Tweede Kamer der Staten-Generaal
Zitting 1978-1979
2
Rijksbegroting voor het jaar 1979
15 300 Hoofdstuk XIII Departement van Economische Zaken
Nr.26
VERSLAG Vastgesteld 9 november 1978 De vaste Commissie voor het Midden- en Kleinbedrijf 1 heeft ter voorbereiding van de openbare behandeling van het in haar handen gestelde begrotingsonderdeel de volgende lijst van vragen opgesteld. Onder het voorbehoud dat de Regering de vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de beraadslaging voldoende voorbereid. 1 Welke maatregelen zullen genomen worden ter bevordering van het toerisme en hoeveel middelen zullen hierbij ter beschikking worden gesteld? Over welke begrotingsposten zijn deze maatregelen verdeeld? Hoeveel middelen waren in 1977 en 1978 beschikbaar?
Is een overzicht te maken van de exporterende bedrijven naar omvang (bij voorbeeld bedrijven met minder dan 100 werknemers en bedrijven met meer dan 100 werknemers), soort, produkt en betekenis voor de totale export?
In welke mate heeft het midden- en kleinbedrijf van de op blz. 28 van de memorie van toelichting genoemde voorzieningen gebruik gemaakt?
Wanneer kan de op blz. 29 genoemde regeling steun exportbevordering tegemoet worden gezien? Op welke sectoren van het midden- en kleinbedrijf zal deze regeling met name gericht zijn? Hoeveel middelen zijn voor deze regeling de komende vier jaar uitgetrokken?
Waarom is de benedengrens bij de steunverlening aan de leiding van exporterende bedrijven gelegd bij 10 werknemers?
' Samenstelling: Notenboom (CDA), Portheine (VVD), voorzitter, Geurtsen (VVD), Van Dis (SGP), Voortman (PvdA). H. de Boer (CDA), Salomons (PvdA), Kolthoff (PvdA), Beumer (CDA), Engwirda (D'66), Van de Ven (VVD), Van Muiden (CDA), Braks (CDA), Castricum (PvdA), Duinker (PvdA).
Kan iets meer worden gezegd bij de hier genoemde bevordering van samenwerkingsverbanden van midden- en kleinbedrijven? Worden de ondernemingsorganisaties bij de vormgeving en realisatie ingeschakeld?
4 vel
Tweede Kamer, zitting 1978-1979, 15 300 hoofdstuk XIII, nr. 26
1
7 Zal de innovatie ook specifieke aandacht schenken aan het midden- en kleinbedrijf? 8 Is enigszins aan te geven welke betekenis het midden- en kleinbedrijf heeft voor de innovatie? 9 Komen kleinere bedrijven ook in aanmerking voor het speerpuntenbeleid?
10 Naar aanleiding van de laatste alinea op blz. 31: Hoeveel kleinere bedrijven maken van deze ontwikkelingskredieten gebruiken waarvoor? 11 Kan een onderzoek, als omschreven in de eerste volle alinea op blz. 32, ook worden gedaan voor bedrijven met minder dan 100 werknemers? 12 Kan worden aangegeven in hoeverre het midden- en kleinbedrijf gebruik kan maken en heeft gemaakt van de achtergestelde leningen (blz. 35)? 13 In hoeverre zijn de op blz. 36 genoemde arbeidsproduktiviteitsbevorderende factoren ook van belang voor het midden- en kleinbedrijf? 14 Kan een overzicht gegeven worden van de formatieplaatsen en de aanwezige sterkte van bedrijfsvoorlichters die op directe, dan wel indirecte wijze door de (rijks)overheid gefinancierd worden en die zich richten op het midden- en kleinbedrijf? 15 Kan deze sterkte gerelateerd worden aan een criterium als werkgelegenheid in de sectoren waar de bedrijfsvoorlichting zich op richt en een vergelijkend overzicht worden gegeven van het aantal bedrijfsvoorlichters gefinancierd door het Ministerie van Landbouw en Visserij, gerelateerd aan hetzelfde criterium? 16 a. Kunnen de resultaten van het Landelijk Project Bedrijfsvoorlichting ter kennis van de Kamer worden gebracht? b. Zijn er nog middelen voor dit project geraamd in 1979? c. Kan er nader worden aangegeven wat er nu met het project en de resultaten daarvan gebeurt? 17 Naar aanleiding van het rapport van het «experiment project industriële innovatie»: Welke rol kunnen in het vervolg de consulenten van de ondernemersorganisaties en bij voorbeeld het CIMK spelen? 18 Welke rol spelen bij de op blzz. 41 /42 genoemde punten (samenwerkingsprojecten, contract-research enzovoort) de centrale organisaties van ondernemers in het midden- en kleinbedrijf? 19 In hoeverre speelt het midden- en kleinbedrijf een rol bij de offshoreindustrie?
