Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1992-1993
22981
lllegalenbeleid
Nr. 3
VERSLAG VAN EEN MONDELING OVERLEG
Vastgesteld 18 maart 1993 De vaste Commissie voor Justitie1 heeft op 18 februari 1993 mondeling overleg gevoerd met de Staatssecretaris van Justitie over zijn brief d.d. 11 januari 1993 inzake het illegalenbeleid en de handhaving van de Vreemdelingenwet (22 981). Van het gevoerde overleg brengt de commissie als volgt verslag uit. Vragen en opmerkingen uit de commissie
De heer Wiebenga (WD) herinnerde aan het in oktober 1992 door de Haagse gemeentelijke sociale dienst uitgebrachte rapport «Eens komt de dag», dat handelt over het leven, wonen en werken van met name illegale vreemdelingen in Den Haag en een zeer somber beeld schetst. Het overheidsbeleid ter zake zou gebrekkig en ambivalent zijn in die zin dat het illegale vreemdelingen hoop zou bieden. De overheid is niet eenduidig in de afwijzing van hun positie. lllegalen ontlenen hoop aan het feit dat overheidsdiensten verschillend handelen. Zo lang enkele overheidsdiensten hen goed bejegenen, denken ze al gauw dat het wel goed zal komen; eens komt de dag dat ook zij hier als legale burgers zullen worden erkend. Op dezelfde dag waarop het rapport verschijnt, maakte de voorzitter van de PvdA in een VPRO-radio-uitzending als het ware een ommezwaai door te zeggen dat illegalen in de grote steden een probleem voor de samenleving zijn, dat ze niet kunnen blijven en dan ook moeten worden teruggestuurd naar het land van herkomst. De heer Wiebenga zag dat als een belangrijk politiek feit, hetgeen de voorzitter van de PvdA toen ook erkende. Daarmee echter werd het illegalenbeleid niet plotselmg onderwerp van discussie. Met name de CDA– en de VVD-fracties denken er al vanaf 1986 over na en hebben vanaf die tijd ook de nodige voorstellen gedaan, zie bijvoorbeeld de motie-Krajenbrink/ Wiebenga uit 1986 (19 532, nr. 7) over het opnemen van de legaliteit of illegaliteit van vreemdelingen in het gemeentelijk bevolkingsregister. In ieder geval heeft de PvdA lange tijd over dit probleem gezwegen en het zou de heer Wiebenga niet verbazen als de voor deze partij slecht verlopen verkiezingen van 1991, in ieder geval ten dele, daarmee te maken hebben. Hij sprak zijn waardering uit voor de duidelijke notitie, maar het komt
312570F ISSN0921 7371 Sdu Uitgeverij Plantijnstraat 's Gravenhage 1993
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22981, nr. 3
nu op de uitvoering aan. Een illegalenbeleid is om diverse redenen nodig, zoals de ondergraving van de arbeidsmarkt, mogelijke uitbuiting van illegalen, concurrentievervalsing door bedrijven. In de notitie is een tussenstand opgenomen van het tot nu toe gevoerde illegalenbeleid en komt naar voren dat het kabinet een illegalenbeleid wil voeren door ontmoediging; door het sluiten van de collectieve voorzieningen, door het tegengaan van illegale arbeid en door het verbeteren van het vreem– delingentoezicht. De VVD-fractie kan deze aanpak zeer zeker onder– steunen, maar wil nogmaals herhaald hebben dat het misverstand dat illegalenbeleid neerkomt op mensenjacht nu maar eens uit de wereld moet. Dat zou het nooit mogen zijn; in een democratie mogen razzia's niet plaatsvmden! Onder andere het parlement moet daarop toezien, maar het lijdt geen twijfel dat iedere bewindspersoon en parlementariër zich daarvan bewust zal zijn. Naar aanleiding van de Bijlmerramp verklaarde de hoofdcommissaris van politie van Amsterdam dat het bevolkingsregister compleet waardeloos was. Sommige deskundigen beweren dat zelfs 10% van de bevolkingsregisters zonder meer vervuild is. In dat licht bezien was de VVD-fractie de mening toegedaan dat huiscontroles mogelijk moeten zijn in gevallen waarin vermoedens bestaan dat er in een huis meerdere met name illegale vreemdelingen vertoeven, o.a. via onderverhuur. Is de staatssecretaris bereid, te zamen met zijn collega's die het aangaat, te bevorderen dat gemeenten, met name de grotere, daartoe overgaan? De registratie wordt verbeterd conform de eerder genoemde motie-Krajen– brink/Wiebenga, maar het probleem is wel dat de invoering van de GBA wordt uitgesteld. Acht de staatssecretaris het ook in het oude stelsel van de bevolklngsadministratie mogelijk om te komen tot een betere uitwis– seling van gegevens tussen alle collectieve voorzieningen en het vreem– delingenregister? De heer Wiebenga erkende desgevraagd dat de verleden week aangenomen motie-Krajenbrink/Achttienribbe-Buijs (21 123, nr. 32) daar ook om vraagt, maar hij zou graag vernemen of het ook inderdaad zal gebeuren! Hij herinnerde eraan dat de Kamer zo'n anderhalf jaar geleden heeft vastgesteld dat het verlenen en het gebruiken van SOFI-nummers door illegalen nogal in zwang was en dat het kabinet toen terecht heeft besloten om dat onmogelijk te maken, maar het huidige SOFI-nummer– bestand bevat natuurlijk nog wel de illegalen die er voordien gebruik van hebben gemaakt. Wanneer wordt dat bestand nu opgeschoond? Kan ook spoed worden betracht met het bepalen van een kabinets– standpunt over het interimadvies van de SVr over de toegang van illegalen tot het sociale-verzekeringsstelsel? De VVD-fractie heeft er de grootst mogelijke moeite mee dat vele collectieve instellingen, zoals woningcorporaties, gemeentelijke woning– bedrijven, e.d., gedeeltelijk vanuit de openbare kas gesubsidieerd, niet nagaan of hun huurders hier al dan niet legaal mogen verblijven. Dat ondergraaft de geloofwaardigheid van de overheid en er zou toch alles aan moeten worden gedaan om dat te voorkomen. Vanuit de maatschappij is wel eens voorgesteld om een meldplicht in te stellen voor ambtenaren van diensten die collectieve voorzieningen verlenen. Als een vreemdeling om een collectieve voorziening vraagt, moet niet worden volstaan met de mededeling dat dit niet kan omdat betrokkene illegaal aanwezig is, maar moet de desbetreffende ambtenaar hierover ook contact opnemen met de vreemdelingendienst. Dat heeft niets te maken met een verklikkersmaatschappij, want de burgers krijgen die plicht natuurlijk niet. Het moeten worden gezien als een preventief middel: als ambtenaren die meldplicht hebben - hetgeen overigens in het verlengde ligt van art. 162 van het Wetboek van Strafvordering - dan zullen illegalen er wel voor uitkijken om een beroep te doen op collec– tieve voorzieningen. Dat past ook in de opmerking van de staatssecre–
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 981, nr. 3
