Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 1986-1987
19707
Indicatief Meerjarenprogramma Milieubeheer 1987-1991
Nr. 4 (herdruk)
LIJST V A N A N T W O O R D E N 1 Ontvangen 20 oktober 1986 1 Bij de invulling binnen mijn departement van de voornemens om het aantal ambtenaren de komende jaren fors te verminderen wordt rekening gehouden met de hoge beleidsprioriteit die wordt toegekend aan het toezicht op de naleving van de milieuwetgeving, in die zin dat op de personeelsformatie voorzover het gaat om handhavingstaken niet zal worden gekort. Overigens vergt dit ook de nodige voorzieningen voor de follow-up van handhavingsakties in de beleidsmatige sfeer. 2a Zoals reeds is aangekondigd in het IMP Milieubeheer 1986-1990, Tweede Kamer 1985-1986, 1 9 204, nrs. 1 en 2, blz. 113, ligt het in mijn voornemen medio 1988 een wetsvoorstel voor geïntegreerde regeling ten aanzien van afvalstoffen bij de Tweede Kamer in te dienen. Het in te dienen wetsvoorstel zal erop gericht zijn het bestuurlijk - juridisch instrumentarium voor beheersing van (chemische) afvalstoffen te verbeteren door aanvulling, harmonisatie en integratie van de bestaande afvalstoffenwetgeving. De voorbereiding van het wetsvoorstel geschiedt in het kader van een project: het project integratie afvalstoffenwetgeving. Voorafgaande en parallel aan de start van dit project zijn vanuit de ervaringen met de uitvoering van het Meerjarig Intensiveringsprogramma handhaving wetgeving chemisch afval knelpunten uit de uitvoeringspraktijk van de huidige wetgeving en wensen met betrekking tot de toekomstige wetgeving ten aanzien van chemische afvalstoffen en afgewerkte olie geïnventariseerd. Het verwerken van deze knelpunten en wensen maakt onderdeel uit van het project. De projectorganisatie is bovendien zodanig opgezet dat de inbreng vanuit de handhavingsoptiek is verzekerd. 2b Er zijn zeker parallellen te constateren tussen de ervaringen in Nederland en die in de Verenigde Staten, zij het dat de situatie daar aanzienlijk grootschaliger is.
De vragen zijn gedrukt onder nr. 3. Zij hebben betrekking op het onderdeel Handhaving van het milieubeleid.
2c De noodzaak om reparatiewetgeving tot stand te brengen is bij de aanvang van de werkzaamheden rond integratie van de afvalstoffenwet-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 1 9 707, nr. 4
1
geving uitvoerig onderzocht. Dit onderzoek heeft echter uitgewezen dat aan de in de handhavingspraktijk gesignaleerde knelpunten kan - en in een aantal gevallen zelfs bij voorkeur moet - worden tegemoetgekomen door maatregelen in de beleidsmatige sfeer c.q. door het benutten van het bestaande wettelijke instrumentarium. De mij bekende problemen in de handhavingspraktijk kunnen nagenoeg alle afdoende worden aangepakt, bijvoorbeeld door middel van meer intensieve voorlichting over de Wet chemische afvalstoffen aan de handhavingsambtenaren, door verduidelij king en verbetering van vergunningsvoorschriften, door de in gang gezette herziening van het Stoffen en processenbesluit. Van enkele andere problemen is nagegaan of door middel van reparatiewetgeving een aanmerkelijke tijdwinst te boeken viel ten opzichte van het tijdschema voor het tot standbrengen van een geïntegreerde regeling. Geconstateerd is met betrekking tot die problemen dat de te kiezen oplossingen daarvoor nog diepgaande discussies zullen vergen dan wel diep kunnen ingrijpen in de bestaande taakverdeling binnen de overheid in haar geheel. Van tijdwinst zal dan nauwelijks nog sprake zijn terwijl de planning om medio 1988 een geïntegreerde afvalregeling bij de Tweede Kamer in te dienen bovendien onhaalbaar zou worden als gevolg van de voor reparatiewetge ving vrij te maken capaciteit. 3a Ja.
3b De Wet chemische afvalstoffen kent het doelmatigheidscriterium. In het kader van dit criterium komt bij een verzoek om een vergunning onder meer de vraag aan de orde of de doelmatige verwijdering van afvalstoffen voldoende gewaarborgd is en in hoeverre overigens de aan de vergunning verbonden voorschriften voldoende zullen worden nageleefd. Het is een overheidsbelang dat de continuïteit van het proces van afvalverwijdering zeker is gesteld. De vrees dat deze continuïteit in gevaar komt, is voor de overheid reden tot reactie. Bedoelde vrees kan onder meer worden ingegeven door slechte publiciteit over een onderneming, een naderend financieel debacle, voorzienbare negatieve milieuhygiënische gevolgen of veranderingen in het bestuur van de onderneming. De gegronde vrees voor gevaar voor de continuïteit van de onderneming (en dus de continuïteit van de afvalverwijdering) zal derhalve moeten kunnen leiden tot toepassing van art. 10, lid 1 of art. 13 Wca. 3c Dergelijke mogelijkheden staan o.a. in de volgende wettelijke regelingen: - Wet autovervoer personen; - Drank- en Horecawet (art. 3 1 , lid 1, onder f: een vergunning wordt ingetrokken indien zich in de betrokken inrichting feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid); - Wet op de tandheelkundige inrichtingen (art. 5) en - Wet op de dierproeven (art. 5): een vergunning kan slechts worden geweigerd indien gegronde vrees bestaat dan de vergunninghouder krachtens deze wet voor hem geldende voorschriften niet zal naleven. 3d In de VS kent de regelgeving van enkele staten bepalingen die tot doel hebben de uitsluiting van personen uit afvalverwerkende industrie, die een milieucrimineel verleden hebben of ten aanzien van wie bekend is dat zij illegaal handelen of een potentieel risico betekenen. 4 Er wordt naar gestreefd de memorie van antwoord nog dit jaar uit te brengen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1 987, 1 9 707, nr. 4
2
