Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1984-1985
18996
Structuurplan penitentiaire capaciteit
Nr. 2
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 's-Gravenhage, 13 september 1985 Bij brief, gedateerd 4 en ingekomen 6 september 1985, deed de vaste commissie voor Justitie weten prijs te stellen op een notitie ter verdieping van haar inzicht in de kostenaspecten per gedetineerdenplaats. Mede namens de Minister van Justitie en in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer zend ik u de door u gevraagde notitie bijgaand toe. Ik vertrouw dat ik u daarmee naar voldoening heb geïnformeerd. De Staatssecretaris van Justitie, V. N. M. Korte-van Hemel
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18996, nr. 2
1
I. Inleiding Reeds een aantal jaren wordt het gevangeniswezen geconfronteerd met een toenemende behoefte aan plaatsruimte. Voor een inzicht in de ontwikkelingen van de capaciteitsbehoefte in de afgelopen jaren en de geraamde behoefte in de eerstkomende jaren kan worden verwezen naar het Structuurplan penitentiaire capaciteit, zoals bij brief van 22 mei 1985, nr. 338/385 aangeboden aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (Tweede Kamer, zitting 1984-1985, 18996). De laatste jaren kon een groot aantal extra plaatsen voor het gevangeniswezen worden gerealiseerd door renovatie en ingebruikneming van in het verleden buiten gebruik gestelde (afdelingen van) penitentiaire inrichtingen. De mogelijkheden om op deze manier extra plaatsruimte te verkrijgen raken na realisering van de thans nog in uitvoering zijnde plannen uitgeput. Aan een verder accrès van plaatsbehoefte in gesloten penitentiaire inrictv tingen kan alleen worden voorzien door nieuwe penitentiaire inrichtingen te bouwen. De kosten van nieuwbouw van dergelijke inrichtingen zijn hoog. Begin 1984 werd door de Rijksgebouwendienst berekend dat, indien op dat moment een nieuwe gesloten inrichting zou worden gebouwd met een vergelijkbare opzet en kwaliteit als de huizen van bewaring te Amsterdam en Maastricht en conform het toenmalig geldende programma van eisen, gerekend zou moeten worden op een investeringsbedrag van in totaal circa f500000 per gedetineerdenplaats. Mede vanuit het oogpunt eventueel ter beschikking komende gelden zo doelmatig mogelijk te besteden werd de vraag gesteld of, en zo ja op welke wijze, het mogelijk zou zijn de kosten per gedetineerdenplaats voor nieuw te bouwen gesloten penitentiaire inrichtingen te reduceren. Uiteraard zonder dat afbreuk zou worden gedaan aan de voorwaarden waaraan een gesloten inrichting dient te voldoen. Ter bestudering van deze vraag werd (op grond van de voorstellen van een in mei 1984 ingestelde voorbereidingsgroep) in september 1984 (derhalve voor de algemene politieke beschouwingen in oktober 1984 en voor de instelling van de projectgroep Structuurplan penitentiaire capaciteit) een werkgroep Stichtingskosten huizen van bewaring ingesteld. De werkgroep is samengesteld uit medewerkers van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (Rijksgebouwendienst) en van het Ministerie van Justitie en externe adviseurs (medewerkers van een particulier architectenbureau en van de afdeling Bouwkunde van de Technische Hogeschool te Delft). Ten behoeve van de werkgroep heeft de T.H. te Delft een groot aantal berekeningen uitgevoerd; ook zijn voor deelonderwerpen enkele gespecialiseerde particuliere adviesbureaus ingeschakeld. Naar verwachting zal de werkgroep binnen afzienbare tijd rapport uitbrengen. Een deel van de in deze notitie verwerkte gegevens is ontleend aan de concept-deelrapportage van de werkgroep. II. Kosten per gedetineerdenplaats Voor het verkrijgen van een goed inzicht in de