Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1990-1991
22097
Beroepskrachtenplanning gezondheidszorg 1991
Nr. 1
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN WELZIJN, VOLKSGE– ZONDHEID EN CULTUUR
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Rijswijk, 6 mei 1991
S-MD S-IMG S-EMG S-GV S-OZ
110024F ISSN0921 - 7371 SDU uitgeverij 's-Gravenhage 1991
Hierbij doe ik u toekomen de nota «Beroepskrachtenplanning gezond– heidszorg 1991». Eerdere nota's verschenen in 1984 (TK 18281), 1985 (TK 18 920) en 1986 (TK 19 388). Het is de laatste nota in deze vorm. Mede op basis van nader overleg met uw Kamer wil ik tot een nieuwe opzet, inhoud en functie van de nota komen. De nieuwe opzet, inhoud en functie moeten beter aansluiten op de veranderende positie van de overheid in het nieuwe zorgstelsel en op die van de direct betrokken partijen. Het is mijn bedoeling u in het najaar hierover een notitie te doen toekomen. Vooruitlopend op deze notitie zou ik het volgende willen stellen. De functies van de nota nieuwe stijl dienen naar mijn mening onder meer te zijn: - beschrijven en analyseren van kwalitatieve en kwantitatieve ontwik– kelingen ten aanzien van de zorg in relatie tot de behoefte aan menskracht; - signaleren van ontwikkelingen op de arbeidsmarkt (monitor-functie); - verstrekken van informatie voor centraal en decentraal door partijen te voeren arbeidsmarktbeleid; - aangeven van instrumenten om knelpunten op te lossen; - vermelden van kwalitatieve ontwikkelingen met betrekking tot de opleiding en de beroepsuitoefening van beroepsbeoefenaren; - aangeven van aantallen op te leiden beroepsbeoefenaren. De inhoud van de nieuwe nota's zal op deze functies moeten inspelen. De beslissing of de uitwerking per zorgsector, per beroepsgroep, per beroepencluster, per onderwerp of anderszins dient te geschieden, zal in de notitie aan de orde komen. De verantwoordelijkheid voor de opstelling van de nota's moet nader worden bezien ook in relatie tot de bestuurlijke vernieuwing. Zoals bekend komen de nota's tot nu toe in belangrijke mate tot stand op het departement zelf. Commentaar op de uitgebrachte nota's en adviezen voor de nieuwe nota's worden daarbij ontvangen van de Nationale Raad
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 22097, nrs. 1-2
voor de Volksgezondheid. Deze adviezen worden voorbereid door de Commissie Beroepskrachtenplanning van de Raad. In deze commissie zijn beroeps–, werkgevers–, werknemers– en patiën– tenorganisaties en financiers als lid vertegenwoordigd. Tevens wordt rechtstreeks overleg gevoerd met onder meer het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen, de Emancipatieraad, beroepsorganisaties en opleidingsinstanties. Wat betreft de naamgeving van de nota zou ook zonder wijziging naar een minder beladen term dan die van planning moeten worden gezocht. Aanpassing zal plaatsvinden, wanneer over de opzet, de inhoud en de functie van de nota's nieuwe stijl meer duidelijkheid is verkregen. De Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, H. J. Simons
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 22097, nrs. 1-2
BIJLAGE BIJ DE AANBIEDINGSBRIEF Inleiding
De basis van de vierde nota over de beroepskrachtenplanning in de gezondheidszorg wordt gevormd door beschrijvingen en ramingen van de vraag naar en het aanbod van (para)medische, verpleegkundige/ verzorgende en (een aantal) assisterende beroepsbeoefenaren. De beschrijving van de huidige situatie geeft aan waar zich thans knelpunten voordoen in vraag en aanbod en welke maatregelen zijn of worden genomen om hieraan tegemoet te komen. De ramingen geven aan hoeveel beroepsbeoefenaren moeten worden opgeleid om in de te verwachten vraag naar nieuwe beroepsbeoefenaren te kunnen voorzien. Knelpunten in de arbeidsmarktsituatie
