Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1995–1996
21 501-07
Ecofin-Raad
Nr. 167
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG Vastgesteld 5 september 1996 De vaste commissie voor Financie¨n1 heeft op 26 juni 1996 overleg gevoerd met minister Zalm van Financie¨n over het verslag van de Ecofin-raad van 3 juni jl. (21 501-07, nr. 102) en over de rapportage van de commissie met betrekking tot het gehouden werkbezoek aan Londen, Parijs, Frankfurt en Bonn. Van het gevoerde overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit. Vragen en opmerkingen uit de commissie
Samenstelling: Leden: Schutte (GPV), Van Rey (VVD), Terpstra (CDA), Smits (CDA), Reitsma (CDA), Vliegenthart (PvdA), Ybema (D66), voorzitter, Schimmel (D66), Van Gijzel (PvdA), WitteveenHevinga (PvdA), Hillen (CDA), Hoogervorst (VVD), ondervoorzitter, Van Wingerden (AOV), Rabbae (GroenLinks), Vouˆte-Droste (VVD), Adelmund (PvdA), Giskes (D66), H.G.J. Kamp (VVD), Zonneveld (CD), Van Dijke (RPF), Van der Ploeg (PvdA), B.M. de Vries (VVD), Van Zuijlen (PvdA), Van Walsem (D66), Ten Hoopen (CDA). Plv. leden: Van der Vlies (SGP), Van Hoof (VVD), De Hoop Scheffer (CDA), Van der Linden (CDA), Wolters (CDA), Noorman-den Uyl (PvdA), Bakker (D66), Jeekel (D66), Van Zijl (PvdA), Liemburg (PvdA), De Jong (CDA), Rijpstra (VVD), Verkerk (AOV), Rosenmo¨ller (GroenLinks), Hofstra (VVD), Crone (PvdA), Assen (CDA), M.M.H. Kamp (VVD), Marijnissen (SP), Leerkes (Unie 55+), Verspaget (PvdA), Hessing (VVD), Van Nieuwenhoven (PvdA), Van de Camp (CDA).
De heer Ybema (D66) memoreerde het nogal opportunistische beleid van het VK. Het bereidt zich voor op het voldoen aan de EMU-criteria, maar of het uiteindelijk ook zal toetreden en, zo ja, op welk moment, laat het nog steeds in het midden. De redenen die daarvoor werden aangegeven waren niet alleen gelegen in de binnenlandse politieke situatie, maar hadden meer te maken met een afwachtende houding: gaat het goed, dan treden wij toe, gaat het niet goed, dan blijven wij er (even) buiten. Ervan uitgaande dat de EMU inderdaad in 1999 van start gaat, wat de D66-fractie vurig hoopt, dan zal er een zogenaamde eurozone ontstaan met zo’n 200 mln. inwoners. Dat houdt in dat er een munteenheid zal ontstaan die na de US-dollar direct een tweede positie op de wereldmarkt inneemt. Welke gevolgen zou dat kunnen hebben voor het Engelse pond? Welke gevolgen zal het financieel centrum Londen lopen als het VK niet onmiddellijk toetreedt? Zou dat anderzijds geen extra kansen betekenen voor het financieel centrum Amsterdam? Als het VK toetreedt in bijvoorbeeld 2001, dan is de euro materieel gezien nog geen valuta. Heeft dat nog nadelen voor het VK? In Frankrijk was hem de serieuze inzet om zich te kwalificeren voor de EMU opgevallen, maar nog meer de solide opstelling van de president van de Banque de France en zijn opvatting dat de euro te zijner tijd zelfs sterker zou behoren te zijn dan de D-mark. Deelt de bewindsman deze indruk? In Frankfurt is gebleken dat het EMI nog steeds op schema ligt en dat het ervan uitgaat dat eind maart begin april 1998 het moment zal zijn waarop het EMU-examen plaatsvindt. Enerzijds moet je een examen op een zodanig tijdstip afnemen dat de kandidaten voldoende tijd wordt
6K2678 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 1996
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 21 501-07, nr. 167
1
1