stichtingskosten van nieuw te bouwen gesloten penitentiaire inrichtingen in het algemeen en van de verschillende aspecten die van invloed kunnen zijn op deelkosten in het bijzonder is een groot aantal factoren in studie genomen. Genoemd kunnen worden het programma van eisen (waarop hieronder meer uitvoerig zal worden ingegaan), de invloed van de bouwvorm en grootte van de inrichting op stichtings- en exploitatiekosten (waarop in paragraaf V nader zal worden ingegaan), grondgebruik en grondkosten, terreininvloeden, effect van seriebouw, prefabricage van bouwelementen, verticaal transport en liftgrens, ontwerpkosten en tijdsplanning. Een aantal structuurmodellen van penitentiaire inrichtingen is uitgewerkt en bestudeerd zowel op kostenaspecten als voor wat betreft de vraag in hoeverre deze modellen stroken met de vigerende uitgangspunten van penitentiair beleid.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18996, nr. 2
2
Uitgangspunt voor de diverse deelstudies was een voorlopig programma van eisen, dat ten volle moest voldoen aan de actuele beleidsuitgangspunten met betrekking tot de gewenste inhoudelijke kwaliteit van een gesloten penitentiaire inrichting. De belangrijkste elementen van het programma van eisen zijn de navolgende punten: - Er wordt uitgegaan van zogenaamde leefgroepen van gedetineerden, die bestaan uit 24 personen, met een aantal zelfstandige voorzieningen. Deze leefgroepen worden samengevoegd tot woonsecties, waarbinnen de mogelijkheid bestaat een eigen regiem te voeren. Een inrichting omvat een aantal woonsecties. - Het programmatisch gevraagde nuttig vloeroppervlak moet een regiemvoering mogelijk maken, zoals is omschreven in de nota Taak en toekomst van het Nederlandse gevangeniswezen (Tweede Kamer, zitting 1981-1982, 17 539 nrs. 1-2). Hiervoor is (bij een capaciteit van de inrichting van 200 a 250 plaatsen) een oppervlakte nodig van circa 43 m 2 per gedetineerdenplaats, globaal als volgt onderverdeeld: o o o o o o o
celruimte woon- en leefaccommodatie ruimte vooi vorming en ontwikkeling ruimte voor arbeid keuken entreegebied personeelsruimten
10 m 2 8m2 6 m: 10 nv' 1 m2 5m' 3 m'
- Ten behoeve van de beheersbaarheid van en de veiligheid binnen de inrichting wordt gestreefd naar een overzichtelijke structuur. Hiervoor alsmede voor de verkeersruimten en de ruimten ten behoeve van installaties en constructies is een aantal vierkante meters oppervlak per gedetineerdenplaats benodigd. - Het benodigde vloeroppervlak bedraagt per gedetineerdenplaats in totaal omstreeks 75 tot 80 m2. Met inachtneming van het voorlopig programma van eisen, zoals hiervoor op hoofdpunten is uiteengezet, en op grond van de voorlopige berekeningen van de werkgroep Stichtingskosten huizen van bewaring kunnen de gemiddelde kosten van een nieuw te bouwen gesloten penitentiaire inrichting met een capaciteit van 200 a 250 plaatsen per gedetineerdenplaats als volgt worden geraamd: 1. Budget voor bouw, installaties en terreinvoorzieningen 2. Ontwerp en begeleiding bouw 3. Bijkomende kosten (leges, heffingen, onvoorzien, enz.l
f f f
165 000 25 000 10 000
Bouwkosten (excl. BTW)
f 200 000
4. BTW
f
Bouwkosten (incl. BTW)
f 238 000
5. Inrichtingskosten (los meubilair)
f
Bouw- en inrichtingskosten (afgerond)
f 250 000
38 000
10 000
Daarnaast dient in het algemeen rekening te worden gehouden met kosten voor terreinverwerving en prijsstijgingen tijdens de bouw (z.g. risicoregeling). Bij de kostenramingen, zoals vervat in het Structuurplan penitentiaire capaciteit en in het beleidsplan Samenleving en criminaliteit (Tweede Kamer, zitting 1984-1985, 18995), is op grond van voorgaande raming uitgegaan van investeringskosten (incl. grond, B.T.W., enz.) van ten hoogste f300 000 per gedetineerdenplaats. Het laat zich aanzien dat de te maken noodzakelijke kosten uiteindelijk lager zullen uitkomen, in het bijzonder omdat een aantal terreinen voor de nieuw te bouwen inrichtingen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18996, nr. 2