De nota signaleert voor een aantal beroepen knelpunten in de arbeids– marktsituatie en vermeldt de eventueel genomen maatregelen om deze op te lossen of te beperken. Een selectie hieruit geeft het volgende beeld. - Artsen De reductie in 1984 van de toelatingscapaciteit van de opleiding tot basisarts met een kwart zal de werkloosheid onder artsen die eind zeven– tiger jaren onstond, de komende jaren doen verminderen. Teneinde werkzoekende artsen ervaring te laten opdoen en hun vaardigheden te laten behouden zijn maatregelen genomen in de vorm van een uitzend– bureau (Stichting Werkgelegenheid Geneeskundigen van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst en de Landelijke vereniging van Artsen in Dienstverband) en een vacaturebank voor artsen (LAD en het GAB-Utrecht). De huidige toelatingscapaciteit van de opleiding geneeskunde zal volgens de in de nota vermelde uitkomsten van de raming de komende tien jaar zeker voldoende zijn om in de vraag naar nieuwe artsen te kunnen voorzien. - Huisartsen De afstemming sedert 1989 van de toelatingscapaciteit van de opleiding tot huisarts op de te verwachten vraag naar huisartsen zal het aantal werkzoekende huisartsen mede gezien de eisen te stellen aan herregistratie steeds verder doen afnemen. Bij de raming van het aantal toe te laten basisartsen tot de huisartsenopleiding zijn de eventuele gevolgen van de intrekking van de vestigingsregeling medio dit jaar en het opnemen van de huisartsenhulp in de AWBZ begin 1992 voor de vraag naar nieuwe huisartsen nog niet medegenomen. Wel is berekend wat de consequenties zullen zijn voor de toelatingscapaciteit bij een eventuele verlenging van de huisartsenopleiding met een jaar. - Specialisten De te verwachten vraag naar specialisten is geraamd door rekening te houden met het verzorgingsbereik per functie-eenheid volgens de in oktober 1990 gewijzigde richtlijnen ex artikel 3 van de Wet ziekenhuis– voorzieningen en door hantering van een aantal toeslagfactoren op de verkregen uitkomsten voor onder meer de ontbrekende specialismen en het werken in deeltijd. Een relatie tussen de vraag en het aanbod van
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 22097, nrs. 1-2
specialisten per specialisme zal worden gemaakt wanneer gegevens naar leeftijd en geslacht per specialisme beschikbaar komen. In een aantal specialismen worden tekorten gesignaleerd. Te noemen zijn onder meer orthopedie (uitbreiding geadviseerd door College voor Ziekenhuisvoorzieningen), psychiaters, anesthesiologen (toelating met een buitenlands diploma), geriaters en oogartsen (uitbreiding opleidings– capaciteit uit intensiveringsruimte). - Assistent-geneeskundigen (niet) in opleiding tot specialist De vaak lange werktijden van de ag(n)io's hebben mede op verzoek van de Tweede Kamer (motie 1985, 18 920 nr. 4) geleid tot een advies– aanvrage aan de Sociaal-Economische Raad (SER) over een arbeidstij– denregeling voor hen. De SER heeft in september 1990 een positief advies uitgebracht over het voorgenomen besluit. De regeling impliceert het terugbrengen van de werkweek tot 48 uur. De nadere uitwerking van de Algemene Maatregel van Bestuur in de praktijk zal consequenties kunnen hebben voor de beroepskrachtenplanning. Te noemen zijn onder meer een verlenging van de opleidingsduur, waardoor specialisten later beschikbaar komen en uitbreiding van het aantal agio's, waardoor meer specialisten beschikbaar komen. Beide opties