Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2004–2005
29 544
Arbeidsmarktbeleid
Nr. 30
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG Vastgesteld 30 juni 2005 De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 heeft op 9 juni 2005 overleg gevoerd met staatssecretaris Van Hoof van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het voortbestaan van de huidige RSP-regeling (29 544, nr. 23). Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit. Vragen en opmerkingen uit de commissie
1
Samenstelling: Leden: Noorman-den Uyl (PvdA), Bakker (D66), Bibi de Vries (VVD), De Wit (SP), Van Gent (GroenLinks), Verburg (CDA), Hamer (PvdA), Bussemaker (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Mosterd (CDA), Smits (PvdA), voorzitter, Örgü (VVD), Weekers (VVD), Rambocus (CDA), De Ruiter (SP), Ferrier (CDA), ondervoorzitter, Huizinga-Heringa (ChristenUnie), Bruls (CDA), Varela (LPF), Eski (CDA), Koomen (CDA), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), Stuurman (PvdA), Kraneveldt (LPF) en Hirsi Ali (VVD). Plv. leden: Depla (PvdA), Kos¸er-Kaya (D66), Blok (VVD), Kant (SP), Halsema (GroenLinks), Smilde (CDA), Verbeet (PvdA), Timmer (PvdA), Tonkens (GroenLinks), Omtzigt (CDA), Adelmund (PvdA), Nijs (VVD), Visser (VVD), Algra (CDA), Vietsch (CDA), Van der Vlies (SGP), Hessels (CDA), Hermans (LPF), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van Dijk (CDA), Van Egerschot (VVD), Van Dijken (PvdA), Blom (PvdA), Kalsbeek (PvdA), Van As (LPF) en Schippers (VVD).
KST88355 0405tkkst29544-30 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2005
De heer Bruls (CDA) spreekt zijn grote ontevredenheid uit over het feit dat ondanks de in december 2004 gemaakte afspraken geen serieus alternatief voor de Regeling Schoonmaakdiensten voor Particulieren (RSP) is ontwikkeld. Zelfs voortzetting van de RSP is voor vrijwel alle betrokken bedrijven overigens onvoldoende, omdat zij door de afschaffing van de Specifieke Afdrachtkorting (SPAK) zijn geconfronteerd met een gat van ongeveer € 2 per werknemer per uur. Er zijn nu twee mogelijkheden. De eerste mogelijkheid is voortzetting van de RSP, wellicht in breder verband, totdat er conform de toezeggingen van vorig jaar goede voorstellen van de regering komen waarmee bedrijven die willen doorgaan, een reëel perspectief wordt geboden. Financieel moet dat mogelijk zijn, want het argument van de staatssecretaris om de regeling af te schaffen, was dat er te weinig gebruik van wordt gemaakt. Bovendien valt er geld vrij omdat veel bedrijven die gebruikmaakten van de RSP, stoppen of al zijn gestopt. De tweede mogelijkheid is afbouw van de RSP per 1 juli, maar daarvoor voelt de VVD-fractie niets. Dat zou immers een beloning zijn voor slecht gedrag van de staatssecretaris en zijn ambtelijk apparaat. Er moet de RSP-bedrijven en de betrokkenen geen worst worden voorgehouden onder het motto «Het komt wel goed». In het AO van 1 december 2004 had de staatssecretaris het over een «landelijke parapluachtige structuur» op het punt van de reïntegratie. Waarom is daarvan niets terug te zien? Is hierover met grote gemeenten overlegd om een heel grote groep bijstandsgerechtigden kansen op echt werk te bieden? Mevrouw Bussemaker (PvdA) sluit zich in grote lijnen aan bij het betoog van de heer Bruls. Zij houdt vast aan het standpunt dat de RSP niet moet
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 544, nr. 30
1