3
reeds in eigendom is van het Rijk en overigens op grond van ontvangen aanbiedingen mag worden verwacht dat de kosten van aankoop lager zullen uitvallen dan oorspronkelijk geraamd. Naar verwachting zal het interdepartementale overleg ten behoeve van de definitieve vaststelling van een programma van eisen voor nieuw te bouwen gesloten inrichtingen spoedig zijn afgerond. III. Vermindering kosten per gedetineerdenplaats In de inleiding is aangegeven dat is berekend dat, indien thans nieuwe inrichtingen zouden worden gebouwd met een vergelijkbare kwaliteit als de huizen van bewaring te Amsterdam en Maastricht en conform het toenmaals geldende programma van eisen, gerekend zou moeten worden met een investering van omstreeks f500000 per gedetineerdenplaats. In paragraaf II is aangegeven dat met inachtneming van de thans bestaande inzichten gerekend kan worden op een bedrag van ten hoogste f300 000 per gedetineerdenplaats. Deze aanzienlijke verlaging van investeringskosten is het gevolg van een aantal factoren, waarvan de belangrijkste hieronder worden weergegeven. Het toenmalige programma van eisen is inmiddels aangepast aan de actuele penitentiaire inzichten. Op grond daarvan wordt afgezien van een bouwkundig afgescheiden paviljoenstructuur (overigens met behoud van leefgroepen en woonsecties), wordt het aantal zogenaamde statische posten in de inrichting zoveel als mogelijk teruggebracht (waardoor onder meer minder zogenaamde sluizen in de inrichting behoeven te worden gesitueerd) en wordt (met name ten gevolge van multi-functioneel gebruik van ruimten) het nuttig vloeroppervlak (43 m2) zo efficiënt mogelijk gebruikt. Door een uitgekiende opzet van de inrichtingsstructuur kan het bruto vloeroppervlak worden beperkt tot circa 80 m2 per gedetineerdenplaats. Ter vergelijking diene dat het bruto-vloeroppervlak van het huis van bewaring te Maastricht per gedetineerdenplaats 94,86 m2 en het nuttig vloeroppervlak 40,62 m 2 bedraagt. Overige belangrijke besparende factoren zijn een sobere en zo compact mogeliijke bouw; het zoveel mogelijk toepassen van standaardelementen; het alleen toepassen van electrotechnische en andere installaties indien strikt noodzakelijk; bouwen onder de liftgrens; goedkopere terreinverwerving en het beperken van de kosten van de ontwerp- en bouworganisatie door een geïntegreerd ontwerpproces. IV. Alternatieven Uiteraard is overwogen of alternatieven voor nieuwbouw van penitentiaire inrichtingen zouden kunnen leiden tot een lager kostenbeslag respectievelijk een sneller beschikbaar komen van gesloten capaciteit. Daarbij zijn drie opties van belang, te weten het in gebruik nemen van buiten gebruik zijnde (afdelingen van) inrichtingen, het aankopen van bestaande gebouwen als kloosters, ziekenhuizen of kazernes en het zogenaamde turn-key verkrijgen van inrichtingen. Deze opties worden hieronder nader op hun merites bezien. Nagenoeg alle aanvullende capaciteit, zoals in de afgelopen jaren in gebruik genomen, en een belangrijk deel van de volgens de in het beleidsplan Samenleving en criminaliteit vervatte planning in de eerstkomende jaren in gebruik te nemen capaciteit kon, respectievelijk kan worden verkregen door renovatie van in het verleden buiten gebruik gestelde, dan wel tussentijds voor een ander doel dan voor het onderbrengen van gedetineerden benutte (afdelingen van) penitentiaire inrichtingen. Het beschikbare gebouwenbestand biedt, nadat de hiervoor genoemde plannen zijn uitgevoerd, geen verdere mogelijkheden tot capaciteitsuitbreiding. Deze optie biedt derhalve geen verder soelaas.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18996, nr. 2