zijn minder aantrekkelijk. De voorkeur gaat daarom uit naar het bij de huidige opleidingsduur en rekening houdend met de afstemming tussen het aantal op te leiden agic's en de vraag naar nieuwe specialisten in overeenstemming brengen van de omvang van de te stellen opleidingseisen en de aantallen vereiste agio's. - Tandartsen Het aantal tandartsen zonder baan is mede door het afnemen van het aantal eerstejaars en daarmede van het aantal afstuderenden in verge– lijking met een aantal jaren terug sterk afgenomen. Begin van dit jaar bedroeg het nog geen honderd tegen bijna vierhonderd enige jaren terug. Volgens opgave van de Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde (NMT) zocht medio 1990 een harde kern van ongeveer 350 tandartsen een praktijk als tandarts. Een mogelijkheid om de vaardigheid als tandarts op peil te houden is het Praktijk Ervarings Plaatsen-project dat werkloze tandartsen de gelegenheid biedt om gedurende een halve dag per week ervaring in een tandartspraktijk op te doen gedurende maximaal een half jaar. Een andere mogelijkheid is om in het buitenland te gaan werken. In de jaren 1984 tot en met 1990 zijn ruim 900 EG-verklaringen afgegeven aan in Nederland opgeleide tandartsen voor de beroepsuitoefening in een ander EG-land. Bij de vaststelling van de toelatingscapaciteit stelt de NMT dat rekening moet worden gehouden met de werkzoekende tandartsen in Nederland en de terugkerende tandartsen uit het buitenland. De tandheelkundige faculteiten zouden echter nu al uitbreiding willen hebben van de huidige toelatingscapaciteit van 150 tot 180. In verband met de «scheve» leeftijdsopbouw van tandartsen is uitbreiding op termijn noozakelijk. In afwachting van de dit jaar te verwachten uitkomsten van het scenarioproject tandheelkunde en de daarop te baseren beleidsbeslissingen heeft de minister van Onderwijs en Wetenschappen besloten de numerus fixus voor het komende studiejaar op het huidige niveau te houden van 150.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 22097, nrs. 1-2
- Verloskundigen De Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (NOV) stelt dat het thans moeilijk is om vacatures te vervullen en waarneemsters te krijgen. Ondanks het tekort is de NOV bezorgd over de op grond van de betref– fende EG-richtlijn toenemende instroom van verloskundigen met een diploma behaald in een ander EG-land. De opleiding van deze gediplo– meerden sluit naar de mening van de NOV onvoldoende aan op de zelfstandige praktijkuitvoering van de in Nederland opgeleide verloskun– digen. Een wijziging van deze richtlijn is echter niet mogelijk. Een eventuele uitbreiding van de opleidingscapaciteit zal pas over een aantal jaren het door de NOV gesignaleerde tekort kunnen opheffen. De mogelijke verlenging van de opleidmg van drie tot vier jaar zal de beroepsintreding nog een jaar uitstellen. De uitbreiding van de toela– tingscapaciteit staat daarmede haaks op de vanaf eind negentiger jaren door de zich dan inzettende geboortedaling te verwachten geringere vraag naar verloskundigen. Bovendien moet handhaving van de huidige bijzondere positie van verloskundigen in het nieuwe verzekeringsstelsel nog blijken. Een uitbreiding van het aantal toe te laten eerstejaars is daarom achterwege gelaten. - Ergotherapeuten De vraag bestaat in welke mate de toelatingscapaciteit van de opleiding ergotherapie is afgestemd op de te verwachten vraag naar ergotherapeuten. Enerzijds stellen de Nederlandse Vereniging voor Ergotherapie en de (twee) opleidingsinstellingen dat er thans een tekort is aan ergotherapeuten. Nieuw gediplomeerden vinden volgens hen