Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2007–2008
26 234
Vergaderingen Interim Committee en Development Committee
Nr. 75
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 10 oktober 2007 Ten behoeve van ons algemeen overleg op donderdag 18 oktober a.s. zend ik u, mede namens de minister voor Ontwikkelingssamenwerking, de geannoteerde agenda voor de vergaderingen van het International Monetary and Financial Committee (IMFC), het Development Committee (DC) en de Board of Governors van 20 tot en met 22 oktober 2007. De minister van Financiën, W. J. Bos
KST110979 0708tkkst26234-75 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2007
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 26 234, nr. 75
1
Geannoteerde agenda voor het algemeen overleg in de Tweede Kamer over de opstelling van het Koninkrijk der Nederlanden tijdens de vergaderingen van het International Monetary and Financial Committee (IMFC) en het Development Committee (DC) op 20 en 21 oktober 2007, alsmede voor de jaarvergadering van de Raad van Gouverneurs van de Wereldbank en het IMF op 22 oktober 2007 Tijdens de vergaderingen komen naar verwachting de volgende onderwerpen aan de orde: 1. Internationale economische ontwikkelingen 2 2. Quota en Voice IMF 5 3. Inkomenspositie IMF 6 4. IMF surveillance 7 5. Wereldbank Strategie 7 6. Global Public Goods 9 7. Schone energie en Klimaatverandering: Investeringsraamwerk voor schone energie en ontwikkeling 10 1. Internationale economische ontwikkelingen (cijfers zijn tot 29 augustus geactualiseerd, o.b.v. officiële cijfers) De wereldeconomie ervaart een lange en krachtige expansieperiode. In 2006 groeide de wereldeconomie voor het derde achtereenvolgende jaar rond de 5%. Ook in 2007 zal de wereldeconomie waarschijnlijk robuust groeien, met 5,2%. Risico’s voor de groei komen voort uit de hoge olieprijs en de kans op reële effecten van de recente mondiale kredietcrisis. Een belangrijke stimulans achter de economische groei is de wereldhandel. Deze groeide in 2006 met 9,4%. De groei zal in 2007 naar verwachting wat afnemen tot 7,1%. De mondiale groei wordt overigens in toenemende mate bepaald door opkomende economieën, met China voorop. Maar ook de rijkere economische regio’s – vooral Japan en het eurogebied – laten goede groeicijfers zien, al is de groei in de Verenigde Staten teruggelopen. De economie van de Verenigde Staten zal dit jaar naar verwachting onder potentieel groeien met 2,0%, een duidelijke vertraging ten opzichte van de groei in 2006 (3,3%). De groei vlakt sinds de tweede helft van 2006 af, vooral als gevolg van een scherpe daling van de woninginvesteringen. De neergang van de woningmarkt heeft ook geleid tot dalende woningprijzen. Niettemin bleven de consumentenbestedingen, geholpen door een gunstige arbeidsmarkt- en loonontwikkeling, een stevig fundament onder de economische groei. Ook de groei van de bedrijfsinvesteringen nam toe. De Japanse economie groeide in 2006 met 2,2% en zal naar verwachting in 2007 met 2,6% groeien. De groei wordt vooral ondersteund door sterk stijgende bedrijfsinvesteringen, die worden gestimuleerd door hoge bedrijfswinsten. Tevens profiteert Japan van de hoge groei van opkomende economieën in de Aziatische regio, die de vraag naar Japanse producten stimuleert. De economische groei van het eurogebied versnelde in de loop van 2006 en kwam uit op 2,8%. Ook in de eerste helft van 2007 groeide de economie boven potentieel. De groei zal dit jaar naar verwachting uitkomen op 2,6%. Vooral de bedrijfsinvesteringen zijn een motor achter de groei, gestimuleerd door de hoge bezettingsgraad en hoge winsten. De groei van de consumptieve bestedingen is het afgelopen jaar weliswaar gestegen, maar blijft achter vergeleken met eerdere conjunctuurcycli. Dit
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 26 234, nr. 75
2