worden afgeschaft, maar juist moet worden uitgebreid naar een markt voor persoonlijke dienstverlening. De brief over de voorgenomen afschaffing van de RSP is dus zeer teleurstellend en heeft grote consequenties voor de RSP-bedrijven, die het ook door de afschaffing van de SPAK en de WVA al moeilijk hebben. Voordat de PvdA-fractie instemt met verdere afbouw van de RSP, moet er een duidelijk plan liggen dat perspectief biedt op een markt voor persoonlijke dienstverlening; tot dan moet de regeling verlengd worden. Sommige bedrijven zitten door het beleid van het afgelopen jaar echter al in zulke problemen dat een zo snel mogelijke afbouw voor hen de enige optie is om te voorkomen dat zij per 1 juli honderden mensen op straat moeten zetten. Er moet daarom alsnog een alternatief voor deze bedrijven worden bedacht. Als dat meer geld kost, moet dat dan maar. Bedrijven die het hoofd echt niet meer boven water kunnen houden, moeten de gelegenheid krijgen om via afbouw verantwoord met hun personeel om te gaan. De heer Weekers (VVD) wijst erop dat vorig jaar al is geconstateerd dat de huidige RSP onvoldoende effectief is, maar dat vóór de beëindiging van deze regeling perspectief zou moeten bestaan op een fatsoenlijk werkende markt voor persoonlijke dienstverlening. Daarvoor zou het nodige moeten gebeuren, bijvoorbeeld op het punt van de BTW, want er is sprake van rondpompen van geld als RSP-bedrijven een overheidssubsidie krijgen en vervolgens rekeningen aan particulieren moeten sturen met 19% BTW. De brief over de markt voor persoonlijke dienstverlening is teleurstellend, maar is nu niet geagendeerd. Er is sprake van een dilemma. Er zijn signalen van goed bekend staande bedrijven die het niet meer redden, die er per 1 juli mee willen ophouden en die willen dat de vorig jaar met de staatssecretaris afgesproken afbouwregeling geëffectueerd wordt. Andere bedrijven willen de RSP echter juist verder uitbreiden. Er moet in elk geval duidelijkheid moeten worden gegeven. In elk geval zal de huidige RSP geen lang leven meer beschoren zijn. Kan het brede veld niet het beste worden bediend door per 1 juli een keuzemogelijkheid in te bouwen, waarbij bedrijven mogen kiezen: doorgaan met de huidige RSP totdat er meer zicht is op de markt voor persoonlijke dienstverlening of afbouwen via de vorig jaar afgesproken afbouwregeling? Is dat mogelijk binnen de huidige financiële kaders? Als er extra geld te vinden is, kan dat beter worden gestoken in een fatsoenlijke markt voor persoonlijke dienstverlening. Kan de staatssecretaris overigens een toelichting geven op zijn opmerking dat hij de deur wil sluiten voor malafide bedrijven? De Wet Werk en Bijstand biedt mogelijkheden om de bestaande RSP-activiteiten op gemeentelijke schaal te organiseren. Is het niet zinvol om de gemeenten aan te geven hoe zij met deze vorm van persoonlijke dienstverlening en met deze vorm van trajectbegeleiding voor een specifieke groep bijstandsgerechtigden kunnen omgaan? Wellicht zou dat, in combinatie met een afbouwregeling voor de RSP, een mooie overgang kunnen zijn naar een nieuw systeem dat wel goed werkt. Mevrouw Van Gent (GroenLinks) spreekt haar ongenoegen over de gang van zaken uit. Het gaat om 1200 mensen die vanuit een moeilijke situatie aan het werk zijn geholpen, maar het lijkt erop dat zij per 1 juli op straat komen te staan. Neemt de staatssecretaris dat gevaar serieus? Waarom heeft hij het, in strijd met de wil van de overgrote meerderheid van de Tweede Kamer, zover laten komen? Waarom is hij niet op tijd met een goede invulling van de persoonlijke dienstverlening gekomen, waarmee mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt aan werk geholpen kunnen worden? Dat moet toch een topprioriteit voor hem zijn? Er moet alles aan worden gedaan om de mensen die nu dankzij de RSP werken, aan het werk te houden en niet per 1 juli met een vage belofte op straat te zetten. Er moet deze mensen een goed toekomstperspectief
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 544, nr. 30
2
