Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2004–2005
29 544
Arbeidsmarktbeleid
Nr. 34
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG Vastgesteld 10 augustus 2005 De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 heeft op 29 juni 2005 overleg gevoerd met staatssecretaris Van Hoof van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over – het kabinetsstandpunt over de markt voor persoonlijke dienstverlening (29 544, nr. 22). Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit. Vragen en opmerkingen uit de commissie
Samenstelling: Leden: Noorman-den Uyl (PvdA), Bakker (D66), Bibi de Vries (VVD), De Wit (SP), Van Gent (GroenLinks), Verburg (CDA), Hamer (PvdA), Bussemaker (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Mosterd (CDA), Smits (PvdA), voorzitter, Örgü (VVD), Weekers (VVD), Rambocus (CDA), De Ruiter (SP), Ferrier (CDA), ondervoorzitter, Huizinga-Heringa (ChristenUnie), Bruls (CDA), Varela (LPF), Eski (CDA), Koomen (CDA), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), Stuurman (PvdA), Kraneveldt (LPF), Hirsi Ali (VVD). Plv. leden: Depla (PvdA), Kos¸er-Kaya (D66), Blok (VVD), Kant (SP), Halsema (GroenLinks), Smilde (CDA), Verbeet (PvdA), Timmer (PvdA), Tonkens (GroenLinks), Omtzigt (CDA), Adelmund (PvdA), Nijs (VVD), Visser (VVD), Algra (CDA), Vietsch (CDA), Van der Vlies (SGP), Hessels (CDA), Hermans (LPF), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van Dijk (CDA), Van Egerschot (VVD), Van Dijken (PvdA), Blom (PvdA), Kalsbeek (PvdA), Van As (LPF), Schippers (VVD).
De heer Weekers (VVD) is niet geheel tevreden over de acties van het kabinet bij de markt voor de persoonlijke dienstverlening. De diverse uitgezette onderzoeken, bijvoorbeeld die van het Sociaal Economische Onderzoek Rotterdam (SEOR), bieden aanknopingspunten. De reactie van de staatssecretaris maakt bovendien duidelijk dat er mogelijkheden zijn. De ontwikkelingen zijn echter traag, er wordt te veel vooruitgeschoven en de toonzetting van het kabinet is ronduit negatief. De staatssecretaris wordt dan ook opgeroepen om te stoppen met defensief denken en om wellicht onorthodoxe experimenten te starten. De doelstellingen van de RSP (Regeling Schoonmaakdiensten Particulieren), namelijk het witten van zwart huishoudelijk werk, uitkeringsgerechtigden aan het werk te helpen en meer in het algemeen de werkgelegenheid aan de onderkant te stimuleren, worden nog steeds onderschreven. Bekend is dat de maatregelen van de RSP onvoldoende effect hebben. Het kabinet maakt echter onvoldoende haast met alternatieven. De heer Weekers leest dat de staatssecretaris enige actie onderneemt op het vlak van bemiddeling bij het CWI (Centrum voor Werk en Inkomen). Deze actie moet opgevolgd worden door een actieve en positieve benadering van het kabinet waarbij oplossingen worden gezocht voor de problemen. Die alternatieve oplossingen moeten gezocht worden in de fiscale sfeer. De reactie van het kabinet op de kwestie van BTW-tarief en defiscalisering is een voorbeeld van een defensieve houding. Bij de BTW stuit men volgens eigen zeggen op Brussel bij pogingen om de markt voor arbeidsintensieve diensten meer onder het verlaagde tarief te brengen. Daarbij
KST88969 0405tkkst29544-34 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2005
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 544, nr. 34
1
1
