Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2003–2004
22 112
Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 292
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BUITENLANDSE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 30 oktober 2003 Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij tien fiches aan te bieden die werden opgesteld door de Werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC): 1. Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s betreffende belemmeringen voor een brede toegang tot de nieuwe diensten en toepassingen van de informatiemaatschappij via open platforms op het vlak van digitale televisie en mobiele communicatie van de 3e generatie. 2. Mededeling van de Commissie: Procedure ter informatie van de gegadigden en inschrijvers, na de gunning van een opdracht en voor de ondertekening van het contract, voor overheidsopdrachten die door de Commissie op grond van artikel 105 van het Financieel Reglement worden geplaatst. 3. Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende arseen, cadmium, kwik, nikkel en polycyclische koolwaterstoffen in de lucht. 4. Voorstel voor een verordening van de Raad tot instelling van een regeling inzake klein grensverkeer aan de landbuitengrenzen van de lidstaten; – Voorstel voor een verordening van de Raad inzake klein grensverkeer aan de tijdelijke buitengrenzen tussen de lidstaten. 5. Initiatief van de Italiaanse Republiek met het oog op aanneming van een resolutie van de Raad met het oog op de oplegging in de lidstaten van een stadionverbod voor voetbalwedstrijden met een internationale dimensie. 6. Voorstel voor een verordening van de Raad tot instelling van een regeling ter compensatie van de door de ultraperifere ligging veroorzaakte extra kosten voor de afzet van bepaalde visserijproducten van de Azoren, Madeira, de Canarische Eilanden en de Franse departementen Guyana en Réunion. 7. Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parle-
KST71414 0304tkkst22112-292 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 22 112, nr. 292
1
ment over de samenwerking tussen de lidstaten wat betreft paraatheid, opsporing en interventie van aanvallen met biologische en chemische stoffen (gezondheidsbescherming). 8. Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement: Naar een internationaal instrument inzake culturele verscheidenheid. 9. Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement, Onderzoekers in de Europese Onderzoekruimte, één beroep, meerdere loopbanen. 10. Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot de instelling van een programma voor financiële en technische bijstand aan derde landen op het gebied van migratie en asiel. De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, A. Nicolaï
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 22 112, nr. 292
2
Fiche 1: Mededeling informatiemaatschappij Titel: Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s betreffende belemmeringen voor een brede toegang tot de nieuwe diensten en toepassingen van de informatiemaatschappij via open platforms op het vlak van digitale televisie en mobiele communicatie van de 3e generatie.
Datum Raadsdocument: Nr Raadsdocument: Nr Commissiedocument: Eerstverantwoordelijk ministerie:
15 juli 2003 11496/03 COM(2003)410 def EZ i.o.m. OCW
Behandelingstraject in Brussel: geen (mededeling) Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: De onderhavige mededeling is het antwoord van de Commissie op een verzoek van de Europese Raad van Barcelona van maart 2002. De Europese Raad heeft destijds verzocht om een onderzoek naar de resterende belemmeringen voor brede toegang tot diensten van de informatiemaatschappij via open platforms, met name de platforms digitale televisie en 3G mobiele communicatie.1 Deze mededeling beperkt zich echter niet tot deze twee platforms, maar gaat uit van een multiplatformbenadering2 voor de levering van diensten van de informatiemaatschappij. Tegenwoordig zijn Personal Computers (PC) het meest wijdverbreide middel voor het verkrijgen van toegang tot diensten van de informatiemaatschappij. Digitale televisieontvangers (met decodeerkastjes) en mobiele telefoons zijn momenteel met afstand tweede ten opzichte van PC’s. Om de multiplatformomgeving te laten groeien en de platforms elkaar te laten aanvullen dient de regelgevingsomgeving bevorderlijk te zijn voor technologische neutrale mededingingsvoorwaarden zonder voorkeur voor één bepaald platform. Uit deze mededeling komt naar voren dat de openheid van 3G en DTVplatforms slechts één van de vele commerciële factoren is die invloed zullen hebben op de toegang tot diensten van de informatiemaatschappij. Ook de ontwikkeling van aantrekkelijke consumentendiensten, het creëren van een veilige omgeving om het vertrouwen van klanten te wekken en een omgeving met duidelijke regels voor nieuwe elektronische diensten, bepalen in gelijke mate of een brede toegang tot diensten van de informatiemaatschappij beschikbaar zal zijn. Naast de commerciële factoren die brede toegang tot nieuwe diensten stimuleren kan de overheid invloed uitoefenen op de totstandkoming van een informatiemaatschappij door haar diensten in elektronische vorm op meerdere platforms aan te bieden. Weten regelgeving zouden een gunstig klimaat moeten creëren voor het bedrijfsleven door investeringen en innovatie (en daarmee economische ontwikkeling) te stimuleren en de belangen van de consument veilig te stellen. Als eerste stap zou de overheid haar openbare diensten online moeten aanbieden en openbare aanbestedingsprocedures moeten volgen die openheid en interoperabiliteit stimuleren.
Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t. (mededeling) 1
3G: 3e generatie. Informatie is probleemloos op verschillende platformen te ontvangen en tussen verschillende platformen uit te wisselen.
2
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t. (mededeling) Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t. (mededeling)
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 22 112, nr. 292
3
Subsidiariteit en proportionaliteit: n.v.t. (mededeling) Consequenties voor de EU-begroting: geen Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: geen Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen/zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): n.v.t. Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t. Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: Nederland heeft een bijdrage geleverd aan de openbare consultatie die heeft plaatsgevonden voor de totstandkoming van de mededeling. Nederland deelt de gedachte dat digitale televisie (DTV) een belangrijke bijdrage zal leveren aan het bereiken van de EU-doelstellingen m.b.t. wijdverbreide toegang tot nieuwe diensten en toepassingen van de informatiemaatschappij. Daarbij wordt het gebruik van open platforms beschouwd als een conditio sine qua non. Nederland steunt deze redenering in de mededeling nu het onmogelijk is gebleken om overeenstemming tussen de relevante marktpartijen te bereiken over een gemeenschappelijke standaard in Europa voor DTV. MHP (Multimedia Home Platform) is een API (Application Programming Interface) gebaseerd op een open Europese standaard. Het wordt gesteund door een groeiend aantal marktpartijen en overheden, waaronder Nederland. De openheid van de standaard betekent minder belemmeringen voor nieuwe partijen om de markt te betreden, hetgeen gunstig is voor innovatie en economische ontwikkeling. Echter partijen die commerciële of andere belangen hebben in andere, gesloten standaarden, zijn terughoudend in het steunen van MHP. De lidstaten waar deze partijen gevestigd zijn vertegenwoordigen een aanzienlijk aantal TV-consumenten in Europa. Dit vormt in feite de grootste belemmering. Daarnaast moet aandacht worden besteed aan de uitrol van DTV in de verschillende EU-lidstaten: maatschappelijke acceptatie van DTV, switch-off beleid en internationale frequentiecoördinatie verschillen van land tot land. Fiche 2: Mededeling overheidsopdrachten ex art 105 FR Titel: Mededeling van de Commissie: Procedure ter informatie van de gegadigden en inschrijvers, na de gunning van een opdracht en voor de ondertekening van het contract, voor overheidsopdrachten die door de Commissie op grond van artikel 105 van het Financieel Reglement worden geplaatst.
