6. Salarismaatregelen en bijstellingen sociale lasten t / m 1-7-1982 7. Reserve voor salarismaatregelen na 1-7 1982 8. Totaal LHW (salaris- en sociale lastenniveau per 1-7-1982, prijspeil 1982)
47,2
48,2
48.8
48,9
7. 0,1
7. 0,2
7. 0.2
7. 0,3
47,1
48.0
48.6
48,6
48,6
7.0,9
7.0,9
7.0,9
7.0,9
7.0,9
46,2
47,1
47,7
47,7
47,7
0,1
0.1
0.1
0,1
0,1
0,1
0,1
0,1
0.1
0,1
46,4
47,3
47,9
47,9
47,9
Eerstejaarsstudenten per studierichting 1983 Godgeleerdheid Wijsbegeerte Nederlands Frans Engels Geschiedenis Kunstgeschiedenis Overige letteren Wiskunde Informatica Natuur- en sterrenkunde Scheikunde Farmacie Biologie Geologie Fysische geografie Rechtsgeleerdheid Economische wetenschappen Westerse sociologie N.W. Sociologie/Cult.antr. Politicologie Psychologie Peda-/Andragogie Welzijnsvraagst ukken Sociale gezondheidkunde Algemene gezondheidszorg Lichamelijke opvoeding Sociale geografie Geneeskunde Tandheelkunde Diergeneeskunde Technische wiskunde Technische informatica Civiele techniek Bouwkunde Werktuigbouwkunde Elektrotechniek Scheikundige technologie Technische natuurkunde Overige techniek Landbouwwetenschappen
265 275 760 420 560 990 495 1 230 240 335 495 535 250 905 120 90 5 065 2 520 735 380 400 1 345 1 195 60 200 75 150 545 1 980 465 175 175 510 270 400 530 585 395 260 1 190 945
1984 265 285 770 435 570 1 025 505 1 275 245 340 500 540 260 935 120 90 5 195 2 635 735 385 410 1 380 1 215 60 200 75 150 560 1 980 465 175 175 525 270 415 530 600 400 275 1 225 960
1985 280 285 780 440 585 1 035 515 1 300 255 345 510 545 265 955 120 90 5 225 2 755 750 390 410 1 410 1 235 60 200 75 150 570 1 980 465 175 190 530 270 425 540 610 410 275 1 260 975
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17655, nrs. 1-2
1986 280 285 790 450 595 1 065 525 1 320 260 350 515 550 275 985 120 90 5 255 2 770 750 395 420 1 445 1 250 60 200 75 150 580 1 980 465 175 190 545 270 440 540 625 410 290 1 305 990
1987 280 285 795 455 595 1 075 530 1 345 260 355 515 550 275 995 120 90 5 270 2 790 755 395 420 1 480 1 260 60 200 75 150 580 1 980 465 175 195 550 270 445 545 635 415 285 1 340 1 005
7
Eerstejaarsstudenten per instelling
1983 RU Leiden R U Utrecht RU Groningen RU Rotterdam RU Limburg U van Amsterdam V U Amsterdam K U Nijmegen KH Tilburg T H Delft TH Eindhoven TH Twente LH Wageningen
Totaal
3 125 4210 3 110 2 195 550 4 025 2 125 2 685 1 210 2 130 1 140 940 1 070
28 515
1984 3 4 3 2
1985
170 260 160 205 750 4 100 2 130 2 725 1 265 2185 1 160 960 1 085
3 195 4 280 3210 2215 850 4 165 2 165 2 775 1 290 2 240 1 185 970 1 100
29 155
29 640
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17655, nrs. 1-2
1986 3 4 3 2
240 330 255 225 850 4 230 2 170 2810 1 310 2 300 1 205 990 1 115
30 030
1987 3 4 3 2
260 345 260 230 850 4 260 2 190 2 845 1 335 2 335 1 210 1 010 1 130
30 260
8
DEEL I I . T O E L I C H T I N G 1.
Inleiding
2.
Nadere structurele maatregelen
12
2.1. 2.2. 2.3. 2.4.
Algemeen Verhoging eigen inkomstenverwerving Taakverdeling en concentratie Verhoging eigen bijdrage van deelnemers aan het w.o.
12 12 13
3.
Afstemming van taken en middelen
15
3.1. 3.2.
15
3.3. 3.4.
Algemeen Verwerking van taak- dan wel prijsaanpassingen in het PGM Studentenaantallen Voorwaardelijke financiering
4.
Personele middelen
22
4.1. 4.2.
22
4.6.2. 4.6.3. 4.6.4. 4.6.5. 4.7.
Algemeen Salarisbeperking wetenschappelijk (hoofd)medewerkers Interim-inhouding op het ambtelijk inkomen Beleidsreserve Ontkoppeling ZWO-financiering Overige mutaties in de personeelslasten Taakstellende bezuiniging waartegenover hogere eigen inkomsten worden verwacht Inleveren reserve ter algemene dekking Overheveling bijdrage arts-assistenten A f b o u w universitaire MO-opleidingen Nadere bijstellingen Aard van de reserve voor salarismaatregelen
24 24 24 24 25 25
5.
Overige lasten
25
4.3. 4.4. 4.5. 4.6. 4.6.1.
10
14
16 19 20
22 23 23 24 24
6.
Investeringen
28
6.1. 6.2.
Algemeen Beschikbare middelen
28 29
7.
Voortgang van het planningproces
30
Tweede Kamer, zitting 1982-1983,17 655, rus. 1-2
1. INLEIDING Dit Algemeen Financieel Schema verschilt in enige opzichten van alle voorafgaande. Blijkens de wetsgeschiedenis dient een AFS te bevatten: «een benadering van het te verwachten verloop van uitgaven na confrontatie met de financiële mogelijkheden van het Rijk». Die confrontatie heeft in de afgelopen jaren, maar met name in dit jaar, een ongekende scherpte gekregen. Reeds vanaf 1977 werd het stijgende aantal studenten in het wetenschappelijk onderwijs niet meer vertaald in een reëel stijgende middelenhoeveelheid. Zouden die middelen recht evenredig met studentenaantallen zijn gestegen dan zou in 1981 ongeveer f 0,5 mld. meer aan het wetenschappelijk onderwijs zijn besteed dan daadwerkelijk het geval is. De thans in dit schema opgenomen bedragen voegen daaraan nog eens een taakstellende bezuiniging van ongeveer f 0,3 mld. toe, terwijl ook in de eerstvolgende jaren stijgingen, zij het lichter, in de studentenaantallen zullen blijven optreden. Zoals in de op 1 september 1982 uitgebrachte nota Taakverdeling en Concentratie is aangegeven, ligt het in de bedoeling de toenemende schaarste niet ponds-pondsgewijze over instellingen en taken te verdelen, maar tot een herschikking van taken te komen, opdat effectiviteit en efficiency van de taakvervulling kunnen toenemen en de kwaliteit tenminste op hetzelfde niveau blijft. De grote operatie die moet resulteren in taakverdelingsbeslissingen heeft dus allereerst ten doel te bepalen welke taken waar in de toekomst zullen worden verricht. De omvang van de onderwijstaak wordt tot op heden bepaald door de ontwikkeling van de vraag naar onderwijs. Toelatingsbeperking vindt tot op heden bij uitzondering plaats en uitsluitend op grond van tekorten in de bestaande onderwijscapaciteit. Recent zijn wettelijke maatregelen voorbereid om het mogelijk te maken, dat de toelating tot het wetenschappelijk onderwijs ook daar wordt beperkt waar de maatschappelijke behoefte aan afgestudeerden sterk achterblijft bij het aantal afgestudeerden dat bij vrije toelating zou ontstaan. De verlangde doelmatigheidsverhoging in het wetenschappelijk onderwijs moet worden bereikt doordat in 1982 onderwijsprogramma's met een kortere cursusduur zijn aangevangen en voorts doordat een aanzienlijke extensivering van de factor arbeid in het onderwijs wordt doorgevoerd. Met de introductie van specifieke onderwijs-financieringsnormen in het model dat leidt tot toedeling van personeelsplaatsen, het zogenaamde Plaatsen-Geld-Model, is de arbeidsintensiteit in de eerste-fase-opleidingen op een bodemniveau gesteld. De onderwijskosten worden op deze wijze in sterke mate beïnvloed. Lang is de bekostiging van het wetenschappelijk onderzoek gekoppeld geweest aan de omvang van de onderwijstaak. Met de introductie van het Plaatsen-Geld-Model en in het bijzonder met de operationalisering van voorwaardelijke financiering van onderzoek is dat beginsel in feite losgelaten. De bescherming van onderzoek van hoge kwaliteit heeft nu de eerste prioriteit gekregen. Op basis van voorstellen van instellingen en steunend op toetsing van buitenaf, gaat met ingang van 1983 zo'n specifieke financiële bescherming verleend worden. Voor de toedeling van middelen op dit ogenblik hebben zowel de taakverdelings- en concentratie-operatie als de operationalisering van voorwaardelijke financiering diepgaande consequenties. Bij beide immers ligt het initiatief bij de instellingen; in de eerste operatie is een plan van instellingszijde als uitgangspunt bedacht van beslissingen op nationaal niveau, terwijl bij voorwaardelijke financiering het voorstel tot bescherming van de zijde der instellingen wordt ingediend. Zodoende zijn het de instellingen die vanaf heden de optimale nationale allocatie van middelen expliciet kunnen medebepalen.
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17655, nrs. 1-2
10
Een en ander heeft wel tot gevolg, dat thans nog onduidelijk is hoe de taakstelling van iedere afzonderlijke instelling zich zal ontwikkelen. Gegeven de aanvaarding van de zojuist genoemde beginselen is het immers niet de nationale overheid die eenzijdig omvang, aard en bekostiging van de verschillende taken vaststelt. Initiatief (door planvorming en voorstellen), toetsing (waar nodig en dan door derden) en bekostiging (door de nationale overheid) worden zo wezenlijk complementair ten opzichte van elkaar. De verwachtingen, die in dit AFS zijn opgenomen als grondslagen voor de bepaling van de uitgaven van afzonderlijke instellingen, hebben dan ook meer het karakter van voorlopige dan van absolute indicaties. Hard in dit schema zijn vooral de randvoorwaarden die voor het wetenschappelijk onderwijs als geheel zijn verwerkt in de bedragen, die middelenhoeveelheden uitdrukken. Daarin zijn alle thans bekende beleidsvoornemens verwerkt. Voor een aantal daarvan is nog een basis in wettelijke vorm nodig. De daartoe strekkende ontwerpen zijn reeds of worden op de kortst mogelijke termijn ingediend. De in dit AFS weergegeven aanpak voor de komende planperiode moet ertoe leiden, dat niet alleen de verdere, noodzakelijke middelenbeperking voor het wetenschappelijk onderwijs zo goed mogelijk geaccommodeerd wordt, maar dat ook, met name door middel van het genereren van adequate bestuurlijke informatiestromen, het beleid zodanig gestuurd wordt dat de wezenlijke functies en taken van het w.o., waar enigszins mogelijk, bewaard en beschermd blijven. Om dit te bereiken is het ook van belang dat alle geledingen binnen het universitaire bestel zich bewust worden van de ernst van de situatie. Men mag niet meer veronderstellen dat eenzijdige eisen voor meer middelen oplossingen tot stand kunnen brengen. De middelen zijn beperkt en zullen nog verder beperkt worden. Die situatie kan alleen zonder al te grote schade het hoofd geboden worden door onderlinge samenwerking en door het gezamenlijk heroverwegen van alle activiteiten. Daarbij hoort ook het heroverwegen van de prijs die de gemeenschap voor die activiteiten moet betalen, dat wil zeggen het bij die activiteiten behorende uitgavenpatroon. Hoewel het heroverwegen van die prijzen de individuen binnen het w.o. het meest zal raken, zou ik, met name in de komende planperiode, toch een beroep willen doen op alle bij het w.o. betrokkenen om medeverantwoordelijkheid te erkennen en te dragen voor het zoveel mogelijk in stand houden van het aantal arbeidsplaatsen bij het w.o. Een belangrijke bijdrage daartoe kan worden geleverd door aanpassing van in de laatste decennia, onder invloed van de toenmalige marktsituatie, ontstane zeer gunstige arbeidsvoorwaarden voor een groot deel van het wetenschappelijk personeel, waartoe voorstellen zijn gedaan in de kernnota inzake beleidsvoornemens betreffende het universitair wetenschappelijk personeel (kernnota BUWP). Hierboven is reeds aangegeven dat het thans onmogelijk is exact per instelling te bepalen wat het middelenperspectief voor de komende jaren voor elke individuele instelling zal zijn. Aangezien het echter voor de instellingen van w.o. van belang is daarover zo snel mogelijk duidelijkheid te verkrijgen, zal ik door middel van bilateraal overleg dit najaar pogen, voor zover dat dan mogelijk is, duidelijkheid te scheppen door middel van beleidsafspraken. Voor het overige zal pas volledige duidelijkheid per instelling kunnen ontstaan nadat de besluitvorming over het taakverdelingsproces tot stand is gekomen. Het ligt in mijn bedoeling de Kamer tegen het einde van dit jaar (1982) over de stand van zaken op dit punt nader te informeren in een aanvullende nota op dit Algemeen Financieel Schema.
Tweede Kamer, zitting 1982-1983,17655, nrs. 1-2
11
2. NADERE STRUCTURELE MAATREGELEN 2.1. Algemeen De toestand van de rijksbegroting maakt, zoals in de inleiding reeds is aangegeven, het treffen van nadere structurele maatregelen die leiden tot een verdere verlaging van de exploitatie- en investeringslasten van het wetenschappelijk onderwijs noodzakelijk. In het Algemeen Financieel Schema 1983-1986' waren voor de periode 1984-1986 reeds structurele ombuigingen tot een bedrag van f 102 min. + PM geraamd. Een deel van deze ombuigingen (f 20-25 min.) zou worden bereikt door maatregelen in de salaire sfeer, dat wil zeggen zonder aantasting van het aantal arbeidsplaatsen. Een deel (f 10 min.) zou mogelijkerwijs arbeidsplaatsen kunnen aantasten en het overig deel (f 32-72 min.) zou in ieder geval resulteren in een beperking van het aantal arbeidsplaatsen bij het w.o. De cumulatieve personele en materiële bezuinigingen die de laatste jaren zijn doorgevoerd en die nog in uitvoering moeten worden genomen, hebben de operationele flexibiliteit van de instellingen van w.o. zodanig beperkt dat verdere doelmatigheidsverhoging binnen de huidige structuur nauwelijks meer effectief realiseerbaar lijkt. Het is derhalve onontkoombaar dat een verdere teruggang in de middelen wordt opgevangen door maatregelen waaraan zowel inhoudelijke als financiële structuurwijzigingen ten grondslag liggen. Ik doel hierbij met name op de reeds vorig jaar ingezette operatie «Taakverdeling en Concentratie». Tevens is het van het grootste belang dat die maatregelen worden getroffen die ertoe leiden dat universitaire capaciteit die kan worden ingezet voor activiteiten waartegenover inkomsten van derden staan, optimaal benut gaan worden. 2.2. Verhoging eigen inkomstenverwerving
' Tweede Kamer zitting 1981-1982 17258 nr. 2, biz. 12.