Tweede Kamer, zitting 1978-1979, 15 300 hoofdstuk XIII, nr. 26
2
20 In welke mate komen de op blz. 52 besproken fricties in het midden- en kleinbedrijf voor? 21 In welke mate heeft het midden- en kleinbedrijf gebruik gemaakt van de investeringsregeling, zowel wat de uitbreiding als de nieuwe vestiging betreft en rekening houdend met de verdeling in industrie en dienstverlenend bedrijf? 22 Kan worden aangegeven welke kosten het bedrijfsleven moet maken om te kunnen voldoen aan de op blzz. 60/61 voorgestelde maatregelen in het belang van de consument? 23 Kan de Regering een totaaloverzicht geven van de middelen die gemoeid waren respectievelijk zijn met het beleid van de rijksoverheid ten behoeve van het midden- en kleinbedrijf in de periode 1975-1979? 24 Kan zij een verdeling hiervan geven over maatregelen die respectievelijk individueel gericht en collectief gericht waren? 25 Kan zij een overzicht verstrekken dat het verband tussen de versterkte individuele steun aan bedrijven en de grootte van deze bedrijven voor de periode 1975-1977 weergeeft? 26 Kan zij het totaal van middelen voorde periode 1975-1979 relateren aan criteria als omzet, werkgelegenheid (hoeveel arbeidsplaatsen in het middenen kleinbedrijf) en dergelijke en volgens deze criteria een vergelijking verstrekken met de hoeveelheid middelen die door de overheid in dit tijdvak ter beschikking werden gesteld aan andere sectoren als industrie en landbouw (inclusief de EG-landbouwuitgaven ten behoeve van Nederland)? 27 Kan zij een overzicht geven van de fiscale faciliteiten ten behoeve van het MKB en een raming geven van de met deze tegemoetkomingen gemoeide bedragen? Kan een vergelijkend overzicht worden gegeven van deze faciliteiten en die faciliteiten welke openstaan voor de andere economische sectoren, als landbouw en industrie? 28 Kan zij overzichten geven van de absolute hoogte van fiscale faciliteiten, gerelateerd aan oplopende inkomensniveaus van zelfstandigen in verschillende economische sectoren (bij voorbeeld horeca, vervoer, landbouw, enzovoort)? 29 Kan zij bij deze specificatie mede duidelijk aangeven welke effecten de trijdelijke belastingmaatregelen voor 1978 en de recente lastenverlichting hebben gehad op de verschillende inkomensniveaus en de ontwikkeling daarvan, binnen het MKB en de andere sectoren? 30 Wordt een nader onderzoek naar de toekomstige mogelijkheden van het midden- en kleinbedrijf, dat werkzaam is in commerciële dienstverlening, op het raakvlak van de marktsector en de collectieve sector respectievelijk de gezinshuishoudingen ingesteld dan wel overwogen?