is mogelijk het gevolg van een vooralsnog gematigde loonontwikkeling in grote lidstaten. De opkomende economieën bepalen in toenemende mate de dynamiek van de wereldeconomie. China is koploper van deze groep landen met een aanhoudende economische groei van boven de 10%. De Chinese groei zal in 2007 naar verwachting 11.2% zijn. De economie van India bleef nauwelijks achter en groeide in 2006 met 9,7% en zal in 2007 naar verwachting met 9,0% groeien. De groei van de Russische economie profiteert van de hoge grondstoffenprijzen en zal naar verwachting in 2007 accelereren naar 7,0% (2006: 6,7%). Ook de groei van de Braziliaanse economie stijgt van 3,7% in 2006 tot naar verwachting 4,4% in 2007. De groeivooruitzichten van lage-inkomenslanden zijn positief. Vanaf 2000 maakt Afrika bezuiden de Sahara een periode van sterke economische groei door (gemiddeld 4,5%), die zich echter niet altijd doorvertaalt naar een verbetering van de inkomenspositie van de armste groepen. Voor 2007 wordt een economische groei van 6,8% voorspeld. De regio blijft echter erg gevoelig voor een mogelijke vertraging van de wereldeconomie. Ook zijn er nog enkele Afrikaanse landen die niet of nauwelijks lijken te profiteren van de gunstige mondiale omstandigheden. Zimbabwe is daarvan het meest opvallende voorbeeld, met een voorspelde negatieve groei van 5,7% in 2007. Door de uitbundige mondiale economische groei neemt de mondiale inflatiedruk toe. In de geïndustrialiseerde wereld stijgt de inflatie sinds de tweede helft van vorig jaar. De opkomende economieën kampen eveneens met hogere prijsstijgingen; in China bereikte de inflatie in juli bijvoorbeeld een tienjarig hoogtepunt van 5,6%, vooral door fors hogere voedselprijzen. De mondiale inflatie kent door schommelingen in de prijzen van voeding en energie een zeer volatiel verloop. De «kerninflatie», de inflatie exclusief deze volatiele componenten, is veel stabieler. In het eurogebied is de kerninflatie sinds midden 2006 opgelopen, maar deze is nog altijd lager dan 2%. De situatie in de VS is net omgekeerd: van een piek van ongeveer 3% in het midden van 2006 is de kerninflatie daar geleidelijk gedaald. Inflatiedruk komt thans van meerdere kanten. Ten eerste stegen de olieprijzen, in dollars gemeten, in de tweede helft van 2007 tot recordhoogten. Dit is niet alleen het gevolg van een stijgende vraag door de gunstige wereldconjunctuur, maar ook van een lagere productie. De OPEC stuurt aan op een hoger prijsniveau en toont zich ongevoelig voor oproepen tot verhoging van de productie. Ten tweede zijn er aanwijzingen dat het mondiale, prijsmatigende effect van goedkope Chinese goederen voorbij is. De Chinese exportprijzen zijn recent sterk gestegen. Ten slotte gaan agrarische prijzen over een breed front omhoog. Die volatiliteit is op zich niet ongebruikelijk door weersafhankelijke oogstopbrengsten en veeziekten. Het is echter niet uitgesloten dat de agrarische prijzen naar een structureel hoger niveau gaan, door luxere voedingspatronen in China en andere opkomende economieën, de aanhoudende, extreme droogte in sommige landbouwgebieden, en de concurrerende vraag als gevolg van een toenemend gebruik van biobrandstoffen. Het World Development Report 2008 zal aandacht besteden aan het grote belang van de agrarische sector in en voor ontwikkelingslanden. Sinds eind juli 2007 zijn de mondiale financiële markten in de greep van een vertrouwenscrisis. De onrust vindt haar oorsprong in de crisis op de Amerikaanse hypotheekmarkt, die voortkomt uit de uitbundige hypotheekverstrekking aan minder solvabele Amerikaanse huishoudens, de zogenoemde subprime mortgages. In de VS zelf leidde dit tot een groot aantal faillissementen onder hypotheekverstrekkers. Dit werkt door in de VS en
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 26 234, nr. 75
3