snel werk, terwijl ook nieuwe arbeidsmogelijkheden op nationaal en interna– tionaal niveau zich voordoen. Anderzijds blijkt uit de enquête die in april 1989 door de Geneeskundige Hoofdinspectie is gehouden naar de beroepsuitoefening van ergotherapeuten, dat ergotherapeuten naar werk als ergotherapeut zochten in een omvang gelijk aan vijftien procent van de toen gerealiseerde werkgelegenheid. Op grond van de in de nota gestelde uitbreiding van de vraag naar ergotherapeuten met ongeveer vijftig procent en het te verwachten aantal beschikbare ergotherapeuten bij de door de minister van Onderwijs en Wetenschappen nagestreefde capaciteit van 140 eerste– jaars mag eerder een te groot dan een te gering aanbod van ergothera– peuten worden verwacht. - Logopedisten Ook bij de logopedisten is de toelatingscapaciteit van de opleiding in discussie. De Nederlandse Vereniging van Logopedie en Foniatrie (NVLF) acht beperking van de opleidingscapaciteit noodzakelijk, omdat er verdringing plaatsvindt van reeds gevestigde logopedisten door nieuw afgestudeerden. Bovendien blijkt uit de door de GHI in april 1989 gehouden enquête naar de beroepsuitoefening van logopedisten dat er vraag was naar zestien procent meer werkgelegenheid. De (negen) opleidingsinstellingen, verenigd in het Landelijk Studierich– tingsoverleg Logopedie, zien daarentegen zowel op de korte als de wat langere termijn nog voldoende plaatsingsmogelijkheden voor afstude– renden. Volgens de minister van Onderwijs en Wetenschappen dient de oplei– dingscapaciteit te worden beperkt tot de eerder voorgenomen maximale toelatingscapaciteit van 275 eerstejaars en het aantal opleidingen tot zeven. Dit aantal zal zoals uit de ramingen die in de nota worden vermeld, ruimschoots voldoende zijn om in de te verwachten vraag naar logopedisten te kunnen voorzien.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 22097, nrs. 1-2
- Radiotherapeutisch
laboranten
Ultimo 1990 was één op de zes van de bijna 600 formatieplaatsen voor radiotherapeutisch laboranten niet of niet bezet door gediplo– meerden of leerlingen. De maatregelen die zijn genomen om het reeds geruime tijd bestaande tekort op te lossen betreffen een omscholings– project voor werkloze fysiotherapeuten (in totaal 35 deelnemers), een uitbreiding van de opleidingscapaciteit bij de Daniël den Hoedkliniek met behulp van een skills-lab (1990) en de invoering in 1989 van de vier jaar durende dagopleiding Medisch Beeldvormende en Radiotherapeutische Technieken (MBRT) met een toelatingscapaciteit van tachtig plaatsen. De MBRT leidt overigens niet alleen op voor de beroepsuitoefening van radiotherapeutisch laborant, maar ook van radiodiagnostisch laborant, nucleair werker en echografist. De effecten van deze maatregelen op het tekort zullen in de komende jaren moeten blijken. -
Verpleegkundigen/ziekenverzorgenden
Teneinde te kunnen voorzien in de bestaande en toekomstige vraag naar verpleegkundigen en ziekenverzorgenden bij een vermindering van de instroom van nieuwe eerstejaarleerlingen is overgegaan tot het nemen van een aantal maatregelen. Te noemen zijn de bijscholing van herintre– dende A– en B-verpleegkundigen en ziekenverzorgenden, de part-time opleidingen tot A– en B-verpleegkundige en ziekenverzorgende en de schakelopleiding voor de opleiding tot ziekenverzorgende. De uitwerking vindt plaats in het kader van de overeenkomst die op 12 maart 1990 is gesloten tussen de overheid en de werkgevers– en werknemersorgani– saties in de intramurale gezondheidszorg. Uitgangspunt van de overeen– komst is het komen tot een gezamenlijk landelijk en regionaal beleid op het