5 Reeds geruime tijd is sprake van samenwerking tussen de regionale inspecties milieuhygiëne en waterkwaliteitsbeheerders. Het Milieubijstandsteam werkte reeds voor de instelling van het WVO-Contactteam samen met de betrokken diensten van Rijkswaterstaat. Met het WVOContactteam bestaan nauwe samenwerkingsbanden, er vindt voorts regelmatig overleg plaats tussen het hoofd van het Milieubijstandsteam en de coördinator van het Contactteam. 6 In de eindrapporten van de HOP-onderzoeken naar «Registratie (milieugevaarlijke stoffen) door het bedrijfsleven» en naar «Meet- en registratieverplichtingen in de milieuwetgeving» worden aard en omvang van de diverse administratieve registraties beschreven, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen registraties die het bedrijf bijhoudt voor de eigen bedrijfsvoering en de verplichte milieumetingen en -registraties, die vooral relevante informatie voor het milieu c.q. de vergunningverlener geven. Uit de onderzoeken blijkt dat er geen overwegende knelpunten in de pratijk zijn ten aanzien van de afstemming van de verschillende soorten metingen en registraties. Daar waar overlap bestaat tussen bedrijfsrelevante informatie en informatie, die de overheid verlangt, zijn beide soorten informatie op elkaar afgestemd. 7 De handhaving van de bedrijfsinterne milieuzorg door de overheid gebeurt vooral door controle van de interne rapportage van de milieu-audit bij het bedrijf. Deze rapportage bevat een gedetailleerde weergave van de bevindingen tijdens de milieuhygiënische doorlichting van het bedrijf, mede op grond waarvan de controlerende ambtenaar alsnog kan besluiten zelf tot nadere kontrole van het bedrijf over te gaan. De positie van derden krijgt aandacht door middel van de externe rapportage van de milieu-audit. De externe rapportage bevat een inzicht in de resultaten van de milieu-audit, overigens zonder dat hierbij bedrijfsvertrouwelijke gegevens worden gepubliceerd. 8 Er is op dit moment een eerste proefproject op het gebied van de milieu-auditing bij een afvalverwerkend bedrijf aan de gang. De resultaten van dit proefproject zullen eind 1986 bekend zijn. Wel valt nu al op te merken dat milieu-auditing een bruikbaar instrument lijkt voor middelgrote bedrijven om inzicht te krijgen in het milieuhygiënisch gebeuren binnen een bedrijf. Dit betreft inzicht in de technische aspekten, administratieve procedures, organisatorische aspekten en de naleving van de wettelijke voorschriften. 9 De resultaten van het eerste voorlopige proefproject op het gebied van de milieu-auditing worden eind 1986 verwacht. Er is een follow-up voorzien, waarin meerdere proefprojecten in de loop van 1987 zullen starten. Deze proefprojecten betreffen de opzet en het functioneren van bedrijfsinterne milieuzorgsystemen, alsmede de kontroleerbaarheid daarvan. Deze nieuwe proefprojecten hebben een geschatte doorlooptijd van tenminste één jaar. Er wordt gedacht aan projecten in afvalverwerkende bedrijven, aangezien daar de beheersing van de stoffenstromen van groot belang is, maar ook in andere bedrijfstakken waar interne milieuzorg uit oogpunt van milieurendement een belangrijke factor kan zijn bij de implementatie en naleving van de milieuwetgeving.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 707, nr. 4
3
10 Het MBT omvat de volgende disciplines: - milieuhygiënische medewerkers met een werktuigkundige en chemisch-technische achtergrond op MTS , HTS en TH-niveau; - juristen met specifieke kennis van de milieuwetgeving en gekwalificeerd voor de opleiding en de coördinatie van opsporingszaken op milieugebied; - medewerkers met een politie-achtergrond, getraind in opsporingszaken. 11 Zoals uiteengezet in het Voortgangbericht d.d. 27 september 1986, paragraaf 8 en in de Nota van toelichting bij het instellingsbesluit van het Milieubijstandsteam dat 20 februari 1985 (gepubliceerd in Staatscourant d.d. 25-2-1985, nr. 39) geldt dat voor de inzet van het Milieubijstandsteam in het bijzonder gedacht moet worden aan gevallen waarin er sprake is van milieucriminaliteit van een meer gecompliceerd karakter, bijvoorbeeld wanneer er sprake is van vertakte milieucriminaliteit waarbij een groot aantal bedrijven of personen betrokken is. In die gevallen zal in de regel sprake zijn van strafbare feiten die als misdrijf zijn gekwalificeerd. Voorts gaat het vooral om gevallen waarvoor geldt dat de inzet van het Milieubijstandsteam uit een oogpunt van milieurendement gunstig is en die dermate ernstig en/of gecompliceerd zijn dat zij de Officier van Justitie aanleiding geven om een rechercheteam te formeren waarin een of meer leden van het Milieubijstandsteam participeren. De beslissing of het Milieubijstandsteam wordt ingezet berust bij de Officier van Justitie. In zijn algemeenheid kan voorts worden opgemerkt dat wanneer een zaak door de lokale of regionale toezichthouders kan worden afgedaan het Milieubijstandsteam niet wordt ingeschakeld. Het team is immers bedoeld ter ondersteuning van provincie en gemeenten in gevallen van opsporing waarin er behoefte bestaat aan gespecialiseerde deskundigheid en de door de betrokken regionale inspectie te geven steun niet toereikend is. 12 Zie antwoord vragen 30 en 31 13a Het Milieubijstandsteam telt 47 leden; de verdeling is als volgt: - 11 medewerkers van de Hoofdinspectie Milieuhygiëne, afdeling Handhaving milieuwetgeving; - 24 medewerkers van de Regionale Inspecties Milieuhygiëne; - 1 2 medewerkers van de onderafdeling Algemene Recherche Zaken van de Centrale Directie Juridische Zaken. 13b De verdeling van het uiteindelijke aantal bestede mensdagen in 1985 met betrekking tot deelname aan milieubijstandsactiviteiten is als volgt: - Hoofdinspectie Milieuhygiëne 298 mensdagen - Regionale Inspecties Milieuhygiëne 641 mensdagen - Onderafdeling Algemene Recherchezaken 367 mensdagen 13c Door een drietal medewerkers van de Hoofdinspectie van de Volksgezondheid voor de Milieuhygiëne werd in 1 985 ieder voor het desbetreffende deel van het opsporingsonderzoek deelgenomen aan Milieubijstandsteamzaken. Voorts werd door de onderafdeling Algemene Recherche Zaken van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in 1 985 eveneens door een drietal medewerkers deelgenomen aan Milieubijstandsteamonderzoeken.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1 987, 19 707, nr. 4
4