elders in de wereld, omdat veel Amerikaanse hypotheken, via gestructureerde kredieten (collateralized debt obligations), internationaal zijn verhandeld. Door verliezen hierop zijn ook verschillende niet-Amerikaanse beleggingsfondsen in de problemen gekomen en droogde de marktliquiditeit voor gestructureerde kredietproducten in brede zin op. Hierdoor ontstond grote onzekerheid over de waardebepaling van dergelijke, complexe beleggingen, werden ratings verlaagd en stegen de risicopremies op de kredietmarkten. Omdat de beleggings-vehicles zich niet meer in de Commercial Paper markt (ABCP) konden financieren, deden ze een beroep op back-up faciliteiten van sponsorbanken. Hierdoor had het opdrogen van de liquiditeit in kredietmarkten haar weerslag op de financieringskant van de banken, ook in Europa. Om ernstige verstoringen van de interbancaire markt te voorkomen, stelden de ECB en andere centrale banken tijdelijk extra liquiditeiten ter beschikking. Begin oktober waren de tarieven in de interbancaire geldmarkt in het eurogebied echter nog steeds hoog. Banken waren nog altijd wantrouwend om voor langere perioden geld aan elkaar uit te lenen. Het verschil tussen de 3-maands Euribor rente en de 3-maands Eonia swap rente bedroeg begin oktober ruwweg 70 basispunten, terwijl dit verschil (een indicatie van ervaren kredietrisico) normaalgesproken 5 basispunten is. Zorgen over de Amerikaanse hypotheekcrisis hebben verder op de aandelenmarkten tot een koerscorrectie geleid, die deed denken aan eerdere grote beurscorrecties. In de eerste helft van augustus ging in minder dan één week tijd de dit jaar opgebouwde koerswinst verloren. Ook werden speculatieve posities op de valutamarkten afgewikkeld, waardoor de yen apprecieerde. Overigens is het in de context van de recente turbulentie goed te beseffen dat de risico-opslag na 2002 tot een historisch dieptepunt was gedaald. De huidige herwaardering van risico’s is dus mogelijk ook een heilzame correctie na een lange periode van ruime liquiditeit, risk appetite en verslappend risicobeheer. De aandelenkoersen zijn ondertussen wereldwijd weer gestegen, onder andere na de beslissing van de Amerikaanse centrale bank (Fed) om de rente te verlagen met 50 basispunten. Als gevolg van de renteverlaging is de Amerikaanse dollar in waarde gedaald ten opzichte van de euro. De wisselkoers bereikte een recordniveau van 1,43 dollar per euro begin oktober. Tevens is het herstel op de aandelenbeurzen te danken aan de door banken bekend gemaakte derde kwartaalcijfers die meer duidelijkheid verschaffen over de omvang van de verliezen. Amerikaanse zakenbanken boekten ondanks de forse afwaarderingen op hun kredietportefeuille nettowinsten in het derde kwartaal (van het gebroken boekjaar 2006/07). Recentelijk heeft ook een aantal Europese banken (zoals Deutsche Bank en UBS) winstwaarschuwingen gegeven m.b.t. de derde kwartaalresultaten. Benadrukt moet worden dat de kous niet af is met het verschijnen van de derde kwartaalcijfers. Het is namelijk mogelijk dat sommige verliezen nog niet volledig zichtbaar zijn, bijvoorbeeld doordat de exposures op beleggingsvehicles nog terugslaan op de balansen van banken of omdat potentieel verlieslatende activa nog niet geheel zijn geherwaardeerd. Dit hangt uiteraard samen met onzekerheid over de duur en diepte van de huidige turbulentie. Veel partijen (IMF, OESO, DNB, etc.) hebben in hun jongste rapporten gewaarschuwd voor een mogelijke aanpassing van de prijs van risico en verspreiding van de Amerikaanse hypotheekcrisis. DNB maakt daarbij tevens gebruik van zogenaamde stress-tests, waarin de gevoeligheid van Nederlandse financiële instellingen voor schokken wordt onderzocht. Omdat de oorzaken en gevolgen van de vertrouwenscrisis grensover-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 26 234, nr. 75
4