gebied van arbeidsvoorziening, werkgelegenheid en scholing. Er wordt jaarlijks een bestedingsplan opgesteld. Ook functiedifferentiatie wordt als één van de mogelijkheden gezien om het aantal krachten in de verpleging en verzorging te laten toenemen. De Nationale Raad voor de Volksgezondheid tekent hierbij echter in zijn advies «Functiedifferentiatie in de verpleging, geen derde deskundig– heidsniveau» (1990) aan dat uit kwaliteitsoverwegingen een verdere niveaudifferentiatie binnen de verpleging in casu het overdragen van basale zorg voor de patiënt aan lager opgeleiden moet worden afgewezen. Wel zouden huishoudelijke taken en taken die niet zonder meer tot de verpleegkundige beroepsuitoefening kunnen worden gerekend, in aparte functies kunnen worden ondergebracht. Hiertoe zouden experimenten moeten worden opgezet. Als experimenten kunnen worden genoemd de in het kader van het leerlingwezen plaatsvindende opleiding tot afdelingsassistent en het beschikbaar stellen van werkerva– ringsplaatsen. De gehele of gedeeltelijke overheveling van het inservice– naar het dagonderwijs heeft gevolgen voor het berekenen van de gewenste toela– tingscapaciteit van de betreffende opleidingen. Rekening moet immers worden gehouden met de productie van de inservice-leerlingen. Deze valt weg wanneer de opleiding geheel of gedeeltelijk gaat plaatsvinden in het dagonderwijs. Hierdoor neemt de vraag naar gediplomeerden toe. Het doen van uitspraken over de toekomstige wijze van opleiden van verpleegkundigen en ziekenverzorgenden is in de nota achterwege gelaten omdat dit vooruit zou lopen op de uitkomsten van het overleg hierover tussen de ministeries van O&W en WVC en op de resultaten van de te houden regionale experimenten. In de nota is daarom uitgegaan van de huidige opleidingscapaciteit in het dagonderwijs. Ten slotte wordt gewezen op de tijdelijke Commissie positiebepaling verpleegkundige en verzorgende die in oktober 1990 op verzoek van de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 22097, nrs. 1-2
Eerste Kamer is ingesteld. De commissie heeft tot taak gekregen voorstellen te doen omtrent maatregelen die leiden tot het waarborgen respectievelijk het vergroten van de aantrekkelijkheid van het beroep van verpleegkundige en verzorgende. Zij zal binnenkort komen met haar eindrapport. - Kraamverzorgenden Het aanbod van kraamverzorgenden blijft achter bij de vraag naar kraamverzorgenden. Maatregelen zijn genomen om de opleidingscapa– citeit te vergroten. Zo is voor vrouwen die in een verzorgend beroep werken of hebben gewerkt, een verkorte twee-jarige MDGO-opleiding tot kraamverzorgende gestart en is voor werklozen van 21 jaar en ouder een zestien maanden durende opleiding tot kraamverzorgende ingesteld. -
Apothekersassistenten
Er doen zich vooral in de randstad tekorten voor aan apothekersassis– tenten. Maatregelen zijn genomen in de vorm van opfriscursussen om herintreding te stimuleren en door middel van een opleiding voor cursisten van 21 jaar en ouder, die daarvoor een leer/werkovereenkomst van twee jaar aangaan. -
Operatie-assistenten
