Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2002–2003
28 665
Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 ten behoeve van de stimulering van de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductie
Nr. 7
VERSLAG Vastgesteld 29 november 2002 De vaste commissie voor Economische zaken1, belast met het voorbereidend onderzoek naar bovengenoemd wetsvoorstel heeft de eer de regering als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen en gemaakte opmerkingen genoegzaam heeft beantwoord acht de commissie de openbare beraadslaging voldoende voorbereid. I Algemeen 1. Algemeen
1
Samenstelling: Leden: Verbugt (VVD), Giskes (D66), Crone (PvdA), Van Dijke (ChristenUnie), B. M. De Vries (VVD), Van Oven (PvdA), Van den Doel (VVD), Netelenbos (PvdA), Van Hoof (VVD), Timmermans (PvdA), voorzitter, SchreijerPierik (CDA), ondervoorzitter, Atsma (CDA), Vendrik (GroenLinks), Ten Hoopen (CDA), Hoogendijk (LPF), T. de Graaf (LPF), Eberhard (Groep De Jong), Jense (LN), Duyvendak (GroenLinks), Kortenhorst (CDA), Hessels (CDA), Gerkens (SP), Stuger (LPF), Van Fessem (CDA) en Algra (CDA). Plv. leden: Klein Molekamp (VVD), Bakker (D66), Dijksma (PvdA), Van der Vlies (SGP), Hofstra (VVD), Bos (PvdA), Blaauw (VVD), Koenders (PvdA), Van Beek (VVD), Tichelaar (PvdA), Van Dijk (CDA), Mastwijk (CDA), Van Gent (GroenLinks), Jan de Vries (CDA), Varela (LPF), Smulders (LPF), Wiersma (LPF), Teeven (LN), Vos (GroenLinks), Verburg (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), De Wit (SP), Zeroual (LPF), De Haan (CDA) en De Pater-van der Meer (CDA). 2 Brief staatssecretaris Financiën d.d. 12 november 2002.
KST64979 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2002
De fractieleden van de Partij van de Arbeid hebben kennis genomen van de voorgestelde stimulering van de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductie, de MEP-regeling. Kan de regering ingaan op de voorbereiding van het wetsvoorstel en de krappe tijdsplanning, specifiek het overleg met de betrokken partijen die klagen over het gebrek aan tijd en informatie? De leden van de GroenLinks-fractie willen nog een keer benadrukken dat ze de gevolgde procedure met dit wetsvoorstel erg slordig vindt. Het is teveel haastwerk. De leden van de D66-fractie hebben met aarzeling bovengenoemd wetsvoorstel ontvangen. Zij betreuren in de eerste plaats dat er bezuinigd wordt op het duurzame energie-instrumentarium en dat er niet voor gekozen is de vrijgekomen middelen opnieuw volledig in te zetten voor hetzelfde doel. Ook de constatering van de staatssecretaris van Financiën2 dat er sprake zou zijn van «brede steun voor het defiscaliseren van de desbetreffende onderdelen van de REB» is niet op deze leden terug te voeren. Nu er toch gekozen is voor een subsidie-instrument, baart het hoge tempo van de behandeling van het nieuwe wetsvoorstel hen grote zorgen. Het belang van duurzame energie voor de toekomst van onze samenleving en de complexiteit van de materie vragen een zorgvuldige behandeling. Maar deze tijd wordt nu eenvoudigweg niet gegeven. Dat zou wellicht minder een probleem zijn als alle partijen zich wel konden vinden in de structuur en de tarieven van het nieuwe wetsvoorstel. Helaas kan uit de hoorzitting
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 665, nr. 7
1
niet anders geconcludeerd worden, dan dat dit niet het geval is. Zo is er in elk geval kritiek op het onderzoek dat de basis vormt voor de tariefstellingen, op het bevoorschottingsprincipe en op het verschil in stimulering tussen WKK en duurzame elektriciteit. 