taris dat het van groot belang is dat er van een consistent overheidsop– treden sprake is. Aangezien er een pakket maatregelen ligt inzake illegale arbeid, kon de heer Wiebenga daarover heel kort zijn. Hij kon zich heel wel vinden in de hogere strafbaarstelling voor werkgevers, een nieuwe richtlijn van het OM waardoor de vorderingen hoger kunnen zijn, bij recidive zelfs stilleggen van het bedrijf. Werkgevers mogen geen illegale werknemers in dienst hebben en daar moeten strenge sancties op staan. Aangezien de nieuwe richtlijn al een half jaar in werking is, zou hij graag vernemen of al een bedrijf is stilgelegd. Hij heeft begrepen dat de regering voornemens is in de wijziging van de Wet arbeid buitenlandse werknemers op te nemen dat de kosten van verwijdering van de illegale werknemers zullen worden verhaald op de werkgever. Dat voorstel moet nog behandeld worden, maar de VVD-fractie staat er in beginsel toch positief tegenover, mede vanwege de preventieve werking. Het vreemdelingentoezicht, waaronder het opsporen van vreemde– lingen, is een taak van de politie, maar die heeft het daar niet gemak– kelijk mee, o.a. vanwege het personeels– en het cellentekort. Bovendien is een groot aantal illegale vreemdelingen nogal moeilijk uitzetbaar. Toch heeft deze staatssecretaris de afgelopen periode de nodige maatregelen genomen om de problemen voor de politie op zijn minst te verminderen. Ook in het kader van het vreemdelingentoezicht zijn meer cellen beschikbaar gesteld en bovendien is besloten om 200 leden van de koninklijke marechaussee die bij de oostgrens overbodig worden toe te delen aan de politie van de grote steden. Is dat inmiddels geëffectueerd? Het is een probleem dat de politie twee taken heeft; het vreemdelin– gentoezicht èn de vreemdelingenadministratie. De VVD-fractie was van mening dat dat laatste een beleidsvreemde taak voor de politie is; in wezen is dat toch een civiele overheidstaak? Deze conclusie trok de commissie-Boertien al in het begin van de tachtiger jaren. Als met name de grote steden klagen over gebrek aan menskracht bij het vreemdelin– gentoezicht, dan wordt dat mede veroorzaakt omdat er te veel prioriteit moet worden gelegd bij de vreemdelingenadministratie. Onttrek dan die oneigenlijke politietaak en hevel die over naar een civiele dienst. Op zich behoeft dat niet duurder te zijn. Een van de grote moeilijkheden is dat het vreemdelingentoezicht rijks– beleid is, beleid dat de VVD-fractie tamelijk helder vindt, terwijl de uitvoering plaatselijk plaatsvindt. In het kort komt de stelling van bijvoor– beeld het Amsterdamse gemeentebestuur en de Amsterdamse hoofd– commissaris erop neer dat Amsterdam niet voldoende menskracht en mogelijkheden heeft om voldoende toezicht uit te oefenen op alle illegalen en om hen te verwijderen en dat zij zich derhalve concentreren op de criminele illegale vreemdelingen. De staatssecretaris heeft al doen blijken dat hij dat een slechte redenering vindt - de heer Wiebenga was het daar volstrekt mee eens - omdat dan al heel snel onder illegale vreemdelingen de indruk ontstaat dat zij met rust zullen worden gelaten als zij zich maar rustig houden. Vanwege de hoop die daarmee wordt geschapen, zal dat zeker een aanzuigende werking hebben en tot gevolg hebben dat de autoriteiten over enkele jaren nog minder aandacht aan de illegale vreemdelingen zullen besteden. Terecht heeft de staatssecretaris Amsterdam dit inconsistente overheidsbeleid verweten. Heeft hij dat overigens ook direct aan de hoofdcommissaris van Amsterdam doen weten, want deze staat wat dit beleidsonderdeel betreft toch niet recht– streeks onder het college van BenW van Amsterdam, maar als hoofd van de plaatselijke politie toch onder de minister van Justitie. De staatssecre– taris kan hem dus aanwijzingen geven en de heer Wiebenga vroeg zich af, waarom dat niet is gebeurd. De staatssecretaris stelt in zijn beantwoording van de vragen van de heer Wolffensperger (kamervragen 2919206010, antwoord d.d. 31 juli
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 981, nr. 3
1992) dat er geen sprake is van een generaal pardon voor illegale werknemers die hier al langere tijd verblijven, dat er dus ook geen sprake is van criteria waarvan in de media wordt gerept en dat hij alle gevallen mdividueel beziet. Als de staatssecretaris van mening is dat er voor illegale vreemdelingen die hier lange tijd «grijs» gewerkt hebben reden is om ze te legaliseren, dan zou de VVD-fractie daar zonder meer tegen zijn, want zij is tegen een generaal pardon en tegen regularisatierege– lingen, maar als hij dat zou willen, dan zou hij dat toch moeten voorleggen aan het parlement dat zich daarover dan zou moeten kunnen uitspreken. Als de staatssecretaris ontkent dat er sprake is van een generaal pardon, zou hij dan kunnen zeggen hoeveel gevallen hem in dat kader zijn voorgelegd, hoeveel hij heeft ingewilligd en welke criteria hij daarvoor heeft aangelegd? Mevrouw Sipkes (Groen Links) was het van harte met de staatssecre– taris eens dat er ten aanzien van illegale vreemdelingen een ontmoedi– gingsbeleid moet worden gevoerd, maar vroeg zich wel af, of het door hem voorgestane beleid inderdaad illegaliteit terugdringt en of, als dat beleid niet zou worden gevoerd, de kansen op integratie van legale vreemdelingen zou afnemen en het arbeidsmarktbeleid zou worden ondermijnd. Werkt het voorgestane beleid niet eerder stigmatiserend? Zo zouden er bijvoorbeeld zo'n 20000 illegale vreemdelingen in Den Haag verblijven. Als je de drie oudere wijken van Den Haag bekijkt, moet je toch concluderen dat een dergelijk aantal er niet eens kan wonen, zelfs niet als je ervan uitgaat dat er 10 a 20 op één kamer wonen? Kenmerkend voor illegaliteit is toch dat je het aantal niet weet. Nu blijkt het genoemde aantal voor Den Haag te zijn gebaseerd op dat van Amsterdam dat weer gebaseerd is op dat van Rotterdam. Kortom, natte vingerwerk! Is dat alles nu zo integratiebevorderend voor andere vreem– delingen, niet-Nederlanders die hier wonen? De algemene stelling is ook dat zeer vele illegalen misbruik maken van allerlei sociale voorzieningen en dat zij ons werk afpakken. Daar schijnt het beleid zich met name op te richten en dat kon mevrouw Sipkes niet goed begrijpen. Er wordt een controle voorgesteld op gebruik, c.q. misbruik van verschillende sociale voorzieningen door koppeling van het Vreemdelingen Administratie Systeem (VAS) aan de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA). Tegelijkertijd