Daarnaast werd in 1985 door een zevental medewerkers van de Regionale Inspectie van de Volksgezondheid voor de Milieuhygiëne deelgenomen aan Milieubijstandsteamonderzoeken. De inzet van één der medewerkers van de Hoofdinspectie en één der medewerkers van de onderafdeling Algemene Recherche Zaken (VROM) kan als praktisch continue worden aangemerkt. Eén en ander vond plaats in het kader van het Chemix onderzoek. De inzet van de overige genoemde medewerkers beantwoordt aan de 25% norm ( = tijd gereserveerd voor opsporing). 14a, b,c Het Gerechtelijk Laboratorium is voor het veel voorkomende onderzoek van monsters in milieuzaken te beperkt toegerust om in alle gevallen het onderzoek ter hand te kunnen nemen. Tussen de departementen van VROM, Verkeer en Waterstaat en Justitie zijn daarom afspraken gemaakt over het onderbrengen van verschillende typen veel voorkomende monsteronderzoeken. Met de getroffen regeling wordt beoogd monsteronderzoek zoveel mogelijk onder te brengen bij laboratoria in den lande die in het bijzonder tot het specifieke onderzoek zijn toegerust. In overleg met het Openbaar Ministerie is besloten dat bij het onderzoek van monsters die in het kader van een strafrechtelijk opsporingsonderzoek worden genomen, dezelfde laboratoria kunnen worden ingeschakeld, behoudens andere aanwijzingen van de officier van justitie. Voor monsteronderzoeken die betrekking hebben op vermoedelijke WVO-overtredingen kan men zich wenden tot de waterbeheerders. Monsters die betrekking hebben op chemisch afval kunnen aan drie door VROM gecontracteerde laboratoria worden aangeboden. Inschakeling van het Gerechtelijk Laboratorium kan gewenst zijn, indien de aard, ernst of omvang van het vermoedelijk gepleegde millieudelict de bijzondere aandacht van de Justitie vergt en de officier van Justitie, die hierbij is betrokken, zulks verlangt. 15 en 16 Het accent heeft in 1 985 op opsporing gelegen in het werk van het Milieubijstandsteam. In de passage in paragraaf 2.4 van de notitie van 22 april, die aanleiding geeft tot de gestelde vragen, is aangegeven dat bij de eerste reeks opsporingszaken waarbij het milieubijstandsteam werd ingezet sprake is van het leerproces zoals dat uitvoerig beschreven is in paragraaf 5.3 van het «Voortgangsbericht inzake de ontwikkeling van de handhaving milieuwetgeving» van 27 september 1984. Na de theoretische vorming die de leden van het team in de achterliggende periode kregen ging het in het eerste jaar van het bestaan van het team om het toepassen van de kennis in de praktijk van de opsporing. Ook daaraan zijn leereffecten verbonden die een surplus geven op het goede opleidingsniveau waarover het team beschikt. 17 De actie Chemix heeft op basis van de thans beschikbare gegevens het volgende gekost: Bestede tijd circa 5 mensjaar Financiën (laboratoriumkosten etc.) circa f 2 0 0 000 In het kader van de actie Chemix is een groot aantal strafbare feiten geconstateerd op het gebied van de Wca, de belastingwetgeving, de art. 174 en 225 W v , Sr en WLV. Over de strafrechtelijke afloop daarvan is nog niets bekend. Door de actie Chemix is een beter inzicht verkregen in
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 707, nr. 4
5
de aard en de omvang van overtredingen van de Wca, waardoor een meer gerichte en efficiëntere aanpak van dergelijke overtredingen moge lijk is, die tezamen met de overtredingen van de WLV, de belastingwetgeving en het WvSr. de actie Chemix rechtvaardigen. Bij een der bedrijven bleek bijv. dat een bedrag van f 2 0 0 0 0 0 0 aan heffingen ex Wca niet was voldaan. 18 a. In de navolgende maanden werden de processen-verbaal in het kader van de aktie Chemix naar het betreffende Openbaar Ministerie gezonden. - Processen-verbaal contra twee Wca."Vergunninghouders in het arrondissement Zwolle werden in juli 1985 aan het Openbaar Ministerie aangeboden. - Proces-verbaal contra één W . c a . vergunninghouder in het arrondissement Amsterdam werd in februari 1986 aan het Openbaar Ministerie aangeboden. - Proces-verbaal contra één Wc.a-vergunninghouder in het arrondissement Arnhem werd in september 1985 aan het Openbaar Ministerie aangeboden. - Proces-verbaal contra twee Wc.a-vergunninghouders in het arrondissement Rotterdam werden in januari 1986 aan het Openbaar Ministerie aangeboden. b. Geen der onderhavige zaken werd nog in een rechtzitting behandeld. 19 In verband met de complexiteit van de bewijsvoering met betrekking tot de gepleegde delicten werd door de betreffende Rechter Commissarissen in de arrondissementen Zwolle, Arnhem, Amsterdam en Rotterdam besloten een nader gerechtelijk onderzoek in te stellen. In enkele gevallen betreft dat een nadere analyse van tijdens het strafrechtelijk onderzoek genomen monsters. In het arrondissement Arnhem is de vertraging veroorzaakt doordat nader overleg plaatsvindt met autoriteiten in België en Duitsland in verband met het feit dat in deze landen door de verdachte gelijksoortige activiteiten zijn verricht. Het oponthoud in het arrondissement Rotterdam wordt mede veroorzaakt doordat belangrijke verdachten en getuigen niet tijdig konden worden gehoord. 20 Voor het antwoord zij verwezen naar het antwoord op vraag 18. 21 De Wet chemische afvalstoffen en de Wet inzake de luchtverontreiniging, laatstgenoemde deels, vallen onder de werking van de Wet op de economische delicten (WED). De WED kent een uitgebreid scala van hoofdstraffen: - art. 6 lid 1 onder ten tweede: maximum 2 jaar gevangenisstraf en een geldboete van maximum f 2 5 000. Ingeval er sprake is van een rechtspersoon kan de geldboete worden verhoogd tot f 100 000; - art. 6 lid 1 onder ten vierde: maximum 6 maanden hechtenis en een geldboete van maximum f 10000. Ingeval er sprake is van een rechtspersoon kan de geldboete worden verhoogd tot f 2 5 000. Daarenboven kan op grond van artikel 6 WED de geldboete, wanneer het economisch voordeel hoger is dan één vierde gedeelte van het maximum der geldboete als bovengenoemd, tot de naast hoger gelegen categorie worden opgelegd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 986-1987, 1 9 707, nr. 4
6