wordt weinig creativiteit aan de dag gelegd, omdat het middels een persoonsgebonden budget bij persoonlijke dienstverlening, zoals huishoudelijke hulp, reeds mogelijk is om vrijstelling van BTW aan te vragen. Zo valt in België het systeem van de dienstencheques onder het BTW-vrijstellingsregime. Is het kabinet bereid om bij kinderopvang en werksters aan huis een experiment op te starten met het BTW-tarief op nul? De heer Weekers leest ook bij de defiscalisering slechts problemen en geen oplossingen. Daarbij wordt blijkbaar vergeten dat die een gevolg zijn van de inrichting van het systeem. Bovendien doen de problemen zich niet allemaal in alle hevigheid voor. Het kabinet wijst defiscalisering af. De dienstbodeconstructie moet echter uitgebreid worden naar aanbieder, mits het gaat om marginale arbeid, conform de premievrijstelling voor marginale arbeid. Van belang is dat dit alleen toegestaan wordt voor mensen die niet in aanmerking komen voor een uitkering. Het kabinet wijst onterecht ook de fiscale aftrek van kosten voor gebruikers af, onder gelijktijdige belastbaarheid van de aanbieders. Het is immers mogelijk dat geen risico’s worden gelopen op het niet afdragen van belasting of premies door het SOFI-nummer van de aanbieder van de dienst erbij te betrekken. Beide contractpartners moeten tekenen voor het bedrag in de aangifte. Meer in het algemeen worden daarmee voor een belangrijk deel de kosten verkleind. De heer Weekers merkt op dat het kabinet over de werkgelegenheidseffecten bij premievrije minibanen weinig positief is, ook omdat het wellicht niet budgettair neutraal verloopt. Werknemers met kleine inkomens doen volgens het kabinet immers minder vaak een beroep op sociale zekerheidsuitkeringen en betalen te veel premie in verhouding tot de verstrekte uitkeringen. Dit betekent volgens de staatssecretaris dat extra ombuigingen of premieverhogingen nodig zijn om deze varianten budgetneutraal uit te voeren. Dergelijke stuitende conclusies zijn onacceptabel. Is de staatssecretaris van plan zijn opstelling te wijzigen? De heer Bruls (CDA) ziet twee grote uitdagingen op de arbeidsmarkt: verhoging van de arbeidsparticipatie en het structureel tekort aan hoger opgeleide werknemers tegenover twee tot drie miljoen mensen aangewezen op steeds minder laag- en ongeschoold werk, soms ook in het zwarte circuit. Dit vraagt om een aanpak waarbij geïnvesteerd wordt in mensen, onderwijs, scholing, een flexibele arbeidsmarkt, inclusief een wijziging van de loonkosten en de ontwikkeling van nieuwe arbeidsvormen. De overheid doet er daarbij goed aan om nieuwe markten te stimuleren met een duidelijk toekomstperspectief, zoals de markt voor de persoonlijke dienstverlening. Alle analyses tonen aan dat deze markt een groeiende behoefte zal kennen in een vergrijzende samenleving met steeds meer huishoudens waarin beide partners werken. Bij deze markt gaat het om diensten zoals huishoudelijke hulp, thuiszorg, begeleiding zorginstellingen en scholen of het uitlaten van de hond. Het gaat vaak om eenvoudig werk dat mensen zonder opleiding maar met goede begeleiding prima kunnen verrichten. De heer Bruls vindt de SEOR- en CPB-analyses (Cultureel Planbureau) goed, onder meer door het onderscheid in type werk. Er zullen dan ook keuzes gemaakt moeten worden bij specifieke bevordering daarvan, zeker omdat sterk generieke maatregelen bij de loonkosten aantoonbaar niet werken. SEOR en CPB laten zien dat daarbij het maatschappelijk welvaartsverlies groter is dan de winst. Opvallend is echter dat in de kabinetsreactie elk wat meer specifiek idee slechts bezwaren ontmoet. Intensivering van activering leidt tot een groter arbeidsaanbod volgens het kabinet, wat het SEOR overigens enigszins nuanceert. Zonder passende mensen wordt het heel lastig om huishoudelijke hulp te vinden. Dat is echter geen sterk argument om de RSP af te schaffen omdat in de Wet werk en bijstand gangbare arbeid de norm is. De 350 000 bijstands-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 544, nr. 34
2