geboden blijven worden. Daartoe zou de RSP nu moeten worden gecontinueerd, waarbij ook het vervallen van onder andere de SPAK zou moeten worden gecompenseerd. Die compensatie zou per jaar ongeveer € 200 mln. kosten. De staatssecretaris zou dan voor de begroting van 2006 met een doorwrocht plan voor de toekomstige opzet moeten komen, waarin ook aandacht wordt besteed aan degenen die nu al via de RSP aan het werk zijn. Als de staatssecretaris niet tegemoet wenst te komen aan de wens van de Kamer, zal de Kamer op dit punt een uitspraak moeten doen. Het antwoord van de staatssecretaris De staatssecretaris benadrukt dat arbeid aan de onderkant van de arbeidsmarkt veel aandacht verdient en krijgt. Er wordt al het mogelijke aan gedaan om dergelijke arbeid te realiseren, bijvoorbeeld door het aanvragen van het RWI-advies. Er is bij hem dus absoluut geen sprake van persoonlijke onwil. Er is serieus bekeken of aan de wens van de Kamer tegemoet kon worden gekomen. Daartoe zijn alle mogelijke alternatieven voor de RSP geïnventariseerd en gewogen, ook door de externe deskundigen van het CPB. De staatssecretaris staat in de later aan de orde komende discussie over een eventueel alternatief echter open voor andere suggesties. Naast het aan het werk helpen van mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt is er echter ook de verantwoordelijkheid van de overheid voor een goed gebruik van het geld. Uit een nadere inventarisatie van de werking van de RSP is gebleken dat ruim € 2 mln. aan voorschotten niet op correcte wijze is gebruikt. Voor een deel is dat geld niet terug te halen, omdat sommige bedrijven zijn opgeheven; soms zijn die bedrijven vervolgens na enkele aanpassingen weer opgestart. Op basis van signalen van de Algemene Rekenkamer voert de accountantsdienst van het ministerie van SZW momenteel een onderzoek uit. De Kamer zal de resultaten van dit accountantsonderzoek ontvangen. Bij de tot nu toe uitgevoerde controles blijkt dat in de helft van de gevallen te veel subsidie is gedeclareerd. Dit alles sterkt de regering in de overtuiging dat de RSP zou moeten worden afgebouwd. Op ambtelijk niveau is gepoogd om duidelijkheid te krijgen over het standpunt van de Ondernemersorganisatie Schoonmaaken Bedrijfsdiensten (OSB). Daaruit is gebleken dat de OSB wil stoppen met de RSP. Over het fiscale element, waarin de EU een rol speelt, bestaat nog geen duidelijkheid. Het kan inderdaad niet zo zijn dat de betrokkenen een worst wordt voorgehouden via de mededeling dat het wel goed komt, want het is op dit moment onduidelijk hoe het goed moet komen. De staatssecretaris zou zich kunnen vinden in de optie om de RSP-bedrijven, in combinatie met de afspraak om de RSP per 1 januari 2006 af te schaffen en in afwachting van de uitkomst van het accountantsonderzoek, de fiscale discussie en de uitwerking van het RWI-advies, te laten kiezen tussen doorgaan met de huidige RSP en afbouwen. Over de daartoe noodzakelijke financiële arrangementen moeten dan nog afspraken worden gemaakt en voor de bedrijven die kiezen voor afbouw van de RSP, moet dan duidelijk zijn dat de voor de afbouwregeling voorziene financiën na januari 2006 op zijn. Het geld dan nog niet is gebruikt, blijft beschikbaar voor de bedrijven die doorgaan. De afbouwregeling is overigens niet bedoeld om het bedrijf geld mee te geven, maar om de betrokkenen weer aan het werk te krijgen. Tot nu toe is er niet samen met de gemeenten een financieel-inhoudelijke structuur opgezet. Zolang niet duidelijk is wat er met de RSP gebeurt, is het immers onduidelijk waarover op dat punt met de gemeenten moet worden gepraat.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 544, nr. 30
3