Daarnaast kunnen in het kader van de WED krachtens artikel 7 een zevental bijkomende straffen worden opgelegd. Het Wetboek van Strafrecht kent de volgende sancties: - art. 174: 15-20 jaar gevangenisstraf en/of geldboete van f 100000. - art. 255: 6 jaar gevangenisstraf en/of geldboete van f 100000. 22 Tijdens het verkennend vooronderzoek kon niet worden aangetoond dat dit bedrijf zich bezig hield met het illegaal mengen van chemische afvalstoffen met afgewerkte olie of reguliere brandstoffen. 23 Ja, het OM heeft vervolging ingesteld. Op 4 november 1986 vindt de rechtszitting plaats. 24 In de tweede Limburgse zaak was sprake van een overtreding van de Wca (illegaal storten van chemisch afval) en van overtreding van de voorschriften verbonden aan de Hinderwetvergunning. In verband met de geringe mate van overschrijding van de Wca-grens van het gestorte chemisch afval heeft het Openbaar Ministerie besloten niet tot vervolging over te gaan met betrekking tot de Wca-overtreding. De overtredingen inzake de Hinderwet-vergunning hebben geleid tot een transactie. 25 Het onderzoek inzake illegale stortingen van chroomhoudend slib op de stortplaats de Schinnen heeft geleid tot een transactie voorstel van f 5 000 aan de beheerder van de stortplaats. Dit transactievoorstel is geaccepteerd. De overtredingen die door de stortplaatsbeheerder zijn gepleegd omvatten ondermeer het niet naleven van de voorschriften verbonden aan de Wca-ontheffing en het niet melden van ontvangsten van chemische afvalstoffen. Daarnaast is gedurende ca. 4 maanden het storten gecontinueerd terwijl de oude ontheffing geëxpireerd en de nieuwe ontheffing nog niet verleend was. Deze overtredingen laten zich niet makkelijk financieel vertalen. Om deze reden is het zeer moeilijk om het eventuele financiële gewin van de verdachte te vergelijken met het transactiebedrag. 26 Zoals o.a. werd medegedeeld door de toenmalige Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer tijdens de uitgebreide Commissie Vergadering van 18 februari 1 985 ligt het in de bedoeling tot een evaluatie te komen van het intensiveringsprogramma in de tweede helft van 1988. Mede in verband daarmee start binnenkort een eerste onderzoek naar de resultaten van het programma van proefprojekten ter stimulering van het toezicht op bedrijven die chemisch afval produceren. Voorts worden uit de opgedane ervaringen bij opsporingszaken steeds de noodzakelijke conclusies getrokken om de slagvaardigheid te vergroten. Zo worden zoals in paragraaf 2.2 van de notitie van 22 april 1986 over het functioneren van het Milieubijstandsteam en de uitvoering van het MIP chemisch afval is uiteengezet, voorzieningen getroffen om de analysecapaciteit ten behoeve van het monsteronderzoek aanzienlijk te vergroten. Voorts zijn ten aanzien van de werkwijze van het Milieubijstandsteam een aantal verbeteringen doorgevoerd op het gebied van planning, rapportage en terugkoppeling naar de vergunningverlenende instanties, zoals uiteengezet in paragraaf 2.4 van de zojuist genoemde notitie. In de in 1988 op te stellen evaluatie zal een analyse van de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 707, nr. 4
7
eventuele structurele knelpunten worden meegenomen. Voor de opstelling daarvan dient een groter aantal opsporingszaken in de beschouwing te worden betrokken. 27 Uit de ervaringen van het MBT met de tot nu toe aangepakte zaken blijkt dat praktisch alle aanwezige disciplines toereikend zijn. Er is evenwel behoefte naar voren gekomen aan medewerkers met boekhoudkundige deskundigheid teneinde diepgaand onderzoek te kunnen instellen bij bedrijfsadministraties. Dergelijk onderzoek is noodzakelijk zowel bij regulier toezicht als bij opsporingszaken ter verkrijging van inzicht in de loop van afvalstromen. 28 In alle gevallen waarin door het Openbaar Ministerie een beroep werd gedaan op inzet van het Milieubijstandsteam kon daaraan worden voldaan. Ook in andere gevallen waarbij op de Inspectie Milieuhygiëne ten behoeve van opsporing een beroep werd gedaan werd aan dat verzoek steeds voldaan. Daarnaast leidden ernstige wetsovertredingen waar men in het kader van het uitoefenen van toezicht zelf op stuitte eveneens tot opsporingsactiviteiten. Er zijn geen aangemelde of aangetroffen opsporingszaken blijven liggen. Wel valt te verwachten dat door het geïntensiveerde toezicht, ook van de kant van de lagere overheden, het aantal opsporingszaken nog verder zal toenemen. Echter ook aan die kant groeit de vaardigheid tot optreden en de samenwerking tussen bij voorbeeld de milieudiensten en de politie ten behoeve van de opsporing. In de hoeveelheid milieudelicten die thans buiten het zicht blijven bestaat geen inzicht. 29 Zoals in paragraaf 8 van het eerder genoemde «Voortgangsbericht» staat vermeld is het juist de taak van het Milieubijstandsteam om zoals de naam zegt een complementaire rol te vervullen, wat bij opsporing inhoudt dat wordt samengewerkt met andere opsporingsinstanties zoals de politie, de douane, de F.I.O.D. enz. en dat ondersteuning aan andere opsporingsorganen wordt gegeven. Meestal gebeurt dat doordat een of meer leden van het Milieubijstandsteam worden opgenomen in een voor een bepaald geval door het Openbaar Ministerie gevormd rechercheteam. De inbreng bestaat dan vooral uit milieutechnische kennis en kennis op het gebied van milieuwetgeving. Deze rol die het team vervult is vastgelegd in de instellingsbeschikking. 30 en 31 Het Milieubijstandsteam komt nooit «spontaan» in actie, maar uitsluitend wanneer de Officier van Justitie dat gewenst acht. Het kan zijn dat de Officier van Justitie zelf verzoekt om inschakeling van het team, het kan ook zijn dat het hoofd van het Milieubijstandsteam een zaak bij de Officier van Justitie signaleert waarna deze al of niet tot inschakeling besluit. Spoedshalve vindt het overleg tussen de Officier van Justitie en het hoofd van het Milieubijstandsteam vrijwel steeds mondeling of telefonisch plaats, terwijl het officiële schriftelijke verzoek van de Officier van Justitie aan de plaatsvervangend hoofdinspecteur tot inzet van het team daarna volgt. De inzet van het team wordt dan niet gevraagd door een regionale inspecteur. Indien een regionale inspecteur op een zaak stuit die zich zou kunnen lenen voor inzet van het Milieubijstandsteam attendeert hij de plaatsvervangend hoofdinspecteur of het hoofd van het Milieubijstandsteam daarop. Indien een toezichthoudende ambtenaar van een regionale inspectie, die tevens lid is van het Milieubijstandsteam betrokken raakt bij
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 707, nr. 4
8