Tweede Kamer, zitting 1978-1979,15 300 hoofdstuk XIII, nr. 26
3
31 Wanneer denkt de Staatssecretaris tot een beslissing te komen over het advies dat het resultaat is van het vooronderzoek van prof. Kampfraath? 32 Kan de Staatssecretaris het rapport-Kampfraath aan de Kamer overleggen? 33 Is over opzet en uitvoering overleg gepleegd met de centrale organisaties in het midden- en kleinbedrijf en de drie publiekrechtelijke bedrijfslichamen RMK, HBDenHBA? 34 Hoe moet het woord «relatief» in de eerste zin van VII, § 2 worden verstaan? 35 Wanneer is er sprake van «een bevredigende situatie» (VII, § 2, laatste zin)? 36 Kan, gelet op de onbevredigende situatie, dat opnieuw in de Miljoenennota geen overzicht is verstrekt van het reëel besteedbaar inkomen per zelfstandige (zie tabel 2.3.b en het antwoord op vraag.27) alsnog een overzicht worden verstrekt vanaf 1972 in aansluiting op de informatie verstrekt naar aanleiding van de vragen 9 en 10 bij de begrotingsbehandeling 1978 (zie 14 800, XIII, nr. 16, blz. 2 en 3)? 37 Kan een nadere analyse worden gegeven van de detailhandel in voedingsen genotmiddelen van het jaar 1977, voor wat betreft omzetontwikkeling, marktaandeel midden- en kleinbedrijf en ontwikkeling inkomens in de subsector? 38 Hoe is de positieve ontwikkeling in de horeca te verklaren tegenover een snel verslechterende toeristische handelsbalans? 39 Kan een nader overzicht worden gegeven van het arbeidsvolume in het midden- en kleinbedrijf in aanvulling op de informatie verstrekt naar aanleiding van vraag 11 bij de begrotingsbehandeling 1978 (zie 14 800, XIII, nr. 16, blz. 3)? 40 Kunnen de oorzaken worden genoemd waardoor het marktaandeel van het midden- en kleinbedrijf in de detailhandel in voedings- en genotmiddelen steeds meer achteruitgaat? 41 Hoeveel bedraagt de reële inkomensverbetering in 1978 voor de zelfstandige ondernemer? En hoeveel in 1979? 42 Is de gemiddelde verbetering voor 1978 toe te schrijven aan bijzondere oorzaken? Zo ja, welke, en is dit cijfermatig aan te geven. 43 Is kwantitatief aan te geven welk effect de genoemde tijdelijke belastingmaatregelen voor 1978, de recente lastenverlichting van f 350 min. voor het bedrijfsleven en de gevolgen van het prijsbeleid hebben op het reëel-beschikbaar inkomen van de zelfstandige?
Tweede Kamerzitting 1978-1979, 15 300 hoofdstuk XIII, nr. 26
4
44 Wordt er ook onderzoek verricht naar de vanuit de maatschappelijke behoeften gewenste schaal van distributieve voorzieningen? 45 Kan de Staatssecretaris gegevens verstrekken over de ontwikkeling van het marktaandeel van het MKB sinds 1965: a. in de detailhandel in het algemeen; b. in de sector voedings- en genotsmiddelen? 46 Is de gunstige ontwikkeling in de horeca gelijkelijk verspreid over het gehele land? 47 Kan de ontwikkeling van de horeca per regio aangegeven worden? 48 Heeft de Staatssecretaris inzicht in de ontwikkeling in de horecasector van paracommerciële aktiviteiten? 49 Kan de Staatssecretaris nadere gegevens verstrekken over het respectieve aandeel van de diverse takken van bedrijven binnen de horeca? 50 Kan de Staatssecretaris een prognose geven van de ontwikkeling van het aantal arbeidsplaatsen in het MKB tot 1982? 51 Kan de Kamer worden ingelicht over de inventarisatie van gegevens over de inkomensontwikkeling van zelfstandigen, waarmee het EIM. een aanvang heeft gemaakt? 52 Welke recente inkomensgegevens van zelfstandigen zijn thans beschikbaar? 53 Betekent de zinsnede; «Het beleid zal gericht blijven op een verdere matiging in de stijging van de loonkosten. Hoe belangrijk dit is voor het MKB blijkt uit de ontwikkeling in de afgelopen jaren», dat het midden- en kleinbedrijf meer loonkostengevoelig is dan omzetgevoelig en een hoge reële loonstijging leidt tot sterke aantasting van de rendementen? 54 Kan een nadere indicatie worden gegeven van de rendementsdruk van het prijsbeleid op de korte termijn? 55 In hoeverre is de toegestane prijsverhoging voor de dienstenverlenende bedrijven met 5% (2x 21/2%) in overeenstemming met de thans bekende gegevens over de loonstijging en de overige kostenontwikkeling? 56 Kan er een brochure of voorlichtingsfolder komen die in begrijpelijke taal een uitleg geeft van het prijsbeleid?