Nadere gedachtewisseling De heer Bruls (CDA) constateert dat de staatssecretaris ondanks de wens van de Kamer, zijn toezeggingen in december 2004 en het feit dat gemeenten zelf geen afspraken met RSP-bedrijven maken over loonkostensuppletie, niet met de gemeenten in overleg is getreden om ervoor te zorgen dat er per 1 juli 2005 een nieuwe parapluachtige constructie zou zijn in plaats van de RSP. Het standpunt van de OSB, die niet representatief is voor de RSP-bedrijven, en de onduidelijkheid over de verdere ontwikkelingen inzake de RSP rechtvaardigen die houding niet. Het ontbreekt de staatssecretaris aan de wil om samen met de gemeenten een oplossing te vinden. Er zijn nu twee mogelijkheden: doorgaan met een opgepluste RSP of stoppen met de RSP. Als de staatssecretaris zich hierover niet uitspreekt, moet de Kamer een uitspraak doen. Een keuzemogelijkheid voor de RSP-bedrijven tussen doorgaan met de huidige regeling of afbouwen is voor de betrokken werknemers geen oplossing, want dan zullen de meeste bedrijven er binnen een halfjaar toch mee ophouden. Een randvoorwaarde voor het opplussen van de RSP is de mogelijkheid van financiële dekking. Daarover zou de staatssecretaris binnen een week duidelijkheid moeten bieden, maar er lijken genoeg mogelijkheden te zijn: er is op dit moment een onderuitputting van de RSP en het budget voor experimenten op het punt van de markt voor persoonlijke dienstverlening is niet uitgegeven. Bovendien gaat het niet om een enorm bedrag. Tijdens de behandeling van de begroting van 2005 heeft de staatssecretaris toegezegd dat zijn bereidheid om de regeling te laten bestaan, betekent dat zij voor de volle 100% bestaat en dus ook openstaat voor nieuwe participanten. De gehele Kamer heeft ingestemd met die toezegging en veel bedrijven zijn er in hun bedrijfsvoering van uitgegaan dat die toezegging zou worden nagekomen. In werkelijkheid mogen de bedrijven echter niemand meer in dienst nemen, tenzij een van de huidige werknemers vertrekt. De toezegging is dus niet nagekomen en dat is ernstig. Mevrouw Bussemaker (PvdA) constateert dat er een kamerbrede wens is om werkgelegenheid aan de onderkant van de arbeidsmarkt te creëren, maar dat de staatssecretaris nog steeds niet duidelijk zegt wat hij wil en plotseling het argument van malafide bedrijven naar voren brengt. Daarmee wekt hij de indruk dat de hele RSP-sector bestaat uit malafide, illegale of niet goed functionerende bedrijven. Hij moet die indruk wegnemen ofwel staven met bewijzen. De Kamer verlangt een regeling die met het oog op de afschaffing van de SPAK is opgeplust; die regeling moet blijven bestaan totdat er op de markt voor persoonlijke dienstverlening een alternatief is waarmee de Kamer instemt. Als de staatssecretaris het tempo van de afgelopen tijd aanhoudt, gaat dat misschien wel twee jaar duren, maar dat moet dan maar. Er is vast wel dekking te vinden, want dit is het gevolg van het feit dat de staatssecretaris zijn werk niet goed heeft gedaan. Daarnaast moeten bedrijven die het hoofd echt niet meer boven water kunnen houden, de mogelijkheid hebben om af te bouwen. De heer Weekers (VVD) houdt vast aan een keuzemogelijkheid per 1 juli 2005, zodat bedrijven die het niet meer redden, dankzij de afbouwregeling een fatsoenlijke regeling kunnen treffen met hun personeel. Zij kunnen er ook voor kiezen om door te gaan en intussen zelf alternatieven te zoeken. Zo worden de bedrijven niet de dupe van misbruik van de RSP als een soort politiek drukmiddel jegens de staatssecretaris. Er zijn andere mogelijkheden om politieke druk uit te oefenen. Bovendien zal binnenkort gesproken worden over de rapporten die de staatssecretaris naar de Kamer heeft gestuurd en moet er vooral op financieel en fiscaal terrein iets gebeuren. De staatssecretaris van Financiën zal dus bij het overleg betrokken moeten zijn.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 544, nr. 30
