2
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 1995–1996
24 834
Wijziging van enige bepalingen in het Wetboek van Strafvordering inzake het rechtsgeding voor de politierechter en de mededeling van vonnissen en arresten met het oog op het instellen van een rechtsmiddel en van de bepalingen in het Wetboek van Strafrecht betreffende het kennisgeven en het ingaan van de proeftijd bij een voorwaardelijke veroordeling
Nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet tot wijziging van enige bepalingen in het Wetboek van Strafvordering inzake het rechtsgeding voor de politierechter en de mededeling van vonnissen en arresten met het oog op het instellen van een rechtsmiddel en van de bepalingen in het Wetboek van Strafrecht betreffende het kennisgeven en het ingaan van de proeftijd bij een voorwaardelijke veroordeling. De memorie van toelichting (en bijlagen), die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust. En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming. ’s-Gravenhage, 27 augustus 1996
Nr. 2
Beatrix
VOORSTEL VAN WET Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut!, doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de bepalingen in het Wetboek van Strafvordering betreffende het rechtsgeding voor de politierechter en de mededeling van vonnissen en arresten met het oog op het instellen van een rechtsmiddel en de bepalingen in het Wetboek van Strafrecht betreffende het kennisgeven en het ingaan van de proeftijd bij een voorwaardelijke veroordeling te wijzigen; Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
S–RW S–OO 6K2489 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 1996
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 834, nrs. 1–2
1
ARTIKEL I Het Wetboek van Strafvordering wordt als volgt gewijzigd: A Artikel 366 komt te luiden: Artikel 366 1. De officier van justitie doet de mededeling van het vonnis met de beslissing van de rechtbank op grond van artikel 349, 351 of 352, tweede lid, dat is uitgesproken buiten aanwezigheid van de verdachte zo spoedig mogelijk aan hem betekenen. 2. Deze mededeling wordt niet gedaan a. aan de verdachte aan wie de dagvaarding of aan wie de oproeping voor de nadere terechtzitting na schorsing van het onderzoek voor onbepaalde tijd, in persoon is betekend, b. aan de verdachte die op de terechtzitting of op de nadere terechtzitting aanwezig is geweest, c. indien zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting dan wel die van de nadere terechtzitting de verdachte tevoren bekend was. 3. De mededeling vermeldt de rechter die het vonnis heeft gewezen, de dagtekening van het vonnis, de benaming van het strafbaar feit met vermelding van de plaats en het tijdstip waarop het zou zijn begaan, en voor zoveel in het vonnis vermeld, naam en voornamen, geboortedatum en -plaats, en de woon- of verblijfplaats van de verdachte. B Een nieuw artikel 366a wordt ingevoegd dat luidt: Artikel 366a 1. In geval artikel 14a of 77x van het Wetboek van Strafrecht is toegepast, kan vanwege het openbaar ministerie aan de verdachte aanstonds na de uitspraak op de terechtzitting een mededeling in persoon worden uitgereikt. De mededeling houdt in de straf waartoe de verdachte is veroordeeld, alle beslissingen die betrekking hebben op de in artikel 14c of 77z van het Wetboek van Strafrecht omschreven algemene en bijzondere voorwaarden en de datum van de ingang van de proeftijd, indien de verdachte afziet van het instellen van een rechtsmiddel. 2. Indien van het vonnis op grond van artikel 366, tweede lid, geen mededeling behoeft te worden gedaan en indien artikel 14a of 77x van het Wetboek van Strafrecht is toegepast, wordt de mededeling bedoeld in het eerste lid, aan de niet op de terechtzitting waarop de uitspraak wordt gedaan verschenen verdachte toegezonden over de post. Deze toezending geschiedt ook indien de uitreiking in persoon, bedoeld in het eerste lid, niet heeft plaats gevonden. 3. In alle overige gevallen wordt de mededeling, bedoeld in het eerste lid, aan de verdachte in persoon betekend. Deze mededeling bevat tevens de in artikel 366, eerste en derde lid, genoemde gegevens. C Het opschrift van Titel VIl en de artikelen 367 tot en met 377 komen te luiden:
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 834, nrs. 1–2
2