gerechtigden hebben immers allemaal iets in huis voor de arbeidsmarkt. Dit vraagt om een parapluaanpak, waarin Rijk en gemeenten gezamenlijk het probleem aanpakken. De heer Bruls vindt de kostenfactor terecht een belangrijk gegeven. De immense verschillen tussen zwart en wit loon vormen een groot probleem. De Europese discussie over verlaging van BTW-tarieven is bekend. Minder bekend blijkbaar is de vrijheid van Nederland om geen BTW te heffen. Hiermee kan gestart worden met een pilot in een aantal sectoren of beroepsgroepen of op het vlak van gastouderopvang. Het bijkomend voordeel van het laatste voorbeeld is dat het deze informele vorm meer onder de officiële kwaliteitsregels van de reguliere kinderopvang brengt. Wat is hierop de reactie van de staatssecretaris? De mogelijkheid van verlaging of vrijstelling van de werknemerspremie voor bepaalde sectoren of beroepsgroepen wordt door de staatssecretaris kritisch beoordeeld. Toch komt er nader onderzoek naar premievrije minijobs. Hoe verhoudt zich dit tot elkaar? De kritiek op de dure Belgische dienstencheques wordt onderschreven. Zolang het CPB de werkgelegenheidseffecten niet heeft berekend, gaat het echter om een onvolledige afweging. Kan het CPB die alsnog berekenen? De heer Bruls is van oordeel dat de staatssecretaris een stap verder moet bij de aansluiting tussen vraag en aanbod van diensten. Dit vraagt om speciale makelaars bij het CWI, gespecialiseerde uitzendbureaus en reïntegratiebedrijven. De staatssecretaris wordt gevraagd dit punt mee te nemen bij overleg met het CWI over de aangehouden motie-Van Gent over «etnische makelaars». Het standpunt van de staatssecretaris bij bevordering van zelfstandig ondernemerschap is niet toegesneden op de markt voor de persoonlijke dienstverlening. De inzet op grote schaal van ZZP’ers (Zelfstandige Zonder Personeel) roept twijfels op. Kan men mensen regelrecht uit de bijstand zonder enige vorm van verzekering een risicovol bestaan als zelfstandig ondernemer laten beginnen? Ook hier kan de oplossing liggen in het werken met reeds bestaande overkoepelende bedrijven of franchiseformules. Mevrouw Kos¸er Kaya (D66) concludeert uit het SEOR-onderzoek dat de zwarte markt zal groeien bij ongewijzigd beleid. Hieraan worden door de staatssecretaris echter geen consequenties verbonden. Deze markt groeit overigens nog harder door de toenemende kloof tussen hoger en lager opgeleide werknemers. Steeds meer mensen zijn daardoor aangewezen op het zwarte circuit. De markt voor persoonlijke dienstverlening is echter ook van belang voor de vraagkant. Mensen kunnen immers gemakkelijker arbeid en zorg combineren. Dit vraagt dan ook om dringende maatregelen te nemen om groei van de zwarte markt te verkleinen en de grote groep van lager opgeleide werknemers perspectief te bieden. De staatssecretaris lijkt echter niets te willen. In de stukken wordt een karikatuur gemaakt van de plannen van de fractie van D66. Die heeft bijvoorbeeld geen bijverdienregeling voor de bijstand voorgesteld maar een belasting- en premievrij bedrag dat iedereen mag bijverdienen. Dit vergroot het perspectief van mensen in de bijstand om daar uit te raken. De staatssecretaris wordt gevraagd om goed te onderbouwen waarom het uiteindelijke resultaat van het gehele plan van de D66-fractie een verslechtering inhoudt. Die gaat immers niet in op het regelvrije aspect voor de persoonlijke dienstverlening, inclusief de grote regeldruk voor ZZP-ondernemers. Verlichting op dit punt zal een verschuiving naar het witte circuit bevorderen, wat iets anders is dan dat bijstandsgerechtigden een paar honderd euro bijverdienen en verder niks doen. Op dit vlak is «fine-tuning» nodig bij de hoogte van het bedrag en strikte handhaving van de sollicitatie- en beschikbaarheidsplicht en een goede fraudebestrijding.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 544, nr. 34
3