Datum Raadsdocument: Nr. Raadsdocument: Nr. Commissiedocument: Eerstverantwoordelijk ministerie:
nog niet bekend nog niet bekend COM(2003)395 def. dd. 3 juli 2003 FIN i.o.m. BZ, EZ
Behandelingstraject in Brussel: Raadsdocument nog niet beschikbaar, behandelingstraject moet nog uitgestippeld worden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 22 112, nr. 292
4
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: Naar aanleiding van een verzoek van de ombudsman heeft de Commissie zich bereid verklaard om in het kader van de onder artikel 105 van het Financieel Reglement vallende procedures voor overheidsopdrachten een procedure ter informatie van de inschrijvers of gegadigden in te voeren die aan de ondertekening van een contract voorafgaat. De procedure die de Commissie voorstelt beperkt zich niet tot het informeren van de gegadigden en inschrijvers maar geeft ook de aanbestedende dienst de mogelijkheid na het gunningsbesluit en voordat hij zich contractueel bindt snel kennis te krijgen van alle, voor het verdere verloop van de procedure relevante gegevens. Nadat het besluit is genomen, zou de aanbestedende dienst voortaan als volgt te werk gaan: In geval de opdracht niet wordt gegund, ervan wordt afgezien of de procedure wordt geannuleerd, moet de aanbestedende dienst zijn besluit onder vermelding van de redenen zo snel mogelijk ter kennis van de gegadigden of inschrijvers brengen. In geval de opdracht wordt gegund en voordat het contract wordt ondertekend, is de aanbestedende dienst overeenkomstig de regeling verplicht elke afgewezen gegadigde of inschrijver zelf, zonder dat deze daarom hoeft te vragen, de redenen mee te delen waarom zijn inschrijving of offerte niet in aanmerking werd genomen. De kennisgeving moet daarbij aan alle inschrijvers of gegadigden persoonlijk worden gericht. In de kennisgeving deelt de aanbestedende dienst mee dat de opdracht pas na twee kalendermaanden zal worden getekend. Er wordt gewezen op de mogelijkheid om aanvullende informatie te verkrijgen over de redenen van afwijzing (behoudens de voorbehouden bepaald in art 100 lid 2 van het Financieel Reglement). Ten slotte wordt er in de kennisgeving op gewezen dat de aanbestedende dienst zich, ingeval de overeenkomst niet kan worden gesloten met degene aan wie de opdracht is gegund of indien deze ervan afziet, de mogelijkheid heeft het gunningsbesluit te herzien, aan een andere inschrijver toe te kennen, de procedure kan beëindigen of kan besluiten van plaatsing van de opdracht af te zien.
De kennisgeving aan wie de opdracht is gegund: De geselecteerde inschrijver of gegadigde wordt op de hoogte gebracht van de gunning en erop gewezen dat deze kennisgeving geen formele verbintenis inhoudt. Tevens wordt de geselecteerde meegedeeld dat de afgewezen inschrijvers op de hoogte worden gesteld van hun afwijzing en dat zij de mogelijkheid hebben nadere informatie in te winnen over de redenen van hun afwijzing. Er wordt op gewezen dat de opdracht pas twee kalenderweken na verzending van de kennisgeving kan worden ondertekend en dat de aanbestedende dienst tot die tijd kan afzien van de opdracht zonder dat inschrijvers of gegadigden aanspraak kunnen maken op enige schadeloosstelling. Ook kan de ondertekening van het contract door de aanbestedende dienst worden opgeschort voor aanvullend onderzoek, indien verzoeken van de afgewezen inschrijvers of gegadigden dit rechtvaardigen. Rechtsbasis van het voorstel: art 105 van het Financieel Reglement Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t. (mededeling) Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t. (mededeling)
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 22 112, nr. 292
5
Subsidiariteit en proportionaliteit: Subsidiariteit: positief. Het besluit betreft een nadere invulling van art 105 Financieel Reglement waarin het informeren van inschrijvers en gegadigden voor overheidsopdrachten verstrekt door de Commissie, voor de tekening van het contract, centraal staat. Hiermee worden de mogelijkheden verruimd voor de inschrijvers en gegadigden om vragen te stellen of beroep aan te tekenen tegen een gunningsbesluit, van overheidsopdrachten aanbesteed door de Commissie. Proportionaliteit: positief. De doelstelling is om de overheidsaanbestedingen die worden gedaan door de Commissie zorgvuldig en transparant te laten plaatsvinden. Een procedure waarbij inschrijvers en gegadigden actief worden geïnformeerd over de gunning (en waarbij zij bovendien op eigen verzoek nadere informatie over de argumenten die daaraan ten grondslag lagen kunnen opvragen) draagt hiertoe bij. Consequenties voor de EU-begroting: geen Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: geen Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen/zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): geen Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t. Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: Nederland is voorstander van het invoeren van een uniforme procedure voor het verstrekken van informatie van inschrijvers en gegadigden inzake de gunning van overheidsopdrachten door de Commissie. De voorgestelde procedure draagt bij aan de transparantie van besluitvorming over aanbestedingen door de Commissie en is conform het vigerende verdrag en regelgeving. Fiche 3: Richtlijn zware metalen Titel: Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende arseen, cadmium, kwik, nikkel en polycyclische koolwaterstoffen in de lucht
Datum Raadsdocument: Nr Raadsdocument: Nr Commissiedocument: Eerstverantwoordelijk ministerie:
18 juli 2003 11645/03 COM(2003)423 def VROM i.o.m. EZ, V&W, FIN, VWS, en IPO
Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep milieu; Milieuraad
1
Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen.
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: Het richtlijnvoorstel betreft de 4e dochterrichtlijn luchtkwaliteit onder de kaderrichtlijn luchtkwaliteit, waardoor nu alle stoffen die in de kaderrichtlijn zijn genoemd via richtlijnen zijn gedekt. Het voorstel bevat een luchtkwaliteitsnorm voor benzo(a)pyreen (BaP, indicator voor alle PAK1) in de vorm van een streefwaarde en daarnaast meet- en rapportageverplichtingen voor BaP, arseen, cadmium, nikkel en kwik. Wanneer de streefwaarde voor BaP wordt overschreden moeten kosteneffectieve maatregelen worden genomen om de concentratie onder de streefwaarde
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 22 112, nr. 292
6
te brengen. Ten slotte verplicht de richtlijn tot informatieverstrekking aan de bevolking (informatie over concentratie in de lucht en depositie, gezondheidsrisico’s en bestrijdingsmaatregelen). Eerdere conceptvoorstellen bevatten ook luchtkwaliteitsnormen voor cadmium, arseen en nikkel (overeenkomend met de nu voorgestelde beoordelingsdrempels), maar omdat deze waarden zelfs met «best available technology» (BAT) rond bepaalde grote industriële bronnen niet haalbaar waren en industriële bronnen voor deze stoffen de enige belangrijke bronnen van vervuiling zijn is hiervan afgezien, aangezien via de IPPC-richtlijn1 voor deze bronnen reeds BAT vanaf 2007 is vereist. Voor PAK (BaP) is de streefwaarde bij bepaalde industriële bronnen ook niet haalbaar, maar daar zijn naast industriële bronnen ook diffuse bronnen (verkeer en houtkachels) een belangrijke bron van vervuiling. Daarom is hier wel gekozen voor een luchtkwaliteitsnorm maar dan in de vorm van een streefwaarde im plaats van een grenswaarde zoals bij de andere dochterrichtlijnen (met uitzondering van ozon).