TITEL VII. BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR HET RECHTSGEDING VOOR DE POLITIERECHTER Artikel 367 1. Degene die zitting heeft in een enkelvoudige kamer voor het behandelen en beslissen van strafzaken in eerste aanleg, draagt de titel van politierechter. 2. Op het rechtsgeding voor de politierechter vinden titels V en VI van Boek II en titel IIIb van boek IV overeenkomstige toepassing, voor zover in deze Titel niet anders is bepaald, en met dien verstande dat de politierechter de bevoegdheden bezit die aan de voorzitter van de meervoudige kamer toekomen. Artikel 368 Het rechtsgeding wordt voor de politierechter vervolgd indien naar het aanvankelijke oordeel van het openbaar ministerie de zaak van eenvoudige aard is, in het bijzonder ook ten aanzien van het bewijs en de toepassing van de wet, terwijl de te requireren gevangenisstraf niet meer dan zes maanden mag bedragen. Artikel 369 1. De politierechter is niet bevoegd tot oplegging van een gevangenisstraf van meer dan zes maanden. 2. Indien de politierechter oordeelt dat de zaak door een meervoudige kamer van de rechtbank moet worden behandeld, verwijst hij de zaak daarheen. Dit geschiedt in elk geval indien naar het oordeel van de politierechter de toepassing van artikel 37a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht in overweging behoort te worden genomen. Artikel 370 De termijn van dagvaarding is ten minste drie dagen. Artikel 370a 1. Aan de verdachte die is aangehouden voor een strafbaar feit dat voor de politierechter wordt vervolgd, kan een verkorte dagvaarding worden uitgereikt. 2. De verkorte dagvaarding bevat: a. een oproeping om een bepaalde dag en uur op de terechtzitting voor de politierechter te verschijnen terzake van en kort omschreven feit; b. de mededeling van de rechten en bevoegdheden, op welke de verdachte ingevolge artikel 260, derde lid, opmerkzaam moet worden gemaakt; c. een mededeling van de mogelijkheid dat het openbaar ministerie een transactievoorstel terzake van hetzelfde feit kan doen en de rechtsgevolgen die aan weigering of aanvaarding daarvan zijn verbonden; d. de aankondiging dat de verkorte dagvaarding zal worden aangevuld en een mededeling over de rechtsgevolgen die zijn verbonden aan het al dan niet verschijnen op de terechtzitting. 3. De verkorte dagvaarding wordt ten minste drie dagen voor de terechtzitting aangevuld met een telastlegging die voldoet aan de eisen van artikel 261, eerste lid; de artikelen 588–590 zijn van toepassing.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 834, nrs. 1–2
3
Artikel 371 In geval de verdachte is gedagvaard om voor de politierechter te verschijnen, kan de politierechter in afwijking van artikel 21, tweede lid, optreden als raadkamer met betrekking tot: a. de beslissing tot uitstel van het onderzoek op de terechtzitting, bedoeld in artikel 250, eerste lid, of in artikel 262, derde lid; b. de behandeling van de vordering van de officier van justitie, bedoeld in artikel 68, derde lid; c. de behandeling van het bezwaarschrift tegen de dagvaarding. Artikel 372 Wanneer de verdachte bij zijn eerste verschijning op de terechtzitting in het belang van zijn verdediging uitstel verzoekt, schorst de politierechter het onderzoek voor bepaalde tijd, indien het verzoek hem gegrond voorkomt. Artikel 373 De officier van justitie is bevoegd getuigen, deskundigen en tolken mondeling op te roepen of te doen oproepen om voor de politierechter te verschijnen. In het laatste geval geschiedt de oproeping door ambtenaren of functionarissen die Onze Minister van Justitie daartoe heeft aangewezen. Artikel 374 1. Tenzij de ter terechtzitting verschenen verdachte of zijn aldaar aanwezige raadsman voorlezing of mededeling van de korte inhoud van bepaald aangeduide stukken verlangt, kan de politierechter in plaats van de voorlezing van de processen-verbaal, de verslagen van deskundigen of andere stukken vermeld in artikel 297, gelasten dat in het proces-verbaal van de terechtzitting wordt aangetekend dat die stukken zijn overgelegd; daarop mag ook ten bezware van de verdachte acht worden geslagen. 2. De politierechter kan de in het eerste lid bedoelde last ook geven, nadat hij tegen de niet verschenen verdachte verstek heeft verleend; daarop mag ook ten bezware van de verdachte acht worden geslagen. Artikel 375 1. Indien de verdachte overeenkomstig artikel 53 is aangehouden, kan hij worden gedagvaard om voor de politierechter te verschijnen en nog diezelfde dag ter terechtzitting worden geleid. Artikel 270 en de termijn bedoeld in artikel 370 blijven in dit geval buiten toepassing. 