Het SEOR-rapport is prima. De staatssecretaris verschuilt zich daarachter zonder de daarin aangegeven aanknopingspunten aan te grijpen. Het plan van de fractie van D66 wordt niet serieus genomen, terwijl het de toch wat bureaucratische staatssecretaris aan creatief denken ontbreekt. Als er niets wordt gedaan, zijn steeds meer mensen aangewezen op het zwarte circuit, uiteindelijk een vorm van moderne slavernij gezien het ontbreken van enig recht. Is de houding van de staatssecretaris te verklaren uit het feit dat het scheppen van een concurrerend wit aanbod zeer grote publieke investeringen vergt? Het plan van de fractie van D66 biedt echter kansarmen en laag opgeleiden perspectief om onder het sociaal minimum uit te komen zonder een financiële bijdrage van de overheid. Als de staatssecretaris van oordeel is dat uitsluitend mensen in een uitkering ervan gebruik zullen maken, dient dit met cijfers onderbouwd te worden. Hij dient eveneens aan te tonen hoe het steeds groter wordende zwarte circuit zich verhoudt tot het verlies aan legale laagbetaalde banen, de verhoging van het aantal uitkeringsgerechtigden, het verlies aan economische kracht en de belastinginkomsten. Het CPB geeft hier geen inzicht in. Zonder die gegevens is een oordeel over het standpunt van de staatssecretaris niet goed mogelijk. Mevrouw Bussemaker (PvdA) is zeer teleurgesteld over de brief van de staatssecretaris. Aandacht voor de markt voor de persoonlijke dienstverlening, dat perspectief kan bieden voor werkgelegenheid aan de onderkant van de arbeidsmarkt, sinds 2000 heeft nog tot weinig geleid. Het is dan ook onaanvaardbaar als hiervan geen gebruik wordt gemaakt. Het kabinet lijkt argumenten en bezwaren te zoeken om de zaak op te houden in plaats van de kansen te grijpen. Het SEOR-rapport bevat goede suggesties. De CPB-doorrekening toont enige haken en ogen, maar is jammer genoeg alleen binnen een niet voor de hand liggend beperkt economisch kader bekeken. In de welvaartstheorie van het CPB substitueren zwart en wit werk elkaar wellicht, maar dit betekent toch niet dat zwart werk niet bestreden moet worden? De realiteit van een steeds intensievere kennis- en diensteneconomie leidt er immers toe dat de lager geschoolden minder perspectief hebben. De mogelijkheid van de persoonlijke dienstverlening moet dan ook benut worden. Zo kan bovendien de situatie van tweeverdieners en ouderen wat verlicht worden als zij schoonmaakwerk, verzorging van kinderen, het eten of het uitlaten van de hond tegen geld laten verrichten. Een van de experimenten dagindeling, de plushulp in Hengelo, laat overigens zien dat maar weinig mensen een schoonmaakbaan van 32 uur per week volhouden. Veel projecten betekenen iets voor de sociale cohesie of de plattelandsontwikkeling. Die lopen allemaal de kans het loodje te leggen. Mevrouw Bussemaker heeft bij een werkbezoek aan België gezien dat de markt voor de persoonlijke dienstverlening floreert. Daar wordt inderdaad veel geld voor uitgetrokken. Het resultaat is echter dat er in drie jaar tijd 25 000 banen zijn gecreëerd. Is de staatssecretaris bereid iets te doen voor de veelal vrouwen die op deze wijze deelnemen aan de samenleving en bovendien onafhankelijk worden van een uitkering of hun echtgenoot? Het kan bovendien wat goedkoper en in ieder geval wat minder bureaucratisch opgezet worden dan in België. De staatssecretaris moet doorwerken aan de markt voor de persoonlijke dienstverlening. Wat mogelijk is, moet gewoon gebeuren. Bijvoorbeeld het verminderen van de premielasten voor werkgevers. De SPAK (specifieke afdrachtskorting) werd immers niet voor niets veel gebruikt in de schoonmaaksector. Een dergelijke tijdelijke maatregel om deze specifieke markt te ontwikkelen moet overwogen worden. Ook de MDW-werkgroep heeft bovendien vastgesteld dat deze markt zich niet zomaar ontwikkelt of vanzelf van zwart naar wit overgaat. Daarnaast moet gedacht worden aan fiscale faciliteiten en «employee benefits».