geboden om zich erop voor te bereiden, maar anderzijds mag het niet te laat plaatsvinden omdat anders de invoeringstijd voor de ECB te kort wordt. De ECB kan volgens het EMI wel direct van start gaat, maar zal pas zo’n jaar later echt goed kunnen functioneren, dus medio 1999. Wat is de reactie van de bewindsman daarop? Ook de Duitse regering spant zich fors in om te voldoen aan de criteria. De heer Ybema had de indruk dat Duitsland zich zeer bewust is van de relatieve achterstand die het heeft opgelopen qua concurrentiepositie. De effecten van de globalisering worden aan de Duitse oostgrens daadwerkelijk ervaren. Hij had er in ieder geval vertrouwen in dat Duitsland erin zal slagen om zich voor de EMU te kwalificeren. Wat de Ecofin-raad betreft, vroeg hij zich af, waarom is besloten om Denemarken geen deel meer te laten uitmaken van de excessievetekortenprocedure. Kan deze beslissing, gelet op de omvang van de Deense staatsschuld, nog gevolgen hebben voor de positie van Nederland? Deze Ecofin-raad was met name bedoeld als voorbereiding van de Top van Florence. Er is geen overeenstemming bereikt over het pakket van 2,2 mld. voor de infrastructuur omdat de aangegeven financiering niet zo degelijk werd geacht. Deze kwestie is nu doorgeschoven naar de eerstvolgende Ecofin-raad. Houdt dit in dat de raad op dit punt dan ook op heel korte termijn knopen moet doorhakken of kan de financiering van met name de TEN’s doorschuiven? Zo ja, dan zou de D66-fractie dat wel betreuren. Wat is waar van de berichten in de media dat Nederland zich wat betreft de revenuen uit dat TEN’s-pakket zich nogal hard heeft opgesteld? Zijn voor de bestrijding van de BSE-gevolgen inderdaad zo’n 1,75 mld. vrijgemaakt met name uit de onderuitputting van de lopende of volgende landbouwbegroting? Zo ja, is daarmee de onderuitputting volledig benut? Het had de heer Hoogervorst (VVD) nogal verbaasd dat het VK enerzijds zo sceptisch staat tegenover het zelf toetreden tot de EMU, maar anderzijds toch de minste scepsis heeft over het daadwerkelijk van start gaan van de EMU in 1999. Uit de eergisteren bekend gemaakte OESO-cijfers over de ontwikkeling van de Franse en Duitse economie blijkt dat beide landen in 1996 een financieringstekort van boven de 4% zullen hebben en in 1997 resp. 3,7% en 3,6%, zonder rekening te houden met de bezuinigingsplannen die al in de pipeline zitten. De OESO stelt enerzijds dat die plannen het tekort positief zullen beı¨nvloeden, maar anderzijds ook een deflatoir, dus opstuwend effect op het tekort zullen hebben. Wat is de mening van de minister daarover? De Duitse regering heeft aangegeven dat als alle bezuinigingsplannen worden uitgevoerd het tekort in 1997 op 2,5% zal uitkomen, maar het verontrustte hem wel dat de staatsschuld nog steeds hoger dan 60% zal zijn. Dat is toch in flagrante strijd met de EMU-criteria? Hoe verklaart de bewindsman dit fenomeen, mede gelet op het Verdrag van Maastricht? Ook hij was onder de indruk gekomen van de politieke wil die tijdens de rondreis is gebleken om door te gaan met de EMU al blijkt dat niet echt uit het gedrag van verschillende landen. Sinds de ondertekening van het Verdrag van Maastricht is de gemiddelde staatsschuldquote in Europa immers met 16% gestegen. In het verslag van de Ecofin-raad staat iets over EIB-leningen aan Latijns-Amerika die verhoogd moeten worden, maar hij vroeg zich toch af wat de EIB daar nu precies doet. Waarom komt er toch iedere keer een regionale ontwikkelingsbank bij? Waarom het niet aan de Wereldbank overgelaten? Waarom heeft met name Duitsland zo geprotesteerd tegen het opheffen van het buitensporige-tekortencriterium voor Denemarken, terwijl dat een tekort heeft van minder dan 2% en de staatsschuldquote toch ook omlaag is gegaan? Denemarken heeft het verleden jaar dus aanzienlijk beter gedaan dan Nederland het waarschijnlijk volgend jaar zal doen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 21 501-07, nr. 167
2