Rechtsbasis van het voorstel: artikel 175, lid 1 EG-verdrag Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Raad: gekwalificeerde meerderheid; EP: co-decisie Instelling nieuw Comitologie-comité: geen; op grond van kaderrichtlijn luchtkwaliteit al ingesteld Subsidiariteit en proportionaliteit: Positief; het voorstel vloeit voort uit de kaderrichtlijn luchtkwaliteit welke de Commissie verplicht tot het uitbrengen van een voorstel voor een richtlijn met luchtkwaliteitsnormen. Bij de stoffen uit het Commissievoorstel voor een 4e dochterrichtlijn is sprake van grensoverschrijdende luchtverontreiniging waardoor in principe regeling op Europees niveau wenselijk is. Consequenties voor de EU-begroting: geen Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: Het voorstel verplicht tot zeer grote extra meetinspanning voor PAK (benzo(a)pyreen) (in de orde van grootte van M€ 0,5 tot M€ 1) voor rekening van het rijk (RIVM-meetnet); personele capaciteit voor decentrale overheid en rijksoverheid voor extra rapportageverplichtingen die afwijken van andere stoffen van overige dochterrichtlijnen (kosten zijn waarschijnlijk zeer beperkt omdat dit meeloopt in rapportages voor andere dochterrichtlijnen luchtkwaliteit).
1
Geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): • Wijziging van hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) zoals dat luidt na de wijziging daarvan die momenteel in voorbereiding is op verzoek van de Tweede Kamer ter vervanging van het Besluit luchtkwaliteit (Stb. 2001, 269) en ter implementatie van de 2e en 3e EG-dochterrichtlijn luchtkwaliteit – geplande inwerkingtreding 1 januari 2005) en • wijziging van de Regeling luchtkwaliteit (eveneens nog in voorbereiding in samenhang met genoemde wetswijziging). De streefwaarde voor BaP zal worden opgenomen in de Wm. De meet en rapportageverplichtingen in de Regeling luchtkwaliteit.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 22 112, nr. 292
7
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: 18 maanden na inwerkingtreding. Gezien het feit dat de Tweede Kamer heeft gekozen voor implementatie van EG-dochterrichtlijnen luchtkwaliteit bij wet zal onder meer een wetswijziging nodig zijn voor de implementatie van de 4e dochterrichtlijn luchtkwaliteit. De implementatietermijn van 18 maanden zal alleen al gezien de benodigde proceduretijd voor een wetswijziging – naar verwachting te kort zijn. Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: Het voorstel voor de 4e dochterrichtlijn wijkt qua systematiek en definities sterk af van de voorgaande dochterrichtlijnen en de kaderrichtlijn zodat dit voorstel zal leiden tot aanzienlijk meer inspanning voor wat betreft implementatie in wetgeving, monitoring en rapportage. Deze afwijkingen zijn in de laatste fase van de totstandkoming van het voorstel zonder raadpleging van de experts in de lidstaten door de Commissie doorgevoerd. In eerdere conceptversies van de richtlijn waren deze nog wel min of meer in lijn met de kaderrichtlijn en andere dochterrichtlijnen. Dit betreft: • definities streefwaarde en beoordelingsdrempel (wijken af van voorgaande richtlijnen) • monitoringsverplichtingen: in agglomeraties altijd meten; geen mogelijkheid om via gebruik modellen aantal meetstations te verminderen; geen systeem met onderste en bovenste beoordelingsdrempel; • meetverplichting voor metalen terwijl er geen norm is; • rapportage afhankelijk van overschrijding beoordelingsdrempels i.p.v. overschrijding luchtkwaliteitsnormen Met name voor wat betreft monitoring leidt de verplichting tot meting van benzo(a)pyreen in alle agglomeraties ongeacht de concentratie, waarbij geen mogelijkheid is om via modellering het aantal stations te beperken, tot een zeer forse extra meetinspanning in orde van grootte van 0,5 tot 1 miljoen euro per jaar voor Nederland. De systematiek van een onderste en een bovenste beoordelingsdrempel van voorgaande dochterrichtlijnen zou ook hier moeten worden gebruikt zodat bij lage concentraties geen metingen verplicht zijn. De hoogte van de streefwaarde voor BaP komt overeen met de in Nederland gehanteerde MTR-waarde (= maximaal toelaatbaar risico) voor BaP. De Nederlandse streefwaarde (lange termijn doelstelling voor beleid) ligt een factor 100 lager en stemt qua carcinogeen risico voor de mens overeen met het carcinogeen risico dat in de EU voor andere carcinogene stoffen uitgangspunt is voor beleid (o.a. benzeen). Dit pleit er voor om naast de streefwaarde in EU-verband ook een lange termijndoelstelling op te nemen. De meetverplichtingen voor de zware metalen zijn van belang voor de ontwikkeling van depositienormen [hoeveelheid verontreiniging die per m2 vanuit de lucht op de bodem mag komen] ter bescherming van milieu en gezondheid via de voedselketen (waaraan door de UNECE in samenwerking met de EU [Clean Air for Europe (CAFE)-programma] aan wordt gewerkt, maar principieel is het vreemd dat er een meetverplichting is terwijl er geen norm is. Wel dient kritisch te worden gekeken naar de meetverplichtingen voor metalen, en in hoeverre (m.n. voor kwik) deze werkelijk in alle lidstaten noodzakelijk zijn. Voor bijv. het gebiedsoppervlak van kleine lidstaten zoals de Baltische staten en de Benelux lijkt 1 meetstation voor kwik per lidstaat te veel. De termijn voor implementatie van de richtlijn (18 maanden) geeft voor Nederland problemen gezien het feit dat een wetswijziging noodzakelijk is.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 22 112, nr. 292
8
Fiche 4: Verordeningen klein grensverkeer Titel: – Voorstel voor een verordening van de Raad tot instelling van een regeling inzake klein grensverkeer aan de landbuitengrenzen van de lidstaten; – Voorstel voor een verordening van de Raad inzake klein grensverkeer aan de tijdelijke buitengrenzen tussen de lidstaten.