In paragraaf 2.1 is al aangegeven dat een groot deel van de tot op heden opgelegde bezuinigingen zonder meer negatieve effecten heeft op het aantal arbeidsplaatsen. Dergelijke negatieve effecten moeten binnen de gegeven randvoorwaarden van de bezuinigingen maximaal worden ingeperkt. Dit betekent dat waar enigszins mogelijk de bezuinigingen zouden moeten worden gezocht in verdere verlaging van de gemiddelde personeelslast bij het w.o. dan wel in de sfeer van verhoging van de eigen inkomsten. Naast de reeds voorziene maatregelen in het kader van de Kernnota (BUWP) is het thans alleen nog mogelijk tot verdere reële bezuinigingen in de personele sfeer te komen door een generale aanpassing van het salarisniveau van het onderwijzend personeel. Ik kom daarop in paragraaf 4.3 nog nader terug. Naar mijn mening is het voorts nog mogelijk de eigen inkomstenverwerving te optimaliseren. Op 30 juni jl. schreef ik daarover aan de instellingen van w.o.: «Ik heb moeten constateren dat, ondanks de regeling ex artikel 100, lid 2, WWO, nog steeds veelvuldig universitaire dienstverlening plaatsvindt zonder dat daarvoor een adequate vergoeding wordt gevraagd.... Dat wil zeggen dat de instellingen in feite minder eigen middelen voor de bevordering van het wetenschappelijk onderzoek kunnen inzetten dan bij een actief wervings- en inningsbeleid mogelijk is.» De brief vervolgt verder: «Aangezien, zeker in deze tijd, een optimale benutting van alle inkomstenbronnen moet worden nagestreefd ga ik er in mijn begrotingsopstelling voor 1983 van uit, dat als gevolg van een vergrote eigen inkomstenstroom van de universiteiten en hogescholen het totaal van de rijksbijdragen met rond f25 m n za ' - ' kunnen worden verlaagd, een bedrag dat wellicht in de jaren daarna nog kan oplopen.»
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17655, nrs. 1-2
12
De terminologie van voornoemde brief lijkt spanning op te leveren met de regeling ex artikel 100, lid 2, in die zin dat het onjuist zou zijn een aftrek van de rijksbijdrage tot stand te brengen als gevolg van een vergrote eigen inkomstenstroom. Bedoeld is dat de rijksbijdragen, taakstellend met in totaal f25 min. verminderd kunnen worden, omdat ik ervan uitga dat de instellingen, door middel van de fondsvorming ex artikel 100, lid 2, in staat moeten worden geacht een ten minste even groot bedrag bijeen te krijgen als gevolg van een betere tariefstelling voor hooggekwalificeerde professionele dienstverlening. In dit AFS zijn dan ook de personeelslasten taakstellend met deze f25 min. verminderd. Ten einde mijnerzijds al het nodige bij te dragen aan de compensatie van deze bezuiniging heb ik mijn medebewindslieden en de hoge Colleges van Staat bericht dat ik ervan uitga, dat zij voor 1983 rekening houden met het feit dat instellingen van w.o. voor professionele dienstverlening in den vervolge ten minste f1500 per hoogleraar/dag in rekening zullen brengen. Indien een weloverwogen tariefstelling wordt geëffectueerd en dit niet tot verminderde dienstverlening leidt, zal deze maatregel niet tot verlies van arbeidsplaatsen aan de instellingen behoeven te leiden. Zoals ik in mijn brief van 30 juni heb gesteld zou de taakstellende bezuiniging in volgende jaren nog kunnen oplopen. Ik wil echter eerst nagaan hoe groot de prijselasticiteit van de vraag naar universitaire dienstverlening is alvorens daarover te beslissen. 2.3. Taakverdeling en concentratie In de nota Taakverdeling en Concentratie in het wetenschappelijk onderwijs 2 heb ik de noodzaak tot taakaanpassing, taaktoedeling en concentratie in het w.o. uiteengezet. In de nota is aangegeven volgens welke procedures en criteria en binnen welke randvoorwaarden de instellingen van w.o. dit proces dienen aan te pakken opdat tijdig - ten behoeve van de begroting 1984 en de doorwerking daarvan tot 1988 - een taakverdelingsplan gereed kan komen. Het afnemende middelenperspectief vormt een harde randvoorwaarde voor deze taakverdelingsoperatie. Bezuinigingen zijn echter niet het enige of hoogste doel; veeleer moet taakverdeling worden gezien als een noodzakelijk middel om, onder beperkende financiële randvoorwaarden, de kwaliteit en vernieuwende kracht van het wetenschappelijk onderwijs veilig te stellen. Verhoging van de financiële randvoorwaarde van de taakverdelingsoperatie ten opzichte van het vorige Algemeen Financieel Schema is onvermijdelijk gebleken. In het totale financiële kader dient tevens rekening te worden gehouden met besparingen in de academische ziekenhuizen, waarvan de exploitatieramingen weliswaar geen deel uitmaken van dit Algemeen Financieel Schema. Deze nieuwe bezuinigingen die bovenop de reeds vorig jaar opgelegde ombuigingen komen bedragen, inclusief de bezuinigingen voor de academische ziekenhuizen, in 1984 1985 1986 1987
2
Tweede Kamer, zitting 1982-1983.
f f f f
22 67 120 156
min. min. min. min.
Gegeven de sterke verwevenheid is taakverdeling voor de subfaculteiten geneeskunde niet los te zien van de taakverdeling tussen de academische ziekenhuizen. Om het (bestuurlijke) proces, dat tot taakverdeling en concentratie moet leiden, beheersbaar te houden, zullen de academische ziekenhuizen en de subfaculteiten geneeskunde voorshands als één geheel worden beschouwd, waarbinnen overigens de betrokken partijen vanzelfsprekend ieder hun bestuurlijke verantwoordelijkheden en bevoegdheden behouden. Voor de verdeling van de bezuinigingen over het medisch cluster (MF + AZ) enerzijds en de overige faculteiten/afdelingen anderzijds
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 655, nrs. 1-2
13
is voorshands uitgegaan van een verhouding 2 : 4,7. Deze verhouding is a'geleid van de huidige verhouding tussen de rijksbijdrage aan academische ziekenhuizen + het deel van de rijksbijdrage ten behoeve van de subfaculteiten geneeskunde tegenover het deel van de rijksbijdrage ten behoeve van de overige faculteiten/afdelingen. De medische sector dient voorts rekening te houden met de effecten van een taakstellende afname van de studentenaantallen. Taakstellend is hiervoor voorshands een bedrag opgevoerd oplopend van f 10 min. in 1984 tot f 17 min. in 1987. Het totale financiële kader waarbinnen derhalve taakverdeling dient plaats te vinden is samengesteld uit de volgende reeksen: Overzicht 1. Totaal door taakverdeling en concentratie op te brengen middelen Universiteiten/hogescholen 1. Doorwerking van reeds eerder opgelegde bezuinigingen' 2. Effect beperking medische studenten 3. Aandeel uni/ho in nieuwe bezuinigingen 2 4. Door taakverdeling nader te accommoderen correcties (incl. vorming van knelpuntenreserve van f 5,5 min.)
1984
1985
1986
1987
20,0 10,0 18,7
40,0 17,0 57,0
60,0 17,0 102,1
60,0 17,0 132,8
9,8
11,7
10,5
10,1
58,5
125,7
189,6
219,9
5. Doorwerking van reeds eerder opgelegde bezuinigingen 6. Aandeel A Z in nieuwe bezuinigingen
15,0 3,3
15,0 10,0
15,0 17,9
15,0 23,2
Subtotaal AZ
18,3
25,0
32,9
38,2
Totaal generaal 3
76,8
150,7
222,5
258,1
' Waarvan ten laste van MF Waarvan ten laste van MF 3 Waarvan A Z + MF
3,5 3,3 35,1
7,0 10,0 59,0
10,5 17,9 78,3
10,5 23,2 88,9
Subtotaal uni/ho Academische Ziekenhuizen
2
In het vorige Algemeen Financieel Schema was reeds het bedrag, van f20 min. in 1984 oplopend tot f 60 min. aan het eind van de planperiode, dat door taakverdeling moest worden opgebracht pro rato omgeslagen over de instellingen. Gegeven de niet onaanzienlijke verhoging in de financiële kaderstelling voor de taakverdelingsoperatie en de door mij aangehouden verdeling tussen intra- en inter-universitaire ombuigingen in de verhouding 1 : 3, kan deze pro rato-toedeling per instelling thans als permanent worden beschouwd. De additionele taakverdelingsaanslag is in dit Algemeen Financieel Schema nog niet per instelling toegerekend in afwachting van de besluitvorming rond het door de gezamenlijke instellingen per 1 maart 1983 in te dienen taakverdelingsplan. 2.4. Verhoging eigen bijdrage van deelnemers aan het w.o Naast het vergroten van de eigen inkomsten van instellingen van w.o. als gevolg van het adequaat doorberekenen van aan derden verrichte diensten, zal het onvermijdelijk zijn ook de eigen bijdrage van deelnemers aan het w.o. geleidelijk aan te passen. Deze aanpassing heeft zowel betrekking op de directe bijdrage van studenten aan het onderwijsproces, te weten de college- en examengelden, als aan studentenvoorzieningen. Ook de bijdragen van studenten en personeel in de restauratieve voorzieningen zullen noodgedwongen moeten worden verhoogd. Met betrekking tot de collegegelden meen ik dat het op grond van de prijsontwikkeling in de afgelopen jaren gerechtvaardigd is de collegegelden en de examengelden te verhogen tot een niveau dat reëel overeenkomt
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 655, nrs. 1-2
14
met het prijsniveau van het jaar 1972. Dit betekent dat de collegegelden met ingang van het studiejaar 1983-1984 van f750 worden gebracht op f 1026. Een wetsontwerp hieromtrent zal op korte termijn worden ingediend. Hiermee samenhangend zullen de examengelden worden verhoogd van f375 tot f513. Met betrekking tot de studentenvoorzieningen heb ik op 10 augustus jl. de instellingen van w.o. reeds doen weten dat ik in de begroting 1983 rekening houd met een bezuiniging van rond f2,5 min. door de formele financieringsnorm ad f73 per student te verlagen tot f55. Deze bezuiniging moet, ..i.jns inziens, voornamelijk gecompenseerd kunnen worden door middel van een verhoging van de eigen bijdragen van deelnemers aan de studentensport. Ten aanzien van de universitaire restauratieve voorzieningen ben ik voor 1983 uitgegaan van een bezuiniging van in totaal f 12,5 min. Deze bezuiniging wordt bereikt door een wijziging van de toewijzingsnorm, de zogeheten «universitaire restauratieve ratio», van 1 personeelsplaats op 250 deelnemers naar 1 op 300, hetgeen f 5 min. oplevert. Voorts moet een verhoging van de inkomsten worden nagestreefd door in ieder geval een verhoging van de koffie- en theeprijzen met f 0,10. Mocht de verhoging van de prijzen geen f7,5 min. opleveren, dan zal aan een verdere verlaging van de restauratieve ratio niet ontkomen kunnen worden.
3. AFSTEMMING VAN TAKEN EN MIDDELEN 3.1. Algemeen Met ingang van het begrotingsjaar 1983 wordt een begin gemaakt met de invoering van een nieuwe wijze van financiering van de instellingen van w.o. Deze nieuwe financieringswijze is uitgewerkt in het zogeheten Plaatsen-Geld-Model (PGM). Dit model kent een compartimentering in de berekening van de rijksbijdrage naar de volgende universitaire taken: Taakelement
Compartiment in PGM
— Onderwijs — Onderwijsondersteunend onderzoek — Beheer en bestuur en algemene maatschappelijke dienstverlening — Ruimte voor nieuwe o n t w i k kelingen in onderzoek en onderwijs — Specifieke maatschappelijke dienstverlening (patiëntenzorg, museale taken e.d.) — Goed, door derden getoetst, onderzoek dan wel onderzoek met een specifiek nationaal belang
A1-deel, normatief bepaald, d.w.z. berekeningsgrondslag en normstelling voor alle instellingen gelijk
A2-deel, normatief bepaald AM-deel, normatief te bepalen
B-deel, niet normatief bepaald, geleidelijk in te vullen met voorwaardelijk gefinancierd onderzoek
De introductie van dit nieuwe financieringsmodel valt samen met 1. de introductie van het systeem van voorwaardelijke financiering; 2. de noodzaak te komen tot significante bezuinigingen door middel van taakverdeling en concentratie. Aangezien op dit moment niet valt te voorzien wat precies de consequenties van beide beleidsontwikkelingen zijn voor elk van de instellingen afzonderlijk, voor de periode 1983-1987, moet uiterst zorgvuldig te werk worden gegaan. Enerzijds moet gepoogd worden de instellingen van w.o. voor de planperiode zoveel mogelijk duidelijkheid te geven, anderzijds moeten voldoende opties open gehouden worden met betrekking tot de uitvoeringswijzen waarop en de plaatsen waar de hierbovengenoemde structurele beleidsaanpassingen tot uitvoering kunnen worden gebracht.