Tweede Kamer, zitting 1978-1979, 15 300 hoofdstuk XIII, nr. 26
5
57 Kan de bewindsman aangeven wat de kosten van de overheid zijn, indien wordt overgegaan tot de afschaffing van het'/» criterium in de Wet op het minimumloon en indien voor het MKB een soortgelijke subsidieregeling zal gelden als nu met betrekking tot de minimumjeugdlonen? 58 Kunnen de «factoren in het spel die afwijkingen kunnen veroorzaken» (blz. 65, tweede alinea) worden opgesomd? 59 Is er ook voor de zelfstandige een «incidenteel»? 60 Hoeveel middelen zijn in 1979 beschikbaar voor het EIM en hoeveel voor het LEI? 61 Is de functie van deze twee i nstituten vergelijkbaar? 62 Wanneer zullen de toegezegde inkomensonderzoeken ter kennis van de Kamer worden gebracht? 63 Welk effect heeft de afbouw van de minimumloonsubsidie voor de ontwikkeling van arbeidskosten in het MKB? 64 Komt er een minimumloonsubsidie ook voor 1979? 65 Is al iets te zeggen over de verdeling van de subsidie-1978 over de bedrijven? 66 In 1976 en 1977 is meergeld uitgetrokken voor subsidie dan in feite is uitgekeerd; wanneer dit in 1978 ook het geval zou zijn, wat is er in drie jaar tijd dan gespaard? 67 Kan worden aangegeven waarom erzo weinig gebruik isgemaaktvan de subsidieregeling voor seizoengebonden bedrijven? 68 Wat is, bij het nieuwe systeem van de prijsmaatregel voor de detailhandel, de margeverbetering in 1978? 69 Welke speciaal op het MKB afgestemde maatregelen worden overwogen die gericht zijn op het opheffen van onevenwichtigheden tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt? 70 Waarop is het kortlopende experiment gericht waarvoor aan de J. M. K. medewerking wordt verleend? 71 Kan de subsidiecorrespondentie betreffende de JMK, verbonden met het KNOV, worden overgelegd aan de Kamer ter kennisneming?
Tweede Kamer, zitting 1978-1979, 15 300 hoofdstuk XIII, nr. 26
6
72 Wordt ook overwogen het jongerenwerk van het NCOV te subsidiëren? 73 In hoeverre is in het interdepartementale overleg voortgang gemaakt met het onderzoek van de mogelijkheid te komen tot aanstelling van arbeidsvoorzieningsconsulenten om vraag en aanbod op de arbeidsmarkt voor het midden- en kleinbedrijf meer met elkaar in overeenstemming te brengen en voorlichting te geven over arbeidsmarktmaatregelen? 74 Welke prijsstijging is de horeca in 1978 toegestaan? 75 Wijkt deze af van de algemene regel voor de dienstensector en, zo ja, waarom? 76 Hoe groot is de reële vraag naar arbeid in het midden- en kleinbedrijf, gesplitst naar sectoren? 77 Wat zijn de resultaten van het experiment om langdurig werklozen via een 75%-subsidie op het loon geplaatst te krijgen in het midden- en kleinbedrijf? 78 Welk effect op het inkomen respectievelijk het rendement van het middenen kleinbedrijf heeft de algemene winstaftrek van 3%, respectievelijk de aftrek van 1,4% van het vermogen? 79 Wordt in het rapport betreffende de ervaringen met de ROZ ook ingegaan op de wens van de Kamer, neergelegd in de motie-Salomons? 80 Kan de Kamer nader worden ingelicht over de afronding van het ambtelijk beraad over de bedrijfsverzorgingsdiensten? Vindt overleg plaats met de centrale organisaties? 81 Hoeveel tijd kan gemoeid zijn met het bezien door een ambtelijke projectgroep voor de opneming van ex-zelfstandigen in de WWV? 82 Kan een globale aanduiding worden gegeven van de invloed van de volledige integratie van de zelfstandigen in de kinderbijslagwetgeving op het reeel besteedbaar inkomen van een zelfstandige met of zonder kinderen? 83 Vindt betreffende ontwikkeling en toepassing van detailhandelsverordeningen interdepartementaal overleg plaats? Is voorts hierover advies te verwachten van de Raad voor het Midden- en Kleinbedrijf? 84 Kan nadere informatie worden verstrekt over het onderzoek van prof. Koerts? 85 Bestaat bij het ministerie enige indicatie van de wijze waarop de WIR in het midden- en kleinbedrijf aanslaat?