blijkt uit diverse rapporten dat minder dan 1% van de hier illegaal in Nederland verblijvenden een beroep doet op bijstand. Als het voor Nederlanders al moeilijk is om een studiefinan– ciering te krijgen, zal het voor illegale vreemdelingen toch al helemaal onmogelijk zijn? Mevrouw Sipkes vroeg waarom toch hier zo de nadruk op wordt gelegd, wat het naar de mening van de staatssecretaris zal opleveren en of het risico niet groter is dat straks blijkt dat allerlei gegevens niet kloppen en dat mensen op een uitermate vervelende en stigmatiserende wijze worden gecontroleerd? lllegalen mogen geen gebruik maken van de gezondheidszorgvoorzie– ningen, tenzij in noodgevallen. In de tijd van de Bijlmerramp speelde ook de poliodiscussie. Het kwam toen voor dat illegale vreemdelingen die hier met hun kinderen verblijven - overigens schijnt dat aantal heel klein te zijn - in doodsangst verkeerden omdat hun kinderen niet konden worden ingeënt. Dat zou in het welvarende Nederland anno 1993 niet meer mogen voorkomen. lllegalen mogen ook geen gebruik maken van onderwijsvoorzieningen, maar de minister van Onderwijs en Wetenschappen stelt dat dit strijdig is met allerlei internationale afspraken, zeker als het gaat om kinderen. Volgens de staatssecretaris zou er een ontmoedigingsbeleid moeten worden gevoerd omdat anders het arbeidsmarktbeleid wordt ondermijnd en hij stelt voor op dit punt de werkgevers aan te pakken. Mevrouw Sipkes was het daarmee eens, want het is een slechte zaak dat
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 981, nr. 3
werkgevers geen premies afdragen en illegale werknemers veel te lage lonen betalen. Dit is echter slechts de helft van het verhaal, want er wordt toch maar even vergeten dat illegalen hier over het algemeen werk doen waar men geen Nederlander voor krijgt. Ten aanzien van dat werk wordt nog steeds geen arbeidsmarktbeleid gevoerd. De boetes voor werkgevers worden verhoogd, maar wat dan te denken van de uitspraak van de Bredase economische politierechter van verleden jaar die twee tuinders die gebruik maakten van illegale arbeidskrachten een boete gaf van f 500 terwijl f 7000 was geëist, omdat niemand toch van de tuinders kon verlangen dat ze het fruit maar aan de bomen lieten rotten? Je kunt wel zeggen dat de tuinders legale arbeidskrachten in dienst hadden moeten nemen, maar die zijn er niet. Een andere mogelijkheid is dat de tuinders aanvragen of zij mensen buiten Nederland mogen aantrekken, maar dat vergt nogal wat tijd en dat is vooral bij seizoenwerk onmogelijk. Waarom wordt er op dit punt dan geen adequater arbeidsmarktbeleid gevoerd? Desgevraagd verklaarde mevrouw Sipkes hiermee niet te bedoelen dat stringenter moet worden geprobeerd bij het arbeidsbureau ingeschreven werkzoekenden aan dat werk te helpen, want dat is al eens eerder geprobeerd maar mislukt. Het wordt haars inziens tijd voor een grensoverstijgend arbeidsmarktbeleid en om mensen van elders uit Europa tijdelijke werkvergunningen te geven. Natuurlijk moet anderzijds worden geprobeerd mensen die bij arbeidsbureaus zijn ingeschreven ervan te overtuigen dat het zinvol is dat ook dat werk wordt gedaan, maar om hen zover te krijgen, zal dat werk toch wel beter moeten worden gehonoreerd. Zij zag ook graag dat van illegalen die al jarenlang in het grijze circuit werken wordt bezien of zij geen legale status kunnen krijgen, wellicht alleen voor de tijd dat zij hier legaal werk hebben. Uit onderzoek is gebleken dat twee op de drie Nederlanders dat rechtvaardig zouden vinden. De Dienst Inspectie Arbeidsverhoudingen (DIA) heeft thans 41 forma– tieplaatsen en dat lijkt wat weinig als deze dienst heel Nederland moet controleren, inclusief koppelbazen en malafide arbeidsbemiddelaars. Wanneer en met hoeveel plaatsen wordt de DIA versterkt? Uitzetting van illegalen is het sluitstuk. De staatssecretaris is nogal optimistisch over het welslagen van het verwijderingsbeleid. Betreft dat inderdaad het aantal of slechts het feit dat het administratief beter is geregeld? Mevrouw Sipkes had recent enkele vragen gesteld over vreem– delingen die bijvoorbeeld in de Bullebak waren opgesloten, niet verwij– derbaar bleken en dan maar uit de poort werden gelaten. Zulke mensen duiken toch de illegaliteit in? Dat is onaanvaardbaar en dat geldt ook het gebruiken van politiecellen om vreemdelingen in afwachting van uitzetting vast te houden, te meer niet daar echte criminelen wegens cellengebrek in vrijheid worden gesteld. Voor de fractie van Groen Links was het illegalenvraagstuk er een van sociaal-economische èn puur menselijke aard. Het is geen expliciet Nederlands vraagstuk, maar wel een vraagstuk dat inderdaad aan de wortel moet worden aangepakt. Het is dan wat teleurstellend als de staatssecretaris september/oktober 1992 nog in In de Rode Hoed stelt dat eens moet worden nagedacht over de wijze waarop de oorzaken kunnen worden aangepakt, want dat wordt toch al jaren geprobeerd? Voorts was het naar de mening van mevrouw Sipkes een vraagstuk dat wat gerichter via de arbeidsmarkt en in Europees verband moet worden aangepakt om te bezien hoe een verantwoord migratiebeleid kan worden gevoerd. De heer Apostolou (PvdA) wees erop dat de Kamer al herhaaldelijk in het kader van werkgelegenheid, minderheden, fraudebestrijding, onrechtmatig verblijf en criminaliteit heeft gesproken over illegaal in
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22981, nr. 3
Nederland verblijvende vreemdelingen. Sinds het aantreden van dit kabinet heeft de PvdA-fractie het standpunt ingenomen dat de illegaliteit in de verschillende sectoren, tuinbouw, schoonmaak, horeca, confectie, enz., moet worden bestreden. Daarbij is nooit onvermeld gelaten dat daarvan ook de hier niet legaal verblijvende vreemdelingen daarvan consequenties ondervinden, waaronder uitzetting. Clandestiene illegale immigratie moet krachtig worden tegengewerkt, enerzijds omdat immigranten zonder verblijfsvergunning in een zeer gereglementeerde samenleving als de Nederlandse moeilijk toegang kunnen krijgen tot de reguliere arbeidsmarkt en van sociale voorzieningen gebruik kunnen maken, waardoor zij te snel terecht kunnen komen in circuits van uitbuiting en van criminaliteit, anderzijds omdat het de plicht van de samenleving is om de grondrechten van alle ingezetenen te garanderen: de verzorgingsstaat is het aan zichzelf verplicht om alle burgers kansen te bieden; zij kan het zich niet