Tweede Kamer, zitting 1982-1983,17655, nrs. 1-2
15
De in dit Algemeen Financieel Schema gevolgde lijn is nu de volgende. In eerste instantie zijn, met betrekking tot de totale middelenallocatie per instelling, als uitgangspunt gekozen de in het voorgaande Algemeen Financieel Schema (1983-1986) opgenomen middelenreeksen voor personeel resp. overige lasten. Het aanhouden van die middelenreeksen betekent dat een aantal door de instellingen als niet rechtvaardig aangemerkte, op zich qua omvang beperkte verdeelbeslissingen voor 1982 niet herroepen zijn. Dit houdt bij voorbeeld in dat de enigszins zwaardere aanslag in 1982 van die instellingen die een medische faculteit hebben ook voor de rest van de planperiode in principe is gehandhaafd. De middelenreeksen uit het vorige Algemeen Financieel Schema zijn achtereenvolgens aangepast op grond van in de loop van het afgelopen jaar ingevoerde dan wel overeengekomen maatregelen. Hierbij moet met name worden gedacht aan invoering van de zogenaamde WHM-maatregel en aan de overheveling van de bijdrage voor arts-assistenten. De aldus resterende middelen per instelling voor elk jaar van de planperiode geven als het ware een «ijk-niveau» aan, waartegen de komende structurele beleidsaanpassingen (voorwaardelijke financiering, taakverdeling en reallocatie e.d.) worden afgezet. Voor de goede orde moet wel nogmaals worden opgemerkt dat het vorig jaar reeds opgelegde deel van de besparingen, die door taakverdeling en concentratie opgeleverd moeten worden, reeds in de bijdrage per instelling zijn verwerkt (zie slotpassage van paragraaf 2.3). In feite betekent dit dat op dit moment het financiële perspectief per individuele instelling nagenoeg ongewijzigd is overgenomen uit het vorige Algemeen Financieel Schema. De vraag kan gesteld worden wat dan de huidige waarde of het nut van de toepassing van een nieuw financieringsmodel als PGM is. Zoals hierboven omschreven is de concept rijksbijdrage voor elk jaar van de planperiode voor elke instelling immers nog niet volledig berekend op basis van het PG-model. Wel zijn alle elementen voor zo'n toepassing in dit Algemeen Financieel Schema nader uitgewerkt en in modelvorm gepresenteerd. Hiermee wordt beoogd ten aanzien van twee aspecten van de middelenvoorziening voor de komende planperiode volstrekte duidelijkheid te geven, te weten 1. de wijze waarop het PG-model zal worden toegepast zodra er duidelijkheid per instelling bestaat over de noodzakelijke taakaanpassingen; 2. de omvang en aard van de in totaal tot stand te brengen aanpassingen ten opzichte van het uitgangsmiddelenniveau zoals dat hierboven is omschreven. In paragraaf 3.2 zal nader worden ingegaan op de wijze waarop de toepassing van het PG-model thans wordt voorzien en als zodanig is verwerkt in de berekeningen per instelling zoals weergegeven in bijlage 2. 3.2. Verwerking van taak- dan wel prijsaanpassingen in het PGM Ten einde met de PGM-compartimenten sturend te kunnen optreden dient eerst de omvang van die compartimenten vcor een basisjaar te worden vastgesteld. In principe kwamen zowel 1982 als 1983 in aanmerking om als uitgangsjaar voor de eerste toepassing van PGM te dienen. Als uitgangsjaar is ten slotte 1982 gekozen, zijnde het laatste jaar waarin de oude structuur de onderwijstaken nog volledig bepaalt. Tevens sluit 1982 goed aan bij het uitgangspunt van de herziening van het Gemiddelde-Personeelslasten-Model, te weten de herziene begrotingsgegevens voor het jaar 1981. De rijksbijdrage per instelling voor 1982 is dus omgerekend in PGM-compartimenten om de uitgangspositie per instelling voor de planperiode te bepalen. Bij deze berekening is uitgegaan van de taakstelling onderwijs voor 1982 per instelling. Niet verheeld wordt dat met name bij enige nieuwe studierichtingen zich nog enige problemen voordeden ten aanzien van de kwantificering en dus ook verdiscontering van de juiste onderwijslast.
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 655, nrs. 1-2
16
Gebruik makend van de beschikbare, hier en daar nader bijgestelde, studentenramingen (zie paragraaf 3.3) is vervolgens voor de periode 1983-1987 berekend wat, op grond van de normstellingen in het PG-model nodig zou zijn aan WP voor de A1, A2 en de AM-delen. Ten aanzien van het AM-deel dient er hierbij op gewezen te worden dat in de eerste toepassing van het PG-model het niet mogelijk was dit deel exact af te kaderen. In het voor 1982 als restpost berekende B-deel kunnen derhalve nog AM-delen voorkomen. De totale omvang aan WP van de A-delen is derhalve bepaald als waren er geen stringente randvoorwaarden. Ten aanzien van het B-deel is het, gegeven de aard van de voorwaardelijke financiering, niet mogelijk nu reeds een schatting te maken van de ontwikkeling per instelling. Immers het hangt van elke individuele instelling af in hoeverre het B-deel in de loop van 3-5 jaar «gevuld» gaat worden met kwalitatief goed (voorwaardelijk gefinancierd) onderzoek. Aangezien echter alle instellingen de kans moeten krijgen effectief een adequaat B-deel te verwerven, is in de berekening er voorshands van uitgegaan dat het B-deel per instelling gedurende de gehele planperiode constant kan blijven op het voor 1982 berekende niveau. Wanneer de nu berekende WP-aantallen voor de A- en B-delen, zoals hierboven omschreven, bij elkaar worden opgeteld dan ontstaat een getal dat aangeeft hoeveel WP elke instelling zou kunnen krijgen als - er geen mutaties in de onderwijstaakstelling zouden plaatsvinden; - er geen bezuinigingen zouden worden doorgevoerd; - er geen reallocaties zouden plaatsvinden. De werkelijkheid zal echter anders zijn: de twee-fasenstructuur wordt ingevoerd; het verdisconteren van feitelijke studierendementen zal waarschijnlijk te zien gaan geven dat de nu gehanteerde normatieve studierendementen een hogere onderwijsbelasting veronderstellen dan, op basis van de feitelijke rendementen, realistisch is; er zullen significante bezuinigingen worden doorgevoerd en er zullen reallocaties tot stand gebracht moeten worden (door taakverdeling en concentratie en mogelijk ook op basis van het voorwaardelijke financieringsbeleid). Aangezien echter, zoals hierboven reeds is gesteld, nog niet te bepalen is in welke omvang elke instelling daarin betrokken is, dat wil zeggen de mate van gediffentieerde betrokkenheid, kan in feite alleen op landelijke schaal worden aangegeven in welke omvang de druk op de middelen zal toenemen. In onderstaand overzicht 2 is weergegeven hoe de landelijke «behoefte» aan WP zich zou ontwikkelen bij een vrij neutrale toepassing van het PG-model zoals hierboven omschreven. Zichtbaar worden gemaakt de groei van de onderwijsbelasting en het voorshands constant houden van de ruimte voor voorwaardelijk te financieren onderzoek. Overzicht 2. Plaatsenberekening volgens PGM (inel. LHW)
1982
1983
1984
1985
1986
1987
WP A1 onderwijs WP A1 onderzoek WP A1 overige taken
6 261 2 087 928
6 387 2 129 946
6 500 2 167 963
6 605 2 202 979
6 696 2 232 992
6 779 2 260 1 004
WP A1 totaal
9 276
9 462
9 630
9 786
9 920
10 043
WP A2-deel WP AM-deel WP B-deel
1 500 1 352 4 405
1 500 1 353 4 405
1 500 1 354 4 405
1 500 1 357 4 405
1 500 1 359 4 405
1 500 1 360 4 405
16 533
16 720
16 889
17 048
17 184
17 303
WP totaal vlgs PGM
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17655, nrs. 1-2
17
Bovenstaand overzicht 2 is opgebouwd uit de berekeningen per individuele instelling. Hoewel, zoals reeds aangegeven, die individuele berekeningsuitkomsten op zich weinig houvast per instelling geven zijn ze als illustratie en richtgetallen toch in bijlage 2 weergegeven. Ten einde na te gaan hoe groot het «spanningsverschil» is tussen de totaaluitkomsten van bovenstaande berekening en de feitelijk beschikbare middelen kan de volgende vergelijking als een eerste indicatie dienen. 1983
1984
1985
1986
1987
WP-totaal volgens PGM
16 720
16 890
17 050
17 180
17 310
Totaal aantal reken-WP zoals thans verdisconteerd in voorziene bijdragen aan instellingen (doortrekking AFS 1 9 8 3 - 1 9 8 6 ) '
16 350
16420
16420
16420
16420
Verschil
370
470
630
760
890
1
Berekend o p basis van initieel beschikbare en aan de individuele instellingen reeds toegerekende geldbedragen, dat w i l zeggen inclusief dat deel van de bezuinigingen dat reeds per instelling is gedifferentieerd.
Het hierboven aangegeven verschil wordt nog groter wanneer ook de thans nog «centraal geparkeerde» bezuinigingen, die moeten worden opgebracht door taakverdeling en concentratie, daarbij betrokken worden. Het WP-effect van die bezuinigingen kan, wanneer de gemiddelde personeelslast zich niet zou wijzigen, als volgt worden becijferd: 1983
1984
1985
1986
1987
230
510
770
950
Max. rekentechnisch WPeffect van nog centraal geparkeerde bezuinigingen Hierboven reeds geconstateerd verschil (WP)
370
470
630
760
890
Totaal rekentechnisch WP-effect
370
700
1140
1530
1840
Hierboven is reeds aangegeven dat de hierberekende effecten zouden optreden wanneer de gemiddelde personeelslast zich niet zou wijzigen. Echter, juist in een verlaging van de gemiddelde personeelslast zal een van de wezenlijke «opbrengsten» van de taakverdelings- en concentratie-operatie zichtbaar worden. Immers, gegeven de uitgangspunten van de Kernnota (BUWP) op grond waarvan een duidelijke afslanking van de wetenschappelijke top tot stand zal worden gebracht, zal concentratie met name leiden tot het naar verhouding sterker terugbrengen van het aandeel van het «duurste» personeel in de samengevoegde eenheden. De huidige gemiddelde personeelslast (incl. sociale lasten) is als volgt opgebouwd (afgeronde getallen): 9% door de Kroon benoemd personeel: 40% «overig» WP 51%NWP gemiddele
f f f f
152 92 58 80
000 000 000 000
per per per per
arbeidsjaar arbeidsjaar arbeidsjaar arbeidsjaar
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 655, nrs. 1-2
18
Uitgaande van de veronderstelling dat mede als gevolg van de operatie taakverdeling en concentratie een relatieve versmalling van de top van de universitaire personeelspiramide versneld tot stand gebracht kan worden, is te berekenen in hoeverre de noodzakelijke bezuinigingen als gevolg van taakverdeling en concentratie kunnen worden opgevangen door een verlaging van de gemiddelde personeelslast. Stel bij voorbeeld dat het aandeel van door de Kroon benoemd personeel terugloopt naar 8% en het aandeel van het «overig» WP naar 39%, dan resteert 53% voor het NWP. Ten aanzien van het «overig WP» moet voorts rekening worden gehouden met een daling van de gemiddelde personeelslast van die categorie als gevolg van hetteruglopen van het zeerzware aandeel van deWHM-categorie daarin, stel van f92 000 naar f 90 000. Op grond van deze wijzigingen zou de overall gemiddelde personeelslast er als volgt uitzien: 8% door de Kroon benoemd personeel: 39% «overig» WP 53% MWP : gemiddeld
f f f f
152 90 58 78
000 000 000 000
per per per per
arbeidsjaar arbeidsjaar arbeidsjaar arbeidsjaar
Een daling van de overall gemiddelde personeelslast van f2000, zoals hierboven berekend, zou bij de huidige berekende bezetting van totaal 34000 (WP + NWP) een bedrag van f68 min. opleveren. Bovenstaande cijfers, waarvoor een hele reeks van alternatieven kan worden uitgewerkt, geven duidelijk aan dat op dit moment geen exacte berekeningen zijn te maken van het werkgelegenheidseffect van de voorziene ombuigingen. Immers, naarmate de verlaging van de gemiddelde personeelslast groter zal zijn, zal het verlies aan arbeidsplaatsen kunnen dalen. In ieder geval is duidelijk dat de taakverdelings- en reorganisatieoperatie bij een adequaat beleid ten aanzien van de personeelsstructuren van de aangepaste eenheden tot aanzienlijke, niet arbeidsplaatsen kostende, bezuinigingen kan leiden. Door de ontwikkeling van het nieuwe plaatsen-model gekoppeld aan een inmiddels vernieuwd gemiddelde-personeelslasten-tnodel zal het in de komende jaren mogelijk zijn de berekening van de rijksbijdrage en inhoudelijke doelstellingen van het beleid geheel op elkaar af te stemmen. 3.3. Studentenaantallen Bij de berekening van de A1-delen zoals hierboven omschreven zijn studentenaantallen gehanteerd welke in een aantal gevallen afwijken van de in de instellingsplannen opgenomen aantallen. In het kader van de AGP zijn, zoals ieder jaar, een tweetal studentenramingen opgesteld, te weten een zogeheten Overgangsraming (OR) en een Vooraanmeldingsraming (VAR). Studentenramingen, die zijn opgesteld volgens vooraf vastgestelde stringente rekenregels, kunnen nooit geheel voldoen aan in het kader van de planning te stellen eisen. Door hun aard kunnen zij onvoldoende recht doen aan de meest recente besluitvorming en beleidsintenties van partners in het planningoverleg. Daarom is, ten behoeve van deze planningronde, door de AGP een globaal kader aangegeven, dat ik heb overgenomen, waarbinnen de instellingen een «openingsvoorstel» konden doen. Als uitgangspunten werden hierbij de aantallen uit het vorig Algemeen Financieel Schema en de gemiddelden van de OR en de VAR aangegeven. In reactie op de kaderstelling zijn door de instellingen voorstellen gedaan, die in de regel pasten binnen de door de AGP per studierichting aangegeven kaders. Bleken de aantallen per studierichting binnen de door de AGP aangegeven grenzen te liggen, het gemiddelde van de instellingstotalen bleek circa 10% hoger te liggen dan het gemiddelde van de OR en de VAR. Met betrekking tot de vaststelling van eerstejaarsaantallen ten behoeve van dit Algemeen Financieel Schema is toen besloten om, in de geest van het AGP-voorstel en conform de gedragswijze van de instellingen zelf, door middel van een beoordeling per studierichting per instelling tot een «tegenvoorstel» te komen. Deze handelwijze doet meer recht aan de complexiteit van de situatie dan een beoordeling via de strikte rekenregels.
Tweede Kamer, zitting 1982-1983,17655, nrs. 1-2
19
Het spreekt vanzelf dat bij de beoordeling wel bepaalde criteria zijn gehanteerd. Deze zijn de volgende: 1. Instellingstotalen moeten blijven binnen de door de AGP gestelde kaders. 2. Bij stijgende aantallen is in de regel geen stijging uitgaande boven het gemiddelde van OR en VAR gehonoreerd. 3. Bij sterke dalingen blijft het ministeriële tegenvoorstel in de regel wat hoger dan het gemiddelde van OR en VAR. 4. In een aantal gevallen moest extra compensatie gezocht worden omdat de instellingstotalen niet voldeden aan regels 2 en3. In zulke gevallen zijn wat meer arbitraire beslissingen noodzakelijk gebleken. De uitkomsten bleken te voldoen aan de door de AGP gestelde eisen met betrekking tot de landelijke totalen per studierichting. Een analyse van de in dit Algemeen Financieel Schema opgenomen eerstejaarsaantallen leert dat thans verwerkte uitkomsten nog steeds 4 - 2 % boven het landelijk door de AGP gestelde kader liggen terwijl zelfs dat kader aan de hoge kant is geschat. Een apart probleem vormen in dit verband de ramingen van nieuwe studierichtingen. Bij een «gegeven» landelijk totaal aantal is het thans niet mogelijk om verschuivingen tussen studierichtingen te voorspellen als gevolg van de introductie van nieuwe studierichtingen. Onderwijs en rendement De onderwijsvraag in de berekeningen van de A1-delen is bepaald op basis van de historische gegevens en de hierboven omschreven eerstejaarsaantallen volgens de zogeheten COM2-methode. Hierop zijn een drietal correcties aangebracht: correctie voor het rendement bij de RU Limburg, instroom hogere jaars en affiliatieplaatsen geneeskunde. In het multilateraal overleg van 9 juli 1982 is afgesproken dat in de 6e planningronde inhoud zal worden gegeven aan het beginsel van financiering op basis van bereikte rendementen, waarbij door alle instellingen is toegezegd dat zij studieresultateninformatie zullen leveren. De mogelijkheid van het aanbrengen van plus- en mincorrecties dezerzijds, onder andere door het bijstellen van de betreffende ramingen van de verwachte aantallen studenten, vanaf 1984 is eveneens expliciet erkend. In paragraaf 3.2 heb ik reeds globaal aangegeven dat dit in een daling van de berekende onderwijsbelasting (en dus A1-deel) zou kunnen resulteren. 3.4. Voorwaardelijke financiering
3
Tweede Kamer, zitting 1981-1982,17499, nrs. i-2.