Met Duitsland was ook de VVD-fractie nogal ontevreden over het verloop van de discussie over het stabiliteitspact. Als er geen goede afspraken uit voortkomen, dan moet volgens Duitsland het Verdrag van Maastricht maar worden aangepast in de vorm van een aanvullend volkenrechtelijk verdrag. Hoe serieus lijkt de minister deze opstelling? Zowel bij Franse als bij Duitse parlementarie¨rs bestaat de neiging om de EMU-criteria soepel te interpreteren. Met name Franse parlementarie¨rs vinden dat de monetaire soevereiniteit straks niet bij de ECB moet komen te liggen maar bij de Europese Raad van ministers. De heer Hoogervorst had het gevoel dat als de EMU er eenmaal is Frankrijk in die raad zal proberen om dat monetaire beleid te beı¨nvloeden. Deelt de minister die indruk? De Luxemburgse premier heeft gesteld dat als Frankrijk straks op 3,7% komt en Duitsland op 3,5% de EMU gewoon door moet gaan. De Ierse minister van Financie¨n heeft uitgesproken dat Belgie¨ er zonder meer bij moet komen, omdat daar immers de Europese instellingen zetelen. Wat is de reactie van de minister daarop? Nu zijn Luxemburg en Ierland niet de belangrijkste landen, maar het pikante is wel dat zij zich op dit moment beide al kwalificeren. De heer Hoogervorst feliciteerde de regering ten slotte met de keiharde blokkadepolitiek die zij heeft gevoerd, daarbij gesteund door Duitsland en Frankrijk, met name waar het gaat om de TEN’s. Het verheugde de heer Terpstra (CDA) dat het arbeidsmarktbeleid van het kabinet formeel in de Ecofin-raad is bekrachtigd, dat het erop lijkt dat het snijbloemendossier wordt opgelost en dat de controlebevoegdheden van de Europese Commissie op het punt van de fraudebestrijding worden uitgebreid. Het financie¨le centrum van Londen wordt door sommigen gezien als argument voor het VK om te zijner tijd toe te treden, terwijl anderen dat een reden zouden vinden voor het VK om juist niet toe te treden. Hoe denkt de minister daarover? Ziet hij in hetgeen in Denemarken is gebeurd en gedaan aspecten die Nederland zou kunnen overnemen? Wat is daar nu exact gedaan om het positieve oordeel van de Ecofin-raad te krijgen? Wat is de opvatting van de minister over de stelling dat de staatsschuld van een klein land een kleiner effect heeft op de stabiliteit dan een staatsschuld van een groot land? Zou hij dit argument ook kunnen hanteren voor Nederland? Wat de EMU betreft heeft de raad in Florence geconstateerd dat het goed gaat met de convergentie en dat hard wordt gewerkt aan het wegnemen van de resterende onevenwichtigheden op het punt van de overheidsfinancie¨n. Mag die redelijke tevredenheid worden geı¨nterpreteerd als een politieke uitspraak? Kan het VK die opvatten als een bevestiging van zijn indruk dat het om een politiek idee van Duitsland en Frankrijk gaat? Wat is nu precies afgesproken over de TEN’s. In het verslag van de Ecofin-raad staat dat Nederland steun heeft gekregen voor het niet oprekken van de financie¨le middelen, terwijl in de stukken van het voorzitterschap toch gelden worden uitgetrokken en de indruk wordt gewekt dat die door herschikkingen zullen worden verkregen. De Ecofin zal zich buigen over hervorming van het pensioenstelsel in Oost-Europa. Als deze minister om zijn mening wordt gevraagd, welk van de twee standpunten over marktwerking die binnen het kabinet leven zal hij dan naar voren brengen? De heer Van der Ploeg (PvdA) vroeg de minister nog in te gaan op de voorgestelde financiering van de TEN’s en op de voordelen van Nederland.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 21 501-07, nr. 167
3