schrijdend zijn, hecht het Koninkrijk een groot belang van de analyse van en internationale dialoog over de recente ontwikkelingen op de internationale financiële markten. Zonder vooruit te willen lopen op deze analyse mag verwacht worden dat de volgende elementen daarbij aan bod komen. Ten eerste speelt de vraag in hoeverre markpartijen de materialisatie van het risico hebben onderschat. Daarnaast kunnen marktpartijen leren van de crisis en zullen zij in de toekomst de risico’s van complexe producten beter moeten inschatten. Aan de andere kant is het gebrek aan informatie een essentieel kenmerk van de crisis. Daarom zullen de genoemde complexe producten ook transparanter moeten worden. Omdat de producten zo complex zijn, steunen marktpartijen erg op het oordeel van kredietbeoordelaars. Om het risico beter in te kunnen schatten zullen marktpartijen in de toekomst beter moeten kijken naar de door kredietbeoordelaars gehanteerde methodieken en de bijbehorende beperkingen. Toezichthouders hebben al aangegeven daar aandacht aan te besteden. Kredietbeoordelaars zullen tegelijkertijd transparanter moeten zijn over de door hen gebruikte methodieken. Tot slot bevestigt het grensoverschrijdende karakter van de crisis nog eens het belang van internationale samenwerking op het gebied van toezicht en financiële stabiliteit. In de afgelopen maanden is er internationaal hernieuwde belangstelling ontstaan voor de rol van Sovereign Wealth Funds (SWF’s), naar aanleiding van het opzetten van een dergelijk fonds door China. SWF’s zijn investeringsvehikels van overheden met een breed investeringsmandaat, die gefinancierd worden met buitenlandse valuta inkomsten of reserves en gescheiden van de officiële reserves van de monetaire autoriteiten worden beheerd. De groei van SWF’s zal voorlopig aanhouden gelet op de sterke aanwas van valutareserves en de brede tendens om «overtollige» reserves te diversifiëren en beter te laten renderen. De vaak gebrekkige transparantie van SWF’s in combinatie met het toenemende gewicht in het mondiale financiële stelsel kan via verschuivende kapitaalstromen implicaties hebben voor het functioneren van mondiale financiële markten. Daarnaast zijn in de context van het wisselkoersregime en de gerelateerde sterke accumulatie van buitenlandse valutareserves in een aantal opkomende economieën protectionistische spanningen ontstaan. Deze spanningen worden weer deels gevoed door onzekerheid dan wel percepties over (politiek gemotiveerde) SWF investeringen in (Westerse) strategische sectoren. Het moge duidelijk zijn dat een negatieve spiraal van protectionisme een groot risico vormt voor de mondiale financiële en economische stabiliteit met alle negatieve welvaartseffecten van dien. In dit licht lijkt een universeel belang gelegen in een grotere openheid over de rol en beleggingsstrategie van SWF’s, alsmede in het bewaken van een marktconform level playing field. Hieraan kunnen internationale financiële instellingen zoals het IMF een waardevolle bijdrage leveren. Zo kan het IMF best practices op het gebied van transparantie en governance van SWF’s bevorderen alsmede een ondersteuning bieden aan een graduele en noodzakelijke aanpassing van de externe positie van landen en de daaraan gerelateerde wisselkoersen (zie ook 4). 2. Quota en Voice IMF Op de Jaarvergadering 2006 in Singapore is, met instemming van het Koninkrijk der Nederlanden, een Resolutie aangenomen waarin wordt bepaald dat de relatieve positie van landen in de wereldeconomie beter tot uitdrukking dient te komen in het stemgewicht in het IMF. Tevens is in een eerste ronde van quotaverhogingen aan Mexico, China, Korea en Turkije toegekend. De discussie over een nieuwe quotaformule verkeert
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 26 234, nr. 75
5
momenteel in een gevorderd stadium. Mogelijk wordt al tijdens de Jaarvergadering een beslissing genomen over de formule en de tweede ronde van quotaverhogingen. Het Koninkrijk is steeds van mening geweest dat de nieuwe formule prikkels moet geven tot het naleven van de IMF-principes. In dit kader pleit het Koninkrijk voor een groot gewicht voor de variabele openheid. Het Koninkrijk pleit bovenal voor het toepassen van een zogenoemde compressiefactor als onderdeel van de formule. Het doel hiervan is de verschillen tussen kleine en grote economieën te verkleinen. Dit is vooral van belang indien BBP een zwaar gewicht krijgt in de nieuwe formule. Een compressiefactor met een acceptabele waarde dient