Tweede Kamer, zitting 1978-1079, 15 300 hoofdstuk XIII, nr. 26
7
86 Welk verband bestaat er tussen de Rijksgroepsregeling voor oudere zelfstandigen en een eventueel gegarandeerd minimuminkomen voor alle zelfstandigen? 87 Wanneer kan het wetsontwerp van de Regering ten aanzien van de medezeggenschap van werknemers in ondernemingen met minder dan 100 werknemers tegemoet worden gezien? 88 Wordt de brochure over de Arbeidswet 1979 opgesteld in overleg met de centrale organisaties? 89 Kan in verband met de AAW worden aangegeven om hoeveel vrouwen het hierbij gaat? 90 Wordt het rapport, bedoeld in de vierde alinea van onderen op blz. 68, ook ter beschikking van het bedrijfsleven gesteld? 91 Welke waarde kunnen ondernemers hechten aan distributieplanologische onderzoeken bij streek- en structuurplannen? 92 Kan een overzicht gegeven worden van de d.p.o.'s die in 1976 en 1977 zijn gehouden, meteen verdeling: a. hoelang het onderzoek heeft geduurd? b. hoeveel het onderzoek heeft gekost? c. hoe de verdeling van kostenbijdragen is geweest? 93 Kan een overzicht worden gegeven van het soort en de inhoud van gemeentelijke verordeningen welke beogen overcapaciteit in de detailhandel tegen te gaan? 94 Hoeveel ambachtelijke en dienstverlenende bedrijven zijn betrokken bij stadsvernieuwing? Om wat voor soort bedrijven gaat het hier? (Loodgieters, schoenmakers of schilders enzovoort)? 95 Kan aangegeven worden welk deel van de totale exploitatiekosten van een ambachtsbedrijf wordt veroorzaakt door de hoge huisvestingskosten bij nieuwbouw? Welk percentage moet acceptabel worden geacht? 96 Is bij de opstelling van de komende tijdelijke bijdrageregeling voor de sanering van kleinere milieuhinderlijke bedrijven in de woonomgeving contact gelegd met het bedrijfsleven? Wie bepaalt wat een kleiner bedrijf is en aan de hand van welke criteria? 97 Bestaan er plannen om met beleidsvoorstellen ten aanzien van gemeentelijke verordeningen te komen? 98 Wanneer zal de beleidsnotitie naar aanleiding van de voorstellen van het KNOV over bestrijding van beunhazerij aan de Kamer worden toegezonden?
Tweede Kamer, zitting 1978-1979, 15 300 hoofdstuk XIII, nr. 26
8
99 Wat zijn de extra kosten in 1979 en volgende jaren van de door de vier grote gemeenten naar voren gebrachte wensen op het gebied van de stadsvernieuwing? 100 Kan een raming worden gegeven van het totale aantal bedrijven dat gelegen is in a. aangewezen stadsvernieuwingsgebieden; b. ISR-gebieden; c. niet-aangewezen stadsvernieuwingsgebieden? 101 Hoeveel van het totale aantal bedrijven gelegen in stadsvernieuwingsgebieden komen in aanmerking voor de nieuwe regeling - Beschikking Steun Bedrijven Stadsvernieuwing? Kan hierbij een onderverdeling worden gegeven naar subsector, in het bijzonder ambacht en detailhandel? 102 Welke verplichtingen zijn aangegaan door de rijksoverheid die in verband met de terugwerkende kracht van de BSBS in dit begrotingsjaar tot uitbetaling zullen leiden? 103 Wanneer mag een besluit tegemoet worden gezien ten aanzien van een bijdrageregeling voor het MKB in andere dan aangewezen stadsvernieuwingsgebieden? 104 Wanneer kan een regeling voor overdekte parkeeraccommodatiesten behoevevan het bedrijfsleven tegemoet worden gezien? 105 Op welke wijze wordt gestalte gegeven aan een beleid gericht op decentralisatie van de praktische uitvoering van de regelingen, dan wel de voorbereiding daartoe? 106 Zijn er plannen aangemeld, of althans bekend, ter realisering van ambachtsverzamelgebouwen in stadsvernieuwingsgebieden? 107 Zo ja, welke exploitatietekorten zijn er geraamd en welke steunmaatregelen overweegt de Regering om hierin tegemoet te komen? 108 Welke bedragen zijn in 1978 toegewezen voor subsidiëring modernisering winkelconcentraties? 109 Van welke gemeenten liggen er nog aanvragen om steunverlening in het kader van de subsidieregeling modernisering winkelconcentraties, en hoeveel middelen zijn met deze aanvragen gemoeid? 110 Wordt het zogenaamde luifelplan ook in 1979 gecontinueerd? En de regeling voor verbetering van de brandbeveiliging in hotels en pensions? 111 Wat wordt bedoeld met het neveneffect van de subsidieregeling arbeids • plaatsenverbetering, namelijk het verminderen van de bedrijfshinder voor de woonomgeving?