Datum Raadsdocument: Nr Raadsdocument: Nr Commissiedocument: Eerstverantwoordelijk ministerie:
2 september 2003 12161/03 COM(2003)502 def BZ i.o.m. JUST, FIN, BZK
Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Visa; Strategisch Comité Immigratie, Grenzen en Asiel (SCIFA); JBZ-Raad Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: Het doel van de verordeningen is de vaststelling van regels betreffende de criteria en voorwaarden voor de instelling van een regeling inzake klein grensverkeer aan de landsbuitengrenzen van de Unie en een soortgelijke regeling voor de zgn. tijdelijke buitengrenzen. Met de toetreding van de 10 nieuwe lidstaten op 1 mei 2004 zullen nieuwe regimes aan de buitengrenzen gaan gelden. Veel nieuwe lidstaten hebben reeds afspraken met buurlanden over klein grensverkeer. Een communautaire regeling bestaat ondanks de daartoe geboden mogelijkheid in art. 3 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst niet. De Commissie beoogt met het onderhavige voorstel een definitie van «klein» of «lokaal grensverkeer» te geven en voor betrokkenen een speciaal – soepel- visumregime in het leven te roepen. Van klein grensverkeer zal sprake zijn bij regelmatige, noodzakelijke grensoverschrijding voor werk of familiebezoek. Er wordt een speciaal visumregime geïntroduceerd met een territoriale beperktheid en een geldigheidsduur van minimaal één en maximaal vijf jaar. Betrokkenen hoeven geen bewijzen over te leggen omtrent hun bestaansmiddelen. De Commissie heeft gekozen voor twee verordeningen: de eerste regelt de situatie aan de nieuwe landsbuitengrenzen (bijv. Pool/Oekraïnse grens), de tweede verordening aan oude buitengrenzen/nieuwe binnengrenzen (bijv. Duits/Poolse grens). Zolang immers de Schengen-grenscontroles niet worden opgeheven, blijft een regeling van het grensoverschrijdingsverkeer noodzakelijk (art. 3 Toetredingsakte). Rechtsbasis van het voorstel: Art. 62, tweede lid onder a) en b)ii EG-verdrag. Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Raad: eenparigheid cfm art 67 EG-verdrag; EP: raadpleging Instelling nieuw Comitologie-comité: geen Subsidiariteit en proportionaliteit: positief. Visumbeleid en buitengrenscontroles vormen exclusief communautair beleidsterrein (Schengen acquis en Titel IV van het Verdrag van Amsterdam). Consequenties voor de EU-begroting: geen
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 22 112, nr. 292
9
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: geen. Nederland heeft geen buitengrenzen waarop onderhavig voorstellen betrekking zouden kunnen hebben. Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen/zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): geen Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: Inwerkingtreding zo spoedig mogelijk na aanneming door de Raad Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: Geen directe Nederlandse belangen, maar het gevaar dreigt wel dat deze regeling de illegale migratie bevordert. Afgifte van visa voor lokaal grensverkeer gaat immers op soepele wijze plaatsvinden en de vraag hoe effectieve grenscontroles zullen worden uitgeoefend wordt vooralsnog niet duidelijk beantwoord. Nederland staat wel achter de gedachte om de uitvoeringspraktijk inzake lokaal grensverkeer te harmoniseren en eenduidig te regelen. Fiche 5: Resolutie stadionverbod voetbalwedstrijden Titel: Initiatief van de Italiaanse Republiek met het oog op aanneming van een resolutie van de Raad met het oog op de oplegging in de lidstaten van een stadionverbod voor voetbalwedstrijden met een internationale dimensie
Datum Raadsdocument: Nr Raadsdocument: Nr Commissiedocument: Eerstverantwoordelijk ministerie:
30 september 2003 13035/03 n.v.t., lidstaatinitiatief BZK i.o.m. JUST, VWS, BZ, en VNG
Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep politiesamenwerking; Comité art. 36; JBZ-Raad Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: Doelstelling van het Italiaanse initiatief is om de politiële samenwerking op het terrein van uitwisseling van informatie betreffende o.a. voetbalgeweld te verbeteren, mede met het oog op de belangrijke evenementen die in het verschiet liggen, te weten het Europees kampioenschap voetbal in Portugal in 2004 en het wereldkampioenschap voetbal in Duitsland in 2006. In eerste instantie had het Italiaanse voorzitterschap een ontwerp-besluit van de Raad opgesteld, om op niveau van de lidstaten personen die al eerder gewelddaden hebben gepleegd, de toegang tot stadions waar wedstrijden met een internationale dimensie plaatsvinden te ontzeggen. Na besprekingen in de Raadswerkgroep politiesamenwerking is er voor gekozen om voor de aanneming van het initiatief een resolutie te gebruiken. Rechtsbasis van het voorstel: art 29 EU-verdrag Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t. Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t. (resolutie)
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 22 112, nr. 292
10
Subsidiariteit en proportionaliteit: n.v.t. (resolutie) Consequenties voor de EU-begroting: Geen Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: geen Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen/zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t. Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: Nederland onderschrijft de doeltreffende preventieve werking die uitgaat van het besluit om personen die zich al eerder aan gewelddaden schuldig hebben gemaakt, de toegang tot stadions waar een voetbalwedstrijd plaats vindt, te ontzeggen. Vanuit openbare orde en veiligheid is de beheersbaarheid van internationale wedstrijden beter mogelijk wanneer buitenlandse bezoekers aan ons land kunnen worden geweerd van stadionbezoek, indien hun wegens ernstige geweldpleging in eigen land een stadionverbod is opgelegd. Het voorstel van het Italiaanse voorzitterschap hield aanvankelijk onvoldoende rekening met de eigen verantwoordelijkheid van de voetbalorganisaties. In Nederland, en in de meeste andere lidstaten waar het instrument van het stadionverbod is geregeld, ligt het accent op de civielrechtelijke stadionverboden. Dit houdt in dat de voetbalclubs zelf stadionverboden instellen en ook zelf bepalen of en wanneer politie ingeschakeld wordt. Op dat terrein is dus primair geen taak weggelegd voor de politiediensten in de lidstaten. Het voorstel betreft dan ook vooral de informatieuitwisseling waarvoor de nationale voetbalorganisaties verantwoordelijk voor zijn. Het huidige voorstel voor een resolutie doet meer recht aan de eigen verantwoordelijkheid van de nationale voetbalorganisaties. Op aangeven van Nederland is er tevens in de resolutie aandacht voor de handhaving van de stadionverboden door een adequaat ticketbeleid en toegangscontrole. Fiche 6: Verordening visserijproducten ultraperifere gebieden Titel: Voorstel voor een verordening van de Raad tot instelling van een regeling ter compensatie van de door de ultraperifere ligging veroorzaakte extra kosten voor de afzet van bepaalde visserijproducten van de Azoren, Madeira, de Canarische Eilanden en de Franse departementen Guyana en Réunion.
Datum Raadsdocument: Nr Raadsdocument: Nr Commissiedocument: Eerstverantwoordelijk ministerie:
28 augustus 2003 11826/03 COM(2003)516 def LNV i.o.m. FIN, BZ
Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Ultraperifere gebieden; Raad voor Algemene Zaken en Externe Betrekkingen Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: Volgens artikel 299 van het EG-verdrag mag de Commissie voorstellen
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 22 112, nr. 292
11
doen om specifieke maatregelen te treffen vanwege de speciale omstandigheden waarin de ultraperifere gebieden van de Gemeenschap zich bevinden. De ultraperifere gebieden (de Portugese autonome gebieden van de Azoren en Madeira, de Spaanse autonome gemeenschap van de Canarische Eilanden en de Franse overzeese departementen Guadeloupe, Guyana, Martinique en Réunion) hebben op sociaal-economisch gebied een achterstand die ontwikkelingsbevorderende maatregelen van de Gemeenschap rechtvaardigt met het oog op een harmonieuze integratie in de dynamiek van de interne markt. In verband hiermee heeft de Raad afgelopen jaren ook programma’s ingesteld met speciaal op het afgelegen en insulaire karakter van de betrokken gebieden afgestemde maatregelen. Doel van dit voorstel is om uitsluitend de extra kosten die worden gemaakt bij de afzet van bepaalde visserijproducten te compenseren. In 1992 is een regeling ingesteld waardoor de afzet kon worden ondersteund. Deze regeling heeft aanzienlijke successen opgeleverd waardoor deze in 1994, 1995, 1998 en 2002 is verlengd. Het onderhavige voorstel is gericht op de continuering van de bestaande regeling. De Commissie stelt een regeling van M€ 14 995 412 per jaar voor onbepaalde duur voor. Over het algemeen stelt de Raad een looptijd van vier jaar vast. De financiering van deze maatregel komt ten laste van de afdeling Garantie van het EOGFL (Europees Oriëntatie en Garantie Fonds voor de Landbouw) en niet van het FIOV (Financieringsinstrument van de Oriëntatie van de Visserij).
Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 37 en 299 lid 2 van het EG-verdrag Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Raad: gekwalificeerde meerderheid; EP: raadpleging Instelling nieuw Comitologie-comité: De Commissie wordt bijgestaan door het Comité van beheer voor visserijproducten. Subsidiariteit en proportionaliteit: Positief; het betreft een exclusieve bevoegdheid van de EG. Consequenties voor de EU-begroting: M€ 14 995 412 per jaar ten laste van het EOFGL, afdeling Garantie en dit voor onbepaalde duur. Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: geen Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen/zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): geen Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: Inwerkingtreding per 1 januari 2003. Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: De voorgestelde maatregel treft de Nederlandse visserijbelangen niet of nauwelijks. Ter beoordeling van de proportionaliteit van de voorgestelde maatregel aan het in artikel 299, tweede lid, gestelde doel van specifieke maatregelen ter compensatie van de economische achterstelling van de ultraperifere gebieden, wenst Nederland nadere informatie van de Commissie over de structurele effecten van de regeling ter verbetering
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 22 112, nr. 292
12
van de visserijsector in de ultraperifere gebieden. Daarnaast acht Nederland het noodzakelijk dat in de beoogde regeling een einddatum wordt opgenomen. Deze einddatum kan niet later zijn dan die van het financieel kader van het Akkoord van Brussel (24 en 25 oktober 2002) waarin de landbouw- en visserij-uitgaven voor 1a (markt- en prijsbeleid) voor de uitgebreide Unie (EU-25) voor de periode 2004–2013 zijn vastgelegd. Eventuele hernieuwing van deze regeling na afloop van de nu voorgestelde regeling dient plaats te vinden na evaluatie van de effecten van de nu voorgestelde regeling, en dient te passen binnen het financiële kader (financiële perspectieven), dat voor de periode na 2013 nog niet vast ligt. Fiche 7: Mededeling gezondheidsbescherming Titel: Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de samenwerking tussen de lidstaten wat betreft paraatheid, opsporing en interventie van aanvallen met biologische en chemische stoffen (gezondheidsbescherming).
Datum Raadsdocument: Nr Raadsdocument: Nr Commissiedocument: Eerstverantwoordelijk ministerie:
10 juni 2003 10327/03 COM(2003)320 def VWS i.o.m. BZK, VROM, DEF, SZW, LNV, EZ
Behandelingstraject in Brussel: Health Security Committee (HSC) Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: Kort na de terreuraanslagen in september 2001 werden de VS overspoeld door bioterroristische briefaanslagen met miltvuursporen met als gevolg 23 miltvuurbesmettingen, waarvan een aantal met dodelijke afloop. Alhoewel de aanslagen in de VS plaatsvonden leidde dit ertoe dat in internationaal verband afspraken werden gemaakt om maatregelen te treffen ter bestrijding van bioterrorisme wereldwijd. Daarbij wordt nauw samengewerkt met de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). In deze mededeling gaat de Commissie in op de gezondheidsaspecten van de bestrijding van biologische en chemische aanvallen binnen de EU: i) een voortgangsrapportage van de maatregelen die de Commissie de afgelopen 18 maanden heeft genomen ter bestrijding van bioterrorisme, zowel binnen het Actie Programma Volksgezondheid (2003– 2008) als de Health Security Task Force ; zie onder Nederlandse belangen); ii) een conclusie van de Commissie dat de werkzaamheden met het oog op de beoogde gezondheidszekerheid op EU-niveau nog niet zijn afgerond en het actieprogramma derhalve verlengd dient te worden. In het document is hiervoor geen einddatum gegeven; de begroting beslaat de periode van 2003–2008. Inmiddels is een verzoek tot verlenging met minimaal 18 maanden uitgegaan. Rechtsbasis van het voorstel: Art. 152 EG-verdrag Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t. (mededeling) Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t. (mededeling) Subsidiariteit en proportionaliteit: Subsidiariteit: positief. Aanslagen met biologische, en tot op zekere hoogte, chemische agentia hebben doorgaans een boven-regionaal effect. Door intensievere samenwerking is het mogelijk om nationale strategieën te vergelijken, te completeren en te harmoniseren. In het geval van een uitbraak zijn vroegtijdige signalering, wederzijdse bijstand op het gebied
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 22 112, nr. 292
13
van diagnostiek en behandeling en epidemiologie essentieel voor het voorkomen van verspreiding van de ziekte over andere staten. Dit vereist dat alle lidstaten kennis uitwisselen en expertise ter beschikking stellen. De Commissie is bevoegd om mededelingen te doen over voortgang en verlenging van HSC. Proportionaliteit: positief. De aanpak van de HSC laat voldoende ruimte voor de invulling van de eigen verantwoordelijkheid van de lidstaten. In feite faciliteert de HSC deze nationale voorbereidingen.
Consequenties voor de EU-begroting: Verlenging van de activiteiten van het HSC kost de EU jaarlijks ca. M€ 1 (eerste jaar ca. M€ 0,5) uit de begrotingscategorie administratieve uitgaven voor de periode 2003–2008 (totaal M€ 5 282 904,-). Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: Wanneer het Actieprogramma verlengd wordt, zal naar alle waarschijnlijkheid ook de detachering van de Nederlandse nationale expert worden voortgezet. Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): n.v.t. Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t. Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: Nederland is zeer tevreden over hetgeen de Health Security Task Force de afgelopen maanden heeft bereikt. Het door de Task Force opgestarte waarschuwingssysteem BICHAT1 is reeds werkzaam. De oefeningen die onlangs uitgevoerd zijn, en waaraan ook Nederland heeft deelgenomen, laten echter nog een aantal te verbeteren punten zien. Aan de hand hiervan zal BICHAT de komende maanden geperfectioneerd worden. Nederland zal hieraan een actieve bijdrage leveren en ervoor zorgen dat het Nederlandse aandeel in de waarschuwingsketen 24 uur per dag gedurende 7 dagen per week operationeel is.
1
Programma betreffende samenwerking op het gebied van paraatheid en reactiecapaciteit in geval van aanslagen met biologische en chemische stoffen.