een opsporingszaak, zonder dat het een Milieubijstandsteamzaak is, dan verricht hij zijn werkzaamheden zoals uiteengezet in paragraaf 5.9 van het Voortgangsbericht onder verantwoordelijkheid van het hoofd van de Afdeling Handhaving Milieuwetgeving van de Hoofdinspectie voor de Milieuhygiëne, terwijl in alle gevallen de betrokken Officier van Justitie feitelijk leiding geeft aan het opsporingsonderzoek. Voor de inzet van leden van het Milieubijstandsteam is het hoofd van het Milieubijstandsteam verantwoordelijk en niet de regionale inspecteur. Het hoofd van de Afdeling Handhaving Milieuwetgeving is tevens hoofd van het Milieubijstandsteam. Ook voor Milieubijstandsteamzaken geldt dat het Openbaar Ministerie leiding geeft aan het opsporingsonderzoek. 32 In een aantal zaken is nauw samengewerkt met de FIOD. Veelal hebben de grotere milieu-opsporingszaken ook te maken met andere delicten. Opsporingsteams worden dan samengesteld uit verschillende disciplines. Met de AID heeft de samenwerking zich vooral voorgedaan op het gebied van opleiding. De leden van het Milieubijstandsteam hebben voor het grootste deel hun scholing op strafrechtelijk gebied gekregen op het opleidingsinstituut van de AID. Voorts bestaat er contact met betrekking tot gemeenschappelijk probleemvelden, zowel met de leiding van de AID als op uitvoerend niveau. Te verwachten valt dat dit in de toekomst verder zal toenemen in verband met de recente milieuwetgeving. 33 De behandeling van milieu-strafzaken vergt vermoedelijk in het algemeen meer tijd dan die van commune strafzaken. Binnen het kader van de toename van de totale werklast voor het openbaar ministerie levert de toename van het aantal milieuzaken - afgezien van de meer grootschalige of ingewikkelde onderzoeken geen aanwijsbaar specifieke problemen op. Vanuit het O.M. zijn geen signalen ontvangen dat de toename van milieuzaken tot een zodanige toename van de werklast leidt dat daarop specifiek gerichte voorzieningen moeten worden getroffen. 34 Eén van de doeleinden van het intensiveringsprogramma is het stimuleren van de politie in haar taak bij de handhaving van de milieuwetgeving. Over het algemeen genomen wordt bij de politie een goede voedingsbodem aangetroffen. Allerlei reeds bestaande initiatieven van de politie op dit gebied konden professioneel ondersteund worden en op basis daarvan over de hele breedte van de organisatie geëntameerd worden. (Opleidim gen, technische voorzieningen enz.). Actieve controle op milieugebied door de politie neemt duidelijk toe. Naast meer aandacht voor controle in het buitengebied worden ook vaker bezoeken aan bedrijven gebracht. Hoewel dit per district en gemeente nogal kan verschillen moet algemeen gesteld worden dat de Rijkspolitie en in het bijzonder de Rijkspolitie te Water en de Dienst Luchtvaart hoge prioriteit geeft aan de handhaving van de milieuwetten. Wat de gemeentepolitie betreft geldt dit vooral voor de Rotterdamse Rivierpolitie en voor een aantal korpsen. Voor Rijks- en Gemeentepolitie samen geldt, dat gebleken is dat vooral de recherche afdelingen grotere aandacht moeten besteden aan de meer ernstige vormen van milieucriminaliteit. De verhoogde aandacht voor het milieurecht en de handhaving daarvan kan bij de Rijkspolitie door de structuur van de organisatie iets sneller zijn doorwerking krijgen dan bij de Gemeentepolitie omdat voor het laatste contact gelegd moet worden met elk van de afzonderlijke korpsen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 707, nr. 4
9
35 De werkzaamheden van de milieubrigade van de gemeentepolitie Utrecht bevinden zich nog in de aanloopfase. De aandacht is vooralsnog gericht op taakomschrijving en het volgen van opleidingen. In het voorjaar van 1987 zullen de werkzaamheden van de 8 medewerkers tellende milieubrigade formeel aanvangen. Ook in andere politiekorpsen bestaan initiatieven om tot instelling van een milieubrigade over te gaan. 36 Door de gemeente Westervoort is bij de Rijkspolitie ter plaatse aangifte gedaan van het op of in de bodem brengen van chemisch afval. De Rijkspolitie te Westervoort is na overleg met de betrokken Officier van Justitie overgegaan tot opsporingsonderzoek. De verantwoordelijkheid van het opsporingsonderzoek lag bij de betrokken Officier van Justitie. Op 3 oktober 1985 is het opsporingsonderzoek afgesloten met het opmaken van een proces-verbaal. Op verzoek van de Officier van Justitie is een gerechtelijk vooronderzoek begonnen dat nog niet is afgerond. 37 Het antwoord op de vraag hoeveel tijd er verloopt tussen daadwerkelijke afgifte van chemisch afval en het ter beschikking zijn van de registratie daarvan, is afhankelijk van de vraag of het een eerste afgifte betreft dan wel een zogenaamde periodieke afgifte van afval van dezelfde samenstel ling en aard aan steeds dezelfde vergunninghouders. Eerste afgiften dienen binnen 8 dagen te worden gemeld tenzij voor de afgiftemelding een vrijstelling geldt. De gegevens betreffende periodieke afgiften en de van afgiftemelding vrijgestelde afgiften dienen binnen 8 dagen na afloop van de kalendermaand waarin de afgifte heeft plaatsgevonden te worden gemeld door de ontvangers van het afval. Het tijdsverloop varieert derhalve van maximaal 8 tot maximaal 39 dagen. Overigens vergt de automatische gegevensverwerking en de opname ervan in het bestand enige tijd. Met het oog op het beter kunnen benutten van de meldinggevens voor controle-doeleinden worden thans maatregelen voorbereid. 38 Het impliciet of expliciet toestaan dat activiteiten worden verricht zonder dat de vereiste vergunning ingevolge de Wet chemische afvalstoffen aanwezig is (zgn. gedogen) berust niet op een wettelijke basis. Beleidsuitgangspunt is dat van gedogen geen sprake kan zijn wanneer naar het oordeel van de betrokken bevoegde gezagen de vereiste vergunningen op grond van de Hinderwet, Wet inzake de luchtverontreiniging of de Wet verontreiniging oppervlaktewateren niet of in onvoldoende mate aanwezig zijn. In andere (uitzonderings)gevallen kan afweging van de betrokken belangen, waaronder het milieubelang, ertoe leiden dat een activiteit wordt gedoogd. Dit kan uiteraard alleen worden overwogen in die gevallen dat de bescherming van het milieu, waaronder begrepen de doelmatige verwijdering van chemische afvalstoffen, voldoende is gewaarborgd. De gedoogsituatie zal worden beëindigd op het moment dat bedoelde waarborgen ontbreken. In de situatie, waaraan in de Notitie over handhaving (19 200, hoofdstuk VI, nr. 72) wordt gerefereerd, was dit het geval.