4
In de afgelopen tijd is een groot aantal bestaande gebouwen bezien op de mogelijkheid om deze via aanvullende bouwkundige werkzaamheden geschikt te maken voor de gesloten opvang van gedetineerden. De in studie genomen objecten hadden onder meer een bestemming als kazerne, ziekenhuis, tehuis voor jeugdigen, studentenflat, flatcomplex, klooster en fabriekscomplex. In een aantal gevallen bleek het complex geheel ongeschikt, onder meer als gevolg van de situering (midden in woonbebouwing), omdat de terreinoppervlakte te klein of omdat het complex te grootschalig was, op grond van ernstige bezwaren van omwonenden, bestemmingsplanproblemen of omdat het complex niet te beveiligen was. In een aantal andere gevallen was van dergelijke bezwaren geen sprake. Desondanks kwamen deze gebouwen niet in aanmerking voor een verbouwing tot gesloten penitentiaire inrichting veelal omdat de geraamde kosten veelal hoger of ten minste gelijk zouden zijn aan de kosten van nieuwbouw, terwijl ook de voorbereidings- en bouwtijd nauwelijks zou verschillen van die van nieuwbouw. Dat dergelijke verbouwingskosten zo hoog uitkomen, heeft vooral als oorzaak dat géén van de gebouwen de veelheid van functies in zich bergt die een penitentiaire inrichting moet bieden, terwijl in alle gevallen aanzienlijke bouwkundige aanpassingen noodzakelijk zijn om een minimumgraad van veiligheid - het gaat immers om gesloten penitentiaire opvang - te garanderen. Overigens is een deel van de in onderzoek genomen gebouwen wél geschikt om daarin een (half-)open inrichting te vestigen. In dat geval zijn de totale kosten geringer dan die van nieuwbouw. Het ligt in de verwachting dat binnenkort enkele complexen ter beschikking van het gevangeniswezen komen. In één complex zal dan een (half-)open gevangenis voor tot gevangenisstraf veroordeelde vrouwen worden gevestigd. Als derde optie die zou kunnen leiden tot goedkopere en/of snellere verkrijging van gesloten penitentiaire capaciteit kan worden gedacht aan verdergaande privatisering van de bouw van deze inrichtingen, bijv. op zogenaamde turn-key basis. Bedacht moet worden dat de bouw van inrichtingen reeds thans in grote mate is geprivatiseerd. Immers, zoals gebruikelijk zullen het maken van het ontwerp voor een nieuw te bouwen inrichting én de realisering van de feitelijke bouw en inrichting volledig worden opgedragen aan het particuliere bedrijfsleven. De opdrachtgeversfunctie blijft uiteraard in handen van het Rijk. Op dit moment is aan een aantal architecten- en ingenieursbureaus reeds opdracht verstrekt voor het maken van de ontwerpen. Zodra de ontwerpen aanbestedingsgereed zijn zal de bouw door middel van aanbesteding met bijbehorende prijsconcurrentie worden gegund aan de laagste inschrijvers. De uitgenodigde bedrijven kunnen hierbij zelf eventueel variaties voorstellen, gericht op een zo laag mogelijke prijs. In het algemeen heeft het werken met projectontwikkelaars het voordeel, dat deze (meestal voor eigen risico) anticiperen op mogelijkheden en ontwikkelingen van de markt. In de ontwerpen wordt geanticipeerd op de vermoedelijke eisen van een brede groep toekomstige gebruikers. Bij de bouw van penitentiaire inrichtingen is deze benadering niet aan de orde. Zoals in de inleiding is vermeld, is een studie nagenoeg gereed naar de mogelijkheden om recente inzichten ten aanzien van het functioneren en exploiteren van de inrichtingen te vertalen in een sober programma van eisen en ontwerp, waarbij tevens