tezamen met een verhoging van de basisstemmen en een beperkte tweede ronde, het stemgewicht van lage-inkomenslanden te waarborgen. Dit mag uiteindelijk niet lager liggen dan het initiële niveau van voor de Jaarvergadering in Singapore. Wanneer voldoende tegemoet wordt gekomen aan bovenstaande randvoorwaarden kan het Koninkrijk instemmen met de nieuwe formule. Het Koninkrijk vindt dat de nieuw op te stellen formule leidend moet zijn bij verandering van de quotaverdeling. In de praktijk zal het moeilijk zijn met alleen de formule een adequate, en politiek haalbare, weergave van de positie van landen in de wereldeconomie te bereiken. Daarom kunnen we ermee instemmen dat bij de implementatie van de tweede ronde ad hoc quotaverhogingen een filter wordt toegepast zodanig dat met name de meest dynamische economieën erop vooruit gaan. 3. Inkomenspositie IMF Op 31 januari 2007 heeft de door het IMF ingestelde commissie van eminente personen een rapport uitgebracht waarin het voorstellen doet ter versterking van de inkomenspositie van het IMF. Vooral door de teruggelopen vraag naar IMF-financiering staat de inkomenspositie van het IMF onder druk en is het huidige inkomensmodel niet langer houdbaar. Het Koninkrijk der Nederlanden kan zich in grote lijnen vinden in de aanbevelingen van de commissie. De belangrijkste maatregelen zijn: het verbreden van het beleggingsmandaat, het beleggen van een deel van de quota, en het beleggen van de opbrengsten van een beperkte goudverkoop ten einde het reële rendement hiervan als inkomsten te gebruiken. Daarnaast pleit het Koninkrijk ook voor maatregelen die stimuleren dat alle leden evenredig bijdragen aan het IMF. Dit zou naast het herwaarderen en verkopen van goud kunnen door het gelijk trekken van het gedeelte van de quota waarover geen rentevergoeding wordt betaald. Ook is het Koninkrijk van mening dat de uitgavendiscussie van het IMF onderdeel dient te zijn van deze discussie over de inkomenspositie van het Fonds. Hoewel het Koninkrijk het principe steunt dat leden, voor zover hun inkomenspositie dat toelaat, bijdragen aan de bilaterale diensten van het IMF, is deze kwestie geen essentieel onderdeel van de inkomensdiscussie, daar de hieruit voorziene inkomsten beperkt lijken te zijn. De vraag of een dergelijke bijdrage leden beter kan committeren aan de geleverde diensten, zal worden behandeld in het kader van de middellangetermijnstrategie van het Fonds in lage-inkomenslanden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 26 234, nr. 75
6
4. IMF surveillance Het Koninkrijk stelt zich constructief op in de discussie over de versterking van surveillance. De herziening van het besluit over het wisselkoersbeleid uit 1977 is inmiddels voltooid. Het nieuwe 2007 Besluit benadrukt externe stabiliteit als belangrijkste leidraad voor surveillance door het IMF. Een nieuw voorstel over prioriteitstelling beoogt dit 2007 Besluit te vertalen naar de praktische surveillance agenda van het IMF. Doel daarvan is tweeledig: het vaststellen van de prioriteiten van surveillance op middellange termijn en het duidelijker definiëren van verantwoordelijkheden van de betrokken partijen, te weten Board, staf en management. Het Koninkrijk steunt dit initiatief. Het periodiek benoemen van zowel economisch-inhoudelijke prioriteiten als operationele prioriteiten over de manier waarop surveillance dient plaats te vinden zal in de ogen van het Koninkrijk inderdaad de effectiviteit en efficiëntie van surveillance kunnen verhogen en de «accountability» van het Fonds verbeteren. Wel acht het Koninkrijk het van belang dat het niet leidt tot extra bureaucratische lagen en/of hogere uitvoeringskosten en dat de governance structuur van het IMF, met een centrale rol van de Board, wordt gewaarborgd. Daarnaast pleit NL voor een spoedige implementatie van de aanbevelingen uit het rapport van het onafhankelijke evaluatiebureau van het IMF voor het bevorderen van de effectiviteit van surveillance door het IMF. 5. Wereldbank Strategie