In paragraaf 3.2 is uitvoerig ingegaan op de wijze waarop, met behulp van het PG-model, het zogeheten B-deel van de rijksbijdrage is berekend op basis van de gegevens voor het startjaar 1982. Overeenkomstig mijn intenties, zoals die zijn weergegeven in de beleidsnota Voorwaardelijke Financiering Universitair Onderzoek3 ben ik in dit Algemeen Financieel Schema ervan uitgegaan dat het totaal van de B-delen van alle universiteiten en hogescholen te zamen gedurende de planperiode ten minste constant zal blijven. Ten einde zo snel mogelijk te komen tot de gewenste «invulling» van het B-deel per instelling met kwalitatief goed, extern getoetst, onderzoek heb ik de instellingen van w.o. verzocht mij, zo enigszins mogelijk vóór 15 oktober 1982 voorstellen voor voorwaardelijk te financieren onderzoekprogramma's voor te leggen tot een bedrag overeenkomend met ten minste 10% van het voor 1983 berekende B-deel van elke instelling. Om een indicatie te geven van de thans voorziene «ruimte» voor voorwaardelijk te financieren onderzoek per instelling is in onderstaand overzicht 3 aangegeven welke bedragen aan personele en materiële lasten overeenkomen met de hierboven genoemde 10%.
Tweede Kamer, zitting 1982-1983,17 655, nrs. 1-2
20
Overzicht 3. Voor 1983 per instelling aangehouden minimaal deel van de rijksbijdrage dat voor omzetting tot voorwaardelijke financiering in aanmerking komt (excl. LH Wageningen) Instelling
Personeelslasten
Overige lasten
Totaal
bedragen x f 1,0 min. RU Leiden RU Utrecht RU Groningen RU Rotterdam R U Limburg U van Amsterdam V U Amsterdam K U Nijmegen K H Tilburg T H Delft T H Eindhoven T H Twente Totaal
4.0 9,0 5,5 1,5 1,0 9,5 5,5 5,0 0,5 7,0 3,5 2,5 54,5
1,0 1.5 1.0 0,5
2,5 1,0 1,0
5,0 10,5 6,5 2,0 1.0 11.0 6,5 6,0 0.5 9,5 4,5 3,5
12,0
66,5
—
1,5 1,0 1,0
—
Aan de instellingen van w.o. is expliciet kenbaar gemaakt dat op de ingediende onderzoekprogramma's een procedurele toetsing zal worden toegepast. Dit houdt in dat aan onderzoekprogramma's waarvan door de instelling duidelijk kan worden gemaakt, dat die reeds een externe kwalitatieve toets hebben doorstaan een voorwaardelijke bescherming kan worden toegekend voor vijfjaar. Programma's waarvan de kwalitatieve waarde nog niet expliciet vaststaat krijgen voorshands een bescherming voor een periode van twee jaar. Mocht in de komende 2-5 jaar blijken dat de ingediende en tijdelijk beschermde programma's door de externe toetsende instanties kwalitatief niet aan de maat worden bevonden, dan vallen de aan die programma's oorspronkelijk verbonden middelen voor een alternatieve besteding vrij, zonder dat de betreffende instelling bij voorrang op die vrij vallende middelen aanspraak kan maken. Bovenstaande procedure leidt ertoe, dat de instellen van w.o. thans twee elementen in hun keuzeproces ten aanzien van het voorwaardelijk te financieren onderzoek moeten verdisconteren, te weten: 1. in hoeverre programma's moeten worden ingediend met een groter beslag op middelen dan het aangegeven minimum van 10% van het B-deel; 2. in hoeverre volledig kan worden ingestaan voor de kwaliteit van de ingediende programma's en de aard van de interne bescherming. De in overzicht 3 aangegeven bedragen per instelling zijn voorshands in de rijksbijdrage voor 1983, zoals opgenomen in dit Algemeen Financieel Schema, geblokkeerd en in de ontwerp-rijksbegroting op de centrale personeels- en overige lasten-artikelen geparkeerd. Is een instelling in staat een adequaat aantal programma's ter voorwaardelijke financiering in te dienen dan zal ik, zo enigszins mogelijk vóór 31 december van dit jaar (1982), de betreffende bedragen definitief toewijzen. Mocht een instelling niet in staat zijn voor het volledige bedrag aan geblokkeerde middelen adequate programma's aan te melden dan zal toewijzing slechts plaatsvinden voor zover dat voor de aangeboden programma's nodig is. Het resterende deel zal van de oorspronkelijke rijksbijdrage worden afgetrokken en aan de landelijke beleidsreserve worden toegevoegd. Het ligt in de bedoeling in de, hiervoor reeds aangekondigde, aanvullende nota op dit Algemeen Financieel Schema de beide Kamers der Staten-Generaal aan het eind van dit jaar nadere informatie te verschaffen omtrent de toedeling van de middelen voor deze eerste tranche van de invulling van het B-deel per instelling.
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17655, nrs. 1-2
21
4. PERSONELE MIDDELEN 4.1. Algemeen Zoals in paragraaf 2.1 reeds naar voren is gebracht is mijn streven erop gericht noodzakelijke bezuinigingen in de personele sfeer van het w.o. tot stand te brengen met een zo gering mogelijk verlies van arbeidsplaatsen. Aangezien de omvang van de onvermijdelijke bezuinigingen zodanig is dat deze door uitsluitend maatregelen in de salarissfeer niet meer te dekken zijn, heeft mijn voorganger reeds moeten besluiten tot aanvullende maatregelen die wel arbeidsplaatsen zullen kosten, doch waarvan de werking tevens een doelmatiger inzet van de beschikbare middelen tot gevolg heeft. Ik doel hierbij op het beleid om te komen tot taakverdeling en concentratie. In overzicht 4 zijn alle mutaties weergegeven die zich ten opzichte van het vorige Algemeen Financieel Schema hebben voorgedaan. In de paragrafen 4.2 t/m 4.6 is een nadere uiteenzetting opgenomen over de achtergrond van de ombuigingsmaatregelen respectievelijk de berekeningswijze van het financiële beslag dat uit die maatregel voortvloeit. 4.2. Salarisbeperking wetenschappelijk (hoofd)medewerkers Per 1 juli 1982 is van kracht geworden een maatregel die inhoudt dat het maximum salaris van de wetenschappelijk (hoofd)medewerkers bevroren wordt op het maximum van schaal 148 en voor zover de zittende wetenschappelijk (hoofd)medewerkers daar reeds bovenuit zijn gekomen op het niveau dat ze vóór 1 juli 1982 bereikt hadden. De «opbrengst» van deze maatregel is berekend op basis van een extrapolatie van concrete gegevens over de personeelssituatie per ultimo 1974 gedifferentieerd naar rang (schaal) en anciënniteit. Voor de berekening van het beslag op jaarbasis en de sociale-lastencomponent van deze maatregel is uitgegaan van bepaalde veronderstellingen, die weliswaar door de instellingen van w.o. op bepaalde punten worden bestreden, doch waarvoor van die kant geen tijdige adequate cijfermatige informatie is verstrekt om de onjuistheid aan te tonen. De berekening is op macro-niveau uitgevoerd, dat wil zeggen voor het totaal van de instellingen van w.o. Differentiatie van deze berekeningswijze naar individuele instelling bleek niet mogelijk, vandaar dat de totale bezuiniging over de instellingen is omgeslagen naar rato van de aantallen wetenschappelijk (hoofd)medewerkers zoals die in de normatieve gemiddelde personeelslast van elke instelling zijn verdisconteerd. Enige andere redelijke verdelingsgrondslag bleek niet beschikbaar. Het ontbreken van specifieke informatie om tot een meer afgewogen toerekening van de WHM-maatregel te komen geeft duidelijk aan dat het gemis aan adequate bestuurlijke informatie van jaar op jaar zich steeds scherper laat voelen. Overzicht 4. Personele middelen 1983—1987, uitgaande van AFS 1 9 8 3 - 1 9 8 6 1983 1. Opgenomen in AFS 1 9 8 3 - 1 9 8 6 voor alle uni/ho exl. LHW 2. A F : reserve voor salarismaatregelen na 1 juli 1 9 8 1 ' 3. Initieel beschikbaar (salarisniveau 1 juli 1981) 4. B I J : bijstelling wachtgelden 5. AF : salarisbeperking wetenschappelijk (hoofd)medewerkers 6. A F : interim-inhouding salarissen onderwijs 2
1984
1985
1986
1987
bedragen x f 1,0 min. 2785,0
2818,7
2859,1
2902,5
7.39,3
7.62,6
7.86,7
7.110,9
2745,7 6,1
2756,1 6,1
2772,4 6,1
2791.6 6,1
7.11,6
7.17,3
7.23,2
7.
29,0
7.
34,8
7.43,1
7.43,1
7. 43,1
7.
43,1
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17655, nrs. 1-2
2813,8 6,1
22
7. A F : beperking studenteninstroom 8. A F : taakverdeling en concentratie 9. A F : taakstellende bezuiniging te compenseren door verwerving eigen inkomsten 10. BIJ: ontkoppeling ZWOfinanciering 11. A F : reserve ter algemene dekking (volgens AFS 1983-1986) 12. A F : arts-assistenten 13. A F : afbouw universitaire MO-opleidingen 14. B I J : knelpuntenreserve 15. A F : nadere bijstellingen 16. BIJ: bijstelling personeelsbudget R U Limburg t.l.v. overige lasten 17. Reëel beschikbaar (salarisniveau 1 juli 1981) 18. B I J : salarismaatregelen en bijstellingen sociale lasten t / m 1 juli 1982 19. Reëel beschikbaar (salarisen sociale lastenniveau per 1 j u l i 1982) voor alle uni/ho, excl. LHW en arts-assistenten
7.10,0
7.17,0 7. 17,0 7. 17,0
7.18,7
7.57,0 7.102,1 7.132,8
7.25,0
7.25,0
7.25,0 7. 25,0 7. 25,0
4,0
10,0
7.60,7
7.61,2
7.10,0 7. 26,0 7. 26,0 7.61,7 7. 62,2 7. 62,7
7. 0,4 7. 5,2
7. 0,9 5,5 7. 9,8
7. 1,2 7. 1,5 5,5 5,5 7. 11,7 7. 10,5
2,2
1,0
1.0
1.0
1.1
2612,0
2592,7
2555,1
2517,8
2503,2
22,6
22,1
21,8
21,9
21,3
2634,6
2614,8
20,0
2576,9
30,0
2539,7
30,0
7. 1,8 5,5 7. 10,1
2524,5
1
Zie AFS 1 9 8 3 - 1 9 8 6 . Aanvankelijke stelpost; herberekening op basis van de regeling in het voorontwerp van Wet interim-inhouding salarissen onderwijs geeft een lagere uitkomst (zie tabel «personele middelen per instelling» van deel I). 2
4.3. Interim inhouding op het ambtelijk inkomen Deze inhouding is toegelicht in de memorie van toelichting bij de begroting van Onderwijs en Wetenschappen 1983 in de Inleiding (par. 1.1) en verder in hoofdstuk VII, paragraaf 1 onder 2a. De omvang van de ombuiging is in de ontwerp-begroting gesteld op f43,1 min. Nadere berekeningen op grond van het gemiddelde personeelslastenmodel, overeenkomstig de nadere specificaties van de maatregel zoals vermeld in het ontwerp van wet daarover, leidde tot lagere uitkomsten. Het verschil is centraal geparkeerd, dat wil zeggen niet per instelling toegerekend. 4.4. Beleidsreserve In paragraaf 2.3 ben ik vrij uitvoerig ingegaan op de financiële effecten die ik van de operatie taakverdeling en concentratie verwacht. Daarop behoeft in deze paragraaf derhalve niet verder ingegaan te worden. Wel wil ik erop wijzen, dat ik het totale, door de operatie taakverdeling en concentratie op te brengen, bedrag heb verhoogd met telkenjare f 5,5, min,, ten einde een kleine beleidsreserve te vormen waarmee significante knelpunten overwonnen kunnen worden. Over de wijze waarop deze knelpuntenreserve zal worden aangewend, dat wil zeggen de criteria op grond waarvan tot verdeling van deze reserve zal worden overgegaan, zal nog nader overleg met de instellingen van w.o. plaatsvinden.
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17655, nrs. 1-2
23
4.5. Ontkoppeling ZWO-financiering In het AFS 1983-1986 was voorzien een overheveling van middelen van de universiteiten en hogescholen naar ZWO van achtereenvolgens: 1983
1984
1985
1986
4 min.
10 min.
20 min.
30 min.
In overleg met de instellingen van w.o. heb ik echter besloten dat het ZWO-budget in het vervolg onafhankelijk van de financiering van de uni/ho zal worden bezien. De financiering van ZWO zal dus plaatsvinden in het kader van de algemene posterioriteiten/prioriteiten-afweging binnen het departement. Voor de meerjarencijfers van de universiteiten en hogescholen heeft dit tot gevolg dat de oorspronkelijke aftrekpost dient te worden gecorrigeerd. Ik handhaaf mijn voornemen de financiering van het universitaire onderzoek via ZWO te versterken. Daarom heb ik de toename van het ZWO-budget niet aangetast. De compensatie van deze toename van het ZWO-budget is thans ten laste van andere onderdelen van de O. & W.-begroting gebracht. 4.6. Overige mutaties in de personeelslasten 4.6.1. Taakstellende bezuiniging waartegenover hogere eigen inkomsten worden verwacht In paragraaf 2.2 is reeds uitvoerig ingegaan op deze taakstellende bezuiniging ad f25 min. 4.6.2. Inleveren reserve ter algemene dekking In het Algemeen Financieel Schema 1983-1986 (Tweede Kamer, zitting 1981-1982, 17 258 nr. 1) is in overzicht 1 op blz. 14 aangegeven dat er voor de jaren 1985 en 1986 nog bedragen opzij zijn gezet ter nadere bestemming, te weten respectievelijk f 10 min. en f26 min. In het kader van de omvangrijke aanslag op de begroting van 0. & W . zijn deze bedragen thans als bezuiniging ingeleverd. 4.6.3. Overheveling bijdrage
arts-assistenten
Met betrekking tot de vergoeding voor arts-assistenten bestond er in de afgelopen 10 jaar een onduidelijke situatie in die zin, dat bijdragen voor dit doel in het geval van de RU Leiden, RU Utrecht, RU Groningen, RU Limburg, KU Nijmegen en VU Amsterdam in de voorgaande Algemene Financiële Schema's onder de personeelslasten van deze universiteiten waren opgenomen, terwijl in het geval van de Universiteit van Amsterdam en de RU Rotterdam deze bijdragen aan de academische ziekenhuizen bij deze universiteiten werden toegerekend. Ten einde de situatie landelijk gelijk te trekken en de basispositie van de arts-assistenten te verduidelijken zullen met ingang van 1983 alle bijdragen aan de academische ziekenhuizen worden toegerekend. 4.6.4. Afbouw universitaire
MO-opleidingen
In de aanvullende nota op het AFS 1983-1986 (blz. 7) heeft mijn ambtsvoorganger reeds aangegeven dat de universitaire MO-opleidingen zullen worden afgebouwd. De daaruit resulterende vrijkomende middelen zijn in dit AGS derhalve van de voor de instellingen van w.o. beschikbare middelen afgetrokken. Alleen de MO-opleiding Biologie bij de RU Utrecht zal vooralsnog in stand blijven en is derhalve nog in de middelenvoorziening verdisconteerd.