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 544, nr. 34
4
Mevrouw Bussemaker maakt zich er kwaad over dat het kabinet reeds vier jaar lang stelt dat een lager BTW-tarief niet mogelijk is. Het voorbeeld van België en andere landen laat immers zien dat het tarief op nul staat. Aan pilots en onderzoek bestaat dan ook geen behoefte. Het BTW-tarief voor persoonlijke dienstverlening gericht op verzorging in en om het huis moet per 1 januari 2006 op nul worden gesteld. De ZZP-constructie bevat elementen die vragen om verdere ontwikkeling. Bij de plushulp in Hengelo wil men graag verder met franchiseformules. Humanitas heeft dit goed ontwikkeld voor het gastouderschap. Dat moet toch niet te moeilijk zijn? Mevrouw Bussemaker vindt de CWI-makelaars een goed idee. Die moeten meegenomen worden bij het gesprek over de BAM’ers (Bewust Alleenstaande Moeders). Meer in algemene zin moeten de kleine banen gestimuleerd worden. Het is van belang dat deze mensen klein kunnen beginnen en stapsgewijs groeien. De staatssecretaris wijst defiscalisering te snel af. De studies van onder anderen de econoom Heertje laten zien dat belastingvrijstelling voor deze specifieke sector van belang is. Waarom kan het bestaande artikel voor de dienstbode, de huishoudelijke hulp, niet simpelweg uitgebreid worden? Mevrouw Bussemaker vindt dat de verdere ontwikkeling van de markt voor de persoonlijke dienstverlening onder regie van de gemeenten moet plaatsvinden. Er bestaat immers een direct verband met ontwikkelingen omtrent de WSW (Wet op de sociale werkplaatsen) en de WMO (Wet op de maatschappelijke ondersteuning). Mevrouw Van Gent (GroenLinks) proeft een gespannen sfeer tussen Kamer en staatssecretaris. De staatssecretaris komt ook na aandringen op het aanboren van een belangrijke markt immers niet verder dan voortvarendheid bij de vertraging. Daarnaast is al eerder een alternatief voor de RSP toegezegd. Waar blijft dat goede plan? De staatssecretaris is blijkbaar de enige die denkt dat de markt voor persoonlijke dienstverlening vanzelf ontwikkelt. Het kabinet moet de vele mogelijkheden op dit vlak simpelweg oppakken. Er zijn reeds tal van onderzoeken en rapporten over deze kwestie. Door deze bureaucratie moet de bezem worden gehaald. De vraag moet centraal staan hoe de markt ontwikkeld kan worden. Mensen die vanuit hun uitkering op zoek zijn naar werk en een eigen inkomen moeten immers mogelijkheden daartoe worden geboden. Opvallend is dat de staatssecretaris zich in geen enkele van de in diverse rapporten geopperde opties kan vinden. Kan de staatssecretaris de indruk wegnemen dat hij vooral wil voorkomen dat de markt voor de persoonlijke dienstverlening een succes wordt? Zwart werk moet toch bestreden worden, ook door bestaand werk goed te organiseren en efficiënt aan te bieden? De onderzoeken wijzen toch uit dat ongeveer 1,2 miljoen huishoudens op deze hulp wachten? Onderzoek van de MDW-werkgroep laat zien dat 75 000 mensen een baan kunnen vinden met de regeling. Het is jammer dat de staatssecretaris slechts afwacht, ook gezien de agenda voor de toekomst van het kabinet. Mevrouw Van Gent vraagt het kabinet om ambitie te tonen. De concrete punten uit de verschillende rapporten moeten opgepakt worden. De regels moeten vereenvoudigd worden, niet alleen voor schoonmaken, maar ook voor het verzorgen van kinderen, boodschappen, strijken en zo meer. De witte werkster moet gestimuleerd worden door te kappen in de bureaucratie. Is de staatssecretaris bereid, ervoor te zorgen dat het CWI actief is in aanbieden van vraag en aanbod van huishoudelijke taken? Dit punt kan direct meegenomen worden in het overleg met het CWI over de aangehouden BAM’ers-motie. Ook moet worden overwogen het CWI als uitzendbureau te laten bemiddelen tussen particulieren en witte werksters. Als die zich als ZZP’er inschrijven, kan het CWI hen administratief ondersteunen. De regeling moet bovendien goedkoper worden. Het tarief van € 20 per uur moet naar € 10 tot € 12 per uur. De voorstellen om geen
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 544, nr. 34
5