de investerings- en exploitatiekosten zoveel mogelijk beperkt worden. Met deze kennis worden door de ingeschakelde architecten- en ingenieursbureaus in onderlinge samenwerking ontwerpen ontwikkeld waarbij het accent ligt op standaardisatie en kostenbesparing. De uitwisseling van ideeën moet leiden tot doelmatig te bouwen en te gebruiken inrichtingen. Een in juni 1985 door een projectontwikkelaar aangeboden ontwerp (het enige ontwerp onder de diverse ontvangen aanbiedingen, dat redelijk is uitgewerkt) voldoet in verschillende opzichten niet aan de huidige eisen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18 996, nr. 2
5
Het aangeboden plan bevat geen nieuwe, verrassende en/of uitgekiende elementen. Functioneel en bouwkundig is het plan een voortzetting van het plan-Maastricht, dus een voortzetting van de inzichten van de jaren zestig. Wat de kosten betreft is het plan duurder dan waarop volgens de sedert september 1984 ontwikkelde normen aan kosten moet worden gerekend. Bijstelling van zo'n ontwerp in de richting van de huidige eisen zou veel overleg vergen, te meer omdat het werken met projectontwikkelaars vereist dat, voordat de opdracht verstrekt wordt, het programma van eisen zeer gedetailleerd wordt gespecificeerd. Van een aanvang van de bouw vóór het eind van dit jaar, zoals voorgesteld, kan dan ook (op straffe van hoge latere kosten) geen sprake zijn. Er is dan ook geen aanleiding om te veronderstellen dat deze optie goedkoper en/of sneller zou werken. V. Kleinschaliger bouw Ten behoeve van de nieuwbouw van gesloten penitentiaire inrichtingen heeft het Kabinet een bedrag van f300 min. beschikbaar gesteld. Het voornemen bestaat om in dat kader ten minste vier, zo mogelijk vijf, gesloten penitentiaire inrichtingen te bouwen met een capaciteit van elk omstreeks 250 gedetineerdenplaatsen. Er is voorgesteld om in plaats van inrichtingen met een capaciteit van omstreeks 250 plaatsen te komen tot de bouw van (een groter aantal) kleinere inrichtingen. Tegenover de mogelijke voordelen van een dergelijke kleinschaliger bouw staan ook nadelen. Als voordeel van kleinschalige bouw, waardoor bij een gelijkblijvende totaal-capaciteit méér inrichtingen kunnen worden gebouwd dan bij grootschaliger bouw, kan worden geduid op het belang van regionalisering, een zo goed mogelijke spreiding van het penitentiair gebouwenbestand over het land. Dit bezwaar snijdt hout. Bedacht dient echter te worden dat dit bezwaar door aanpassing van (deel-)bestemmingen van de inrichtingen deels kan worden ondervangen. Een ander aspect dat op het eerste gezicht tegen grootschaliger bouw lijkt te pleiten is het argument, dat daardoor mogelijkheden tot verdergaande differentiatie verloren zouden gaan. Dit bezwaar wordt echter ondervangen doordat bij de bouwkundige opzet voor de nieuw te bouwen inrichtingen uitdrukkelijk is rekening gehouden met de mogelijkheid om in deze grootschaliger inrichtingen een gedifferentieerd regime te voeren voor verschillende groepen gedetineerden, ieder met een aantal zelfstandige voorzieningen. Een bijkomend voordeel bij grootschaliger inrichtingen is dat over een ruimer scala van personeelscategorieën en specialisten alsmede over meer verschillende accommodaties kan worden beschikt dan binnen een kleine inrichting mogelijk zal zijn. De belangrijkste overweging om géén kleinere inrichtingen te bouwen hangt samen met de daaraan verbonden kosten, zowel de eenmalige investeringskosten als de structureel hogere exploitatiekosten. Beide kostenfactoren worden hieronder nader toegelicht. Vergelijking van de investeringskosten van kleinere inrichtingen (capaciteit 100 plaatsen) met die van grotere inrichtingen (capaciteit 200 a 250 