Tweede Kamer, zitting 1978-1979, 15 300 hoofdstuk XIII, nr. 26
9
112 In hoeverre is voorzien in de verplichte raadpleging van ondernemersorganisaties bij verkeerscirculatieplannen, parkeerregelingen, bereikbaarheidsplannen etc? 113 Worden hierbij ook de consulenten ruimtelijke ordening van de centrale ondernemersorganisaties ingeschakeld? 114 Op welke wijze wordt bij het opstellen van verkeersmaatregelen rekening gehouden met de belangen van de gevestigde bedrijven? 115 Kunnen nu reeds cijfers worden overgelegd waaruit de gevolgen van verkeerscirculatieplannen voor de omzet blijken? 116 Is het waar dat het in 1977 in Groningen gerealiseerde verkeerscirculatieplan heeft geleid tot een omzetverlies voor het midden- en kleinbedrijf van ongeveer 30% (Zelfstandig Ondernemerschap, januari 1978)? 117 Hebben de recente fundamentele veranderingen, zoals die zijn aangebracht in het ontwerp-verkeerscirculatieplan van'Amsterdam, die belangrijke gevolgen lijken te hebben voor de bereikbaarheid van de binnenstad, gevolgen voor de deelneming van de rijksoverheid in het Amsterdamse project? 118 Per gemeente worden zeer verschillende criteria en eisen gesteld bij een bijdrage voor parkeervoorzieningen van het bedrijfsleven. Kan onderzoek gedaan worden naar verschillen? 119 Kan een lijst worden overgelegd van instituten en organen welke voörlichting geven aan het midden- en kleinbedrijf? 120 Welke tarieven worden in rekening gebracht bij de ondernemers die een beroep doen op bondsconsulenten c.q. consulenten van het CIMK? 121 Kan een vergelijking worden gegeven van de tarieven zoals die worden gehanteerd bij: a. bondsconsulenten; b. CIMK; c. dienstverleningscentra; d. particuliere bureaus? 122 Bestaat de mogelijkheid om naast bedrijfseconomische en ruimtelijke-ordeningsconsulenten ook nog andere gespecialiseerde consulenten aan te stellen, bij voorbeeld arbeidsmarktspecialisten? 123 Worden in 1979 maatregelen genomen ter bevordering van uitbesteden en toeleveren? 124 Wanneer is het antwoord te verwachten op de vraag, gesteld door het lid van Muiden (CDA) (zie Handelingen Tweede Kamer, zitting 1977-1978, blz. 1417 en 1424) betreffende de «honderd-bezoeken-grens», op 7 maart 1978? 125 Hoeveel bondsconsulenten kunnen in 1979 werkzaam zijn, in dienst van welke centrale organisaties?