BTW voor persoonlijke dienstverlening te vragen, vormen een stap in de goede richting. Het moet mogelijk zijn een bijstandsgerechtigde tijdelijk bij te laten verdienen via de regeling van € 3-banen in de WWB om een plek op de arbeidsmarkt te bemachtigen. De sociale verzekeringskosten voor witte werksters moeten gedekt worden zodat zij een premievrij pensioen opbouwen en premievrij verzekerd zijn voor WW, WAO en Ziektewet. Ook mag geen loonbelasting worden geheven over deze banen. Een en ander moet gezien worden als tijdelijke maatregelen om de markt te helpen. Het antwoord van de staatssecretaris De staatssecretaris vindt dat de discussie beleidsmatige en principiële elementen bevat, inclusief kabinetsbeleid, regeerakkoord en financiële inzichten, die verder gaan dan de markt voor de persoonlijke dienstverlening en de RSP. In het verleden was de inzet volledig gericht op de RSP. Gezien de magere effecten is er alle reden om die regeling stop te zetten. In de analyse van de minister lijkt die regeling voor velen het symbool geworden voor de onderkant van de arbeidsmarkt en de markt voor de persoonlijke dienstverlening als onderdeel daarvan. Het kabinet deelt de zorgen over de onderkant van de arbeidsmarkt en deelt het belang van maatregelen op dit vlak. De staatssecretaris hoopt na het zomerreces met de Kamer te spreken over het in dit verband relevante RWI-advies (Raad voor Werk en Inkomen). De staatssecretaris onderschrijft de veronderstellingen dat door de toenemende vergrijzing en andere maatschappelijke ontwikkelingen de markt voor de persoonlijke dienstverlening zal groeien. Te verwachten is dat door de vraag op deze markt veel laag opgeleiden de mogelijkheid krijgen om aan de slag te gaan. Problematisch daarbij is dat, parallel aan de RSP, het aanbod zeer beperkt is. Het is echter onbegrijpelijk dat van de honderdduizenden mensen met een bijstandsuitkering maar enkele honderden werkzaam zijn in de seizoensarbeid. De oorzaken hiervan liggen bij factoren zoals kosten, prijzen en wet- en regelgeving. In beginsel is er echter sprake van een aanbod, dat met name door de gemeenten moet worden georganiseerd. Een centrale vraag is of en hoe de markt voor persoonlijke dienstverlening kan worden gestimuleerd en of de overheid daarbij een rol speelt. De Kamer heeft reeds vorig jaar een brief ontvangen over de brede aanpak op dit vlak. De staatssecretaris zegt toe de Kamer een geactualiseerd overzicht daarvan te sturen. Daaruit zal blijken dat er meer samenhang bestaat dan het geval lijkt, inclusief het RWI-advies, leerwerken en andere beleidsinitiatieven van de overheid. In deze bredere context moet de discussie over de RSP worden gezien. De staatssecretaris wijst erop dat het arbeidsmarktbeleid van het kabinet nadrukkelijk uitgaat van stimulering van het arbeidsaanbod. De motieven daarvoor zijn te vinden in de armoedeval en de overgang van uitkering naar arbeidsmarkt. Vraaggerichte en generieke loonkostensubsidies vormen dan ook geen optie. Stimulering van de vraag naar laaggeschoolde arbeid is belangrijk, ook gezien de productiviteitsval. Bij dit alles speelt de Wet werk en bijstand de belangrijkste rol. Die bevat ook afspraken met de gemeenten over financiële stimulering. Daarnaast hebben de gemeenten in algemene zin een eigen verantwoordelijkheid en taak. De invulling daarvan verschilt per gemeente. Voor de markt voor de persoonlijke dienstverlening worden subsidie, extra controle en defiscalisering als varianten genoemd. Defiscalisering moet overigens ook gezien worden als een vorm van subsidie. Het kabinet is echter zeer terughoudend als het gaat om subsidie, zoals I/D-banen en andere gesubsidieerde banen. De staatssecretaris vindt dat hierbij rekening gehouden moet worden met de algemene inzet van het kabinet
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 544, nr. 34
6
inzake subsidie en fiscale instrumenten. De optie om mensen geen sociale premies te laten betalen, slaat de bodem onder het stelsel van sociale zekerheid weg. Bij defiscalisering treedt in een macrobenadering verlies aan inkomsten op voor de overheid. Uiteindelijk is bij dit alles het nettoeffect doorslaggevend. De staatssecretaris geeft aan bereid te zijn om hier en daar wat toe te geven om de markt voor de persoonlijke ontwikkeling te stimuleren. Het ontwrichtende optreden van de overheid bij de markt, met name op het vlak van sociale zekerheid, moet worden erkend. Wie op zoek is naar een goede oplossing, moet dit durven openbreken. De staatssecretaris wijst erop dat de nodige rapporten verschenen zijn. De zwarte markt is ontstaan als gevolg van de hoge prijzen. De diverse onderzoeken zijn behulpzaam bij het overbruggen van problemen bij de ontwikkeling naar een witte markt. De staatssecretaris heeft geen bezwaar om met het CWI te overleggen over actieve en speciale bemiddeling