2. Na aanhouding van de verdachte ingevolge artikel 53 door een opsporingsambtenaar, kunnen door die ambtenaar mondeling getuigen worden uitgenodigd om te verschijnen voor de officier van justitie of de hulpofficier van justitie, aan wie de verdachte wordt voorgeleid. 3. Indien de verdachte op de wijze bedoeld in het eerste lid is gedagvaard, kan de dagvaarding, in afwijking van artikel 261, eerste lid, bestaan in een korte aanduiding van het telastegelegde feit. Artikel 376 1. Indien de dagvaarding overeenkomstig artikel 375, derde lid heeft bestaan in een korte aanduiding van het telastegelegde feit, doet de officier van justitie ter terechtzitting bij de voordracht van de zaak mondeling en na voorlezing, schriftelijk nadere opgave van het feit. 2. De nadere opgave voldoet aan de eisen van artikel 261, eerste lid; zij
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 834, nrs. 1–2
4
geldt voor wat betreft de grondslag van de verdere vervolging als dagvaarding. Artikel 377 1. Bij toepassing van artikel 369, tweede lid, wordt de zaak op de bestaande telastlegging voor de meervoudige kamer aanhangig gemaakt door aanzegging of oproeping van de verdachte vanwege de officier van justitie tegen de dag van de nadere terechtzitting. De artikelen 260, tweede lid, 263 en 265 zijn van toepassing. 2. De zaak wordt op de gewone wijze voortgezet, met dien verstande dat de beraadslaging bedoeld in de artikelen 348 en 350, mede geschiedt naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting voor de politierechter, zoals dit volgens het proces-verbaal van die terechtzitting heeft plaats gehad, behalve voor zover het betreft aldaar afgelegde verklaringen van getuigen en deskundigen. 3. Voor het bewijs mag echter gebruik worden gemaakt van de verklaringen van getuigen en deskundigen zoals zij volgens het procesverbaal van de terechtzitting voor de politierechter zijn afgelegd, voor zover uit de inhoud van dat proces-verbaal blijkt dat zij aldaar niet zijn betwist. 4. Geschiedt de behandeling voor de meervoudige kamer bij verstek, dan mag van de verklaringen bedoeld in het derde lid ondanks zodanige betwisting voor het bewijs gebruik worden gemaakt. D Artikel 378a, derde lid, komt te luiden: 3. Indien de aanduiding van het feit in de dagvaarding bij de nadere opgave van het feit op grond van artikel 376, eerste lid, is verbeterd of aangevuld, geschiedt de aantekening nadat de verbetering of aanvulling in het dubbel is verwerkt en door de politierechter is gewaarmerkt E Artikel 399 komt te luiden: Artikel 399 1. Tegen een bij verstek gewezen vonnis, in eerste aanleg als einduitspraak gewezen, kan degene die daarbij niet van de gehele telastlegging is vrijgesproken, noch daaraan geheel of gedeeltelijk heeft voldaan, binnen veertien dagen na de uitspraak verzet doen: a. indien de dagvaarding om op de terechtzitting te verschijnen of de aanzegging of oproeping voor de nadere terechtzitting aan de verdachte in persoon is gedaan of betekend; b. indien zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting of van de nadere terechtzitting de verdachte tevoren bekend was. 2. In andere gevallen dan de in het eerste lid genoemde kan de verdachte verzet doen uiterlijk veertien dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan, waaruit voortvloeit dat het vonnis de verdachte bekend is. 3. Verzet kan niet worden gedaan tegen een vonnis waartegen de verdachte hoger beroep kan instellen. Hoger beroep ingesteld door het openbaar ministerie schorst de rechtsgevolgen van verzet; indien op het beroep een beslissing wordt gegeven over een of meer van de vragen bedoeld in de artikelen 351 of 352, vervalt het gedane verzet en de bevoegdheid om het rechtsmiddel aan te wenden. 4. Indien het onderzoek op de terechtzitting voor onbepaalde tijd is
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 834, nrs. 1–2
5
geschorst en de oproeping voor de nadere terechtzitting niet in persoon is betekend, dan is de termijn bedoeld in het tweede lid van toepassing, tenzij zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de nadere terechtzitting de verdachte tevoren bekend was; in dit laatste geval geldt de termijn bedoeld in de aanhef van het eerste lid. F Artikel 408 komt te luiden: Artikel 408 1. Het hoger beroep moet binnen veertien dagen na de einduitspraak worden ingesteld indien: a. de dagvaarding om op de terechtzitting te verschijnen of de aanzegging of oproeping voor de nadere terechtzitting aan de verdachte in persoon is gedaan of betekend; b. de verdachte op de terechtzitting of nadere terechtzitting is