4
Als de staatssecretaris naast deze keuzemogelijkheid toezegt dat hij met de gemeenten en met behulp van de RWI een parapluachtige constructie gaat bedenken, is een goede oplossing mogelijk. Als de gemeenten, bijvoorbeeld via loonkostensuppletie, niet meewerken aan zo’n oplossing, zullen zij worden geconfronteerd met het feit dat de betrokken werknemers na het verdwijnen van de bedrijven allemaal hun werk verliezen en in de bijstand terechtkomen. Mevrouw Van Gent (GroenLinks) merkt op dat iedereen het erover eens is dat malafide bedrijven moeten worden aangepakt. Het gaat erom dat de honderden werknemers van bonafide bedrijven niet op straat moeten worden gezet, maar aan het werk gehouden moeten worden. Dit belang van werk aan de onderkant van de arbeidsmarkt wordt door de staatssecretaris onvoldoende erkend. Het is schokkend dat hij nog geen afspraken met de gemeenten heeft gemaakt over de vorming van een alternatief voor de RSP. Een keuzemogelijkheid tussen doorgaan met de huidige RSP en afbouwen is niet realistisch, want dan zullen de nog resterende bedrijven kiezen voor afbouw omdat zij zonder een opgepluste regeling niet levensvatbaar zijn. Met een opgepluste regeling, die moet blijven bestaan totdat er een reëel alternatief is, zullen zij wellicht nog nieuwe mogelijkheden zien. De staatssecretaris wijst erop dat de inzet van de regering niet is geweest om de RSP af te schaffen, maar om haar af te bouwen, rekening houdend met de noodzaak van alternatieve werkzaamheden voor degenen die dan niet meer via de RSP aan de slag zouden zijn. Vervolgens heeft de Kamer gevraagd om alternatieven en daar is, zoals gezegd, naar gezocht. De motivatie daarvoor is echter niet groot als gevolg van de bevindingen over het op verkeerde plaatsen terechtkomen van RSP-geld. Natuurlijk zijn er bedrijven waar het goed gaat, maar er zijn te veel situaties waarbij vraagtekens moeten worden gezet of waarbij bepaalde zaken aantoonbaar niet deugen. Alle coalitiepartijen hebben gekozen voor de afschaffing van de SPAK, zonder enige compensatie. Er is geen financiële dekking voor een opgepluste regeling, want er moet worden uitgegaan van de bestaande begroting, een gebrek aan ruimte in die begroting en gaten in die begroting, bijvoorbeeld in het kader van de WSW. Als er moet worden gekozen, is het beter om eventueel extra geld te besteden aan compensatie voor de WSW, want dan is zeker dat het geld goed wordt besteed. Tot nu toe heeft de regering om allerlei redenen alle fiscale oplossingen afgewezen. Alleen het feit dat de huidige RSP in de begroting staat, biedt ruimte om een periode financieel te overbruggen. Daartoe is de staatssecretaris bereid. De RSP hoeft dus niet per se per 1 juli te stoppen. Als de Kamer kiest voor een keuzemogelijkheid tussen doorgaan met de huidige RSP of afbouw, waarbij in de overbruggingsperiode wordt gezocht naar mogelijkheden in gemeentelijk verband, zou aan het eind van het jaar de situatie, inclusief het fiscale element en datgene wat uit onderzoeken naar voren zal komen, opnieuw kunnen worden bekeken. De staatssecretaris zal de Kamer binnen een week gedetailleerde informatie geven over de financiële situatie, evenals over het bedrag dat vanwege onrechtmatigheden door de sector moet worden terugbetaald. In dat kader zal de Kamer de resultaten van het accountantsonderzoek en de resultaten van SIOD-onderzoek ontvangen. De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Smits De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Nava
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 544, nr. 30
5