om vraag en aanbod dichter bij elkaar te brengen. In samenwerking met het CWI wordt uitgewerkt wat op dit vlak maximaal mogelijk is. Navraag bij het ministerie van Financiën leert een- en andermaal dat het stellen van het BTW-tarief op nul niet mogelijk is. In België is de schoonmaaksector onder een verlaagd BTW-tarief geplaatst. De staatssecretaris zal uitzoeken hoe het nultarief daar is geregeld. Alle door de Kamer geopperde vragen en opmerkingen over BTW-tarief en (de)fiscalisering, inclusief premievrije mini-jobs en de dienstencheques, zullen door het ministerie van SZW in samenwerking met het ministerie van Financiën in de eerste helft van september van een nader antwoord worden voorzien. De staatssecretaris zegt toe het CPB te vragen om toepassing van het systeem van dienstencheques in Nederland alsnog te berekenen dan wel aan te geven waarom het niet mogelijk is. Overigens is bekend dat een dergelijke cheque goed werkt als daarvoor veel geld wordt uitgetrokken. Bij de keuze voor de maatregelen moeten de plussen en minnen dan ook goed in kaart worden gebracht. Meer geld is immers vooralsnog niet beschikbaar op de begroting van SZW. Het oprekken van de bijverdienregeling in de WWB, het D66-plan, of het laten vervallen van de sollicitatieplicht zijn geen optie. Dit haalt alle prikkels weg en vergroot de armoedeval voor individuele bijstandsgerechtigden. De staatssecretaris zal nagaan of ook andere elementen van het D66-plan van een nader antwoord moeten worden voorzien. Het bevorderen van zelfstandig ondernemerschap kent opties zoals franchise. Daarbij zijn geluiden te horen dat ZZP risico’s kent omdat mensen zelf hun verzekering moeten regelen. De staatssecretaris is niet van zins om hierbij bevorderend op te treden. Het is niet goed voorstelbaar dat de overheid een franchiseorganisatie opricht. De staatssecretaris neemt kennis van de gelegde relatie met de WSW en de WMO. Daar liggen inderdaad kansen voor de gemeenten. Nadere gedachtewisseling De heer Weekers (VVD) denkt te zien dat de staatssecretaris wordt gemangeld tussen Kamer en kabinet. Aan de WWB moet niet getornd worden. Generieke loonkostensubsidies en het oprekken van bijverdienregelingen zijn ook uit den boze. Juist in de sfeer van fiscaliteit en sociale premies, juist bij mensen die geen beroep doen op de sociale zekerheid, kan het kabinet een vlucht voorwaarts nemen. De toegezegde brief over de mogelijkheden op fiscaal gebied, samen met staatssecretaris Wijn, moet positief getoonzet zijn en gericht zijn op creatieve oplossingen. Ook moet het kabinet zich niet te snel achter Brussel of formele redeneringen verschuilen. In september moet de Kamer in staat worden gesteld om knopen door te hakken. De markt voor persoonlijke
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 544, nr. 34
7
dienstverlening moet bevorderd worden in plaats van te blijven hangen in een defensieve houding. De heer Bruls (CDA) is zeer geïnteresseerd in de toegezegde brief over de fiscale en BTW-aspecten. Het is overigens bekend dat kinderopvang vrijgesteld is van BTW. Europa laat die keuze immers toe. De staatssecretaris moet dan ook enkele pilots of wellicht structurele veranderingen toelaten. De toezegging van de staatssecretaris over overleg met het CWI over het organiseren van specifieke activiteiten rondom bemiddeling valt in goede aarde. Wanneer kan op dit punt uitsluitsel worden gegeven? Het uitgangspunt is overigens dat het CWI de bedoelde bemiddelingsfunctie zal vervullen. Het CWI kan ook een rol vervullen bij de franchiseorganisaties voor de ZZP’ers. Mevrouw Kos¸er Kaya (D66) is blij met de toezegging van CPB-doorrekeningen en het onderzoek naar de fiscale aspecten. Het plan van de fractie van D66 omvat geen afschaffing van de sollicitatieplicht. Blijkbaar is de staatssecretaris niet eens bekend met dit plan. Het gaat erom iedereen zonder gevolgen voor belasting of uitkering een bepaald bedrag bij te laten verdienen boven op salaris of uitkering door het verlenen van een aantal vrijgestelde vormen van persoonlijke dienstverlening. De diensten worden informeel verleend en zijn zo veel mogelijk regelvrij. Er worden geen rechten voor sociale zekerheid of pensioen opgebouwd. Er geldt geen ontslagrecht, maar slechts enkele fundamentele regels zoals die over aansprakelijkheid. Betrokkenen moeten blijven voldoen aan de sollicitatieplicht en volledig beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt. In voorkomende gevallen kan