permitteren om rechteloosheid en uitbuiting toe te staan. Vanuit deze motieven heeft de PvdA-fractie altijd gepleit voor een consistente bestrijding van illegaal verblijf. De laatste maanden van het afgelopen jaar is een heftige discussie over de illegalen gevoerd, waaruit opnieuw is gebleken hoe moeilijk het is een zakelijke en zorgvuldige discussie over immigratie te voeren. Binnen de PvdA is er in ieder geval indringend over gesproken; voors en tegens resulteerden in enkele constateringen: - De PvdA erkent dat er sprake is van een maatschappelijk probleem dat niet alleen een Nederlands probleem is, maar een met Europese dimensies. Het vraagt dus om oplossingen in Europees verband. - De PvdA-fractie onderschrijft de waarschuwing van deskundigen dat het hanteren van getallen aanwezige illegalen riskant is. - Als over illegalen wordt gesproken, moet er onderscheid worden gemaakt tussen verschillende categorieën. Degenen die werkzaam zijn in verschillende sectoren van de arbeidsmarkt verrichten onder vaak mensonwaardige omstandigheden arbeid die ook slecht betaald wordt. Zij zijn slachtoffers van uitbuitmg en verdienen respect en begrip. Het menselijk en rechtvaardig omgaan met deze illegalen houdt niet in dat zij moeten worden ontzien. lllegaal verblijf in Nederland is onwettig en heeft consequenties, ook voor de illegalen. Hun verblijf hier mag niet worden voortgezet. Wat het arbeidsmarktbeleid betreft, was de heer Apostolou van mening dat eerst het aanbod van werkzoekenden goed moet worden doorzocht en dat degenen die werk zoeken ertoe moeten worden aangezet om aangeboden werk te aanvaarden. Als dan nog moet worden geconstateerd dat sommig werk niet kan worden uitgevoerd, zou kunnen worden overgegaan tot tijdelijke vergunningen, zoals in sommige sectoren nu ook al gebeurt. Het zou te gek zijn om de werkgevers het al te gemakkelijk te maken om illegalen in dienst te nemen. Tuinders kunnen met hun computer tegenwoordig alles heel goed plannen, maar wat ze niet regelen is hun personeelsbeleid. Ze kunnen best wat creatiever zijn om uit het beschikbare aanbod mensen te recruteren. - lllegalen die zich in criminele circuits begeven moeten worden vervolgd en zo snel mogelijk worden uitgezet. - Discussies over illegale vreemdelingen kunnen, indien de associatie met aspecten als criminaliteit en overlast sterk wordt benadrukt, negatieve effecten hebben op de hier legaal verblijvende vreemdelingen. - lllegaliteit is, zoals ook andere problemen in onze samenleving, nooit geheel uit te bannen. Dat mag echter niet tot de conclusie leiden dat niets tegen illegaliteit moet of kan worden ondernomen. Een pleidooi om de langzamerhand groeiende informele economie in de grote steden te accepteren, is voor de PvdA-fractie onaanvaardbaar, omdat dit een ontkenning zou inhouden van de strijd die arbeiders hebben geleverd om uitbuiting en willekeur van werkgevers aan banden te leggen, om goede arbeidsomstandigheden te creëren en een eerlijk loon te ontvangen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 981, nr. 3
- Er is thans sprake van een erfenis van een aantal jaren inconsistent optreden van de overheid. In Nederland wonen en werken sinds een reeks van jaren mensen zonder verblijfsvergunning. De oplossing van dit probleem is niet legalisering Er moet een zeer gedifferentieerd beleid worden gevoerd. Legalisatie lijkt weliswaar aantrekkelijk en lost tijdelijk het probleem voor de werknemer en de werkgever op, maar het wel is de weg van de minste weerstand. Op termijn levert zij geen bijdrage aan de oplossing of beheersing van het probleem van de illegaliteit. Bovendien zou illegaal verblijf van een aantal jaren op deze wijze worden beloond met een verblijfsvergunning en illegaal werken als toelatingsgrond is voor de PvdA-fractie in ieder geval een onbegaanbare weg. - Het debat over de illegalen heeft een aantal pijnlijke tekortkomingen en tegenstrijdigheden getoond van het overheidsoptreden, met name in het functioneren van overheidsdiensten die voorzieningen bieden. Daarnaast heeft het uitbuitende structuren in onze samenleving bloot– gelegd die volgens de PvdA-fractie consistent moeten worden bestreden. - De grootscheepse acties van de politie, zoals in Geldermalsen en Emmeloord lijken de PvdA niet de aangewezen weg om illegale tewerk– stelling te bestrijden en staan in geen verhouding tot het opgeleverde resultaat. Met inachtneming van vorenstaande stellingen beoordeelde de heer Apostolou de notitie van de staatssecretaris positief. Uit de opgesomde activiteiten blijkt dat de aanbevelingen van de commissie-Zeevalking grotendeels zijn opgevolgd. Hij vroeg zich wel af, waarom de heer Zeevalking in de publieke discussie gedurende de maanden november en december erover heeft geklaagd dat het rapport van zijn commissie was misbruikt. De indruk bestaat dat het kabinet weinig aan het probleem van de illegalen doet. De notitie toont het tegendeel aan, maar ook naar de mening van de PvdA-fractie worden enkele zaken niet voortvarend genoeg ter hand genomen, zoals de personeelsvoorziening in de tuinbouw, de uitbreiding van de DIA en de wijziging van de Wet arbeid buitenlandse werknemers. Zij zou graag zien dat het probleem van de clandestiene migratie en alles wat daarmee samenhangt consistenter in deze Kamer werd behandeld. Het lijkt erop alsof zij geen structuur kan aanbrengen voor continuïteit en een planmatiger aanpak. Zij stelt daarom voor, dat het kabinet de komende twee jaar ieder half jaar een verslag uitbrengt van de resultaten van de bestrijding van de illegaliteit. Deze verslagen zouden zoveel mogelijk exacte gegevens moeten bevatten; waar en hoe vaak is misbruik van collectieve voorzieningen geconsta– teerd en wat is daartegen ondernomen? Hoe vaak is er tegen werkgevers opgetreden, welke boetes zijn opgelegd, hoe is de terugkeer van illegalen geregeld? In de openbare discussie wordt immers veel te veel met veron– derstellingen gewerkt en niet met feiten. Deze rapportages zouden moeten worden gekoppeld aan het halfjaarlijks overzicht migratie– stromen die de door interdepartementale stuurgroep immigratie (ISI) wordt uitgebracht. In de tussenrapportage van het ISI van september 1992 wordt ingegaan op de reisroutes en commerciële organisaties die voor illegalen bemiddelen. De notitie gaat daar niet nader op in. Kan de staatssecre– taris aangeven welke acties het ministerie gaat ondernemen tegen deze organisaties? De heer Apostolou had vernomen, o.a. vanuit vakbondskringen en door atelierhouders in Amsterdam, dat werknemers die bijvoorbeeld worden ingezet in de confectie-ateliers in Amsterdam binnen zeer korte tijd van een visum worden voorzien in Turkije, terwijl toch bekend is dat een normale visumaanvraag veel tijd vergt en bovendien moeilijk verloopt. In hoeverre zijn de Nederlandse vertegenwoordigingen in bijvoorbeeld Turkije betrokken bij het verlenen van dergelijke visa aan eerderge–