39 De waarnemend voorzitter van de afdeling Geschillen van Bestuur van de Raad van State heeft in deze zaak het volgende overwogen: omdat van de zijde van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19707, nr. 4
10
en Milieubeheer is aangegeven dat ingeval van reorganisatie van het bedrijf vergunningverlening op grond van de Wet chemische afvalstoffen onder stringente voorschriften niet tot de onmogelijkheden behoort, is het niet opportuun onverwijld de verleende vergunningen in te trekken en de desbetreffende beslissingen terstond van kracht te verklaren. De waarnemend voorzitter heeft hierbij betrokken toezeggingen van de zijde van het bedrijf dat feitelijke reorganisaties hebben plaatsgevonden en zullen plaatsvinden inzake de zeggenschap over en het management van het bedrijf. Het bedrijf zou in het licht van deze wijzigingen en de bereidheid van het Ministerie om mogelijk in de toekomst opnieuw een vergunning te verlenen op korte termijn de mogelijkheid moeten behouden om haar activiteiten voort te zetten teneinde aanzienlijke kapitaalsvernietiging te voorkomen, aldus de waarnemend voorzitter. 40 Bestuurlijke handhaving en strafrechtelijke handhaving kunnen elkaar aanvullen: binnen de gegeven randvoorwaarden voor bestuurlijke handhaving heeft deze vorm van het toepassen van sancties op geconstateerde overtredingen soms de voorkeur boven strafrechtelijke handhaving doordat het bestuur direct kan besluiten maatregelen te treffen teneinde verdere uitwassen te voorkomen. Anderzijds kan in andere gevallen soms effectiever opgetreden worden in de strafrechtelijke sfeer op grond van de Wet economische delicten. Gebruikelijk is dat in overleg met de betrokken bestuurders en de Officier van Justitie afhankelijk van de concrete situatie wordt bepaald waaraan in een bepaald geval de voorkeur moet worden gegeven. Overigens is ook voor het bestuurlijk sanctioneren van overtredingen méér nodig dan alleen de bekendheid met die overtredingen: deze zullen voldoende aangetoond en bewezen moeten worden. Vermoedens van overtredingen dienen derhalve primair te leiden tot verscherpte controle. Een en ander vergt mankracht en geld zodat op voorhand niet valt aan te geven welke vorm van handhaving efficiënter zou zijn. 41 Het informatiemateriaal en voorlichtingsmateriaal dat in het kader van het Meerjarig Intensiverings Programma (MIP) is opgesteld, bestond in aanvang uit de brochure «Milieuveilig omgaan met chemisch afval». Deze algemene brochure die de ondernemer als burger wijst op zijn plicht in het kader van de Wet chemische afvalstoffen is niet in overleg met het bedrijfsleven opgesteld. Hetzelfde geldt voor de eerste informatiebundels. Thans worden deze informatiebundels zoveel mogelijk in overleg met het bedrijfsleven(branche-organisaties) samengesteld. Afhankelijk van de aard van de bundel wordt deze (in gedeelten) voorgelegd aan de branche-organisatie. Overigens wordt erop gewezen dat de betrokken bureaus die de bundels produceren in opdracht van het Ministerie VROM, gekozen zijn mede op grond van het feit dat ze ruim voldoende inzicht hebben in de desbetreffende bedrijfstak. Naast de informatiebundels, die in eerste instantie specifiek bedoeld zijn voor informatie van de betrokken toezichthouders, is thans begonnen met de samenstelling van voorlichtende brochures specifiek bedoeld voor het bedrijfsleven. Deze brochures worden, eveneens in opdracht van het Ministerie VROM, extern geproduceerd. Daarbij wordt intensief overlegd met de betreffende bedrijfstak; uitgebreide bedrijfsbezoeken vinden plaats om de tekst zo goed mogelijk te laten aansluiten bij de praktijk in de bedrijfstak.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1 987, 1 9 707, nr. 4
11
42 In principe worden voor de proefprojecten subsidies toegezegd tot maximaal f 0,10 per inwoner per jaar. In bepaalde gevallen is ingestemd met een toezegging van een hoger bedrag omdat het proefproject daar aanleiding toe gaf. Sinds de start van het intensiveringsprogramma is aan de proefprojecten een bedrag toegezegd van totaal ca. 5,5 miljoen gulden. 43 De proefprojecten hebben enerzijds tot doel een regelmatig toezicht op de producenten van chemisch afval in samenhang met het hinderwettoezicht tot stand te brengen. Anderzijds zullen zij ook inzicht moeten geven in de met dat toezicht samenhangende kosten. Naarmate er proefprojecten volledig afgerond zullen zijn dat wil zeggen dat er na een eerste meer voorlichtend bezoek ook een tweede en eventuele derde controleronde heeft plaatsgevonden, zullen de daaraan te ontlenen cijfers over de ingezette menskracht en hulpmiddelen een van de gegevens opleveren voor de bepaling van de kosten van een adequaat gemeentelijk milieubeleid waarnaar thans ook langs andere weg, n.l. via een opdracht aan een organisatie-adviesbureau, onderzoek wordt ingesteld. De gewogen gegevens verkregen langs meerdere wegen moeten uiteindelijk de basis vormen voor een meer structurele financiering. Beoogd wordt de proefprojecten geleidelijk aan te laten uitmonden in een regulier en continu toezicht. Dat zal eerst mogelijk zijn nadat de thans geconstateerde achterstand in het toezicht op de naleving van de wet chemische afvalstoffen - voor de opheffing waarvan de proefprojecten mede bedoeld zijn - in belangrijke mate is weggewerkt. De proefprojecten hebben voorts tot doel bij te dragen aan de professionalisering van de handhaving op gemeentelijk niveau. De te bereiken grotere kundigheid, op het gebied van toezicht en controle, is eveneens van groot belang voor het waarborgen van de continuïteit in een bedrijvenbestand, dan wel een dergelijk bestand op te zetten. De proefprojecten zijn voorts bedoeld om ook in die zin een structurele uitbouw van de handhaving bij de gemeenten te bevorderen dat beoogd wordt aan te tonen in welke mate de milieuwetgeving in een gemeente niet wordt nageleefd en wat daaraan gedaan kan worden. Door de bestuurders te confronteren met de feitelijke situatie in de eigen gemeente wordt de noodzaak tot eventuele bijstelling van de gemeentelijke prioriteiten aangegeven. Daarnaast wordt met het intensiveringsprogramma en de uitvoering van de proefprojecten beoogd inzicht te krijgen in de mogelijke behoefte aan meer structurele rijksfinanciering. Overigens is het ook de bedoeling inzicht te krijgen of er nog andere factoren zijn die een belemmering vormen voor een goede handhaving, zoals op het gebied van scholing, organisatie en informatie. 44 Indien bedrijfstakgewijze handhavingsactiviteiten worden geëntameerd vindt in vele gevallen, met name in de initiatieffase, overleg plaats met de overkoepelende branche-organisatie en wordt een voorlichtingsprogramma opgezet en uitgewerkt. Daarnaast worden in samenwerking tussen Vereniging van Kamers van Koophandel, Provincies en Regionale Inspecties van de Volksgezondheid voor de Milieuhygiëne sinds 1985 afvalmarkten in diverse provincies georganiseerd. Deze afvalmarkten hebben onder meer ten doel het lokale bedrijfsleven bekend te maken met de Wet chemische afvalstoffen en daarnaast contacten te leggen tussen enerzijds dit regionale bedrijfsleven en anderzijds chemische afvalstoffen verwerkende bedrijven die eveneens op deze markten zijn vertegenwoordigd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 707, nr. 4