Tweede Kamer, zitting 1978-1979, 15 300 hoofdstuk XIII, nr. 26
10
126 Is de consulent ruimtelijke ordening werkzaam in Limburg, in samenwerking met de LOZO, begrepen inde 10 bondsconsulenten ruimtelijke ordening als bedoeld in het antwoord op vraag 37 bij de begrotingsbehandeling 1978 (zie stuk 14800, XIII, nr. 16, blz. 10)? 127 Waarom is geen uitbreiding voorzien van het aantal bondsconsulenten ruimtelijke ordening? 128 Is het waar, dat de verdeling van de aantallen bondsconsulenten ruimtelijke ordening over de beide centrale ondernemersorganisaties afwijkt van de verdeling van de aantallen bondsconsulenten? 129 Kan worden medegedeeld hoever het EIM is gevorderd met het opzetten van een symbolisch model voor het ambacht? 130 Mogen op korte termijn initiatieven worden verwacht nu in november 1977 het rapport van de Commissie Research Midden- en Kleinbedrijf is verschenen? 131 Behoort arbeidsplaatsverbetering eveneens tot het structuurbeleid? Is de subsidieregeling arbeidsplaatsverbetering relevant voor het midden- en kleinbedrijf? Komt verbetering van de arbeidsplaats van de ondernemer zelf ook in aanmerking voor subsidie? Geldt de regeling voor het gehele middenen kleinbedrijf? Zo nee, waarom niet? 132 Kan een kwantitatief overzicht worden gegeven van de inspanningen van de NEHEM verdeeld over de verschillende economische sectoren middenen kleinbedrijfindustrie? 133 Op welke wijze past het midden- en kleinbedrijf in het toekomstige sectorstructuurbeleid? 134 Bestond er vroeger niet eveneens een regeling ter subsidiëring van cursuskosten ondernemers? Kan een vergelijking worden gegeven van het subsidiepercentage in de vorige en in de huidige «experimentele» regeling? Worden reiskosten eveneens vergoed? Wat is noodzakelijk om voor subsidie in de kosten van cursusonderwijs in aanmerking te komen en zijn met deze te vervullen voorwaarden kosten voor de ondernemer gemoeid? 135 Zijn er schattingen bekend over de omvang van de verschillende vormen van beunhazerij en de invloed daarvan op de arbeidsmarkt? 136 Hoe groot was (blz. 72/73) het aangevraagde krediet ten opzichte van het uiteindelijk verleende krediet in zowel eerste als tweede circuit? Bij welke andere negen banken werden kredieten onder overheidsgarantie verleend? 137 Wat is de reden van het teruglopen van de omvang van de garantiekredietverlening? 138 Wat is het normale bancaire risico bij kredietverlening? Hoe hoog was dit risico bij de garantiekredieten in de afgelopen periode?
Tweede Kamer, zitting 1978-1979, 15 300 hoofdstuk XIII, nr. 26
11
139 Welke maatregelen bestaan er om concurrentievervalsing door sociale werkplaatsen te voorkomen? 140 Wordt bij de herziening Vestigingswet Bedrijven 1954 mede aandacht besteed aan het verschijnsel van de «hobbywinkelier» (EIM-mededelingen, juli/aug.'78, blz.3v.)? 141 In hoeverre verhindert de Vestigingswet een sluitende vestigingsregeling voor de reisbureaus? 142 Wat wordt bedoeld met (blz. 74) «in principe door de centrale organisaties» voor wat betreft de benoeming van de leden van de Kamers van Koophandel? 143 Waarom wordt in de passage over onderwijs midden- en kleinbedrijf geen aandacht besteed aan de beroepsopleiding van werknemers? Bemoeit Economische Zaken zich daar niet mee? 144 Op welke wijze is vanuit Nederland de ambtelijke bewerktuiging van de Staatssecretaris voorzien om het integratiebeleid ten behoeve van het midden- en kleinbedrijf ten aanzien van de EG te verzekeren? 145 Vindt regelmatig interdepartementaal overleg plaats op ambtelijk niveau en op beleidsniveau ten aanzien van de belangenbehartiging van het midden- en kleinbedrijf in de EG? 146 Hoe worden op nationaal niveau de inspanningen ten behoeve van het midden- en kleinbedrijf in de EG gecoördineerd? Vindt overleg plaats met de Nederlandse middenstandsvertegenwoordiging in het Economisch en Sociaal Comité en met het Comité Buitenlandse Betrekkingen van de centrale ondernemersorganisaties? Is voorzien in coördinatie van documentatie, informatie, collectieve voorlichting en internationale ervaringsuitwisseling? 147 Welke bijdrage levert Nederland aan het rechtsvergelijkend onderzoek binnen de EG betreffende wetgeving en rechtsvorming betreffende het midden- en kleinbedrijf? 148 Welke initiatieven heeft de Nederlandse Regering tot dusverre ontplooid om een bevredigende regeling voor inkoopcombinaties van kleine en middelgrote ondernemingen in de EG te verkrijgen? 149 Hoe vaak ontmoeten de bewindslieden, belast met aangelegenheden van het midden- en kleinbedrijf, van de EG-lid-staten, elkaar per jaar? 150 Welke onderwerpen hebben de laatste twee jaren deze bewindslieden met elkaar besproken? 151 Hoe is de stand van zaken om tot een Europese n.v. (SE) te komen? Kan deze ook voor het midden-en kleinbedrijf van belang zijn?