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 981, nr. 3
noemde organisaties? Is het de staatssecretaris bekend of horecavergunningen worden verleend aan hier niet legaal verblijvende vreemdelingen? Hoe wordt thans omgegaan met illegale werknemers die worden ontslagen nadat zij in het desbetreffende bedrijf jarenlang hebben gewerkt? De heer Apostolou was van mening dat deze mensen van rechtsbijstand zouden moeten worden voorzien, opdat eventueel achterstallig loon kan worden gevorderd en regelingen kunnen worden getroffen in verband met het beemdigen van de arbeidsrelatie. lllegalen mogen in dat opzicht niet rechteloos zijn. Wat het verwijderen betreft, stelt het kabinet voor het terugkeerbureau van de Internationale organisatie voor migratie (IOM) een centrale plaats te geven. Stelt het dan ook een groter bedrag beschikbaar opdat meer mensen daar gebruik van kunnen maken? Er bestaat ook een Stichting Remigratie Marokkanen die zeker een goede rol kan spelen bij de opvang van uitgewezen Marokkanen. Bestaan reeds contacten met dergelijke hulpverleningsorganisaties en heeft het kabinet verdere plannen voor een begeleide terugkeer? In de laatste conferentie van 33 Europese landen in Budapest is niet alleen gesproken over de aanpak van misdaadorganisaties die illegalen tegen betaling over de grenzen van Europa smokkelen, maar ook over bilaterale verdragen tussen landen om clandestiene immigratie tegen te gaan. Het probleem van de illegaliteit zal uiteindelijk alleen maar in grote mate kunnen worden teruggedrongen indien illegalen perspectief op werk in het eigen land zullen hebben. Dat perspectief vraagt om ander– soortige handelsbetrekkingen tussen de rijke en arme landen, om democratie, goed bestuur en respect voor mensenrechten in de landen van herkomst en om een structurele hulp in de zin van vestiging van industrie en eventuele verplaatsing van bepaalde bedrijfstakken die zich beter in andere delen van de wereld kunnen vestigen. Als daar niet veel meer naar wordt gestreefd, zal het terugdringen van de illegaliteit alleen via juridische middelen vroeg of laat zeker vastlopen. Als het gaat om immigratie en in dat verband over illegaliteit, moet men zich altijd heel goed realiseren dat het om mensen gaat die gedwongen zijn om voor hun levensonderhoud tot uitersten te gaan. De heer Apostolou was zeer getroffen door het artikel dat enkele dagen geleden in de NRC stond en waarin een Ghanese landbouwingenieur, nu in Amsterdam werkzaam als schoonmaker, uiteenzet hoe lastig en bedreigend het is om als illegaal te worden beschouwd. Dat pleitte zijns inziens alleen maar voor grotere voorzichtigheid en zorgvuldiger omgaan met dit onderwerp. De heer Krajenbrink (CDA) had er behoefte aan nog eens te herhalen dat het illegaal verblijf voor alle betrokkenen een heel slechte zaak is, een kwaad dat met alle krachten moet worden bestreden. Zolang het echter kennelijk aantrekkelijker is om in Nederland als illegaal te verblijven dan legaal in het eigen moederland, zal dat verschijnsel niet uit te bannen zijn. In dat verband zijn het preventieve beleid, de ontwikkelingssamen– werking, vredebevorderende activiteiten, enz. van groot belang. lllega– liteit is té lang op zijn beloop gelaten, waarschijnlijk vanuit economische motieven. Het inconsistente overheidsbeleid heeft daar geen goed aan gedaan. In het regeerakkoord van 1989 zijn daarover duidelijk afspraken gemaakt en de heer Krajenbrink wilde de staatssecretaris prijzen voor de manier waarop hij daaraan inhoud probeert te geven. Het regeerakkoord spreekt niet alleen over het aanpakken van de illegale werknemers, maar ook van de werkgever die hen in dienst neemt. Er is ook een commissie ingesteld die ter zake moest adviseren. September 1991 is er in de Kamer een uitvoerig debat gevoerd over de procedures en de aanbeve– lingen van de commissie-Zeevalking en het kabinetsstandpunt ter zake.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 981, nr. 3
8
Dus na de Bijlmerramp is niet ineens het illegalenvraagstuk weer in de belangstelling komen te staan. De Kamer houdt zich daar al geruime tijd mee bezig en niet zonder resultaat. De voornaamste conclusie van het kamerdebat uit 1991 was dat illegalen in beginsel het land moeten verlaten, al moet men zich reali– seren dat de ene illegaal de andere niet is. Toen is ook gesproken over een ontmoedigingsbeleid, het niet toegankelijk maken van collectieve voorzieningen, de wenselijkheid van koppeling van diverse gegevensbe– standen, een versterkte aanpak van de werkgever die illegalen in dienst neemt door intensievere controle, hogere straffen, de benutting van de Wet ketenaansprakelijkheid en uiteraard intensivering van het vreemde– lingentoezicht, ook als consequentie van Schengen. Het beleid ter zake komt goed op gang en begint vruchten af te werpen, hetgeen voor betrokkenen niet altijd even leuk is. Het doorzetten van de ingezette beleidslijn is dan ook meer dan ooit noodzakelijk. Getuige de cijfers gaat het uitzettingsbeleid ook de goede kant op. Toch blijken enkele groepen niet of heel slecht verwijderbaar, mede vanwege het ontbreken van identiteitsproblemen. Hoe vordert het overleg ter zake met de regering van Marokko? De heer Krajenbrink had begrepen dat juist in Europees verband enige stappen zijn gezet. Hij vond het beschamend dat in sommige inrichtingen mensen die vaak geen crimineel zijn langere tijd worden vastgehouden in afwachting van uitzetting. In de helft van de gevallen blijkt dat uit te monden in vrijlating, omdat ze niet naar Marokko of waar dan ook terug kunnen sturen. Dan vallen die mensen toch per definitie terug in de illegaliteit? De Roosendaal-procedure komt ook met enige regelmaat in de media terug. Af en toe blijkt daarvan toch nog gebruik te worden gemaakt, met alle gevolgen van dien. De geloofwaardigheid van de overheid komt daarbij toch in het geding. De heer Krajenbrink was er door de staatsse– cretaris van overtuigd dat het niet zonder dergelijke uitzettingen kan, maar