Op 1 juli jl. is Robert Zoellick aangetreden als de nieuwe president van de Wereldbank. Zijn aantreden heeft een einde gemaakt aan een onrustige periode binnen de Bank. Een belangrijke taak van Zoellick is nu het formuleren van een strategisch kader van de Wereldbank dat past bij de uitdagingen van de eenentwintigste eeuw. De nieuwe Wereldbank strategie kan richting bieden aan de versterking van de Wereldbank als een mondiale instelling, die effectief kan reageren op bestaande en nieuwe wereldwijde uitdagingen. Een nieuw strategisch kader kan tevens van groot belang zijn voor een succesvolle afronding van de momenteel in bespreking zijnde middelenaanvulling t.b.v. het zachteleningenloket van de Wereldbank (IDA-15). Naar verwachting zullen armoedebestrijding en lange-termijn economische ontwikkeling de hoofdpijlers van het Wereldbankmandaat blijven. De strategie zal echter moeten aangeven in hoeverre de Bank, in een context van globalisering, op de meest effectieve manier uitvoering kan geven aan dit mandaat. Het Koninkrijk verwacht dat de Bank in staat is om een cruciale rol te spelen bij het versterken van de duurzaamheid en inclusiviteit van globalisering. Om deze verwachting waar te kunnen maken is het noodzakelijk dat de Wereldbank duidelijke prioriteiten stelt en aangeeft, wat van haar verwacht mag worden en wat beter door anderen gedaan kan worden. De strategie dient te worden geformuleerd binnen de randvoorwaarden dat: • de Bank een financiële, apolitieke instelling is, gericht op het leveren van financieringen, advies en onderzoek; • een solide kapitaalsbasis nodig heeft om haar mandaat tot uitvoering te brengen welke efficiënt en effectief aangewend dient te worden; • en zich als katalysator zou moeten richten op haar toegevoegde waarde en comparatief voordeel ten opzichte van de markt, bilaterale donoren, andere multilaterale instellingen en verticale (thematische) fondsen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 26 234, nr. 75
7
Interventies die voortvloeien uit deze strategie zijn niet eenduidig en dienen te worden toegesneden op de specifieke situatie. De Bank dient zich te allen tijde bewust te zijn van het uiteindelijke doel van haar engagement en zich terug te trekken uit landen en/of sectoren wanneer zij daar niet meer nodig is. De kerncompetentiesvan de Wereldbank zijn volgens het Koninkrijk: • de capaciteit om leidend te zijn in het genereren en verspreiden van financieel-economische kennis (de Wereldbank als kennisbank); • zorg te dragen voor de implementatie van bestaande internationale standaarden en, waar nodig, richting te geven aan het ontwikkelen van nieuwe standaarden (bijv. t.a.v. schuldhoudbaarheid); • toezicht te houden op het nakomen van internationale afspraken (zoals de MDG’s en de Verklaring van Parijs), en zonodig hierin een coördinerende rol te spelen; • en, waar nodig en wenselijk, op grote schaal financiering te verzorgen. Het is van groot belang dat de strategie wordt gecoördineerd met andere multilaterale organen zoals de diverse VN-organisaties. Eveneens is afstemming gewenst met de in ontwikkeling zijnde lange termijn strategieën van de regionale ontwikkelingsbanken, waaronder die van de AsDB en AfDB, aangezien het toekomstige comparatieve voordeel van de Wereldbank daar mede van af zal hangen. IMF en Wereldbank engagement dient vooral in lage-inkomenslanden goed te worden afgestemd, waarbij het IMF zich richt op het macro-economische beleid en de Wereldbank zich richt op de sectorspecifieke invulling. Wat betreft de taakverdeling tussen en samenwerking met verticale fondsen zouden op hoofdkwartierniveau afspraken gemaakt moeten worden, waarbij verticale fondsen toezeggen om hun specifieke interventies aan te laten sluiten bij nationale prioriteiten. De Wereldbank groep kan helpen bij het scheppen van de voorwaarden hiervoor op landenniveau. Afspraken met de VN en bilaterale donoren zouden vooral op landniveau en waar mogelijk hoofdkwartierniveau gemaakt moeten worden, uitgaande