de overheid vraag en aanbod van persoonlijke dienstverlening «matchen». Het antwoord van de staatssecretaris is dan ook onvoldoende. Het wachten is alsnog op een goed onderbouwde reactie. Mevrouw Bussemaker (PvdA) is blij met de toezegging om duidelijkheid te brengen over de mogelijkheden van defiscalisering en BTW-tarief. Het ministerie van Financiën zal overigens met zeer duidelijke verwijzingen naar wet- of regelgeving moeten onderbouwen dat een nultarief niet mogelijk is. Verlaging van het BTW-tarief kan niet, maar een nultarief is aan Nederland. De toezegging tot overleg met het CWI is goed. De staatssecretaris kan het initiatief nemen om de franchiseorganisaties te starten. De reactie op het plan van de fractie van D66 wordt afgewacht. Veel onderdelen daarvan zijn echter reeds eerder zeer uitgebreid besproken. Mevrouw Bussemaker is van zins de Kamer een motie voor te leggen ertoe strekkende een RWI-advies aan te vragen over de relatie van modernisering van de WSW en ontwikkeling van de WMO met persoonlijke dienstverlening op lokaal niveau. Mevrouw Bussemaker verschilt principieel van mening met de staatssecretaris over de financiële bijdrage van de overheid aan de ontwikkeling van de onderkant van de arbeidsmarkt. Wie serieus meer werk wil creëren, moet erkennen dat dit soms meer geld kost dan het oplevert. Mevrouw Van Gent (GroenLinks) is van mening dat de staatssecretaris gezakt is voor het examen persoonlijke dienstverlening. Er komt weliswaar een herexamen, maar dat levert wellicht niet veel op als de staatssecretaris zich steeds door het ministerie van Financiën laat wegzetten als het braafste jongetje van de klas. De staatssecretaris wist van de kritiek van de Kamer en had nu reeds met antwoorden moeten komen. Antwoorden in de trant van bredere context en macroniveau leveren teleurstellend weinig op. Het debat wordt in september voortgezet. Daarbij moet het ministerie van Financiën bijvoorbeeld bewijzen waarom een nultarief niet mogelijk is. Volgens de staatssecretaris is een vraaggerichte generieke subsidie geen optie. Is achteroverleunen dat wel? De
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 544, nr. 34
8
staatssecretaris moet op zoek naar goede oplossingen en met meetbare doelstellingen over de markt voor de persoonlijke dienstverlening komen. Hoeveel mensen wil de staatssecretaris aan het werk helpen en in samenwerking met wie gaat hij dat realiseren? De staatssecretaris gaat bij CWI en Financiën te rade. De CWI moet bezien of die bij de ZZP-constructies een ondersteunende rol kunnen vervullen. De staatssecretaris probeert positief en creatief om te gaan met de problematiek. De realiteit vergt echter dat rekening gehouden moet worden met kwesties zoals handhaving, bureaucratie en de administratieve lasten. De vraag is hoe grenzen doorbroken worden en hoever daarbij moet worden gegaan. ZZP-franchise via CWI past als element goed in de discussie met het CWI. De toegezegde brief daarover zal de Kamer eveneens in de eerste helft van september ontvangen. De staatssecretaris heeft het plan van de fractie van D66 kennelijk verkeerd verstaan. Dit plan zal alsnog van een integrale reactie voorzien worden, ook als het gaat om elementen die al veel eerder naar voren zijn gebracht. Mevrouw Bussemaker mag een motie indienen over een RWI-advies over de samenhang tussen WMO, WSW en WWB. Naar verwachting zal er reeds veel plaatsvinden op gemeentelijk vlak wat betreft WMO en WWB. Het wachten is echter nog op de precieze vorm van de WMO, wat een advies daarover minder voor de hand liggend maakt. Het gaat bovendien over het domein van de gemeenten. Het wordt niet uitgesloten dat hierover kort overleg plaatsvindt met het RWI. De motie van mevrouw-Bussemaker kent een open einde. De staatssecretaris stelt voor de RSP, inclusief de afbouwregeling voor wie wil, te beperken tot 1 januari en op dat moment een keuze te maken om te stoppen of door te gaan. Alternatief is om de RSP door te laten gaan totdat er een besluit is genomen over een RSP-alternatief. Als er geen alternatief is, stopt de regeling als daartoe gezamenlijk besloten wordt. Mevrouw Bussemaker (PvdA) maakt duidelijk dat de motie de voorkeur geeft aan de laatste optie. De RSP wordt gestopt als er een alternatief is. De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Smits De adjunct-griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Post
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 544, nr. 34
9