anderzijds moet men er toch voor oppassen dat deze procedure niet als ridicuul wordt gezien; zij leidt vaak tot iets waarvan de burger niets begrijpt en waarbij de overheid toch echt in haar hemd staat. Hij sloot zich aan bij de vragen over het functioneren van het terug– keerbureau. Nu de gelden op zijn, kunnen er dan nog wel illegalen via die weg worden uitgezet? Een tijdje geleden had hij de gedachte gelanceerd om illegalen de door hen betaalde sociale premies en eventueel ten onrechte niet betaald loon mee te geven bij uitzetting. Toegegeven moet worden dat daaraan zeker haken en ogen kunnen zitten. Gegeven het feit dat ook de staatssecretaris van mening is dat het vreemdelingenbeleid een humaan beleid moet zijn, zou hij graag vernemen of daar al iets mee gedaan wordt. Hij kreeg graag een duidelijker antwoord op zijn vorig jaar gestelde vraag hoe het zit met de verdwijningen uit de opvangcentra. Uit infor– matie blijkt dat er nogal wat mensen met onbekende bestemming verdwijnen, maar vermoedelijk dus nog wel illegaal in Nederland verblijven. Kunnen ter zake wat concretere cijfers worden gegeven? Ook de CDA-fractie heeft wel eens de gedachte geopperd over iets als een tijdelijk arbeidscontract. In beginsel moeten illegalen inderdaad Nederland uit, maar anderzijds mag men de kop toch niet in het zand steken voor de problemen van sommige werkgevers. Kennelijk kunnen zij op voor hen belangrijke momenten moeilijk aan arbeidskrachten komen. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft gesuggereerd om dan wat meer scholieren en studenten in te schakelen, maar dan nog is het de vraag of moet worden geaccepteerd dat mensen uit bijvoor– beeld Roemenië of Polen naar Nederland moeten komen om dat werk illegaal te doen. Dat kan een overheid toch niet zomaar accepteren. De gedachte van tijdelijke arbeidskrachten lijkt wel aantrekkelijk, maar wat is de opvatting van de staatssecretaris ter zake?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 981, nr. 3
9
In de tuinbouw, de horeca en de confectie-industrie komt veel illega– lenwerk aan de orde. In het Westland hebben enkele interessante experi– menten plaatsgevonden onder de inspirerende leiding van het RBA om werklozen te krijgen op plaatsen die voordien door illegalen werden bezet. Zijn er bemoedigende resultaten te melden? Het was de heer Krajenbrink gebleken dat ook van uit de confectie-industrie in Amsterdam de bereidheid bestaat om in overleg met het arbeidsbureau tot oplossingen te komen. In hoeverre wordt die bereidheid gestimuleerd en in concrete daden omgezet? De heer Wolffensperger (D66) maakte uit de discussies van het afgelopen halfjaar op dat er wellicht twee illegalenproblemen bestaan. Het eerste is dat er mensen zijn die hier rechtens niet behoren te zijn dat probleem zal overigens altijd blijven bestaan - en het tweede is het kennelijke politieke probleem, het probleem van politici die moeite hebben om hun toon en hun houding tegenover het eerste probleem te bepalen. Politici en beleidmakers hebben in het recente verleden niet altijd bepaalde fouten vermeden. Bij een dramatische gebeurtenis, zoals de Bijlmerramp, vestigt de publieke opinie ineens de aandacht op het al lang bestaande probleem. De politiek moet dan zo dapper te zijn om zijn oordeel over dat al lang bestaande probleem niet opeens te laten beïnvloeden. Juist de politiek moet ertegen waken om niet al te gemak– kelijk verbanden te suggereren tussen kernen van maatschappelijke onvrede, zoals criminaliteit, misbruik van sociale voorzieningen, de illega– liteit. Doet de politiek dat niet, dan worden al snel zondebokken gecreëerd en de wereldgeschiedenis maakt wel duidelijk waar dat al niet toe kan leiden! Bovendien moet de politiek er alles aan doen om niet de illusie te wekken dat het probleem van de illegaliteit ineens door een dramatische beleidswijziging kan worden opgelost. Dat probleem is zeker niet helemaal op te lossen. Daarom is de kreet «alle illegalen Nederland uit» niet alleen onzin, maar ook gevaarlijk! Naar zijn mening waren er twee grote oorzaken van het illegalenpro– bleem aan te wijzen. In de eerste plaats de migratiedruk op geheel West-Europa vanuit de niet-welvarende landen in de Derde Wereld of in Oost-Europa. Al naar gelang de mogelijkheden en omstandigheden neemt die druk de vorm aan van gastarbeid, asielverzoek, gezinsher– eniging, dan wel illegaal verblijf. In de tweede plaats is de Nederlandse arbeidsmarkt kennelijk niet in staat om zelfstandig te voorzien in de behoefte aan bepaalde, meestal laagbetaalde arbeid. De brief van de minister van Justitie over de confectiefraude is daarvan een goede illustratie: de helft van de confectie wordt in Nederland kennelijk gemaakt door illegale werknemers. Als het gaat om de vraag hoe in de toekomst met migratie moet worden omgegaan, zal dat niet goed functioneren van de arbeidsmarkt een zeer belangrijke factor zijn. Zijns inziens zijn er twee mogelijke stellingen: migratie uit het buuenland, legaal of illegaal, is ongewenst en als het met arbeidsmarktpolitiek niet lukt om via passende arbeid aan de arbeidsvraag van bepaalde bedrijfs– takken te voorzien, dan moeten die bedrijfstakken maar uit Nederland verdwijnen, hetgeen ook nog goed is voor de internationale arbeidsver– deling. De andere mogelijke stelling is: in Nederland moeten arbeid en diensten worden verricht waarvoor de Nederlandse autochtone arbeids– markt de mensen niet meer kan leveren. Dat probleem zal door de vergrijzing alleen maar groter worden. Vanuit die stelling is het veel gemakkelijker om te komen tot tijdelijke arbeidsvergunningen, maar ook tot contingentering van de instroom van buitenlandse werknemers die voldoen aan bepaalde vooraf te stellen voorwaarden, waaraan, zij het nog in kleine kring, ook in Duitsland wordt gedacht. De heer Wolffens– perger stelde met nadruk dat illegalen primair naar Nederland komen om te werken en dat een oordeel over het illegalenprobleem dan ook niet los
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22981, nr. 3
10