Het was hem opgevallen dat geen enkele centrale bank tijdens de rondreis van de delegatie heeft gesuggereerd dat Nederland een probleem zou hebben om zich te kwalificeren. Hetzelfde werd gezegd van Denemarken en Belgie¨. Het grote probleem was volgens de centrale banken van Duitsland en Frankrijk toch meer hoe hun eigen landen aan de criteria konden voldoen. Zij vreesden dat zelfs de voorgestelde bezuinigingspakketten niet voldoende soelaas zouden bieden. Toch waren beide landen er zeer op gebrand om volgens planning te beginnen met de EMU en om zich te kwalificeren. Heeft de minister een idee waarom men minder moeilijk doet over met name de schuldquota van de zogenaamde kleinere landen? Hij had ook het gevoel gekregen dat de drie centrale banken en het EMI (overigens net als de Nederlandse centrale bank) niets zien zitten in enig uitstel. Is dan de vrees terecht dat de criteria soepeler zullen worden gehanteerd? Hij wilde klip en klaar stellen dat naar de mening van zijn fractie daarvan geen sprake mag zijn, al moet over de exacte interpretatie van de criteria nog wel overeenstemming worden bereikt. Wat is in dat licht gezien de mening van de bewindsman over de suggestie van de nieuwe president van De Nederlandsche Bank om ook het ABP erin te betrekken? Is het denkbaar dat Duitsland in 1997 op 3,1% zit en zich formeel dus niet kwalificeert, maar toch wordt toegestaan om toe te treden als er nog een fors bezuinigingspakket door de Bundestag wordt geloodst waardoor het in 1998 wel aan de criteria zal voldoen? Zou dat binnen de interpretatie van het Verdrag van Maastricht passen? Bestaan er gegevens over het effect van een hogere staatsschuldquote op particuliere investeringen en op de niet-rente overheidsuitgaven? Is er onderzoek gedaan en, zo ja, kan dat in hanteerbare vorm aan de Kamer worden overgelegd, naar het effect van de staatsschuldquote op de opwaartse druk op rente? Zijn Nederland, Belgie¨ of Denemarken dan echt te beschouwen als kleine landen? Heeft een grote Nederlandse staatsschuldquote een lager opwaarts effect op de rente dan een grote staatsschuldquote van bijvoorbeeld Frankrijk of Duitsland? Is de minister bereid en in staat om hierover zo omstreeks het najaar een korte notitie aan de Kamer te sturen? De heer Van der Ploeg geloofde zelf niet zozeer in een primair causaal verband tussen een heel streng monetair beleid en een lage inflatie. Ongetwijfeld zal dat er zijn, maar het omgekeerde causale verband zal zijns inziens eveneens bestaan. Loonmatiging is de krachtigste ondersteuning van de gulden. Als de minister het daarmee eens is, is hij het er dan ook mee eens dat het zeer gewenst is dat bedrijven een sociaal beleid voeren op het gebied van arbeidstijdverkorting, scholing, enz.? In het buitenland wordt toch met enige jaloezie naar het Nederlandse model van loonmatiging gekeken. Zou dat dan niet gee¨xporteerd moeten worden? Zo ja, is dan niet het gevaar dat er een Europa ontstaat dat streeft naar steeds lagere lonen en derhalve naar onderbestedingen, met alle nadelige gevolgen voor de werkgelegenheid van dien? Uit het recente Europadebat is gebleken dat de PvdA-fractie zeker geen voorstander is van aanpassing van het Verdrag van Maastricht, maar wel groot voorstander van meer coo¨rdinatie. Is de minister bereid om in de Ecofin-raad bijvoorbeeld het thema van een gecoo¨rdineerde belastinghervorming duidelijker aan te kaarten, gericht op een hogere belasting op kapitaalinkomen en vervuilende activiteiten en de opbrengsten daarvan terug te sluizen naar een lagere belasting op arbeid? Antwoord van de minister De minister vond het een goede zaak dat een delegatie van de commissie een rondreis heeft gemaakt om zo ook eens zelf de sfeer in andere landen te proeven. Hijzelf had er het nodige van opgestoken,
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 21 501-07, nr. 167
4