van de respectieve sterktes van de verschillende partijen. In de allerarmste, voor een belangrijk deel Afrikaanse, landen zal de Bank zich primair moeten richten op het opbouwen van een stabiele basis voor verdere duurzame ontwikkeling (early stage infrastructure). Voor het Koninkrijk ligt het belang van de Wereldbank in het scheppen van de randvoorwaarden voor het bereiken van de MDG’s en niet zozeer in het invullen van de afzonderlijke MDG’s. Tevens dient de Wereldbank een leidende rol te spelen op het gebied van schuldhoudbaarheid. In fragiele staten zal de Bank zich moeten richten op het opbouwen van institutionele capaciteit, via het verstrekken van advies en financiering. Deze activiteiten dienen in nauwe samenwerking met de VN en bilaterale donoren plaats te vinden en aan te sluiten bij de beleidsdialoog die donoren en de VN met regeringen voeren. In middeninkomenslanden dient de WB strategie erop gericht te zijn om responsief te zijn t.a.v. de wensen van deze landen en op het vergroten van de toegevoegde waarde van de activiteiten van de Bank t.o.v. de markt en andere IFIs. Ook dient meer aandacht te worden besteed aan het creëren van de condities in middeninkomenslanden die nodig zijn voor hen om te gradueren. Wat betreft wereldwijde publieke goederen (de zgn. global public goods), speelt de Bank als wereldwijde institutie, naast andere, een
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 26 234, nr. 75
8
belangrijke rol. In paragraaf 6 wordt nader ingegaan op de rol van de WB op het terrein van wereldwijde publieke goederen. De uit de nieuw te vormen strategie voortvloeiende én wenselijke focus en selectiviteit heeft gevolgen voor de werkprocessen van de Bank groep als geheel en mogelijke organisatorische en bestuurlijke consequenties, die na de strategiebepaling dienen te worden bezien en beoordeeld door de Raad van Bewindvoerders en Raad van Gouverneurs. 6. Global Public Goods De Bank heeft recentelijk een voorstel geformuleerd voor een raamwerk inzake wereldwijde publieke goederen. Volgens de Bank dient haar prioriteitstelling en de mate van haar betrokkenheid te worden bepaald aan de hand van een vijftal criteria, te weten: er moet sprake zijn van een internationale consensus dat wereldwijde actie vereist is, er moet een institutionele lacune bestaan, de Bank moet over de benodigde capaciteiten beschikken, het optreden van de Bank dient te leiden tot de mobilisatie van andere bronnen en de activiteiten dienen te passen in haar mandaat voor armoedebestrijding en economische groei. Het Koninkrijk stelt voor deze criteria zodanig aan te scherpen dat de Bank slechts activiteiten ontplooit als zij een comparatief voordeel heeft ten opzichte van andere partijen. De Bank heeft zich in de afgelopen jaren, na goedkeuring door het Development Committee in september 2000, in het kader van wereldwijde publieke goederen, gericht op vijf beleidsterreinen, te weten: milieubescherming, met de nadruk op klimaatverandering, het beheersen van overdraagbare ziekten, het versterken van de internationale financiële architectuur, het versterken van het handelssysteem en het creëren en delen van ontwikkelingskennis. Voorgesteld wordt dat de Bank zich op deze beleidsterreinen blijft concentreren. Het Koninkrijk is het hiermee eens, waarbij de mate van betrokkenheid en de wijze waarop deze betrokkenheid vorm gegeven wordt zal afhangen van de bovengenoemde criteria. Per onderwerp dient te worden bezien welke rol de Wereldbank te spelen heeft, de grootte van haar rol en de precieze invulling hiervan (coördinerende rol en/of financiële rol en/of leveren van expertise). Er zal daarbij een weg gevonden moeten worden om de natuurlijke gerichtheid van de Bank op de prioriteiten van landen te combineren met het effectief reageren op wereldwijde uitdagingen. Hiertoe zullen waar nodig innovatieve oplossingen gevonden moeten worden, onder meer op milieuterrein en, meer specifiek, met betrekking tot mitigatie en adaptatie in relatie