is te zien van de vraag hoe in de toekomst met dat werk wordt omgegaan. Desgevraagd gaf hij toe dat het moeilijk te verkopen is om mensen uit het buitenland te halen om hier te werken, terwijl er steeds meer Nederlanders werkloos worden, maar het is nu eenmaal een feit dat Groningers niet gedwongen kunnen worden om bollen te pellen of in de Amsterdamse confectie-ateliers te werken. Moet je dan maar zeggen dat die bedrijfstakken uit Nederland moeten verdwijnen? In ieder geval is het duidelijk dat de door hem naar voren gebrachte stellingen in de toekomst aan de orde zullen komen als wordt gesproken over de steeds toene– mende migratiedruk en de waarschijnlijk ook steeds toenemende imper– fectie van de Nederlandse arbeidsmarkt. Met de notitie kon hij in grote lijnen instemmen, maar die betreft het hier en het nu, maar het vraagstuk van de migratie en de illegaliteit heeft effecten op de toekomst waarover zo snel mogelijkheid zal moeten worden nagedacht, opdat wordt voorkomen dat ook in de toekomst van incident tot incident wordt gehandeld. De frustratie van de commissie-Zeevalking was ook hierin gelegen: zij had graag een beeld gekregen van het belang van illegale arbeid voor de Nederlandse economie en vond het wel heel simpel om te zeggen «gooi alle illegalen eruit, want dan zal het werk worden gedaan door degenen wiens kaarten zich in de bakken van de arbeidsbureaus bevinden. Ten slotte stelde de heer Wolffensperger het eens te zijn met het restrictieve toelatingsbeleid, maar het leek hem logischer om aan de kant van de illegalen te beginnen dan om een niet tolerant asielbeleid te voeren, vluchtelingen tegen te houden, dan wel de gezinshereniging onmogelijk te maken. Dat is nu eenmaal niet meer mogelijk met radicale middelen: de grenzen kunnen niet meer dicht en ook een actief prioritair opsporingsbeleid in de vorm van razzia's is goddank onmogelijk. De enige mogelijkheid is dan ook een soort opportuniteitsbeleid dat doet denken aan dat in de strafvordering. Als wordt geaccepteerd dat in het beleid prioriteiten worden gesteld bij opsporing en verwijdering, mag dat nog niet inhouden dat degenen die daar niet onder vallen, zonder meer mogen blijven. Het moet een ontmoedigingsbeleid blijven dat niet alleen een statisch karakter heeft, maar ook een dynamische karakter zou moeten hebben. Antwoord van de regering
De staatssecretaris vond het heel terecht dat is verwezen naar de motie-Krajenbrink/Wiebenga uit 1986 en het regeerakkoord waarin het begrip «ontmoedigingsbeleid» voorkomt. Zijns inziens was dan ook de stelling niet vol te houden dat de politiek pas over het probleem van de iilegaliteit is gaan praten toen in het najaar plotsehng de vreselijke ramp in Amsterdam plaatsvond. De Kamer en het kabinet zijn daarover al geruime tijd met elkaar in gesprek. Alle heel heldere standpunten ter zake neergelegd in het regeerakkoord van 1989 zijn niet zomaar uit de lucht komen vallen. Het is dus ook zeker niet zo dat plotseling onder druk van een dramatische gebeurtenis het illegalenbeleid is gewijzigd. Hij had de bedoelde conferentie in Budapest bijgewoond en daar spraken 30 landen over het grote probleem van de illegale migratie, hetgeen dan ook wordt gezien als een internationaal probleem, niet alleen voor de ontvan– gende Westerse landen, maar ook voor de donorlanden, die in vele gevallen een soort braindrain ervaren. Voor het idee van tijdelijke arbeidsvergunningen voelde hij niet veel, maar het leek hem beter deze kwestie te bespreken met de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De wens van de heer Apostolou om halfjaarlijkse rapportages had hij genoteerd. In de eerstvolgende begroting van Justitie zal hij in ieder geval alle gewenste gegevens opnemen. Deze gegevens worden per maand en per kwartaal verzameld.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 981, nr. 3
11
Als er echter weer een rapportage van moet worden gemaakt, kost dat weer tijd, hetgeen ten koste gaat van andere activiteiten. Hij zal nader bezien of het mogelijk is een en ander te koppelen aan de jaarlijkse discussie over het asielbeleid. De suggestie van de heer Wiebenga inzake de ambtelijke meldplicht had hij al eens in het kabinet aan de orde gesteld, maar dat wilde er toen zeker niet aan. De uitgesproken waardering voor het tot dusver gevoerde en in de notitie neergelegde beleid waardeerde hij. Gisteren had hij nog met de minister van Binnenlandse Zaken een gesprek met de besturen van de vier grote steden, inclusief hun hoofdcommissarissen, en gelukkig was ook daar een grote eensgezindheid in het denken te bespeuren over de noodzaak van een ontmoedigingsbeleid. Dat is geen opdracht voor de rijksoverheid alleen, maar mede een voor de gemeentebesturen. In het regeerakkoord staat niet voor niets dat elke overheid duidelijk moet maken dat illegaliteit niet kan. Inderdaad mag niet de indruk ontstaan dat alleen maar criminele illegalen het land worden uitgezet en dat de anderen met rust worden gelaten. De praktijk echter maakt het stellen van prioriteiten noodzakelijk. Als de politie met beperkte menskracht het probleem aanpakt, dan zal zij uiteraard beginnen waar het het meest pijn doet. Als het gaat om illegale arbeid, dan wordt gemikt op de werkgever en zullen er hogere boetes worden geëist, maar illegale werknemers zullen wel degelijk uit het land moeten worden verwijderd al kunnen ze niet als crimineel worden bestempeld. Zodra de staatssecretaris over nadere gegevens ter zake beschikte, zal hij die zeker aan de Kamer doen toekomen. Hij wees erop dat nogal wat woningen worden bewoond door mensen die geen verblijfstitel hebben. Er is wel gezegd dat dit probleem in het verleden te laat is aangepakt, maar gedurende deze kabinetsperiode is er in ieder geval langs alle kanten wel aan gewerkt. Dit gegeven werkt echter problematisch uit op de rijksopvang asielzoekers, de ROA, waarin mensen onder de hoede van het ministerie van WVC zitten die wel een verblijfstitel hebben, omdat ze wachten op een uitspraak op hun asiel– verzoek. Het probleem is nu dat thans zo'n 8000 mensen in de desbe– treffende regeling zitten die het recht hebben om naar de reguliere woningmarkt door te stromen, omdat ze hier mogen blijven. Die doorstroming stagneert en dat legt een zware druk op de rijksbegroting. Waarom zouden gemeentebesturen niet eens goed onderzoeken welke mensen in hun woningen zitten? Mevrouw Sipkes vroeg zich af, waarom nu weer met getallen wordt geschermd. De indruk wordt hiermee gewekt dat er kennelijk zoveel illegalen gebruik maken van de sociale woningen. Zij maakte bezwaar tegen dit soort suggestieve uitlaten of ze moeten worden hardgemaakt. De staatssecretaris maakte eerder bezwaar tegen deze benadermg. Hij had zeker niet de bedoeling om te stigmatiseren, maar wilde wel heel duidelijk aangegeven welke aspecten er spelen. Het gaat te ver als wordt gezegd dat aantallen niet te bewijzen zijn en dat het wel meevalt. Er zijn zeker aanwijzingen die erop duiden dat vele woningen bewoond worden op een manier die gemeenten niet kennen en ook niet wensen. Als zij hun woningbestand doorlichten, dan zullen zij zeker op illegalen stuiten en ook zullen deze het land moeten worden uitgezet. De staatssecretaris achtte het dus volstrekt onaanvaardbaar en strijdig met het beleid om alleen criminele illegalen uit te zetten. Dat heeft niets te maken met mensenjacht of razzia. De heer Wiebenga vroeg of de heldere uiteenzetting van de staatsse– cretaris, die hij van harte onderschreef, eveneens is onderschreven door