omdat hij immers niet zoveel parlementarie¨rs uit de verschillende landen spreekt. Hij wilde zich enigszins terughoudend opstellen bij het geven van publieke oordelen over opvattingen en beleid van andere landen, maar wilde wel zeggen dat juist het VK het meest te winnen heeft bij toetreding tot de eurozone. Het VK presteert heel aardig als het gaat om de ontwikkeling van de inflatie, het tekort en de staatsschuld en de wisselkoersstabiliteit, maar toch is de kapitaalmarktrente aanzienlijk. Door aansluiting bij de eurozone zou het VK meteen de kredietwaardigheid kunnen «kopen» die Nederland en Duitsland al hebben verworven. Het al dan niet toetreden zal zijns inziens geen gevolgen hebben voor het financieel centrum Londen. In Belgie¨, waar geen diamanten worden gedolven, is toch de diamanthandel geconcentreerd. Van meer belang zijn volgens hem de marktomgeving en de structuur van het financie¨le centrum. Wel zal de financie¨le handel enigszins dunner worden, want er zal dan niet meer worden gehandeld in marken, franken, in guldens, enz., maar daar zal ieder financieel centrum last van hebben. Dus ook de voordelen voor de financie¨le markt van Amsterdam als het VK niet toetreedt zag hij niet direct. Als belangrijkste nadeel van latere toetreding zag hij dat het VK dan langer blijft zitten met een onnodig hoge kapitaalmarktrente. Hij kon de indruk van de delegatie bevestigen dat Frankrijk het voldoen aan de criteria hoog op de prioriteitenlijst heeft staan en dat de Banque de France een solide indruk maakt, al is haar onafhankelijkheid ook pas kort goed geregeld. De door het EMI genoemde datum voor het examen achtte hij niet uitgesloten al is april in sommige opzichten wat laat en maart wat vroeg. Wat hij onmogelijk achtte is dat de ECB pas per 1 juli 1999 gaat werken, want vanaf 1 januari 1999 zijn de wisselkoersen vastgeklonken en moet er dus ook een gecoo¨rdineerd monetair beleid zijn. Hij kon zich wel voorstellen dat bijvoorbeeld het opstellen van grote dealing rooms wat meer tijd zal vergen en dat men voorshands intervenieert via de dealing rooms van de afzonderlijke landen. Dat Denemarken gemakkelijk van het excessieftekortoordeel af is gekomen, moest hij bestrijden. In 1995 heeft het een financieringstekort gerealiseerd van 1,4% en in twee jaar tijd heeft het de schuldquote met 8 punten omlaag gebracht en dat is toch niet niks. Unaniem heeft de Ecofin-raad Denemarken ontheven van het oordeel, maar de Duitsers hadden daar wel wat meer bezwaren tegen. In de publiciteit heeft Duitsland eigenlijk alleen maar zijn bezwaren naar voren gebracht. Tijdens de raad was het overigens niet echt duidelijk of daarover al dan niet unanieme overeenstemming bestond. Een dergelijk besluit vereist een gekwalificeerde meerderheid en er is eigenlijk alleen maar geconstateerd dat die er was. In Florence is kennis genomen van de voorstellen van de Commissie inzake de infrastructuurprogramma’s en met name de TEN’s. Vervolgens is gesteld dat die met inachtneming van bestaande procedures en onder handhaving van de budgetdiscipline door de Ecofin-raad verder zouden worden bestudeerd. De Nederlandse regering is groot voorstander van de TEN’s en voor uitbreiding van het budget daarvoor, maar dan wel binnen de geraamde uitgaven van categorie 3, dus voor herschikking. Het zal er dus van afhangen of de Commissie bereid is eindelijk eens prioriteiten te stellen binnen die categorie. Nederland heeft suggesties aangedragen waardoor er 1 mld. zou kunnen worden vrijgemaakt, maar die zullen binnen de Commissie uiteraard de nodige problemen opleveren. Door de gevolgen van de BSE beschikbaar gestelde middelen is het landbouwrichtsnoer inderdaad nu volledig op. Als het landbouwrichtsnoer wordt opgevuld met uitgaven die ten gunste komen van het VK houdt dat door de nettobegrenzer wel in dat tweederde ervan door het VK zelf moet worden betaald. Het landbouwbudget blijft met andere woorden wat het was en is er geen sprake van onderuitputting, maar de afdracht-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 21 501-07, nr. 167
5