12
45 Zoals reeds eerder is aangegeven (Tweede kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19 200 hoofdstuk XI, nr. 72, 6-1), was bij de aanvang van het intensiveringsprogramma nog geen geschikt voorlichtingsmateriaal beschikbaar. Direct na de aanvang is daarmee een begin gemaakt; dit heeft geresulteerd in een aantal van circa 10 informatiebundels die thans beschikbaar zijn. Voor de duur van het intensiveringsprogramma wordt aan de technisch-inhoudelijke produktie van de informatiebundels circa f 100000 per jaar besteed. De kosten van het drukken van dit technische voorlichtingsmateriaal, het blad Handhaving en de ontwikkeling en druk van het overige voorlichtingsmateriaal bedragen gemiddeld circa f 2 5 0 0 0 0 per jaar. Vanwege het inhaaleffect liggen de kosten in de eerste jaren hoger dan in latere jaren. 46 Er functioneren verschillende overlegstructuren waarbinnen uitwisseling van handhavingservaringen plaatsvindt: - het provinciaal milieuoverleg of driehoeksoverleg waarin zijn vertegenwoordigd het Openbaar Ministerie en de bij de handhaving betrokken overheidsinstanties (provincie, gemeenten, zuivering- en waterschappen); - het overleg dat in verschillende milieuhygiënische wetten is voorgeschreven voor toezichthoudende ambtenaren (o.a. Wet inzake de luchtverontreiniging; Wet chemisch afvalstoffen: provinciale coördinatiecommissie chemisch afval waarin naast de bij de handhaving betrokken overheden ook de regionale inspecties milieuhygiëne participeren; - de werkgroep handhaving binnen het DGMH/IPO/VNG-overleg waarin het accent ligt op de beleidsmatige aspecten van de handhaving; - regionale overlegstructuren, o.a. tussen lagere overheden en de politie. 47 Door instelling van het Fonds Bestuursdwang Milieuwetgeving is door de provincie Zuid-Holland een poging gedaan om aan het financiële knelpunt bij de uitoefening van bestuurlijke handhaving tegemoet te komen. Dit Fonds bevat ca. f 1 3 0 0 0 0 0 ; jaarlijks zal de aanvulling worden beoordeeld. Gedeputeerde Staten hebben reeds een tiental lastgevingen (vnl. overtredingen Afvalstoffenwet) doen uitgaan waarin mogelijke toepassing van bestuursdwang wordt aangekondigd. Daar door ae betrokkenen schorsingsverzoeken bij de AROB-rechter zijn ingediend en het provinciaal bestuur in verband met het risicio van een onrechtmatige daad niet vooruit wenst te lopen op de AROB-uitspraak, is het thans nog niet gekomen tot daadwerkelijke toepassing van bestuursdwang. De verwachting is dat dit binnen een half jaar - bij afwijzing van de schorsingsverzoeken - wel gebeurt. Overigens heeft de provincie de indruk dat ondanks het vooralsnog niet feitelijk uitoefenen van bestuursdwang, de aanwezigheid van het fonds reeds preventieve werking heeft. Immers, slechts indien bekend is dat de aangekondigde bestuursdwang ook bekrachtigd kan worden, kan dit middel effect sorteren. Het is bekend dat ook andere provincies het voornemen hebben een dergelijk fonds op te richten. 48 Voor de uitkomsten van het onderzoek zij allereerst verwezen naar het rapport zelf dat als nr. 1 986-14 in de reeks Handhaving Milieuwetten is verschenen. Hoofdconclusie van het rapport is dat de provinciale coördinatiecommissies hun functie pas naar behoren kunnen vervullen als er, zo stellen de onderzoekers, op gemeentelijk niveau een uitvoeringsorganisatie voor het toezicht bestaat, hetgeen thans niet het geval is, en de commissies over bevoegdheden en middelen beschikken. Voorts wordt in het rapport
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 707, nr. 4
13
het belang van een structurele financiële basis voor het toezicht benadrukt omdat men vreest dat wanneer de subsidies van de proefprojecten wegvallen ook het toezicht weer zal afnemen. Voor het doen van aanbe velingen acht men het nog te vroeg, omdat eerst op Rijksniveau een aantal beslissingen moeten worden genomen zoals ten aanzien van mate en vorm van decentralisatie, integratie van wetgeving, verdeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden, en verdeling van middelen. Gelet op de door de onderzoekers in het rapport gemaakte opmerkingen met het oog op de toekomstige ontwikkeling zal binnenkort een vervolg studie van start gaan in het kader van project 4 van het onderzoekprogramma van het Meerjarig Intensiverings Programma handhaving wetgeving chemisch afval, getiteld «Ontwikkeling provinciale coördinerende taak». 49 De Stichting Studiecentrum Rechtspleging zal met ingang van 1987 een cursus milieurecht verzorgen voor de rechterlijke macht. Over de opzet van de cursus worden de betrokken milieudepartementen geraadpleegd. 50 De milieutechnische ambtenaren belast met opsporingsactiviteiten werkzaam bij de Inspectie van de Volksgezondheid voor de Milieuhygiëne zijn op basis van kennis, ervaring en uitgevoerde werkzaamheden overeenkomstig het Bezoldigingsbesluit Rijksambtenaren ingeschaald in schaal 9 of 10. De algemene indruk bestaat dat de bezoldiging voor vergelijkbaar opgeleide medewerkers in het bedrijfsleven hoger ligt dan bij de Rijksoverheid. Exacte vergelijkingscijfers zijn niet te geven. 51 Sinds kort is het vak milieurecht opgenomen in het vakkenpakket van de basisopleidingen van Rijks- en gemeentepolitie. Dit vak krijgt nog niet op alle opleidingsscholen op dezelfde wijze gestalte. Met behulp van de Politie Milieu en Dierenbescherming en de inzet van de Inspecties Milieuhygiëne wordt er door de afdeling Handhaving aan gewerkt alle opleidingsinstituten van de politie een verantwoord op de praktijk gericht programma te bezorgen. Wat de basisopleidingen ter verkrijging van het politie A-diploma en de vervolgopleidingen ter verkrijging van het politie B-diploma betreft worden zoveel mogelijk de betrokken docenten opgeleid in het milieurecht door ervaren inspectiemedewerkers. Naast deze activiteiten zijn er ruim anderhalf jaar geleden zogenaamde basis milieucursussen voor de politie gestart. Deze 4-daagse cursussen zijn tot stand gekomen in samenwerking met de Politie Milieu en Dierenbescherming en de Politie Vormings Cursussen te Epe. De bedoeling hiervan is een deel van de achterstand die de reeds eerder opgeleide politiefunctionarissen hebben met betrekking tot de milieukennis weg te werken. Tot nu toe hebben hier meer dan 640 politie-ambtenaren aan deelgenomen. Als voortzetting van de opleiding en ter verdere verdieping van de milieukennis moeten gezien worden de verschillende cursussen die gegeven worden bij de afzonderlijke districten van de Rijkspolitie en enkele gemeentelijke politiekorpsen. Bij deze opleidingsactiviteiten speelt het VROM een belangrijke rol door het beschikbaar stellen van kennis, middelen en financiën. Het verstrekken van monsterapparatuur en de daaraan verbonden opleidingen moet o.a. mede gezien worden in het kader van het verder op peil brengen van kennis van o.a. de politie