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 981, nr. 3
12
de besturen en hoofdcommissarissen van de vier grote gemeenten. De staatssecretaris moest jammer genoeg dat gesprek eerder verlaten, omdat hij in de Kamer moest verschijnen voor de behandeling van het wetsvoorstel inzake de burgerlijke stand. De minister van Binnen– landse Zaken had hij daarna nog niet gesproken, maar wel van zijn medewerkers gehoord dat niemand heeft weersproken wat de burge– meesters bij de aanvang van het gesprek duidelijk naar voren hebben gebracht, nl. dat zij het met de regering eens zijn dat er een ontmoedi– gingsbeleid moet worden gevoerd. De kwestie van mogelijke illegalen in het gemeentelijke woningbestand had hij niet zo pregnant naar voren gebracht. Hij was het ermee eens dat illegale werknemers in de gelegenheid moeten worden gesteld om eventueel achterstallig loon terug te vorderen voordat zij worden uitgezet. In de confectie-industrie in Amsterdam werken niet alleen illegalen, maar ook legalen die zwart werken. Ook die moeten worden aangepakt, want het bonafide deel van die bedrijfstak wordt in hoge mate bedreigd door het malafide deel. De staatssecretaris stelde eveneens met nadruk dat er geen sprake is van regularisatie. Het is bestaand beleid dat heel helder naar buiten is gekomen in november 1992 toen de samenleving zo'n overdosis infor– matie over illegaliteit kreeg: als iemand hier al jaren illegaal verblijft, binnen het zicht van de overheid, langdung werkend en geïntegreerd in de samenleving, en vraagt of hij toch niet mag blijven, dan wordt dat op individuele basis bekeken. Er zijn allerlei redenen aan te voeren waarom daarover negatief wordt beslist, maar er zijn ook best (humanitaire) redenen aan te geven waarom de beslissing positief moet uitvallen. In ieder geval loopt iedereen die het vraagt het risico te worden uitgezet. Naar aanleiding van de gebeurtenissen in november 1992 had hij nog aangegeven dat dan zoveel mogelijk gebruik zal worden gemaakt van het terugkeerbureau. Voor zover hij weet, heeft dat thans niet te maken met geldgebrek. Verleden jaar heeft het ca. 1000 mensen kunnen helpen op de wijze die ermee was voorzien, ca. 200 aanvragen zijn niet gehono– reerd. Zou later in dit tweede jaar van het bureau duidelijk worden dat er sprake is van geldgebrek, dan zal hij zeker bij het kabinet aankloppen dat daarin ongetwijfeld zal bewilligen. Het is immers een heel goedkope en prettige manier van uitzetting. Gelet op de tijd moest hij zich tot enkele hoofdlijnen beperken en zal hij zijn medewerkers vragen nog openstaande punten schriftelijk te beantwoorden. Deze middag zal hij nog spreken met het Landelijk overleg minderheden (LAO) over gezinshereniging en gezinsvorming, gisteren had hij gesproken met de vier grote steden en enkele dagen geleden had hij de grote conferentie in Budapest bijgewoond. Kortom, er gebeurt veel en dat is zeker niet de laatste tijd begonnen. Hij wees erop dat hij binnenkort nog met de Kamer zal spreken over capaciteitsnood in het gevangeniswezen. Het zou zeer wel mogelijk zijn dat dan de vreemdelingenbewaring ex art. 26 Vreemdelingenwet daarbij wordt betrokken. Hij vond het zeker niet ideaal dat sommige vreemde– Imgen moeten worden vastgehouden totdat de rechter zegt dat ze eruit moeten. Het heeft iets te maken met dezelfde machteloosheid als bij de Roosendaal-procedure, maar hij had al veel vaker gezegd dat hij in ieder geval niet kan berusten in het beeld van een machteloze overheid, waarbij een individu die weliswaar niet de sterkste is, altijd wel zo sterk is dat hij door zijn identiteit te verduisteren bevordert wat hij wenst, nl. een verblijf in het land. Daarom blijft hij zoeken naar oplossingen, maar soms vindt hij die niet. Wellicht kan vreemdelingenbewaring ook worden gezien als zeker geen ideaal onderdeel van het ontmoedigingsbeleid. Ten slotte wilde hij nog ingaan op de contacten met Marokko om de eigen onderdanen terug te nemen. Op ambtelijk niveau waren deze
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22981, nr. 3
13
contacten heel vruchtbaar geweest. Zelf heeft hij met de Marokkaanse minister gesproken. Er zijn ondertussen verschillende afspraken gemaakt en de start lijkt veelbelovend. In toenemende mate geven de Marok– kaanse autoriteiten een laissez passer af. In Madrid had hij in het kader van Schengen al eens gezegd dat gestreefd moet worden naar terugname-overeenkomsten en in de resolutie van Budapest is dat eveneens opgenomen. Wat dit betreft, zag hij dan ook met enig vertrouwen de toekomst tegemoet. De voorzitter van de commissie, Swildens-Rozendaal De griffier van de commissie, De Gier
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 981, nr. 3
14
1 Samenstelling: Leden: Stoffelen (PvdA), V. A. M. van der Burg (CDA), Schutte (GPV), Krajenbrink (CDA), Korthals (VVD), Wiebenga (VVD), Laning-Boersema (CDA), Dijkstal (VVD), Vermeend (PvdA), Brouwer (GroenLinks), Kohnstamm (D66), Wolffensperger (D66), ondervoorzitter, Swildens-Rozendaal (PvdA), voorzitter, Van Traa (PvdA), De Hoop-Scheffer (CDA), Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Van de Camp (CDA), Biesheuvel (CDA), Jurgens (PvdA), Koffeman (CDA), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Zijlstra (PvdA) en M. M van der Burg (PvdA). Plv leden: Apostolou (PvdA), Vacature CDA, J. T. van den Berg (SGP), Koetje (CDA), Dees (VVD), Te Veldhuis (VVD), Van der Heijden (CDA), Rempt-Halmmans de Jongh (VVD), Schoots (PvdA), Sipkes (GroenLinks), Scheltema-de Nie (D66), Groenman (D66), Van der Vaart (PvdA), Middel (PvdA), Tegelaar-Boonacker (CDA), Bijleveld Schouten (CDA), Doelman-Pel (CDA), Hillen (CDA), Stemerdink (PvdA), Vreugdenhil (CDA), Leerling (RPF), Van Nieuwenhoven (PvdA) en Van Heemst (PvdA).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22981, nr. 3
15