verhouding wordt wel anders en wel ten gunste van Nederland. Hoe meer landbouwbudgetten ten goede van het VK komen, hoe gunstiger dat is voor de Nederlandse nettopositie. De verwachtingen van de heer Hoogervorst over de tekortontwikkeling in Duitsland en Frankrijk zijn gebaseerd op OESO-ramingen en niet op bestaand beleid. Als daarop gericht beleid wordt gevoerd, moeten die toch vrij eenvoudig naar beneden kunnen worden gebracht. De Duitse berekening dat als het tekort in 1997 op 2,5% zal uitkomen de staatsschuld toch nog hoger dan 60% zal zijn, kon de bewindsman rekenkundig gezien wel enigszins verklaren; men gaat er blijkbaar van uit dat de nominale groei van het BBP aanzienlijk lager is dan de 5% die in de standaardberekeningen is opgenomen. Gelet op de Duitse groeicijfers kon hij niet uitsluiten dat als het tekort tot 2,5% wordt teruggebracht er ook sprake zal zijn van een aardige daling van de schuldquote. In de Ecofin-raad had hij al verschillende malen gestipuleerd dat de EIB zich met name zou moeten bezighouden met bevordering van Europese investeringen en had ook hij zich uitgesproken tegen verhoging van het krediet aan Latijns-Amerika. Als activiteiten worden gericht op landen buiten de Unie, zouden die zijns inziens moeten zijn gericht op eventuele toetreders. Andere werelddelen konden ook volgens hem beter worden bediend door de Wereldbank of regionale ontwikkelingsbanken, maar het is een historisch gegroeide situatie. Desgevraagd merkte hij nog op dat er voor dergelijke beslissingen unanieme besluitvorming is vereist, net als voor de garantieverlening en wees hij erop dat de omvang van non-Europese kredietverlening volgens afspraken beperkt moet blijven tot maximaal 10% van de totale kredietverlening. Zijns inziens waren alle lidstaten de mening toegedaan dat er niet getornd mag worden aan het Verdrag van Maastricht. Er wordt geprobeerd via secundaire wetgeving het verdrag zo te operationaliseren dat er een zo automatisch mogelijke sanctieprocedure komt en om de gedachtegang achter het stabiliteitspact zo goed mogelijk te vertalen in praktische procedures. Er zal moeten worden afgewacht of Duitsland vasthoudt aan zijn wens van een apart verdrag. Dat Frankrijk ertoe neigt om de monetaire soevereiniteit bij de Europese Raad te leggen, was hem niet bekend, maar natuurlijk moet er wel een goede communicatie zijn tussen degenen die het budgettaire beleid en degenen die het monetaire beleid bepalen. In het Verdrag van Maastricht is overigens de onafhankelijkheid van de ECB ondubbelzinnig vastgelegd. De uitspraken van de Luxemburgse en Ierse bewindslieden waren hem niet bekend. Als er besluiten moeten worden genomen, zullen die zijn gebaseerd op het Verdrag van Maastricht waarin ook wat het tekort betreft een bepaalde uitzonderingspositie is geformuleerd (zeer beperkte overschrijding van zeer tijdelijke aard) maar het algemene uitgangspunt blijft toch onder de 3%. Naarmate een land kleiner is, heeft ook zijn staatsschuld een kleinere verstorende werking, maar anderzijds blijft het principe natuurlijk wel: gelijke monniken, gelijke kappen! De bewindsman was door het voorzitterschap uitgenodigd om over de pensioenproblematiek in Oost-Europa het eerst het woord te voeren. Het Nederlandse driepijlersysteem voor de pensioenvoorziening kon volgens hem ook voor Oost-Europa wel een aantrekkelijk systeem zijn. Een basispensioen dat voor iedereen gelijk is en op omslag gefinancierd en collectieve pensioenregelingen per onderneming en daarnaast nog individuele vrijheid om extra bij te verzekeren kon zijns inziens met een gerust hard ieder land worden aanbevolen. Natuurlijk moet de hoogte van het basispensioen wel heel voorzichtig worden vastgesteld. Het leek hem niet verstandig om ook een koppelingssystematiek te introduceren, ook al omdat Nederland het enige land is met een dergelijke systematiek. Zodra op het punt van de marktwerking in dit verband kabinetsbeleid is