plaatsen) leert dat daartussen een aanzienlijk verschil, te ramen in de orde van grootte van 20% optreedt, met name omdat meer terreinvoorzieningen, installaties en ringmuur nodig zijn en omdat, bij méér kleinere inrichtingen, meermalen voorzieningen moeten worden getroffen voor de personeelsaccommodatie, de multi-functionele ruimten, de woon- en leefaccommodatie en ruimte ten behoeve van entree, bezoek, enz. Daarbij komt dat moet worden gerekend op een toeneming van de kosten in verband met hogere ontwerpkosten (honoraria) en hogere terreinverwervingskosten. Zijn derhalve de investeringskosten voor kleinere inrichtingen hoger dan voor grotere inrichtingen, er is geen reden te veronderstellen dat kleinere inrichtingen sneller ter beschikking kunnen komen dan grotere. De voorbereidingstijd voordat met de feitelijke bouw kan worden begonnen zal niet
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18 996, nr. 2
6
korter kunnen worden; ook de tijd benodigd voor de feitelijke bouw zal nauwelijks bekort kunnen worden. Daarentegen stelt de bouw van méér kleinere inrichtingen meer eisen aan de organisatie (overleg met méér regionale overheden; méér terreinverwervingen; méér planontwerpen; enz.). Ook de (jaarlijks terugkerende) structurele exploitatiekosten zullen bij kleinschaliger inrichtingen aanzienlijk onvoordeliger uitpakken. In het rapport De prijs van het gevangeniswezen hier en elders (bij brief van 6 juni 1984, nr. 398/384toegezonden aan de voorzitter van de vaste Commissie voor Justitie uit de Tweede Kamer der Staten-Generaal) zijn over de relatie capaciteit en exploitatiekosten enkele interessante beschouwingen vervat. Inmiddels zijn nadere berekeningen uitgevoerd naar de exploitatiekosten zoals die worden voorzien voor een conform het thans vigerende programma van eisen te bouwen gesloten penitentiaire inrichting, met een zelfde regimevoering en activiteitenprogramma. Daaruit blijkt dat een inrichting met een capaciteit van omstreeks 100 plaatsen een personeelsformatie behoeft van omstreeks 100 volle formatieplaatsen. Een inrichting met een capaciteit van 250 plaatsen behoeft een personeelsformatie van omstreeks 200 volle formatieplaatsen. Het verschil in personeelsformatie per gedetineerdeplaats wordt veroorzaakt doordat een aantal functies één maal per inrichting dient te zijn vervuld, respectievelijk dat een aantal activiteiten efficiënter kan worden vervuld. Vooral het aantal functionarissen dat nodig is voor het bezetten van de zogenaamde statische posten zal, naarmate de capaciteit van de inrichting groter wordt, relatief dalen. Ook met betrekking tot de materiële kosten zal een inrichting met een capaciteit van omstreeks 250 plaatsen enigszins voordeliger in de exploitatie zijn dan een inrichting met een capaciteit van omstreeks 100 plaatsen. Op basis van het vorenstaande kan worden becijferd, dat de exploitatiekosten van een nieuw te bouwen gesloten penitentiaire inrichting met een capaciteit van omstreeks 100 plaatsen f9 min. per jaar belopen, terwijl deze kosten bij een capaciteit van 250 plaatsen op f 17,5 min. kunnen worden geraamd. Dit betekent een zogenaamde gedetineerdendagprijs van f247, respectievelijk f 192. Inrichtingen met een capaciteit van omstreeks 100 plaatsen zijn per saldo derhalve omstreeks 30% duurder in exploitatie dan inrichtingen met een capaciteit van omstreeks 250 plaatsen. Voor het totale nieuwbouwprogramma betekent een en ander dat een nieuwbouwprogramma van 1000 (respectievelijk 1250) plaatsen, te realiseren door de bouw van inrichtingen met een capaciteit van omstreeks 100 plaatsen (in plaats van de voorgenomen 250 plaatsen) leidt tot een structurele verhoging van de exploitatiekosten met