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 655, nrs. 1-2
24
4.6.5. Nadere
bijstellingen
In de afrondingsfase van de begrotingsopstelling voor 1983 bleek het ten slotte nodig voor een aantal kleine posten elders in de 0. & W."begroting compensatie te bieden en de oorspronkelijk te hoge aanslag als gevolg van de maatregel, waarbij de pensioenplichtige leeftijd voor alle personeelscategorieën in het w.o. wordt bepaald op 65 jaar, in neerwaartse zin bij te stellen. Voorts leek het mij verantwoord ten behoeve van de operatie taakverdeling en concentratie een bedrag van f5,5 min. te reserveren (zie par. 4.4). De reeks nadere bijstellingen kan dus als volgt worden opgesplitst:
1. Diverse kleine bijstellingen (saldo) 2. Vorming van knelpuntenreserve Totaal
1983
1984
1985
1986
1987
7. 5,2
7. 4,3
7.
6,2
7.
5,0
7.
4,6
7. 5,5
7.
5,5
7.
5,5
7.
5,5
7. 9,8
7. 11,7
7. 5,2
7. 10,5
7. 10,1
Tot slot verdient de post bijstelling personeelsbudget RU Limburg nog enige toelichting. Ten laste van het overige lastenbudget van die instelling zoals dat in het vorig Algemeen Financieel Schema was opgenomen, is het personele lastenbudget structureel verhoogd met f 1,0 min. bij wijze van stelpost voor de bekostiging van de lerarenopleidingen para-medische beroepen. Dit bedrag was reeds incidenteel voor 1982 toegekend. Voorts werden de personele lasten voor 1983 incidenteel verhoogd met f 1,2 min., waardoor de in de personele middelen voor de RU Limburg begrepen onzekerheidsmarge in lijn wordt gebracht met die voor 1982, 1984 en later. 4.7. Aard van de reserve voor salarismaatregelen In de ontwerpbegroting 1983 is ervan uitgegaan dat voor de periode na 1-7-1982 geen middelen gereserveerd behoeven te worden voor salarismaatregelen. Aangezien echter de rijksbijdragen voor de instellingen van w.o. op het salarisniveau 1-7-1981 in de ontwerpbegroting 1983 zijn opgenomen, zijn de financiële consequenties van maatregelen in de salaris- en sociale lastensfeer tussen 1-7-1981 en 1-7-1982 apart begroot. Op zo kort mogelijke termijn zal deze reserve alsnog worden toegerekend. Ten einde echter de cijfers in de ontwerpbegroting 1983 en in dit Algemeen Financieel Schema vergelijkbaar te houden is de reserve nog apart opgevoerd.
5. OVERIGE LASTEN In het vorig Algemeen Financieel Schema is dezerzijds reeds zorg uitgesproken over de ontwikkeling van de kostencategorie «overige lasten». Die zorg spitst zich toe op het feit dat door een gebrek aan voldoende bestuurlijke informatie geen adequate besluitvorming mogelijk is met betrekking tot de ter beschikking te stellen middelen. Ten opzichte van het vorig jaar is geen significante nadere informatie beschikbaar gekomen die heeft geleid tot een beter inzicht in de mogelijkheden, maar met name ook onmogelijkheden van het thans beschikbare middelennniveau. Anders dan bij de personele middelen is het nog steeds niet goed mogelijk geble«en voor de essentiële taakstellingen onderwijs en onderzoek beter onderbouwde normstellingen tot stand te brengen die de noodzakelijke materiële exploitatiekosten afdoende zouden kunnen dekken. Door de instellingen van w.o. zelf is op dit punt, op een enkele uitzondering na, ook in de ontwikkelingsplannen nauwelijks of geen adequate informatie verstrekt. Het probleem ten aanzien van de overige lasten is daarom ook zo
Tweede Kamerzitting 1982-1983, 17655, nrs. 1-2
25
complex omdat enerzijds het streven gericht blijft de lump-sum financiering, en daarmee de benadrukking van de eigen verantwoordelijkheid van elke instelling en vrijheid met betrekking tot de besteding der middelen, in stand te houden, terwijl anderzijds de centrale overheid eveneens de zekerheid dient te hebben dat bij voorbeeld het thans aanwezige gebouwenbestand op redelijke wijze onderhouden wordt en geen kapitaalvernietiging optreedt. Het in 1976 ten departemente ontwikkelde, en in de jaren daarna in overleg met de instellingen enigszins aangepaste overige-lasten-model heeft zijn karakter als behoefte-model (behoeften op basis van het voorzieningenniveau 1976 niet alleen van het w.o. maar ook van onderwijs- en onderzoekinstellingen buiten het w.o.) inmiddels nagenoeg geheel verloren en is geleidelijkaan uitsluitend verdeelmodel geworden. Essentieel daarbij is dat een verdeelmodel op geen enkele wijze aangeeft wat er met name aan de inhoudelijke processen onderwijs en onderzoek verandert bij een verdere daling van middelen. Immers juist bij deze kostencategorie is door een adequate interne beleidsvoering, door intensivering van gebruik van wetenschappelijke en audio-visuele apparatuur (bij voorbeeld «sharing») door substitutie, door kostencategorieën als communicatie, reproduktie e.d. stringent in de hand te houden, waarschijnlijk een grotere benutting te bereiken dan in het midden van de jaren zeventig het geval was. Het wezenlijke probleem is en blijft dat daarover onvoldoende inhoudelijke informatie ter beschikking staat, waardoor ook de besluitvorming op dit punt niet optimaal genoemd moet worden. Hoewel er op grond van onvoldoende detailinformatie geen duidelijk zicht is op de mogelijkheden ten aanzien van verdere bezuinigingen in de overige lasten geeft een analyse van enerzijds de uitkomsten van het eerder genoemde «normen-model» en anderzijds de hoeveelheid beschikbare middelen op macro-niveau wel aanleiding tot zorg. Deze analyse kan in het kort als volgt worden weergegeven. In het overzicht «Overige lasten naar kostencategorie» van deel I van dit Algemeen Financieel Schema is aangegeven dat de uitkomsten van het normenmodel (op basis van het prijspeil 1982) en de voor dit doel (dat wil zeggen de normeerbare posten) beschikbare middelen de volgende discrepanties vertonen. 1983
1984
1985
1986
1987
bedragen x f 1,0 min. 1. Uitkomsten normenmodel 2. Voor normeerbare posten beschikbare middelen
798
799
798
796
794
640
650
653
659
662
3. Verschil 4. Regel 3 uitgedrukt in een percentage van regel 1
158
149
145
137
132
19,8%
18,6%
18,2%
17,2%
16,6%
Bovenstaand «spanningsverschil» geeft in feite geen juist beeld. Immers, in alle redelijkheid moet ervan worden uitgegaan, dat de volgens het normenmodel berekende lasten ten behoeve van de posten: - Onderhoud gebouwen en exploitatievoorzieningen - Energie - Overige huisvestingslasten - Restauratieve verzorging - Studentenvoorzieningen, mede gezien de reeds aangebrachte bezuinigingen ook voor het volle bedrag voor dat doel moeten worden aangewend. Dit betekent dat het in regel 3 hierboven vermelde verschil in feite volledig ten laste komt van de posten: - Schoonhouden gebouwen - Algemene diensten - Communicatie en dienstvervoer, maar met name - Onderwijs en onderzoek.
Tweede Kamer, zitting 1982-1983,17 655, nrs. 1-2
26
Voor de gehele planperiode betekent dit dat voor deze laatste vier posten te zamen rond 32% minder aan middelen beschikbaar is dan volgens de «oude» normstellingen het geval zou moeten zijn. Dit percentage is dermate hoog dat de vrees niet ongegrond is, dat met name het onderzoek bij een aantal instellingen hierdoor ernstig in het gedrang komt. Op de gezamenlijke instellingen van w.o. heb ik dan ook een dringend beroep gedaan, door middel van adequate bestuurlijke informatie, zo gedetailleerd mogelijk na te gaan wat de feitelijke stand van zaken is met betrekking tot de materiële voorzieningen ten behoeve van het onderzoek en de door hen genomen maatregelen om de gegroeide situatie zo goed mogelijk het hoofd te bieden. Op grond van bovenstaande constatering is er dezerzijds voorshands van uitgegaan, dat er op deze kostencategorie (dat wil zeggen de zuiver materiële exploitatiekosten) in de planperiode geen verdere bezuinigingen kunnen worden aangebracht. Gegeven voorts de, mede als gevolg van de operatie taakverdeling en concentratie, mogelijk dalende personeelsaantallen en inkrimpende ruimtebehoefte, bestaat ten slotte de mogelijkheid dat de overige lasten geleidelijkaan weer meer in evenwicht zullen komen met de aangepaste behoefte van de gereorganiseerde structuur. De thans voor de planperiode voorziene middelenhoeveelheid geeft ten opzichte van het vorige Algemeen Financieel Schema de volgende mutaties te zien. Overzicht 5. Overige lasten 1 9 8 3 - 1 9 8 7 , uitgaande van A F S 1 9 8 3 - 1 9 8 6 (excl. LHW) 1983
1984
1985
1986
1987
bedragen x f 1,0 min. 1. Opgenomen in AFS 1983—1986 voor alle universiteiten en hogescholen, excl. LHW 829,3 2. A F : reserve voor salarismaatregelen na 1 juli 1981 7. 2,9 3. Initieel beschikbaar (salarisniveau 1 juli 1 9 8 1 , prijspeil 1981 ) 826,4 4. B I J : bijdrage aan de R U Groningen i.v.m. de Ned. A n t i l . Stg. Klinisch Hoger Onderwijs' 1,2 5. B I J : uitbouw universitaire vestiging Friesland 2 4,3 6. A F : beperking studentenvoorzieningen 7. 2.5 7. A F : beperking universitaire restauratieve voorzieningen 7. 12,5 6. A F : afroming beleidsruimte centrale computervoorzieningen 7. 1,0 9. A F : beperking affiliaties met niet-academische ziekenhuizen 7. 1,0 10. A F : nadere bijstellingen 7- 0,2 11. A F : bijstelling personeelsbudget R U Limburg 7. 2,2 12. Reëel beschikbaar (salarisniveau 1 juli 1 8 7 1 , prijspeil 1982) 812,5 13. B I J : salarismaatregelen en bijstellingen sociale zaken 2,8 14. Totaal-generaal uni/ho, excl. LHW (salaris- en sociale lastenniveau per 1 juli 1982)
815,3
842,4 7. 4,4
852,0 7.
6,0
865,4 7.
7,8
838,0
846,0
857,6
866,2
1,2
1,2
1,2
1,2
8,1
9,2
7.
2,5
7. 12,5
7.
2,5
7.
2,5
7.
2.5
7. 12,5
7. 12,5
7. 12,5
7.
0,5
7. 7.
1,0 0,2
7. 7.
1,0 0,2
7. 7.
1,0 0,2
7. 7.
1,0 0,2
7.
1,0
7.
1,0
7.
1,0
7.
1,1
829,6
839,2
841,6
850,1
2,8
2,9
2,9
3,0
832,4
842,1
844,5
853,1
1
Bijdrage ten laste van het Kabinet voor Antilliaanse Zaken. 2 Middelen van het Ministerie van Economische Zaken voor het Integrale Structuurplan Noorden des Lands (ISP).
Tweede Kamer, zitting 1982-1983,17 655, nrs. 1-2
27
Voor de berekening van de overige-lastenbijdrage per instelling voor elk van de jaren vanaf de planperiode is aangesloten bij de in hoofdstuk 3 beschreven berekeningen met behulp van het PG-model. Door het constant houden van het B-deel bij die berekeningen is het gewicht van de onderzoekcomponent hoog ingeschat. Hiermee is onder meer beoogd duidelijk te maken dat er bij het voorwaardelijk te financieren onderzoek ook voor wat betreft de materiële exploitatiecomponent sprake zal zijn van een beschermende financiering. Voor de RU Limburg zijn tot en met 1982 de overige lasten niet berekend op basis van het landelijke overige-lasten-model; van jaar op jaar werd een historische schatting van wat benodigd zou zijn, geëxtrapoleerd. Deze handelwijze was gerechtvaardigd gedurende een beperkte aanloopperiode. Ik ben van mening dat deze aanloopperiode thans voldoende lang is geweest en dat de RU Limburg met ingang van 1983 ook op basis van het landelijk model gefinancierd moet worden. Een deel van het verschil tussen de voorgaande ramingen en de modeltoepassing werd overgeheveld naar de personele middelen en hiervoor reeds toegelicht (zie paragraaf 4.6). Het overige is in beginsel voor de RU Limburg gereserveerd. Voor wat betreft de aanwending denk ik in de eerste plaats aan de verdere uitbouw van deze instelling door uitbreiding van taken. Tot slot van dit hoofdstuk wil ik erop wijzen dat voor de komende jaren van groot belang zal zijn in hoeverre een effectieve wisselwerking tot stand is te brengen tussen het investeringsbudget en het overige-lastenbudget. Hierbij moet met name gedacht worden aan het tot stand brengen van zodanige investeringen dat als gevolg daarvan exploitatielasten kunnen verminderen of niet verder behoeven te stijgen. In het volgende hoofdstuk zal daarop nog in het kort worden ingegaan.