Het tekort aan operatie-assistenten, onder meer tot uiting komend in het sluiten van operatiekamers en het werken door assistenten zonder een door de Nationale Ziekenhuisraad (NZR) afgegeven of een daarmee gelijkgesteld diploma, wordt door de de Begeleidingscommissie Opleiding Operatie-assistenten van de NZR voor 1993 geschat op ongeveer tien procent van het aantal te bezetten plaatsen. Het aantal leerlingen dat de NZR-opleiding tot operatie-assistent volgt, neemt overigens de laatste jaren weer toe en bedroeg in 1990 de helft meer dan in 1984 toen een dieptepunt werd bereikt. Teneinde het aanbod van operatie-assistenten verder te vergroten is er in mei 1990 een opleiding gestart voor werkzoekenden van 25 jaar en ouder met een MBO-diploma. - Medisch-analisten (niet in de nota opgenomen): De Nederlandse Vereniging voor Klinische Chemie stelt dat er een tekort dreigt aan analytisch personeel in ziekenhuislaboratoria door een verminderde instroom van nieuw gediplomeerden en door goede mogelijkheden voor uitstroom vanuit de laboratoria naar de industrie. Verbetering van het beroepsbeeld en voorlichting zijn volgens haar noodzakelijk. Uitkomsten De nota geeft een beeld van de huidige en de te verwachten situatie in de vraag naar en het aanbod van (para)medische, verpleegkundige, verzorgende en (van een aantal) assisterende beroepsbeoefenaren. Begin 1990 waren ruim 235 000 van deze beroepsbeoefenaren en 32 500 inservice-leerlingen werkzaam in de sector gezondheidszorg. In totaal werkten begin 1990 ruim 430000 personen in de gezondheidszorg, van wie ongeveer 335 000 in ziekenhuizen, verpleeghuizen en zwakzinnigen– inrichtingen en 95 000 buiten de intramurale gezondheidszorg. De gezondheidszorg telde begin 1990 bijna 40000 werkzame medische beroepsbeoefenaren (artsen, tandartsen, apothekers en verlos–
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 22097, nrs. 1-2
kundigen), 28000 paramedici (o.a. fysiotherapeuten, logopedisten en diëtisten) en, inclusief de bejaardenoorden, 95 000 verpleegkundigen en 38 000 ziekenverzorgenden. Het aantal studenten dat begin 1990 de basisopleiding volgde voor één van de medische beroepen bedroeg in totaal 13 500. De parame– dische opleidingen kenden in totaal ruim 11 000 studenten. Verder waren er begin 1990 ongeveer 36 000 inservice-leerlingen verpleging en ziekenverzorging in opleiding, onder wie ongeveer 6 000 in de voorberei– dende periode, en ongeveer 12 000 leerlingen bij de HBO-V en de MDGO-VP. Rekening houdend met onder meer demografische ontwikkelingen, de aantallen contacten per beroepsbeoefenaar, het beddenbestand, het voorgestane beleid en normdichtheden van beroepsbeoefenaren is een raming gemaakt van de te verwachten vraag per beroepsgroep. Deze vraag is vertaald naar de aantallen beroepsbeoefenaren die nodig zijn om in deze vraag te kunnen voorzien. Op grond van de gehanteerde uitgangspunten wordt geraamd dat het aantal medische beroepsboefenaren tot 2010 met 5 000 zal toenemen tot tegen de 45 000 en het aantal paramedici met 7 500 tot 35 500. Het aantal werkzame verpleegkundigen zal in 2010 met bijna 100000 ongeveer 5 000 meer zijn dan in 1990 en het aantal ziekenverzorgenden met ruim 50 000 ongeveer 12 000 meer. Bij de verpleegkundigen en ziekenverzorgenden is rekening gehouden met de productie van de naar schatting bijna 38000 inservice-leerlingen in de leerperiode. Voor een deel zal in de vraag kunnen worden voorzien door beroepsbe– oefenaren die thans al zijn opgeleid of in opleiding zijn. De ontbrekende aantallen beroepsbeoefenaren dienen nog te worden opgeleid. In de nota wordt aangegeven hoeveel er jaarlijks bij de betreffende opleidingen moeten worden toegelaten om in de vraag naar nieuwe beroepsbeoefe– naren te kunnen voorzien. Voor de opleidingen tot (tand)arts, apotheker en verloskundige zijn dat er voor de komende tien jaren in totaal 1 600 per jaar en voor de paramedici 2 600. Het aantal nieuwe leerlingen in de opleidingen tot verpleegkundige en tot ziekenverzorgende zal bijna 13 000 respectie– velijk 8 000 tot oplopend 9 000 moeten bedragen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 22097, nrs. 1-2