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 21 501-07, nr. 167
6
vastgesteld, zal de Kamer daarvan natuurlijk op de hoogte worden gesteld. Ook binnen de Ecofin-Raad wordt weinig gevoeld voor enig uitstel en wordt er met alle kracht naar gestreefd om echt per 1 januari 1999 van start te gaan, maar bestaat ook de opvatting dat alle landen die mee willen doen aan de criteria moeten voldoen. Het is dus en/en en er wordt niet al te veel gedacht aan hetgeen er moet gebeuren als en/en op een bepaald moment niet mogelijk blijkt, maar vooralsnog leek hem in dat geval uitstel beter dan het sjoemelen met criteria. Volgens de bewindsman was het zeker niet de bedoeling van de heer Wellink om het vermogen van het ABP te betrekken bij de berekening van de overheidsschuld (dat zou ook niet conform het Verdrag zijn) maar vindt hij het wel noodzakelijk om de positie van het ABP bij het examen te belichten als relevante factor. De zogenaamde «spoorboekjes» van het CPB kunnen met een enkele aanvullende opmerking ook zeker worden gebruikt om aan te geven welke economische effecten bepaalde beleidsmaatregelen zullen hebben op bijvoorbeeld het financieringstekort en de schuldquote. Hij was uiteraard bereid het CPB een dergelijk verzoek te doen. De gevolgen voor particuliere investeringen en niet-renteoverheidsuitgaven hangen sterk af van de vraag hoe de hogere schuldquote tot stand komt. De effecten van een hogere overheidsschuldquote op de rente hangen met name af van de wisselkoersverwachting. Een positieve verwachting heeft een gunstig effect op de rente en omgekeerd. Dat is ook de reden waarom het traditionele nadeel in de sfeer van de (kapitaalmarkt)rente ten opzichte van Duitsland de laatste jaren is omgeslagen in een licht voordeel; de Nederlandse kapitaalmarktrente, ook voor termijnen van tien jaar, is nu lager dan de Duitse. De bewindsman durfde niet de algemene stelling aan dat de rentevoeten nominaal noch ree¨el in een land kunnen worden geordend naar de omvang van de schuldquote. Die analyse zou veel breder moeten worden gemaakt. Wel zou zijns inziens een beperkte analyse kunnen worden gemaakt van de effecten van het verhogen van de schuldquote met een bepaald aantal punten en hij zegde toe ook dat aan het CPB voor te leggen. Dat in Nederland een zo goed loonmatigingsbeleid wordt gevoerd vloeit voort uit de erkenning van de vakbeweging dat mocht de loonstijging uit de hand lopen Nederland niet beschikt over het rekmiddel van devaluatie van de gulden. Het Nederlandse arbeidsvoorwaardenmodel is niet wezenlijk anders dan het in Zweden was, maar daar liepen de lonen iedere keer uit de hand omdat als het verdelingsvraagstuk niet op een goede manier kon worden opgelost er altijd nog de mogelijkheid was van devaluatie van de Zweedse kroon. De vrees van de heer Van der Ploeg voor een soort competitieve loonmatigingswedloop in Europa kon de bewindsman niet delen. Wel onderschreef hij de opvatting van de PvdA-fractie dat coo¨rdinatie van belastingpolitiek in Europa niet alleen wenselijk, maar zelfs noodzakelijk is. Commissaris Monti heeft recent ook voorstellen gedaan om weer wat vaart te brengen in het belastingdossier. Zelf heeft hij meermalen gepleit voor vergroening van het belastingstelsel op Europees niveau. Dat vergt de nodige coo¨rdinatie, maar voor de indirecte belastingen zijn er al
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 21 501-07, nr. 167
7
Europese normen. De directe belastingen worden meer overgelaten aan de lidstaten, maar ook daarover zal binnen de Ecofin-raad moeten worden gesproken al was het maar om een Europese spiraal op het gebied van de directe belastingen te voorkomen. De voorzitter van de commissie, Ybema De griffier van de commissie, Van Overbeeke
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 21 501-07, nr. 167
8