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 986-1 987, 19 707, nr. 4
14
52 Tot nu toe werd er zowel aan de kaderscholen als aan de Rechercheschool nog weinig aandacht besteed aan het vak milieurecht. Met de Rechercheschool zijn nu afspraken gemaakt om na de reorganisatie hier de nodige aandacht aan te besteden. Zie overigens het antwoord op vraag 5 1 . 53 In de vorm van een samenwerkingsconvenant. De totstandkoming van dit convenant is nog niet voltooid; de regeling van de bescherming van de privacy vergt bijzondere aandacht. Beoogd wordt door het convenant binnen de aanwezige mogelijkheden tot een toereikende samenwerking te komen. Gebleken is onder meer bij het Chemix-onderzoek dat bij bedrijven die onrechtmatig handelen met chemisch afval tevens onregelmatigheden worden geconstateerd met betrekking tot wettelijke verplichtingen ten aanzien van belastingen en accijnzen. 54 Zoals in het antwoord op vraag 26 werd gesteld start binnenkort een onderzoek naar de resultaten van het proefprojektenprogramma waarin ook het aspect van de stimulerende werking van het hinderwettoezicht van de gemeenten wordt meegenomen. Vanuit de praktijk zoals die nu wordt opgedaan kunnen de volgende opmerkingen worden gemaakt. Bij de uitvoering van de projekten worden bij de bezoeken aan de bedrijven die chemisch afval produceren vrijwel steeds de hinderwetaspecten meegenomen. Voorts blijkt dat door de proefprojekten en door de Hinderwetuitvoeringsplannen de mate waarin gemeentelijke toezichthoudende ambtenaren tot controlebezoeken aan bedrijven komen, belangrijk toeneemt. De instructiebijeenkomsten die in het kader van de proefprojekten regelmatig door de milieucoördinatoren van de provincies en de regionale inspecties belegd worden voor de hinderwetambtenaren van telkens een aantal gemeenten in een regio, werken stimulerend door het op gang komen van een regelmatige uitwisseling van ervaringen en onderlinge steunverlening met name ook voor de aanpak van hinderwetaspecten. Voorts blijken de proefprojekten er toe bij te dragen dat steeds meer gemeenten er toe overgaan de bij de controlebezoeken geconstateerde feiten vast te leggen. 55 Zoals bekend is heeft in opdracht van de Inspectie Milieuhygiëne het bureau Twijnstra en Gudde een onderzoek verricht naar de organisatie van de handhaving met betrekking tot chemische afvalstoffen van schepen in het Rotterdams havengebied, waarvan het rapport in 1985 aan de gemeente Rotterdam en aan het bestuur van Rijnmond werden aangeboden. De doorvoering van de aanbevelingen van dit rapport is door de gemeente Rotterdam ter hand genomen en met steun van het departement van VROM door het betrokken bureau begeleid. Een en ander leidt tot het op gang komen van een goede samenwerkingsstructuur van de betrokken toezichthoudende instanties. In Noord-Holland is het afgelopen jaar een onderzoek uitgevoerd naar de verwijdering van olie-achtige afvalstoffen in de grote Noord-Hollandse havens (Amsterdam, Umuiden, Den Helder). Uit dit onderzoek bleek dat zich een groot aantal bedrijven bezig houdt met de inzameling en verwijdering van deze afvalstoffen. Voorts bleek dat deze bedrijven in een aantal gevallen niet waren voorzien van adequate milieuvergunningen. Ook werden onduidelijkheden geconstateerd over de verantwoordelijkheden van de verschillende betrokken instanties met betrekking tot toezicht en controle. De provincie heeft het rapport toegezonden aan het gemeentebestuur van Amsterdam met het verzoek een plan te ontwikkelen om te komen tot een gecoördineerde controle. In het algemeen kan gesteld
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 707, nr. 4
15
worden dat door een goede coördinatiestructuur de effectiviteit van de controle belangrijk wordt vergroot en dat bij regelmatige controle de naleving van de Wetgeving belangrijk verbetert. Het tot stand brengen van een goede coördinatie tussen de verschillende toezichthouders in de havens heeft daarom prioriteit. 56 Door de inspectie worden geen vergunningen verleend. Binnen VROM geschiedt de vergunningverlening met betrekking tot de Wet chemische afvalstoffen door de Directie Afvalstoffen. Bij deze directie waren vóór 1984 ook toezichthoudende ambtenaren ingedeeld. Met het oog op de gewenste functiescheiding zijn deze destijds overgegaan naar de Inspectie Milieuhygiëne. Voorts is er geen sprake van een strikte scheiding tussen toezicht- en opsporingstaken bij de Inspectie Milieuhygiëne. Veelal vloeien opsporingszaken voort uit toezichtsacties. Momenteel wordt binnen de Inspectie Milieuhygiëne de uitoefening van een goed gestructureerd toezicht op de naleving van de Wca nagestreefd naast opsporingsacties door het MBT omdat is gebleken (o.a. uit reeds uitgevoerde acties, bijv. met betrekking tot chemische wasserijen) dat dit een positief effect heeft op de werkwijze van de bedrijven. Een goed gestructureerd toezicht zal het aantal opsporingszaken uiteindelijk reduceren. 57 De in deze bijlage opgenomen bedragen van f 11,3 min. voor 1986 en van f 15,8 min. voor 1987, betreffen de totale begroting van de Inspectie Milieuhygiëne. De stijging wordt voornamelijk veroorzaakt door een verhoging van het onderdeel Handhaving Milieuwetgeving binnen het begrotingsartikel van de Inspectie Milieuhugiëne. Bij de voorbereiding van de begroting voor handhaving voor 1986 kon - i.v.m. aanloop-problemen - nog onvoldoende worden ingeschat hoe de uitgaven in 1986 kwamen te liggen. In de loop van 1986 bleek dat er o.a. voor de zgn. proefprojecten, de handhavingsopleidingen, de uitgifte van zgn. monsterkoffers (incl. cursussen), de analyse van monsters en de projecten in het kader van het onderzoekprogramma handhaving meer geld benodigd was. Onlangs heeft een bijstelling plaatsgevonden van de begroting voor handhaving voor 1986 door verschuiving van ca. f 2 min. binnen de DGMH-begroting. De totale begroting voor de Inspectie Milieuhygiëne komt daarmee voor 1986 op ca. f 13,3 min. Hieruit blijkt dat de feitelijke stijging van de begroting voor handhaving geleidelijk plaats vindt. De verhoging naar f 1 5,8 min. in 1987 zal in het bijzonder ten goede komen aan de opbouw van de handhaving bij de lagere overheden. Voorts is o.a. ook het materieel-artikel van de Inspectie Milieuhygiëne verhoogd in verband met de uitbreiding van menskracht in de afgelopen jaren en de uitrusting van het Milieubijstandsteam en het Centraal Landelijk lnformatiepunt Milieudelicten. De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, E. H.T. M. Nijpels
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 707, nr. 4
16