6. INVESTERINGEN 6.1. Algemeen De daling van het beschikbare middelenniveau voor het w.o. heeft ook consequenties voor de investeringen en het te voeren huisvestingsbeleid. Daarnaast zijn er echter andere ontwikkelingen, zoals taakverdeling en concentratie, ontwikkelingen met betrekking tot studentenaantallen e.d., die aanleiding geven tot een serieuze heroverweging van alle voorzienbare bouwprojecten. Dit heb ik tot uitdrukking pogen te brengen in het concept Intentioneel Investerings Schema 1983-1987 dat ik per 1 juli 1982 heb uitgebracht. Ik heb in dat schema voor het eerst een onderscheid aangebracht tussen: 1. projecten waarvan de verdere financiering onontkoombaar is, en 2. projecten waarvoor nog geen verplichtingen zijn aangegaan en welke nog in heroverweging genomen kunnen worden. Met betrekking tot de operatie taakverdeling en concentratie vergt dit een nadere toelichting. Ik ga ervan uit, dat deze operatie eveneens haar effect zal hebben op het te voeren huisvestingsbeleid c.q. de heroverweging. Nagegaan zal moeten worden welke nieuw te starten projecten in verband met taakverdeling en concentratie van de investeringslijst zouden kunnen worden afgevoerd. Daarnaast zal moeten worden nagegaan welke ruimte door onderlinge taakverdeling niet of minder noodzakelijk is geworden en kan worden afgestoten. Het is mij volstrekt duidelijk, dat naast «opbrengsten» als gevolg van taakverdeling en concentratie, er zonder meer ook rekening moet worden gehouden met aanvankelijk verhoogde kosten in verband met noodzakelijke verbouwingen, exploitatievoorzieningen e.d. Ik acht het van belang, ten einde de totale efficiency die doel is van de taakverdelingsoperatie, te bevorderen, hiervoor in overleg met de instelling oplossingen te vinden. Een ander aspect, dat bij bovengenoemde heroverweging naar mijn mening een belangrijke rol dient te spelen, is de mate waarin projecten
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 655, nrs. 1-2
28
bijdragen in een daling van de behoefte aan materiële lasten (onderhoud, energieconsumptie, schoonhouden, efficiënt apparatuurgebruik door geïntegreerde centrale opstelling etc). In dit verband baart met name het aspect onderhoud grote zorgen. Het kan en mag niet zo zijn, dat door gebrek aan onderhoud kapitaalvernietiging optreedt, waarvan de rekening ons over enige jaren gepresenteerd zal worden. De eerste verantwoordelijkheid voor een goed onderhoud van het gebouwenbestand ligt bij de instellingen. Ik wil trachten met de instellingen voor de uitoefening van deze verantwoordelijkheid redelijke voorwaarden te scheppen, waarbij ik ervan uitga, dat kan worden bewerkstelligd, dat de voor onderhoud ter beschikking te stellen middelen ook daadwerkelijk voor onderhoud zullen worden aangewend. Algemene voorwaarde voor maatregelen ten aanzien van de huisvesting is, dat de totale huisvestingsefficiency verbetert. In dat verband zijn de huisvestingsconsequenties van bij voorbeeld de taakverdelingsoperatie van belang. Wezenlijk is echter ook een duidelijk efficiënter benutting van het huidige ruimtebestand, zodat als gevolg daarvan, een deel hiervan kan worden afgestoten. Ten slotte heb ik in dit Algemeen Financieel Schema uitdrukking gegeven aan mijn mening, dat het mogelijk moet zijn, de thans nog niet in uitvoering zijnde bouwprojecten aanzienlijk soberder uit te voeren dan tot op heden is gebeurd. Daartoe heb ik een voorlopige versoberingsaanslag opgevoerd, waarbij de intentie is bouwkosten te besparen, zonder te realiseren bouwvolumina aan te tasten. 6.2. Beschikbare middelen De algemene trend van middelenbeperking voor het w.o., zoals reeds aangegeven in het vorig Algemeen Financieel Schema, moest helaas ook ten aanzien van de investeringen worden doorgetrokken. In eerste instantie is dat gebeurd door het niet compenseren van de prijsontwikkeling over 1982. Daarnaast echter was het wel mogelijk de in het vorig en huidig Algemeen Financieel Schema opgelegde liquiditeitsbeperkingen in 1983 en voorgaande jaren versneld in te lopen in de jaren 1984 t/m 1986, waardoor een vrij moeilijk te hanteren factor in de bouwplanning grotendeels kon worden geëlimineerd. Dit verklaart ook de verhoging van beschikbare middelen in het jaar 1985, ten opzichte van het per 1 juli 1982 uitgebrachte concept Intentioneel Investerings Schema. In alle andere jaren, te beginnen in 1984, zijn in dit Algemeen Financieel Schema echter duidelijk lagere bedragen opgenomen, hetgeen wordt veroorzaakt door de post «Voorlopige parkering versobering bouw». De versoberingsaanslag is in die zin voorlopig, dat een definitieve verdeling over het basisonderwijs, het voortgezet onderwijs en het wetenschappelijk onderwijs eerst in 1983 zal worden gemaakt. Definitief is echter mijn mening dat het mogelijk moet zijn, de thans nog niet in uitvoering zijnde bouwprojecten aanzienlijk soberder uit te voeren, dan tot op heden is gebeurd. Dit moet kunnen resulteren in een bouwkostenbesparing, zonder dat te realiseren bouwvolumina mogen worden aangetast. Overzicht 6. Beschikbare middelen voor investeringen (excl. LHW) 1983
1984
1985
1986
1987
bedragen x f 1 min. Oorspronkelijke m.j.c. (AFS 1983- 1986 Stand concept 1.1.S. 1983-1987 van 1 juli 1982 Beschikbare middelen AFS 1984—1987 vóór versoberingsaanslag Voorlopige parkering versobering bouw Stand AFS
1984-1987
162,0
163,9
168,0
169.7
169,7
148,5
161,4
168,4
169,5
171,5
147,5
163,4
203,0
172,3
154,5
-26.0
-28.0
-30.0
-32.0
137,4
175,0
142,3
122,5
147,5
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17655, nrs. 1-2
29
Investeringen LHW 1 9 8 3 - 1 9 8 7 , uitgaande van AFS 1 9 8 3 - 1 9 8 6 (in min. gld.) 1983
1984
1985
1986
1987
1. Opgenomen in AFS 1 9 8 3 - 1 9 8 6 2. A f : Versobering bouw
9,2
9,3 7. 0,6
9,4 7. 0,6
9.5 7. 0,7
9,6 7. 0,7
3. Totaal LHW
9,2
8,7
8,8
8,8
8,9
7. VOORTGANG VAN HET PLANNINGPROCES Zoals in de inleiding reeds is vermeld, zal ondergetekende aan het einde van dit kalenderjaar ter afsluiting van de vijfde planningronde een aanvullende nota op dit Algemeen Financieel Schema 1984-1987 uitbrengen. In deze nota zal ondergetekende tegen de achtergrond van het nog met de instellingen van w.o. te voeren multilateraal en bilateraal overleg over het middelenperspectief voor 1983 en volgende jaren, de taakaanpassingen in het w.o., het instellingsbeleid zoals neergelegd in de ontwikkelingsplannen 1983-1987, en waar mogelijk de concretisering van zijn beleidsvoornemens voor de komende planperiode neerleggen. Gelijktijdig met de aanvullende nota op het Algemeen Financieel Schema 1984-1987 zullen, naar ik hoop, «beleidsdocumenten» worden uitgebracht door de instellingen van w.o. en ondergetekende te zamen. Deze «documenten» zullen - ter vervanging van de Meerjarenafspraken, zoals die in het verleden werden gesloten tussen de instellingen van w.o. en ondergetekende - gezamenlijk door instellingen en departement opgesteld worden. Zoals nu wordt voorzien zullen de documenten een multilateraal en een bilateraal gedeelte bevatten. In het multilateraal deel worden gedragscodes opgenomen zoals die bestaan dan wel gewenst worden in het verkeer tussen instellingen en departement en tevens afspraken bevatten zoals die in multilateraal overleg zijn overeengekomen over taken en middelen en de relatie daartussen. In het bilateraal gedeelte zullen per instelling worden weergegeven de afspraken c.q. stand van de discussie ten aanzien van - uitwerking van de bilaterale aspecten uit de ontwikkelingsplannen; - alle relevante zaken die in de nog te voeren bilaterale gesprekken naar boven komen. Mogelijk zal in de aanvullende nota ook aandacht worden besteed aan de toelichting op de nog te ontwikkelen richtlijnen voor de ontwikkelingsplannen ten behoeve van de 6de planningronde. Met betrekking tot het bovengenoemde bilaterale overleg merk ik nog op, dat het in mijn voornemen ligt dit najaar ter plekke - bij de instellingen dit overleg te voeren. Naast overleg over het integraal instellingsbeleid, zoals dat is neergelegd in ontwikkelingsplan, kroondocentenplan, huisvestingsplan en andere notities, zullen ook de beleidsnotitie over taakverdeling en concentratie in het w.o. en het beleid van de instellingen met betrekking tot de voorwaardelijk te financieren onderzoeksprogramma's onderwerp van overleg kunnen zijn. De «beleidsdocumenten» zullen met de aanvullende nota op dit Algemeen Financieel Schema 1984-1987 - ter kennisneming - aan de Staten-Generaal worden aangeboden.
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17655, nrs. 1-2
30
DEEL I I I . BIJLAGEN 1 . Centraal beheerde prioriteiten 2. Afstemming PGM-taakstelling en w p / n w p AFS 1 9 8 4 - 1 9 8 7 per instelling 3. Faculteitsindeling volgens ontwerp-WWO'81 4 . Eerstejaars studenten per studierichting per instelling 5. Intentionele verdeling artikel Computervoorzieningen
32 33 38 40 45
Tweede Kamer, zitting 1982-1983,17 655, nrs. 1-2
31
BIJLAGE 1
Centraal beheerde prioriteiten
1983
1984
1985
1986
1987
0,4 0,5 0,3 0,4 2,5 2,0 0,2
bedragen x f 1,0 min. 1. Culturele minderheden 2. Vrouwenstudies 3. Activiteiten emancipatie 4. Wetenschapsdynamica 5. Uitbouw Nijenrode 6. Sociaal en Managementfonds 7. Beurzen t.b.v. het N I A S 8. Stimuleringen innovatie: a. Stimulering uitgroei kleinere instellingen van w . o . b. Algemeen 9. Te declareren plaatsen en overige betalingen 10. Wachtgelden
0,4 0,5 0,3 0,4 2,4 1,4 0,2
0,4 0,5 0,3 0,4 2,4 2,0 0,2
0,4 0,5 0,3 0,4 2,5 2,0 0,2
0,4 0,5 0,3 0,4 2,5 2,0 0,2
3,8
3,8
3,8
3,8
1,8 17,9
1,8 18,1
1,8 18,2
1,8 18,2
1,8 18,2
Totaal
29,1
29,9
30,1
30,1
30,1
3,8
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 655, nrs. 1-2
32
BIJLAGE 2
Afstemming PGM taakstelling en wp/nwp AFS 1 9 8 4 - 1 9 8 7 1982 RU WP WP WP WP
Leiden A1 onderwijs A1 onderzoek A1 ov. taken A1 totaal (com. 2)
1983
1984
1985
1986
1987
653,1 217,7 96,8 967,6
663,2 221,0 98,3 982,5
670,4 223,5 99,3 993,2
674,9 225,0 100,0 999,9
682,5 227,5 101,1 1011,1
687,0 229,0 101,8 1017,8
WP A2 WP A M WPB WP-taken totaal WPAFS1984-1987 Perc. taken-AFS Perc. taken-1982 NWP AFS 1 9 8 4 - 1 9 8 7 W P + NWP AFS 1984-1987
147,0 195,3 347,3 1657,2 1657,2 0 0 1702,4
146,0 195,3 347,3 1671,1 1632,9 2,3 0,8 1671,3
145,0 195,3 347,3 1680,8 1636,3 2,7 1,4 1675,6
144,0 195,3 347,3 1686,5 1631,1 3,4 1,8 1669,3
144,0 195,3 347,3 1697,7 1629,5 4,2 2,4 1667,2
144,0 195,3 347,3 1704,4 1631,1 4,5 2,8 1669,3
3359,6
3304,2
3311,9
3300,4
3296,7
3300,4
RU Utrecht WP A1 onderwijs WP A1 onderzoek WP A1 ov. taken WP A1 totaal (com. 2)
940,1 313,3 139,3 1392,7
950,6 316,9 140,8 1408,3
957,8 319,3 141,9 1419,0
961,9 320,6 142,5 1425,0
963,7 321,2 142,8 1427,7
966,4 322,1 143,2 1431,7
200,0 235,5 743,5 2571,7 2571,7 0 0 2469,9
199,0 235,5 743,5 2586,3 2522,9 2,5 0,6 2414,1
197,0 235,5 743,5 2595,0 2527,8 2,7 0,9 2419,5
196,0 235,5 743,5 2600,0 2506,5 3,7 1,1 2395,3
195,0 235,5 743,5 2601,7 2500,6 4,0 1,2 2388,4
193,0 235,5 743,5 2603,7 2502,2 4,1 1,2 2390,3
5041,6
4937,0
4947,3
4901,8
4889,0
4892,5
683,5 227,8 101,3 1012,6
692,3 230,7 102,6 1025,6
697,2 232,4 103,3 1032,9
703,9 234,6 104,3 1042,8
709,4 236,5 105,1 1051,0
713.8 237,9 105,8 1057,5
175,0 215,1 442,8 1845,5 1845,5 ,0 ,0 1673,9
174,0 215,1 442,8 1857,5 1816,9 2,2 ,7 1641,9
172,0 215,1 442,8 1862,8 1831,3 1,7 ,9 1658,4
172,0 215,1 442,8 1872,7 1829,5 2,4 1.5 1656,1
171,0 215,1 442,8 1879,9 1825,7 3,0 1,9 1651,7
171,0 215,1 442,8 1886,4 1827,8 3,2 2,2 1654,2
3519,4
3458,8
3489,7
3485,6
3477,4
3482,0
360,0 120,0 53,3 533,3
376,9 125,7 55,8 558,4
389,9 129,9 57,8 577,6
403,0 134,3 59,7 597,0
414,0 138,0 61,3 613,3
422,7 140,9 62,6 626,2
87,0 67,9 142,4 830,6 830,6 ,0 ,0 908,4
88,0 67,9 142,4 856,7 828,3 3,4 3,1 905,3
88,0 67,9 142,4 875,9 834,0 5,0 5,5 913,2
89,0 67,9 142,4 896,3 838,2 6,9 7,9 918,9
89,0 67,9 142,4 912,6 836,6 9,1 9,9 916,7
90,0 67,9 142,4 926,5 837,5 10,6 11,5 918,0
1739,0
1733,6
1747,2
1757,1
1753,3
1755,5
WP A2 WP A M ' WPB WP-taken totaal WP A F S 1 9 8 4 - 1 9 8 7 Perc. taken-AFS Perc. taken-1982 NWP 2 AFS 1 9 8 4 - 1 9 8 7 WP + NWP AFS 1984-1987 RU WP WP WP WP
Groningen A1 onderwijs A1 onderzoek A l ov. taken A1 totaal (com. 2)
WP A2 WP A M WPB WP-taken totaal WP A F S 1 9 8 4 - 1 9 8 7 Perc. taken-AFS Perc. taken-1982 NWP AFS 1 9 8 4 - 1 9 8 7 WP + NWP AFS 1984-1987 RU WP WP WP WP
Rotterdam A1 onderwijs A1 onderzoek A l ov. taken A1 totaal (com. 2)
WP A2 WP A M WPB WP-taken totaal WPAFS 1984-1987 Perc. taken-AFS Perc. taken-1982 NWP AFS 1 9 8 4 - 1 9 8 7 WP + NWP AFS 1984-1987 1
Incl. 45 w p patiëntenzorg diergeneeskunde. Waarvan 250 nwp patiëntenzorg diergeneeskunde.