BICHAT is tevens bezig een lijst samen te stellen van instituten en personen met pathogeen specifieke kennis, zowel op het gebied van outbreak management als epidemiologische en klinisch management. Doel is dat ten tijde van een crisis internationale expertise beschikbaar is. Nederland zal erop toezien dat voorgedragen Nederlandse experts in geval van buitenlandse nood daadwerkelijk elders kunnen inspringen. Tevens zijn Nederlandse experts (RIVM) actief betrokken bij het, voor alle lidstaten, toegankelijk maken en uitwisselen van informatie over scenariostudies en het beschikbaar maken van (kennis over) voldoende medische middelen en vaccins ten behoeve van alle lidstaten. Op het gebied van gespecialiseerde (P4, USA: BSL4) laboratoria is een nauwe samenwerking en kennisuitwisseling noodzakelijk alsmede een uitbreiding van (personele) capaciteit. Voor al deze taken is geld nodig. Daar de Task Force zelf niet over financiële middelen beschikt zal budget voor activiteiten op dit gebied vooral gezocht worden binnen de mogelijkheden van het zesde Kader Programma en het Health Programma. Nederland ondersteunt deze aanpak. Wel pleit Nederland voor het versoepelen van de exportbeperking die geldt voor (re)agentia die misbruikt zouden kunnen worden bij bioterroristische aanslagen. Nederland is van mening dat transport van derge-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 22 112, nr. 292
14
lijke (re)agentia in geval van nood, onder voorwaarden, wel mogelijk moet zijn tussen verschillende daartoe gemandateerde laboratoria. Concluderend stelt Nederland dat het Health Security Committee zeer veel bereikt heeft in een relatief korte tijd. Wel pleit Nederland ervoor dat in geval van nood een versoepelde exportcontroleprocedure mogelijk is ten aanzien van dual use (re)agentia. Deze procedure zou kunnen bestaan uit een (nationale) globale vergunning voor overdrachten tussen daartoe aangewezen internationale laboratoria. Nederland heeft principiële bezwaren tegen vastlegging van een bedrag dat deels betrekking heeft op een periode (2007/2008) waarover nog geen besluit is genomen t.a.v. de beschikbare financiële ruimte, de zgn. Financiële Perspectieven (2007–2011/13). Voor deze jaren kan pas een budget bepaald worden in overeenstemming met de nieuwe Financiële Perspectieven. Fiche 8: Mededeling culturele verscheidenheid Titel: Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement: Naar een internationaal instrument inzake culturele verscheidenheid
Datum Raadsdocument: Nr Raadsdocument: NrCommissiedocument: Eerstverantwoordelijk ministerie:
2 september 2003 12164/03 COM(2003)520 def. OCW i.o.m. EZ, JUST, BZK
Behandelingstraject in Brussel: Cultuurcomité Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: Het doel van dit voorstel is de Commissie te machtigen om tijdens de Algemene Conferentie van de UNESCO en het vervolgtraject namens de EG en de lidstaten te onderhandelen over een instrument inzake culturele verscheidenheid. Culturele verscheidenheid zal een vooraanstaande plaats krijgen in de toekomstige grondwet van de Unie, en is reeds vastgelegd in artikel 22 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De leidende beginselen voor een toekomstig juridisch bindend instrument, alsmede de meerwaarde daarvan, worden nader uiteengezet. Het instrument dat gebaseerd is op de mensenrechten richt zich op het beschermen en bevorderen van culturele verscheidenheid door bepaalde culturele rechten te consolideren, partijen tot internationale samenwerking te bewegen, een forum op richten, en de stand van zaken op het gebied van culturele verscheidenheid wereldwijd te monitoren. Op basis hiervan komt de Commissie tot het oordeel dat zij gemachtigd dient te worden om namens de EG en de lidstaten te onderhandelen over een internationaal instrument tijdens de Algemene Conferentie van de UNESCO indien de Algemene Conferentie van de UNESCO besluit onderhandelingen over een instrument op te starten. Rechtsbasis van het voorstel: artikel 151 EG-verdrag Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: (mogelijk) Aanbeveling aan de Raad voor een besluit de Commissie te machtigen. Geen rol voor Europees Parlement. Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t. (mededeling)
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 22 112, nr. 292
15
Subsidiariteit en proportionaliteit: N.v.t. (het betreft een mededeling). N.B. De subsidiariteitvraag behoeft een zorgvuldige beoordeling op het moment dat uit deze mededeling voorstellen voortkomen, die er toe leiden dat de Commissie namens de Lidstaten zou kunnen spreken. Consequenties voor de EU-begroting: geen Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: geen Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen/zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): geen Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking-treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t. Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: De onderstaande punten zijn gebaseerd op het kabinetsstandpunt van 4 juni 2002. a) Nederland is tegen het voorstel van de Commissie om namens de EG en de lidstaten te spreken tijdens de UNESCO-conferentie en de follow-up. b) Nederland is tegen het ontwikkelen van juridisch bindende instrumenten op het terrein van de culturele verscheidenheid. c) Wel steun van Nederland, met name in UNESCO-verband, voor het bevorderen van «awareness». Nederland benadrukt daarbij punten als: een dynamische opvatting van cultuur, een diversiteitsbegrip dat betrekking heeft op zowel het nationale als het regionale en lokale niveau, en het achterwege blijven van voorstellen die protectionistisch getinte maatregelen kunnen bevorderen of legitimeren. d) Nederland hecht aan de bevordering van culturele verscheidenheid, voor zover dit niet ingaat tegen het streven naar behoud en versterking van sociale samenhang in de Nederlandse samenleving. De bevordering van culturele verscheidenheid is in eerste instantie een nationale verantwoordelijkheid. Nationale overheden dienen te kunnen beschikken over de nodige beleidsvrijheid teneinde de pluriformiteit, toegankelijkheid en kwaliteit van het culturele en audiovisuele aanbod te waarborgen, d.w.z. te behouden en zonodig verder te ontwikkelen. Dat is van groot belang omdat globalisering en voortschrijdende liberalisering van de handel cultureel gezien niet alleen nieuwe kansen schept voor creativiteit en interactie, maar ook ten koste kan gaan van creatieve diversiteit en cultureel pluralisme, in het bijzonder in kleinere cultuur- en taalgebieden en ontwikkelingslanden met een zwakke culturele infrastructuur. e) Handelspolitieke normering is en dient voorbehouden te blijven aan de WTO. f) Handel in audiovisuele en culturele goederen en diensten vallen nu geheel onder de werking van de WTO. Dit dient in de toekomst zo te blijven. g) Het huidige WTO-instrumentarium biedt in beginsel voldoende ruimte aan de lidstaten van de EU om vorm te geven aan nationaal en communautair beleid gericht op de bevordering van culturele verscheidenheid.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 22 112, nr. 292
16
Fiche 9: Mededeling Onderzoekers in de Europese Onderzoekruimte Titel: Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement, Onderzoekers in de Europese Onderzoekruimte, één beroep, meerdere loopbanen
Datum Raadsdocument: Nr Raadsdocument: Nr Commissiedocument: Eerstverantwoordelijk ministerie:
25 september 2003 12420/03 COM(2003)436 def OCW in nauwe samenwerking met EZ, i.o.m. SZW, VROM, FIN
Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Onderzoek; Raad voor Concurrentievermogen