tot klimaatverandering. De Bank stelt voor om: i) haar samenwerking met partnerlanden te versterken wat betreft de integratie wereldwijde publieke goederen in de prioriteiten van landen; ii) haar capaciteiten inzake wereldwijde publieke goederen te versterken; iii) strategisch deel te nemen in wereldwijde partnerschappen; iv) door te gaan met het bevorderen van een geïnformeerd debat over wereldwijde onderwerpen en op te blijven komen voor de belangen van ontwikkelingslanden; v) acties ten behoeve van wereldwijde publieke goederen op regionaal niveau uit te breiden; en vi) nieuwe financieringsmodaliteiten te gaan onderzoeken voor wereldwijde publieke goederen. De eerste vijf voorgestelde aanpassingen zijn in de visie van het Koninkrijk inderdaad nodig en zinvol. Met betrekking tot de interventies op regionaal niveau wordt opgemerkt dat de Bank dan wel een duide-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 26 234, nr. 75
9
lijk comparatief voordeel dient te hebben ten opzichte van de regionale ontwikkelingsbanken. Met betrekking tot het voorstel om nieuwe financieringsmodaliteiten te gaan onderzoeken, wordt gesproken over de mogelijke invoering van een nieuwe faciliteit voor wereldwijde publieke goederen. Het Koninkrijk steunt de inzet van voldoende middelen om de uitdagingen van global public goods het hoofd te bieden. Een eventuele nieuwe faciliteit dient zich te beperken tot de terreinen die niet adequaat gedekt worden door bestaande instrumenten en/of de bestaande instrumenten op een duidelijke en complementaire wijze te integreren. 7. Schone energie en Klimaatverandering – Investeringsraamwerk voor schone energie en ontwikkeling (CEIF) Tijdens de jaarvergadering van de Wereldbank in Singapore 2006 is het CEIF besproken. Het Koninkrijk onderschrijft dat de Wereldbank de eerste pijler, gericht op toegang tot energie, kan gaan uitvoeren. Voor de tweede pijler, gericht op vermindering van broeikasgassen, is er behoefte aan een nadere analyse van de instrumenten en financieringsmethoden. Het Koninkrijk vindt dat de derde pijler, gericht op aanpassing (adaptatie) aan de klimaatverandering, verder uitgewerkt moet worden. Het Koninkrijk der Nederlanden bevestigt het grote belang van schone energie voor een duurzame ontwikkeling van ontwikkelingslanden en benadrukt het belang van toegang tot energie voor de realisatie van de MDGs, in het bijzonder in Afrika. Het Koninkrijk betreurt het dat de uitvoering van de plannen tot dusverre achterblijft bij de hooggespannen verwachtingen. De Nederlandse regering heeft extra middelen beschikbaar gesteld voor schone energie voor de periode 2008–2011. (€ 500 mln.) Deze middelen zullen in het kader van het CEIF en van de investeringraamwerken van de regionale ontwikkelingsbanken, bilateraal of multilateraal, worden ingezet. Ook de G8-landen dienen hier duidelijk hun verantwoordelijkheid te nemen. Het Koninkrijk vindt dat in het kader van de tweede pijler nadrukkelijk ook de vermindering van CO2-uitstoot, veroorzaakt door ontbossing, aan de orde moet komen. Ontbossing draagt voor bijna 20% bij aan de CO2-uitstoot en vindt vooral plaats in ontwikkelingslanden. Het Koninkrijk is daarom verheugd dat de Wereldbank een Forest Carbon Fund heeft opgezet, dat en marge van de 13e Conferentie van Partijen (COP) van het Klimaatverdrag in Bali (Indonesië) in december 2007 aan de orde komt. Het Koninkrijk vindt dat de tweede pijler naast de terechte focus op de grote, snelgroeiende ontwikkelingslanden ook voldoende aandacht moet besteden aan de kleinere ontwikkelingslanden, waar immers ook problemen van onder meer ontbossing spelen. Ten aanzien van de derde pijler neemt het Koninkrijk, samen met het Verenigd Koninkrijk en de Wereldbank, het initiatief voor een onderzoek naar de kosten van adaptatie aan klimaatverandering in ontwikkelingslanden. Tijdens de Bali-COP zal het Koninkrijk samen met de partners dit initiatief lanceren.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 26 234, nr. 75
10