2
Tweede Kamerzitting 1982-1983, 17 655, nrs. 1-2
33
1982
RUL imburg WP A1 onderwijs WP A1 onderzoek WP A1 ov. taken WP A1 totaal (com. 2) WP A2 WP A M WP B WP-taken totaal WPAFS1984-1987 Perc. taken-AFS Perc. taken-1982 NWP A F S 1 9 8 4 - 1 9 8 7 WP + NWP AFS 1984-1987 U van WP A1 WP A1 WP A1 WP A1
Amsterdam onderwijs onderzoek ov. taken totaal (com. 2)
WP A 2 WP A M WP B WP-taken totaal WP AFS 1 9 8 4 - 1 9 8 7 Perc. taken-AFS Perc. taken-1982 NWP A F S 1 9 8 4 - 1 9 8 7 WP + NWP AFS 1984-1987 VU WP WP WP WP
Amsterdam A1 onderwijs A 1 onderzoek A1 ov. taken A1 totaal (com. 2)
WP A2 WP A M WP B WP-taken totaal WP A F S 1 9 8 4 - 1 9 8 7 Perc. taken-AFS Perc. taken-1982 NWP A F S 1 9 8 4 - 1 9 8 7 WP + NWP AFS 1984-1987 KU WP WP WP WP
Nijmegen A1 onderwijs A1 onderzoek A1 ov. taken A 1 totaal (com. 2)
WP A2 WP A M WP B WP-taken totaal WPAFS 1984-1987 Perc. taken-AFS Perc. taken-1982 NWP A F S 1 9 8 4 - 1 9 8 7 WP + NWP AFS 1984-1987
1983
1984
1985
1986
1987
59,8 19,9 8,9 88,6
81,7 27,2 12,1 121,0
105,1 35,0 15,6 155,7
125,5 41,8 18,6 185,9
141,3 47,1 20,9 209,3
152,5 50,8 22,6 225,9
25,0 99,9 75,8 289,3 289,3 ,0 ,0 403,1
28,0 100,9 75,8 325,7 323,3 ,7 12,6 455,5
37,0 102,3 75,8 370,8 346,7 7,0 28,2 487,8
39,0 104,4 75,8 405,1 360,2 12,5 40,0 503,1
40,0 106,9 75,8 432,0 367,2 17,6 49,3 507,0
41,0 108,1 75,8 450,8 367,9 22,5 55,8 508,1
692,4
778,8
834,5
863,3
874,2
876,0
883,0 294,3 130,8 1308,1
887,6 295,9 131,5 1315,0
891,6 297,2 132,1 1320,9
895,7 298,6 132,7 1327,0
899,6 299,8 133,3 1332,7
905,5 301,8 134,2 1341,5
193,0 184,7 739,9 2425,7 2425,7 ,0 ,0 1694,8
192,0 184,7 739,9 2431,6 2375,6 2,4 ,2 1653,6
189,0 184,7 739,9 2434,5 2379,8 2,3 ,4 1657,1
188.0 184,7 739,9 2439,6 2364,3 3,2 ,6 1644,3
187,0 184,7 739,9 2444,3 2358,4 3,6 ,8 1639,5
187,0 184,7 739,9 2453,1 2360,0 3,9 1,1 1640,7
4120,5
4029,2
4036,9
4008,6
3997,9
4000,7
519,5 173,1 77,0 769,6
522,3 174,1 77,4 773,8
521,5 173,8 77,3 772,6
523,1 174,4 77,5 775,0
523,9 174,6 77,6 776,1
525,2 175,1 77,8 778,1
148,0 162,9 420,2 1500,7 1500,7 ,0 ,0 1206,0
147,0 162,9 420,2 1503,9 1475,7 1,9 ,2 1181,5
146,0 162,9 420,2 1501,7 1487,5 1,0 ,1 1193,0
145,0 162,9 420,2 1503,1 1484,3 1,3 ,2 1189,8
144,0 162,9 420,2 1503,2 1481,4 1,5 ,2 1187,0
144,0 162,9 420,2 1505,2 1483,2 1,5 ,3 1188,8
2706,7
2657,2
2680,5
2674,1
2668,4
2672,0
609,3 203,1 90,3 902,7
610,0 203,3 90.4 903,7
616,9 205,6 91,4 913,9
622,4 207,5 92,2 922,1
628,0 209,4 93,0 930.4
635,4 211,8 94,1 941,3
153,0 190,7 391,8 1638,2 1638,2 ,0 ,0 1434,5
152,0 190,7 391,8 1638,2 1616,8 1.3 ,0 1411,7
151,0 190,7 391,8 1647,4 1636,4 ,7 ,6 1432,8
150,0 190,7 391,8 1654,6 1641,0 ,8 1,0 1437,6
150,0 190,7 391,8 1662,9 1638.8 1,5 1,5 1435,1
150,0 190,7 391,8 1673,8 1639,8 2,1 2,2 1436.4
3072,7
3028,5
3069,2
3078,6
3073,9
3076,2
Tweede Kamer, zitting 1982-1983,17 655, nrs. 1-2
34
1982 KH WP WP WP WP
Tilburg A1 onderwijs A1 onderzoek A 1 ov. taken A1 totaal ( c o m . 2 )
1983
1984
1985
1986
1987
189.5 63,1 28,1 280,7
197,7 65,9 29,3 292,9
208,1 69,4 30,8 308,3
215,8 71,9 32,0 319,7
222,5 74,1 33,0 329,6
233,0 77,7 34,5 345,2
59,0 38,2 377,9 377,9 ,0 ,0 311,1
60,0 38,2 391,1 382,0 2,4 3,5 315,4
61,0 38,2 407,5 389,1 4,7 7,8 322,6
61,0 38,2 418,9 400,3 4,6 10,8 334,3
62,0 38,2 429,8 401,3 7,1 13,7 335,2
62,0 38,2 445,4 401,7 10,9 17,9 335,7
689,0
697,4
711,7
734,6
736,5
737,4
533,3 177,8 79,0 790,1
546,3 182,1 80,9 809,3
559,5 186,5 82,9 828,9
574,7 191.6 85,1 851,4
589,7 196,5 87,4 873,6
601,0 200,4 89,0 890,4
WP A 2 WP B WP-taken totaal WPAFS1984-1987 Perc. taken-AFS Perc. taken-1982 NWP AFS 1 9 8 4 - 1 9 8 7 WP + NWP AFS 1984-1987 TH Eindhoven WP A1 onderwijs WP A1 onderzoek WP A 1 ov. taken WP A 1 totaal (com. 2)
108,0 494,2 1392,3 1392,3 ,0 ,0 2567,5
108,0 494,2 1411,5 1361,8 3,6 1,4 2497,0
108,0 494,2 1431,1 1353,7 5,7 2,8 2478,0
109,0 494,2 1454,6 1339,8 8.6 4,5 2445,9
110,0 494,2 1477,8 1341,2 10,2 6,1 2449,1
110,0 494,2 1494,6 1342,1 11,4 7,3 2451,2
3959,8
3858,8
3831,7
3785,7
3790,3
3793,3
291,2 97,1 43,1 431,4
300,4 100,1 44,5 445,0
307,8 102,6 45,6 456,0
314,7 104,9 46,6 466,2
320,8 107,0 47,5 475,3
326,2 108,8 48,3 483,3
WP A2 WPB WP-taken totaal WP AFS 1 9 8 4 - 1 9 8 7 Perc. taken-AFS Perc. taken-1982 NWP AFS 1 9 8 4 - 1 9 8 7 WP + NWP AFS 1984-1987
78,0 236,7 746,1 746,1 ,0 ,0 1196,7
79,0 236,7 760,7 741,6 2,6 2,0 1187,8
78,0 236,7 770,7 745,4 3,4 3,3 1195,4
79,0 236,7 781,9 747,6 4,6 4.8 1199,8
79,0 236,7 791,0 745,7 6,1 6,0 1195,9
79,0 236,7 799,0 746,5 7,0 7,1 1197,4
1942,8
1929,4
1940,8
1947,4
1941,6
1943,9
201,5 67,1 29,9 298,5
217,6 72,6 32,2 322,4
230,7 76,9 34,2 341,8
244,7 81,5 36,3 362,5
255,0 85,0 37,8 377,8
264,5 88,2 39,2 391,9
61.0 166,6 526,1 526.1 ,0 ,0 732,0
62,0 166,6 551,0 528,0 4,4 4,7 735,4
63,0 166,6 571,4 535,4 6,7 8,6 748,0
64,0 166,6 593,1 541,2 9,6 12,7 757,8
65,0 166,6 609,4 549,6 10,9 15,8 772,3
66.0 166,6 624,5 550,4 13,5 18,7 773,5
1258,1
1263,4
1283,4
1299,0
1321,9
1323,9
WP A2 WP B WP-taken totaal WP AFS 1 9 8 4 - 1 9 8 7 Perc. taken-AFS Perc. taken-1982 NWP A F S 1 9 8 4 - 1 9 8 7 WP + NWP AFS 1984-1987 TH WP WP WP WP
TH WP WP WP WP
Delft A1 onderwijs A1 onderzoek A1 ov. taken A1 totaal (com. 2)
Twente A1 onderwijs A1 onderzoek A1 ov. taken A1 totaal (com. 2)
WP A2 WPB WP-taken totaal WPAFS1984-1987 Perc. taken-AFS Perc. taken-1982 NWP AFS 1 9 8 4 - 1 9 8 7 WP + NWP A F S 1984-1987
Tweede Kamer, zitting 1982-1983,17655, nrs. 1-2
35
1982 LH WP WP WP WP
Wageningen A1 onderwijs A1 onderzoek A1 ov. taken A1 totaal (com. 2)
WP A2 WP B WP-taken totaal WPAFS1984-1987 Perc. taken-AFS Perc. taken-1982 NWP AFS 1 9 8 4 - 1 9 8 7 WP + NWP AFS 1984-1987
1983
1984
1985
1986
1987
337,1 112,4 49,9 499,4
339,9 113,3 50,4 503,6
343,1 114,4 50,8 508,3
345,0 115,0 51,1 511,1
345,6 115,2 51,2 512,0
346,0 115,3 51,3 512,6
66,0 165,8 731,2 731,2 ,0 ,0 1162,8
65,0 165,8 734,4 744,6 -1.4 ,4 1187,5
65,0 165,8 739,1 738,9 ,0 1,1 1176,9
64,0 165,8 740,9 734,1 ,9 1,3 1168,1
64,0 165,8 741,8 729,0 1,8 1,4 1158,6
63,0 165,8 741,4 729,5 1,6 1,4 1159,5
1894,0
1932,1
1915,8
1902,2
1887,6
1889,0
Tweede Kamer, zitting 1982-1983,17 655, nrs. 1-2
36
TECHNISCHE TOELICHTING OP PGM-BEREKENINGEN 1. Eerste toepassing PGM, GPL en OL Voor de eerste toepassing van het nieuwe financieringsmodel is het model als het ware in omgekeerde volgorde toegepast. Uitgaande van de personele middelen 1982 per instelling is met behulp van het gemiddelde personeelslastmodel de beschikbare capaciteit w.p. en n.w.p. per instelling berekend (WP en NWP AFS 84-87). De personele capaciteit in het uitgangsjaar 1982 is vervolgens het uitgangspunt geweest om de omvang van de PGM-compartimenten te bepalen. In de planperiode levert de berekening van PGM taken een grotere taakstelling op dan de beschikbare personele capaciteit. Ten behoeve van de berekening van de overige lasten is de A1-taakstelling per instelling zo verminderd dat taken en middelen zijn afgestemd. Het aldus berekende w.p.-onderwijs in A1 vermeerderd met 10%. Overige Taken levert w.p.-o.w. voor het overige lastenmodel per cluster. Het overige w.p. wordt verminderd met w.p.-AM en levert w.p.-o.z. per cluster op. 2. Toelichting op de PGM-berekeningen 2.1. Facultaire indeling De studierichtingen zijn toegerekend naar faculteiten als in het ontwerp van de WWO'81 zijn genoemd. In bijlage 3 is hiervan een overzicht gegeven. Naast bestaande studierichtingen zijn ook opgenomen: informatica R U U per 19831 bedrijfskunde T H T per 1982, economie RL per 1984 theater-wetenschappen U V A per 1983,
RUG per 1982 RUG per 1982 R U U per 1983
2.2. Nullasten In AGP-verband is recent een nieuw nullasten-model ontwikkeld met als uitgangspunten: - nullasten per faculteit WWO'81; - geen relatie met het feitelijke studierichtingenbestand per faculteit per instelling, maar differentiatie naar taakomvang en een beperkte differentiatie naar studierichtingenbestand per soort faculteit; - nullast-eenheden in overeenstemming met PGM-vaste-voetwaarden (4 a5); - een totaal nullasten-volume aansluitend bij eerdere in PGM-verband ontwikkelde modellen. Het nieuwe nullasten model is als volgt geoperationaliseerd: a. iedere faculteit krijgt een nullast, afhankelijk van de taakomvang en het facultaire PGM-profiel. Hiertoe zijn de faculteiten in klassen verdeeld; met als grenzen (250 500 1000 2000 4000). Afhankelijk van de indeling in klasse bedraagt de nullast resp. (1.0 1.5 2.0 2.5 3.0 3.5) x (4 of 5); b. landelijk wordt per faculteit een extra nullast berekend, wanneer meer dan een volledige studierichting door die faculteit verzorgd wordt. De som van de PGM-vaste voeten van het meerdere aan studierichtingen wordt aldus landelijk per faculteit bepaald waarbij bovenbouwstudierichtingen een gehalveerde vaste voet meebrengen. Dit landelijke facultaire volume wordt per instelling verdeeld naar taakomvang (dat wil zeggen onderwijsvraag).
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 655, nrs. 1-2
37
BIJLAGE 3
Faculteitsindeling volgens ontwerp-W.W.O. 1981 Profiel
Faculteit
Studierichtingen
1 1 3C 3C 3C 1
OLGodg. 02. Wijsb. 0 3 . Genk. 0 4 . Tnhk. 05. Dgnk. 0 6 . Rech.
1
07. Lett.
Godgeleerdheid Wijsbegeerte Geneeskunde Tandheelkunde Diergeneeskunde Nederlands recht Motarieel recht Fiscaal recht Internationaal recht Jur. best. wetensch. Jur. politiek-wetensch. Antilliaans recht Klassieke talen Nederlands Frans Engels Duits Italiaans Spaans Portugees Roemeens Scandinavisch Fries Oud-Germaans Slavisch Finoegristiek Semitische talen Indische en Iraanse talen Indonesische talen Chinees en Japans Egyptisch Arabisch en Turks Afrikaanse talen Nieuw Grieks
1
08. Hiku.
2
0 9 . Econ.