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: In het kader van het Lissabonproces, het versterken van de Europese kenniseconomie (vanuit het perspectief van de sociale, economische en milieu-dimensie), is op de Europese Raad van Lissabon afgesproken om in 2010 de doelstelling te bereiken dat in Europa in 2010 gemiddeld 3% van het BNP wordt geïnvesteerd in onderzoek. De Europese Commissie heeft becijferd dat de Europese Unie daartoe 700 000 extra onderzoekers nodig heeft. Om deze doelstelling te bereiken is er een dringende noodzaak het imago van onderzoekers in de samenleving te verbeteren, meer jonge mensen voor een wetenschappelijke loopbaan te interesseren en de mobiliteit van onderzoekers binnen Europa -en de terugkeer van Europese onderzoekers naar naar Europa- te bevorderen. Hiervoor zijn echter nog belangrijke belemmeringen, waaronder in het bijzonder obstakels en het geringe animo bij onderzoekers voor mobiliteit tussen verschillende sectoren en de problemen die onderzoekers ondervinden in het streven naar een loopbaan als onderzoeker, in het eigen land en daarbuiten. De Commissie doet in de mededeling verslag van een analyse van loopbaanvooruitzichten in de EU en stelt op grond hiervan een breed scala aan maatregelen voor die als oogmerk hebben de nationale systemen voor werving en loopbaanbeleid van onderzoekers open te stellen. Maatregelen zijn een «Europees Onderzoekers Handvest», een «Gedragscode voor de aanstelling van onderzoekers», een gemeenschappelijke wijze van beoordeling en vastlegging van de vaardigheden, kwalificaties en prestaties van onderzoekers, geavanceerde opleidingsmiddelen, toegang tot adequate financiering en minimum sociale zekerheidsrechten voor postdoctorale studenten. De mededeling kan worden gezien als aanvullend op de acties gericht op geografische mobiliteit van onderzoekers die momenteel worden uitgevoerd in het kader van de eerdere mededeling «Een mobiliteitsstrategie voor de Europese Onderzoeksruimte» (2001), de Europese mobiliteitsinstrumenten (Marie Curie-beurzen) zoals opgenomen in het Zesde Kaderprogramma voor Onderzoek (2002–2006) en door de Commissie eind 2003 aangekondigde wetgevende initiatieven op het terrein van de toelating en verblijf van onderzoekers uit derde landen. Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t. (mededeling) Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Het Italiaanse Voorzitterschap heeft aangekondigd in de Raad voor Concurrentievermogen van 27 november 2003 Raadsconclusies aan te nemen naar aanleiding van deze Commissiemededeling. Het EP zal advies uitbrengen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 22 112, nr. 292
17
Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t. (mededeling) Subsidiariteit en proportionaliteit: N.v.t. (mededeling) N.B.: De onderwerpen die worden aangesneden, in het bijzonder initiële opleiding van onderzoekers, aanstellingsmethoden, salariëring, beoordelingsmechanismen en loopbaanmogelijkheden behoren in de Nederlandse situatie, voor zover betrekking hebbend op hoger onderwijsinstellingen en onderzoeksinstellingen, tot de autonomie van deze organisaties. De Commissie lijkt zich in het algemeen bewust te zijn van de hierdoor gewenste subsidiariteit, maar niettemin kunnen bij enkele van de aangekondigde maatregelen kanttekeningen worden geplaatst over de rol van de Commissie (zie hierna). Mochten uit deze mededeling maatregelen voortvloeien, dan vraagt dat om een zeer kritische beoordeling van het subsidiariteitsbeginsel, ook in het licht van eventuele financiële consequenties voor lidstaten resp. kennisinstellingen. Consequenties voor de EU-begroting: geen. Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: geen Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen/zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): Mogelijk zal de Commissie de Europese netwerken van nationale mobiliteitscentra die momenteel in de lidstaten worden opgezet voor de uitvoering van de mobiliteitsstrategie voor de Europese Onderzoeksruimte (ERA-MORE) ook willen belasten met de uitvoering van de in de onderhavige mededeling voorgestelde maatregelen. In Nederland wordt momenteel een nationaal mobiliteitscentrum opgezet, vanuit Senter/EG Liaison, Nuffic en de VSNU. Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: N.v.t. Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: In het Hoofdlijnenakkoord van het kabinet Balkenende II is als ambitie geformuleerd dat Nederland tot de Europese voorhoede moet behoren op het terrein van hoger onderwijs, onderzoek en innovatie. Een gebrek aan afgestudeerde onderzoekers bedreigt de ambitie om door meer onderzoek innovatie en economische groei tot stand te brengen. Tegen deze achtergrond worden momenteel kabinetsmaatregelen voorbereid en bestudeert ook het Innovatieplatform relevante vraagstukken. Onderhavige mededeling stelt in het bijzonder de aantrekkelijkheid van het beroep van onderzoeker en knelpunten voor intracommunautaire mobiliteit centraal. Daarbij krijgt ook de wenselijkheid van een grotere intersectoriële mobiliteit van onderzoekers tussen universitaire en niet-academische, ook industriële, werkomgevingen aandacht. In de nationale beleidsontwikkeling is recent gebleken dat de mobiliteit tussen publieke kennisinstellingen en bedrijven bij het Nederlandse bedrijfsleven hoge prioriteit heeft. De Commissiemededeling is complementair aan de actuele nationale beleidsontwikkeling en kan door Nederland dan ook worden verwelkomd. Nederland kan ook de voorgestelde verbetering van gegevensverzameling en -analyse ondersteunen, waaronder het inventariseren van de status van doctoraalkandidaten in de verschillende Lidstaten, het uitvoeren van (impact)studies, het ontwikkelen van vergelijkingsmiddelen op het gebied
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 22 112, nr. 292
18
van sociale zekerheid en belastingen en het organiseren van workshops op het gebied van loopbaanevaluatie. De Commissie kondigt in de mededeling de instelling van een «groep op hoog niveau» aan. Er bestaat reeds een Steering Group on the Implementation of the Mobility Strategy. Ook werd recent door de Europese Commissie een groep op hoog niveau ingesteld die zich in het bijzonder richt op het bevorderen van een grotere instroom van jongeren in wetenschappelijke loopbanen, obstakels voor mobiliteit, duurzame werving en de beroepsstatus van onderzoekers en kenniswerkers («groep Cago»). Nederland zal aandringen op samenvoeging van deze twee groepen op hoog niveau, tenzij er dwingende redenen zijn om dit niet te doen. Ook zal Nederland met het oog op het Nederlandse Voorzitterschapsprogramma informeren naar het vervolg dat de Europese Commissie in 2004 op Raadsniveau voor ogen staat. De Commissie kondigt daarnaast verschillende maatregelen aan die passen binnen beter gestructureerde dialoogmechanismen tussen belanghebbenden in de onderzoeksgemeenschap. In dit kader past een «Handvest voor onderzoekers», een op zelfregulering gebaseerde «kaderregeling» voor het loopbaanbeheer bij O&O personeel. Niet duidelijk is of de relevante partijenuniversiteiten en bedrijfsleven- behoefte hebben aan een dergelijk Handvest. Het lijkt voorbarig dat de Commissie aankondigt «een begin te maken met de ontwikkeling» hiervan. Nederland is van mening dat gezien de beoogde zelfregulering, de noodzaak hiervan door de Europese onderzoeksgemeenschap moet zijn aangetoond, en dat het initiatief voor het opstellen allereerst bij betrokken partijen zou dienen te liggen. Een vergelijkbaar standpunt zal worden ingenomen voor het opstellen van een «gedragscode voor de aanwerving van onderzoekers». Nederland verwelkomt de aandacht op Europees niveau voor de ervaringen met loopbaanevaluatiesystemen, mogelijk leidend tot gemeenschappelijke criteria en meer vergelijkbaarheid en transparantie van kwalificaties. Nederland is echter vooralsnog geen voorstander van de door de Commissie aangekondigde structuur op Europees niveau voor de registratie en erkenning van beroepsprestaties van onderzoekers. Een besluit tot een dergelijk instrument kan pas genomen worden na een adequate probleemanalyse op basis van de voornoemde uitwisseling van ervaringen. Tijdens de Voorjaarstop van 2003 is afgesproken dat lidstaten op een tweetal terreinen zouden samenwerken door toepassing van het instrument van open coördinatie: de realisering van de 3% Barcelonadoelstelling en op het terrein van human resources. Voor de 3% doelstelling is inmiddels door de Raad een coördinerende rol toebedeeld aan het Comité voor Science and Technology (CREST). De Commissie maakt niet duidelijk hoe de maatregelen die de Commissie in deze Mededeling voorstelt, waaronder uitwisseling van beste praktijken, benchmarking en vrijwillig samenwerking, zich verhouden tot het – al of niet – toepassen van de methode van open coördinatie alsmede tot de procedure die nu voor de 3% doelstelling is uitgewerkt. Nederland zal aandringen op verduidelijking in dit opzicht, en voorstellen dat de reeds bestaande «Steering group for the implementation of the Mobility Strategy» hiermee belast wordt en afstemming met CREST zal zijn gewaarborgd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 22 112, nr. 292
19
Fiche 10: Verordening programma financiële en technische bijstand migratie/asiel Titel: Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot de instelling van een programma voor financiële en technische bijstand aan derde landen op het gebied van migratie en asiel
Datum Raadsdocument: Nr Raadsdocument: Nr Commissiedocument: Eerstverantwoordelijk ministerie:
13 juni 2003 10495/03 COM(2003)355 def BZ in nauwe samenwerking met JUST i.o.m. FIN, SZW, VWS
Behandelingstraject in Brussel: Werkgroep op Hoog Niveau Asiel en Migratie; Raad Algemene ZakenExterne Betrekkingen. Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: Het voorliggende voorstel ter vaststelling van een financieel instrument voor assistentie aan derde landen op het gebied van asiel en migratie vloeit voort uit de voorbereidende acties die sinds 2001 zijn ondernomen onder artikel B7–667 van het algemeen budget van de Europese Unie. Deze voorbereidende acties waren, in nauwe samenwerking met de Werkgroep op Hoog niveau Asiel en Migratie en volgend op de Conclusies van de Europese Raad van Tampere, gericht op samenwerking met derde landen op het gebied van migratie, bijvoorbeeld waar het ging om terugkeer (met speciale aandacht voor Afghanistan), ondersteuning bij readmissie, migratiebeheer en de bestrijding van illegale immigratie. Dit financiële instrument gaf de Unie aldus de mogelijkheid in partnerschap met derde landen migratiegerelateerde problemen aan te pakken. Het instrument sloot ook aan bij de noodzaak om onderliggende oorzaken van migratie aan te pakken, en de mededeling van 3 December 2002 betreffende de integratie van migratievraagstukken in relaties met derde landen. Zoals vastgelegd in de Conclusies van de Europese Raad van Sevilla wordt met deze verordening een voorstel gedaan om dit nieuwe instrument van een juridische basis te voorzien. Het instrument stelt een meerjarig programma voor van 2004 tot 2008 ten behoeve van specifieke en complementaire financiële en technische bijstand aan derde landen om hun inspanningen om migratiestromen in al hun dimensies beter te beheersen te ondersteunen. Speciale aandacht gaat hierbij uit naar die landen die actief bezig zijn met de voorbereidingen of implementatie van een readmissieovereenkomst met de Europese Unie. Dit samenwerkingsprogramma dient passende maatregelen te financieren die coherent zijn met nationale en regionale Gemeenschapssamenwerkings- en ontwikkelingsstrategieën en complementair te zijn aan deze strategieën. Dit programma beoogt samenwerking te stimuleren door aan de volgende doelstellingen bij te dragen: – ontwikkeling van wetgeving op het gebied van legale immigratie; – ontwikkeling van mogelijkheden om migratie op gereguleerde wijze te laten verlopen; – ontwikkeling van wetgeving en uitvoering op het gebied van internationale bescherming zoals vastgelegd in het Vluchtelingenverdrag van 1951 en bijbehorend Protocol van 1967; – vaststelling van effectief en preventief beleid op het gebied van de bestrijding van illegale immigratie en de strijd tegen mensensmokkelen handel, onder meer door samenwerking op het terrein van het beheer van de grensbewaking; – ordelijke readmissie en duurzame reïntegratie van personen die ille-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 22 112, nr. 292
20
gaal in de Europese Unie hebben verbleven, of die bescherming genoten in de Europese Unie. De maatregelen die kunnen worden ondersteund om deze doelstellingen te bereiken zijn onder andere: – facilitering van dialoog en informatie-uitwisseling; – informatiecampagnes; – capaciteitsversterking op het gebied van wet- en regelgeving, alsook uitvoering op het gebied van asiel, migratie en de strijd tegen criminele activiteiten; – verbetering van de betrouwbaarheid van reisdocumenten; – regionale en subregionale dialoog; – ondersteuning bij onderhandelingen van derde landen om readmissieovereenkomsten met hun buurlanden af te sluiten; – ondersteuning bij capaciteitsversterking op het gebied van opvang van asielzoekers en opvang van personen die terugkeren.
Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 179(1) en artikel 181A EG-verdrag Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Raad: gekwalificeerde meerderheid; EP: co-decisie; EP-commissie: vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken; Rapporteur: Giacomo Santini. Instelling nieuw Comitologie-comité: Er is sprake van een dubbele comitologie. Een beheerscomité wordt voorgesteld voor de procedures die benodigd zijn voor de uitoefening van implementatiebevoegdheden die aan de Commissie worden overgedragen. Voor de implementatie van de overige maatregelen wordt een adviserend comité voorgesteld. Subsidiariteit en proportionaliteit: beide positief. De doelstellingen van het voorgestelde programma, namelijk om migratie in te bedden en te integreren in de externe betrekkingen en een beter beheer van migratiestromen in partnerschap met derde landen te bereiken, kan niet voldoende door de lidstaten worden bereikt en kan, zowel wat betreft schaal als impact van de maatregelen, beter bereikt worden door de Gemeenschap. Consequenties voor de EU-begroting: M€ 254,7 voor 2004–2008. Het voorstel slaat op twee financiële programmeringsperioden: de lopende t/m 2006 en de nog vast te stellen Financiële Perspectieven 2007–2013. Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: Indien Nederland maatregelen wenst te ondersteunen die cofinanciering vereisen is het mogelijk dat er financiële consequenties aan dit programma verbonden zijn. Deze consequenties zullen ten laste komen van het (de) beleidsverantwoordelijke departement(en). Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen/zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): n.v.t. Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: Het programma dat wordt vastgesteld door deze verordening zal 1 januari
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 22 112, nr. 292
21
2004 in werking treden en lopen tot 31 december 2008. De verordening zal een dag na publicatie in het Publicatieblad van de EU in werking treden. De onderhandelingen over deze verordening zijn recent gestart, en liggen ter beoordeling bij vier Commissies van het Europees Parlement. Naar verwachting zal de vaststelling van de verordening nog enige tijd op zich laten wachten. Het programma gaat desalniettemin per 1 januari 2004 van start.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: Nederland hecht grote waarde aan dit voorstel omdat het de instrumenten en benodigde financiële ruimte creëert voor samenwerkingsprogramma’s met derde landen op een ook voor Nederland belangrijk terrein, te weten het vraagstuk van asiel en migratie. Van belang is dat in dit voorstel alle dimensies van het migratievraagstuk aan de orde zijn, namelijk preventie, de aanpak van «root causes» en ook duurzame reïntegratie van terugkerende migranten. Programma’s die lastens deze budgetlijn gefinancierd worden richten zich op samenwerking op het terrein van asiel en migratie. Deze budgetlijn is geen parallelle financieringsbron voor bestaande activiteiten op het terrein van ontwikkelingssamenwerking en dient dit ook niet te worden. Dit instrumentarium kan een nuttige aanvulling vormen op de Nederlandse bilaterale inspanningen op dit gebied, waarbij door het Ministerie van Justitie onder meer getracht wordt om middels terugkeer en overname (T&O) overeenkomsten met regeringen van landen te komen tot samenwerking op het terrein van migratievraagstukken. Samenwerking met derde landen op het gebied van migratiebeheer dient een partnerschapsgedachte als uitgangspunt te hebben. Vanuit de partnerschapgedachte dient onder meer rekening te worden gehouden met de noden en lasten van derde landen. De budgetlijn kan derde landen hierin bijstaan. Samenwerking met derde landen teneinde capaciteitsversterking op het gebied van wet- en regelgeving over legale immigratie te bewerkstelligen mag niet interfereren met de doelstellingen van het Nederlandse en Europese arbeidsmigratiebeleid. Nederland heeft er principieel problemen mee een bedrag vast te leggen dat deels betrekking heeft op een periode (2007/2008) waarover nog geen besluit is genomen ten aanzien van de beschikbare financiële ruimte, de zgn. Financiële Perspectieven 2007–2011/13. Voor deze jaren kan pas een budget bepaald worden in overeenstemming met de nieuwe Financiële Perspectieven. Nederland kan zich vinden in het voorstel van de Commissie ten aanzien van de hoogte en wijze van financiering van het voorgestelde programma tot en met 2006 (totaal M€ 120, per jaar M€ 30, M€ 45, M€ 45), mits de financiering binnen de kaders van de lopende Financiële Perspectieven past. Asiel en migratie geniet hoge prioriteit op zowel de nationale als de Europese agenda, zoals ook door de Europese Raden van Sevilla en Thessaloniki is onderstreept. Deze budgetverhoging is de logische consequentie van deze prioriteitstelling.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 22 112, nr. 292
22