Tweede Kamer, zitting 1978-1979, 15 300 hoofdstuk XIII, nr. 26
12
152 Welke bleken de belangrijkste knelpunten te zijn ten aanzien van het Nederlandse toeristische produkt voor buitenlandse respectievelijk Nederlandse vakantiegangers? Beschikt de bewindsman over gegevens met betrekking tot het verhoudingspatroon met de jaren van binnenlands tot buitenlands toerisme door Nederlandse vakantiegangers? 153 Waaraan wordt gedacht bij de verruiming van de bestaande kredietfaciliteiten voorde modernisering van middenklassehotels?
154 Hoe is thans de ontwikkeling van de toeristische handelsbalans? 155 Welke deviezenvoorschriften gelden thans voor Nederlandse burgers, die hun vakantie in het buitenland (in en buiten de EG) doorbrengen? 156 Hoeveel werkgelegenheid is gemoeid met het toerisme? Welke bedragen worden thans besteed aan promotion en hoe worden deze gefinancierd?
157 Is de Staatssecretaris bereid de Kamer afzonderlijk per brief in te lichten over zijn bevindingen na ontvangst van het advies van de Raad voor de Casinospelen betreffende het eerste jaarverslag van de Nationale Stichting Exploitatie van Casinospelen in Nederland? 158 Kunnen de 1300 aanvragen uit 1977 voor een subsidie in het kader van de subsidieregeling energiebesparende investeringen gesplitst worden naar omvang van de bedrijven? 159 Kan hetzelfde worden gedaan met de bedrijven, die gebruik hebben gemaakt van de zogenaamde adviseringsregeling of de zogenaamde demonstratieprojectenregeling?
160 Welke bijdrage levert de overheid aan de financiering van de projecten, die als follow-up van een structuuronderzoek worden opgezet? Is deze bijdrage voor branches een reden geweest om niet aan follow-up te doen? 161 Wat wordt bedoeld met de «eigen benadering» bij een structuuronderzoek in de detailhandel? Kunnen daarvan voorbeelden worden gegeven? 162 Is het waar dat een minimumprijsregeling van gedistilleerd ter bescherming van de kleine slijter door het Ministerie onmogelijk wordt bevonden? 163 Is de nadere analyse van abrupte en omvangrijke huurprijsstijgingen (blz. 152) reeds gereed en kan hierover nadere informatie worden verstrekt? 164 In welke vormen zal het protectionisme (blz. 153), waar de groothandel mee geconfronteerd wordt, zich voordoen?
Tweede Kamer, zitting 1978-1979,15 300 hoofdstuk XIII, nr. 26
13
165 Hoe is in het ambacht de toeneming van het arbeidsvolume in 1977 en 1978 te rijmen met het tekort aan vakbekwaam personeel? Is in feite de toeneming gerealiseerd? Zo neen, welke consequenties heeft dit voor de verwachte toeneming in 1977 en 1978, van het inkomen van de zelfstandigen in het ambacht? 166 Welke rol spelen de gewestelijke arbeidsbureaus bij de voorziening met vakbekwaam personeel van het ambacht?
167 Waar liggen de knelpunten op het gebied van schaarste aan bouwmaterialen? Wat wordt gedaan om deze op te heffen?
168 Is de Regering voornemens een studie te laten verrichten naar de effecten van toepassing van het lage BTW-tarief voor reparatie en onderhoudswerkzaamheden? 169 Wanneer ongeveer mag de totstandkoming van een vereniging algemene toelevering (blz. 156) worden verwacht? Wie nemen daaraan deel? 170 In hoeveel gevallen heeft de toepassing van de «leidraad» geleid tot beperking van paracommerciële activiteiten (blz. 156)? 171 Kunnen de begrotingen met toelichting van het Centraal Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf en het Economisch Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf aan de Kamer worden overgelegd? 172 Kan een specificatie worden verstrekt van de bedragen, onder artikel 71 van de begroting van uitgaven opgenomen voor «overige instellingen» en «overige uitgaven»? De voorzitter van de commissie, Portheine De griffier van de commissie, Van der Knoop
Tweede Kamer, zitting 1978-1979,15 300 hoofdstuk XIII, nr. 26
14