verschenen; c. zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting of van de nadere terechtzitting de verdachte tevoren bekend was. 2. In andere gevallen dan de in het eerste lid genoemde moet het hoger beroep worden ingesteld binnen veertien dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de einduitspraak de verdachte bekend is. 3. Indien het onderzoek op de terechtzitting voor onbepaalde tijd is geschorst en de aanzegging of oproeping voor de nadere terechtzitting niet in persoon is gedaan of betekend, dan is de termijn bedoeld in het tweede lid van toepassing, tenzij a. de verdachte op de nadere terechtzitting is verschenen of b. zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de nadere terechtzitting de verdachte tevoren bekend was. Indien een van deze twee uitzonderingen zich voordoet, is de termijn genoemd in de aanhef van het eerste lid van toepassing. G Artikel 432 komt te luiden: Artikel 432 1. Het beroep in cassatie moet binnen veertien dagen na de einduitspraak worden ingesteld indien: a. de dagvaarding om op de terechtzittmg te verschijnen of de aanzegging of oproeping voor de nadere terechtzitting aan de verdachte in persoon is gedaan of betekend; b. de verdachte op de terechtzitting of nadere terechtzitting is verschenen; c. zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting of van de nadere terechtzitting de verdachte tevoren bekend was. 2. In andere gevallen dan de in het eerste lid genoemde moet cassatie worden ingesteld binnen veertien dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat het vonnis of arrest de verdachte bekend is. 3. Indien het onderzoek op de terechtzitting voor onbepaalde tijd is geschorst en de aanzegging of oproeping voor de nadere terechtzitting
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 834, nrs. 1–2
6
niet in persoon is gedaan of betekend, dan is de termijn bedoeld in het tweede lid van toepassing, tenzij a. de verdachte op de nadere terechtzitting is verschenen of b. zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de nadere terechtzitting de verdachte tevoren bekend was. Indien een van deze twee uitzonderingen zich voordoet, is de termijn genoemd in de aanhef van het eerste lid van toepassing.
ARTIKEL II Het Wetboek van Strafrecht wordt als volgt gewijzigd: A Artikel 14b, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht komt als volgt te luiden: 3. De proeftijd gaat in: a. indien een kennisgeving als bedoeld in artikel 366a, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is uitgereikt of toegezonden, op de vijftiende dag nadat de einduitspraak is gedaan, tenzij door de tijdige aanwending van een rechtsmiddel het vonnis of arrest niet onherroepelijk is geworden; b. indien een kennisgeving als bedoeld in artikel 366a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering moet worden betekend, op de vijftiende dag na die betekening, tenzij door de tijdige aanwending van een rechtsmiddel het vonnis of arrest niet onherroepelijk is geworden. B Artikel 14e vervalt. C Artikel 77y wordt als volgt gewijzigd: Het tweede lid komt te luiden: 2. De proeftijd gaat in: a. indien een kennisgeving als bedoeld in artikel 366a, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is uitgereikt of toegezonden, op de vijftiende dag nadat de einduitspraak is gedaan, tenzij door de tijdige aanwending van een rechtsmiddel het vonnis of arrest niet onherroepelijk is geworden; b. indien een kennisgeving als bedoeld in artikel 366a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering moet worden betekend, op de vijftiende dag na die betekening, tenzij door de tijdige aanwending van een rechtsmiddel het vonnis of arrest niet onherroepelijk is geworden. D Artikel 77bb komt te luiden: Artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing op de mededeling van de veroordeling, waarbij artikel 77x en 77z zijn toegepast.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 834, nrs. 1–2
7
ARTIKEL III Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de onderscheiden onderdelen verschillend kan zijn.
ARTIKEL IV Artikel I heeft geen gevolgen voor strafzaken die voor de inwerkingtreding van deze wet bij wege van verkorte dagvaarding, oproeping of dagvaarding aanhangig zijn gemaakt.
ARTIKEL V Artikel II heeft geen gevolgen voor vonnissen en arresten die voor de inwerkingtreding van deze wet zijn uitgesproken.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven
De Minister van Justitie,
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 834, nrs. 1–2
8