2
10. Bedr.
3A
11.Wisk.
3A
12. Natw.
3A
13. Sbfa.
2
14. Socu.
Alg. taalwetenschap Vgl. Indo-Eur. taalw. Vgl. overige taalw. Alg. litaratuurwet Fonetiek Geschiedenis Kunstgeschiedenis en arch. Archeologie Muziekwetenschap Theaterwetenschap Maatschappijgeschiedenis Economie Fiscale economie Econometrie Actuariële wetenschap Bedrijfskunde Bestuurskunde Wiskunde Informatica Technische wiskunde Toegepaste onderwijskunde Natuurkunde Sterrenkunde Geologie Geofysica Techn. natuurkunde (RUG) Scheikunde Biologie Farmacie Farmacochemie Techn. scheikunde (RUG) Sociologie Politicologie Cult. a r t r o p . en n.-w. sociologie
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 655, nrs. 1-2
38
Profiel
Faculteit
Studierichtingen
2
15. Psag.
2
16. Ruim.
3B
17. Land.
We'.üjnsvraagstukken Psychologie Pedagogiek Andragogiek Onderwijskunde Lichamelijke opvoeding Sociale gezondheidkunde Algemene gezondheidszorg Sociale geografie Fysische geografie Planologie Prehistorie T Landbouwplantenteelt Tropische plantenteelt Tuinbouw Plantenveredeling Planteziektenkunde Zoötechniek Levensmiddelentechnologie Voeding van de mens Milieuhygiëne Muleculaire Wetensch. L Bosbouw Landschapsarchitectuur Cultuurtechniek Tropische cult. techniek Landbouwtechniek Bodemkunde M Economie Sociologie v.d. westerse gebieden Agr. soc. v.d. niet-westerse gebieden Huishoudwetenschappen B Biologie
— 3B 3B 3B
18. 19. 20. 21.
3B
22. Ctgm.
3B
23. Ekio.
3B
24. Stmt.
Algw. Tnat. Elec. Wslr.
—
Technische natuurkunde Electrotechniek Werktuigbouwkunde Scheepsbouwkunde Lucht- en ruimtevaarttechn Civiele techniek Geodesie Mijnbouwkunde Bouwkunde Industrieel ontwerpen Scheikundige technologie Metaalkunde
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 655, nrs. 1-2
39
BIJLAGE 4
Eerstejaarsstudenten per studierichting
Rijksuniversiteit Leiden 1. Godgeleerdheid 2. Wijsbegeerte 3. Nederlands 4. Frans 5. Engels 6. Geschiedenis 7. Kunstgeschiedenis 8. Overige Letteren 9. Wiskunde 10. Informatica 11. Natuur- en Sterrenkunde 12. Scheikunde 13. Farmacie 14. Biologie 17. Rechtsgeleerdheid 19. Westerse sociologie 20. N.W. sociologie/Cult. antr. 22. Psychologie 23. Peda-/Andragogie 29. Geneeskunde Totaal
Rijksuniversiteit Utrecht 1. Godgeleerdheid 2. Wijsbegeerte 3. Nederlands 4. Frans 5. Engels 6. Geschiedenis 7. Kunstgeschiedenis 8. Overige Letteren 9. Wiskunde 10. Informatica 11. Natuur- en Scheikunde 12. Scheikunde 13. Farmacie 14. Biologie 15. Geologie 16. Fysische Geografie 17. Rechtsgeleerdheid 19. Westerse sociologie 20. N.W. sociologie/Cult. antr. 22. Psychologie 23. Peda-/Andragogie 28. Sociale geografie 29. Geneeskunde 30. Tandheelkunde 3 1 . Diergeneeskunde
Totaal
1983
1984
1985
1986
1987
35 25 115 95 110 170 110 280 40 50 90 100 75 125 880 95 70 250 150 260
35 25 115 95 120 170 110 285 40 50 95 100 80 130 880 95 75 255 155 260
35 25 115 95 120 170 115 290 40 50 95 100 80 135 880 95 75 260 160 260
35 25 115 95 130 170 115 295 40 50 100 100 85 140 880 95 80 265 165 260
35 25 115 95 130 170 115 300 40 50 100 100 85 145 880 95 80 270 170 260
3125
3170
3195
3240
3260
1983
1984
1985
1986
1987
100 50 190 80 130 190 110 280 70 50 150 140 80 230 80 50 715 120 80 280 300 180 265 115 175
100 50 190 85 130 200 115 285 70 50 150 140 80 240 80 50 715 120 80 290 305 180 265 115 175
100 50 190 85 130 200 115 290 70 50 150 140 80 240 80 50 715 120 80 300 310 180 265 115 175
100 50 190 90 130 210 120 295 70 50 150 140 80 250 80 50 715 120 80 310 315 180 265 115 175
100 50 190 90 130 210 120 300 70 50 150 140 80 250 80 50 715 120 80 320 315 180 265 115 175
4210
4260
4280
4330
4345
Tweede Kamer, zitting 1982-1983,17 655, nrs. 1-2
40
1983
1984
1985
1986
1987
30 25 100 60 70 120 55 110 40 30 85 100 50 110 640 400 100 200 210 60 80 240 90 105
30 25 100 60 70 130 55 110 40 35 85 100 55 115 650 400 100 200 210 60 90 240 90 110
35 25 100 60 75 130 55 115 45 35 85 100 55 120 660 400 105 200 210 60 95 240 90 115
35 25 100 60 75 140 55 115 45 40 85 100 60 125 670 400 105 200 210 60 100 240 90 120
35 25 100 60 75 140 55 115 45 40 85 100 60 125 670 400 105 200 210 60 100 240 90 125
3110
3160
3210
3255
3260
1983
1984
1985
1986
1987
Rijksuniversiteit Rotterdam ' 2. Wijsbegeerte 20 6. Geschiedenis 130 17. Rechtsgeleerdheid 525 18. Economische Wetenschappen 1000 19. Westerse sociologie 130 2 1 . Politicologie 55 26. Algemene gezondheidszorg 75 29. Geneeskunde 260
20 135 530 1000 130 55 75 260
20 140 535 1000 130 55 75 260
20 145 540 1000 130 55 75 260
20 150 540 1000 130 55 75 260
Totaal
2195
2205
2215
2225
2230
1983
1984
1985
1986
1987
Rijksuniversiteit Limburg 17. Rechtsgeleerdheid 18. Economische Wetenschappen 25. Sociale Gezondheidkunde 29. Geneeskunde
200 0 200 150
300 100 200 150
300 200 200 150
300 200 200 150
300 200 200 150
Totaal
550
750
850
850
850
Rijksuniversiteit Groningen 1. Godgeleerdheid 2. Wijsbegeerte 3. Nederlands 4. Frans 5. Engels 6. Geschiedenis 7. Kunstgeschiedenis 8. Overige Letteren 9. Wiskunde 10. Informatica 1 1 . Natuur- en Sterrenkunde 12. Scheikunde 13. Farmacie 14. Biologie 17. Rechtsgeleerdheid 18. Economische Wetenschappen 19. Westerse sociologie 22. Psychologie 23. Peda/Andragogie 24. Welzijnsvraagstukken 28. Sociale geografie 29. Geneeskunde 30. Tandheelkunde 40. Overige techniek Totaal
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17655, nrs. 1-2
41
Universiteit van Amsterdam 1. Godgeleerdheid 2. Wijsbegeerte 3. Nederlands 4. Frans 5. Engels 6. Geschiedenis 7. Kunstgeschiedenis 8. Overige Letteren 9. Wiskunde 10. Informatica 1 1 . Natuur- en Sterrenkunde 12. Scheikunde 13. Farmacie 14. Biologie 15. Geologie 16. Fysische Geografie 17. Rechtsgeleerdheid 18. Economische Wetenschappen 19. Westerse sociologie 20. N.W. sociologie/Cult. antr. 2 1 . Politicologie 22. Psychologie 23. Peda-/Andragogie 28. Sociale geografie 29. Geneeskunde 30. Tandheelkunde Totaal
Vrije Universiteit Amsterdam 1. Godgeleerdheid 2. Wijsbegeerte 3. Nederlands 4. Frans 5. Engels 6. Geschiedenis 7. Kunstgeschiedenis 8. Overige Letteren 9. Wiskunde 10. Informatica 11. Natuur- en Sterrenkunde 12. Scheikunde 14. Biologie 15. Geologie 16. Fysische Geografie 17. Rechtsgeleerdheid 18. Economische Wetenschappen 19. Westerse sociologie 20. N.W. sociologie/Cult. antr. 2 1 . Politicologie 22. Psychologie 23. Peda-/Andragogie 27. Lichamelijke opvoeding 28. Sociale geografie 29. Geneeskunde 30. Tandheelkunde
Totaal
1983
1984
1985
1986
1987
30 85 180 70 100 170 125 275 30 60 80 85 45 120 25 25 860 395 80 90 165 200 255 105 270 100
30 85 185 80 100 180 130 280 35 60 80 85 45 120 25 25 870 400 80 90 170 210 260 105 270 100
35 85 190 80 110 180 135 285 35 60 80 90 50 125 25 25 880 400 85 90 170 210 265 105 270 100
35 85 195 85 110 185 140 290 40 60 80 90 50 125 25 25 890 405 85 90 175 220 270 105 270 100
35 85 200 85 110 185 145 300 40 60 80 90 50 125 25 25 900 405 85 90 175 220 270 105 270 100
4025
4100
4165
4230
4260
1983
1984
1985
1986
1987
35 15 60 40 50 65 35 30 30 80 45 50 80 15 15 350 290 20 40 60 105 80 150 55 260 70
35 15 60 40 50 65 35 30 30 80 45 50 85 15 15 350 290 20 40 60 105 80 150 55 260 70
40 15 60 40 50 65 35 30 30 85 50 50 90 15 15 350 300 20 40 60 110 80 150 55 260 70
40 15 60 40 50 65 35 30 30 85 50 50 95 15 15 350 300 20 40 60 110 80 150 55 260 70
40 15 60 40 50 65 35 30 30 90 50 50 95 15 15 350 310 20 40 60 115 80 150 55 260 70
2125
2130
2165
2170
2190
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 655, nrs. 1-2
42
Katholieke Universiteit Nijmegen 1. Godgeleerdheid 2. Wijsbegeerte 3. Nederland 4. Frans 5. Engels 6. Geschiedenis 7. Kunstgeschiedenis 8. Overige Letteren 9. Wiskunde 10. Informatica 1 1 . Natuur- en Sterrenkunde 12. Scheikunde 14. Biologie 17. Rechtsgeleerdheid 19. Westerse sociologie 20. N.W. sociologie/Cult. antr. 2 1 . Politicologie 22. Psychologie 23. Peda-/Andragogie 28. Sociale geografie 29. Geneeskunde 30. Tandheelkunde Totaal
Katholieke Hogeschool Tilburg 2. Wijsbegeerte 8. Overige Letteren 17. Rechtsgeleerdheid 18. Economische Wetenschappen 19. Westerse sociologie 22. Psychologie
Totaal
Technische Hogeschool Delft 32. Technische wiskunde 33. Technische informatica 34. Civiele techniek 35. Bouwkunde 36. Werktuigbouwkunde 37. Elektrotechniek 38. Scheikundige technologie 39. Technische natuurkunde 40. Overige techniek Totaal
1983
1984
1985
1986
1987
35 45 115 75 100 145 60 130 30 65 45 60 115 465 95 100 120 195 200 125 275 90
35 45 120 75 100 145 60 135 30 65 45 65 120 465 95 100 125 200 205 130 275 90
35 45 125 80 100 150 60 140 35 65 50 65 120 465 95 105 125 205 210 135 275 90
35 45 130 80 100 150 60 145 35 65 50 70 125 465 95 105 130 210 210 140 275 90
35 45 130 85 100 155 60 150 35 65 50 70 130 465 95 105 130 220 215 140 275 90
2685
2725
2775
2810
2845
1983
1984
1985
1986
1987
10 125 430 435 95 115
20 150 435 445 95 120
20 150 440 455 100 125
20 150 445 465 100 130
20 150 450 475 105 135
1210
1265
1290
1310
1335
1983
1984
1985
1986
1987
60 180 270 280 220 245 155 100 620
60 190 270 285 220 250 160 110 640
65 190 270 295 220 255 165 110 670
65 200 270 300 220 260 165 120 700
65 200 270 305 220 265 170 120 720
2130
2185
2240
2300
2335
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 655, nrs. 1-2
43
1983
1984
1985
1986
1987
70 130 120 175 180 140 100 225
70 135 130 175 185 140 100 225
75 140 130 180 190 145 100 225
75 145 140 180 195 145 100 225
75 150 140 180 200 145 95 225
1140
1160
1185
1205
1210
1983
1984
1985
1986
1987
Technische Hogeschool Twente 32. Technische wiskunde 33. Technische informatica 36. Werktuigbouwkunde 3"/. •Elektrotechniek 39 Technische natuurkunde 40. Overige techniek
45 200 135 160 60 240
45 200 135 165 65 250
50 200 140 165 65 250
50 200 140 170 70 260
55 200 145 1/0 70 270
Totaal
940
960
970
990
1010
1983
1984
1985
1986
1987
125
125
125
125
805
820
835
850
155
155
155
155
1085
1100
1115
1130
Technische Hogeschool Eindhoven 32 Technische wiskunde 33. Technische informatica 35. Bouwkunde 36. Werktuigbouwkunde 37. Elektrotechniek 38. Scheikundige technologie 39. Technische natuurkunde 40. Overige techniek Totaal
Landbouwhogeschool Wageningen 14. Biologie 125 4 1 . Landbouwwetenschappen N-propedeuse 790 42. landbouwwetenschappen M-propedeuse 155
Totaal
1070
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 655, nrs. 1-2
44
BIJLAGE 5
Intentionele verdeling artikel Computervoorzieningen ' Instelling
1983
1984
1985
1986
1987
2,9 8,0 2,5 1,0 0,2 3,0 2,5 1,2 2,7 1,8 8,3 1,4 2,0 37,5
bedragen >; f 1,0 ml n. RU Leiden RU Groningen RU Utrecht RU Rotterdam RU Limburg TH Delft TH Eindhoven TH Twente K U Nijmegen KH Tilburg SARA Administratieve automatisering Landelijke voorziening Totaal
2,9 2,9 4,2 4,2 5,0 5,0 1,0 1,0 0,2 (0,1) 0,2 2,7 3,0 4,0 3,1 2,0 (1,0) 2,5 4,5 (1,8) 2,7 1,0 1,0 8,3 8,3 1,4 1,7 0,5 0,5
2,9 4,2 4,8 1,0 0,2 3,0 6,0 1,2 2,7 1,0 8,3 1,4
—
2,9 4,2 7,2 1,0 0,2 3,0 2,5 1,2 2,7 1,0 8,3 1,4 1,5
37,1 (2,9)36,7
36,7
37,1
1
Bedragen tussen haakjes ( ) zijn voorshands geblokkeerd.
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 655, nrs. 1-2
45