een bedrag van circa f20 min. (respectievelijk f 25 min.) per jaar. VI. Slot Een onderwerp dat in een notitie als deze niet onaangeroerd kan blijven is de vraag of het aanbeveling verdient de penitentiaire capaciteit binnen een aantal jaren uitte breiden tot in totaal omstreeks 7100 plaatsen en daarvoor nu alle nodige acties te starten öf nu de nodige acties te starten om een capaciteit van bijvoorbeeld omstreeks 6800 plaatsen te realiseren en over een aantal jaren te bezien of alsnog aanvullende penitentiaire capaciteit dient te worden gecreëerd. In het Structuurplan penitentiaire capaciteit is beargumenteerd aangegeven dat, met inachtneming van alle bij het opstellen van de rapportage voorzienbare ontwikkelingen, gerekend moet worden op een behoefte van omstreeks 7100 plaatsen bij het gevangeniswezen in 1990. Sedert het uitbrengen van de rapportage hebben zich geen ontwikkelingen of indicaties voorgedaan die een neerwaartse bijstelling van de prognoses zouden rechtvaardigen, integendeel. Indien thans niet kan worden voortgegaan met alle noodzakelijke acties is het uitgesloten dat in 1990 7100 plaatsen binnen het gevangeniswezen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18996, nr. 2
7
beschikbaar zullen kunnen zijn. Dat zou betekenen dat, als zich geen nieuwe ontwikkelingen in de capaciteitsbehoefte voordoen, de samenleving ook na 1989 geconfronteerd zal blijven met een ernstig tekort aan plaatsruimte bij het gevangeniswezen. Hoewel er, zoals gezegd, geen aanleiding is te veronderstellen dat het accrès aan capaciteitsbehoefte minder zal toenemen dan thans voorzien, zou ook een dergelijke - overigens gelukkige - ontwikkeling niet in de weg behoeven te staan van integrale uitvoering van alle huidige voornemens strekkende tot capaciteitsuitbreiding. Mochten de periodiek te actualiseren capaciteitsbehoefteramingen in de komende jaren immers uitwijzen dat de plaatsbehoefte bij het gevangeniswezen minder toeneemt dan thans moet worden voorzien, of zelfs dat deze behoefte zou afnemen, dan zal de benutbare penitentiaire capaciteit daaraan uiteraard worden aangepast. In eerste aanleg zouden dan die penitentiaire inrichtingen die niet aan de daaraan heden ten dage te stellen eisen kunnen voldoen, buiten gebruik worden gesteld.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18996, nr. 2
8
Bijlage
Bij notitie inzake kostenaspecten per gedetineerdenplaats Planning uitbreiding capaciteit penitentiaire inrichtingen 1. Capaciteitsuitbreiding in bestaande inrichtingen ..richt ing
Aantal extra plaatsen circa
gevangenis Breda 36 • PTK Zeeland 40 HvB (Gansstraat) Utrecht 42 POI Utrecht 8 HvB 's-Hertoyenbosch 48 • HvB I + II Haarlem 98 HvB (Havenstraat) Amsterdam 198 HvB 's-Gravenhage 126 • HvB Arnhem 58 HvB Leeuwarden 50 HvB (Wolvenplein) Utrecht 50 • Gevangenis Esserheem Veenhuizen 96 • Gevangenis Norgerhaven Veenhuizen 96
Gereed omst
4e 4e 2e 2e 4e 4e 4e 2e 4e 1e 1e 2e 2e
kw. 1986 kw. 1986 kw. 1987 kw.1987 kw. 1987 kw. 1987 kw. 1987 kw. 1988 kw. 1988 kw.1989 kw.1989 kw. 1989 kw. 1989
2. Tussentijdse maatregelen ter verruiming gesloten capaciteit (beleidsplan Samenleving en criminaliteit, hoofdstuk 4.4.6) — lanygestrafde gedetineerden in Bankenbosch; 40 plaatsen in 4e kw. 1985; 40 plaatsen in 1e kw. 1986; — idem in nader te bepalen accommodatie omstreekt 80 plaatsen in 1987. 3. Capaciteitsuitbreiding door nieuw te bouwen inrichtingen Plaats
Gevangenis Leeuwarden Gevangenis Hoogeveen HvB Rotterdam Gesloten inrichting Zuid-Nederland Gesloten inrichting West-Nederland
Aantal plaatsen
Gereed
252 252 252 252 200
4e 1e Ie 2e 4e
kw. 1988 kw.1989 kw. 1989 kw. 1989 kw. 1989
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18 996, nr. 2
9