2. Doel van het wetsvoorstel Met het voorliggende wetsvoorstel wordt het belang van een duurzame en milieuhygiënische elektriciteitsvoorziening benadrukt. Met het voorgestelde systeem wordt een aantal bezwaren, verbonden aan de in de Wet belasting op milieugrondslag neergelegde methodiek, weggenomen. Overstimulering van een niet onbelangrijk aantal productiemiddelen wordt met dit wetsvoorstel tot een einde gebracht. Ook de door de leden van de CDA-fractie als onwenselijk ervaren financiering van buitenlandse, veelal bestaande, productiemiddelen, zonder een garantie dat nieuwe investeringen in productie installaties voor duurzame elektriciteit worden bevorderd zal met dit wetsvoorstel worden gestaakt. Voorts wijzen deze leden op het Nederlandse investeringsklimaat voor opwekking van duurzame elektriciteit, dat door stimulering van buitenlandse productiemiddelen in belangrijke mate lijkt te zijn verslechterd. Voordelen van de voorgestelde systematiek zijn de zekerheid voor producenten van duurzame elektriciteit van een vaste financiële bijdrage voor investeringen in nieuwe productiemiddelen, hetwelk bijdraagt aan een verbetering van de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductie, alsmede het verstrekken van een financiële vergoeding aan WKK-producten die is gerelateerd aan de vermeden CO2-emmissies. Laatstgenoemde subsidie brengt de milieuwaarde van met WKK opgewekte elektriciteit zichtbaarder dan thans het geval is. Het zijn deze overwegingen die voor de leden van de CDA-fractie reden zijn hun steun uit te spreken voor het in het wetsvoorstel neergelegde systeem. Dit laatste laat overigens onverlet dat het wetsvoorstel naar hun oordeel op een aanzienlijk aantal onderdelen nadere toelichting dan wel verbetering behoeft. De leden van de VVD-fractie hebben de navolgende algemene vragen. Kan de regering een statistisch overzicht geven van de elektriciteitsproductie en consumptie in Nederland gesplitst naar opwekkingstechniek, kostprijs, import/binnenlandse productie? Kan de regering aangeven welke relatie er bestaat tussen de gekozen tarieven enerzijds en de beleidsdoelen anderzijds zoals met name de CO2-reductie? Is de regering bereid de feitelijke ontwikkelingen ten aanzien van duurzame opwekking, waaronder de vaak langdurige voorbereiding van projecten, nauwkeurig te monitoren en de regeling zonodig te intensiveren om alsnog de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken? Hoe verhoudt de MEP-regeling zich tot de convenanten die de laatste jaren gesloten zijn in de electriciteits- en afvalwerkingssector, zo vragen de leden van de VVD-fractie? De leden van de PvdA-fractie vinden het opmerkelijk dat een aantal beleidskaders – Kyoto- en EU-verplichtingen – worden genoemd als reden om de milieukwaliteit in de elektriciteitproductie te stimuleren, zonder aan te geven in hoeverre de subsidies daar werkelijk toe bijdragen. Is het MEP budget voldoende om de doelstelling van duurzame energie op de lange termijn te halen? Waarom wel c.q. niet? De leden van de PvdA-fractie merken op dat er brede steun is voor de MEP-aanpak. Het sluit beter aan bij de (aanbod)stimuleringsregelingen van andere EU-lidstaten, met name Frankrijk en Duitsland. Een afnameplicht en vaste vergoedingen zijn belangrijke onderdelen van de regelingen in Frankrijk en Duitsland. Dit wordt privaatrechtelijk geregeld.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 665, nr. 7
2
Waarom wordt er hier geen melding van gemaakt, zo vragen deze leden. Waarom zijn deze zekerheidsfactoren niet bij de MEP ingebouwd? Het hoofddoel van dit wetsvoorstel is ervoor te zorgen dat er meer productiecapaciteit in Nederland wordt gebouwd. De leden van de GroenLinks-fractie vinden het merkwaardig dat dit hoofddoel niet nader wordt geconcretiseerd, bijvoorbeeld in termen van te bereiken productiecapaciteit, zodat het effect van de MEP getoetst kan worden. Moet ten behoeve van het wetsvoorstel niet een duurzaam energieproductiedoel herleven? Hoe rijmt de regering dit met het consumptiedoel? Deze leden vinden dat het kabinet slecht onderbouwt waarom duurzame energie-import geen zekerheid biedt voor het halen van de doelstelling voor duurzame energieconsumptie op grond van de Europese richtlijn voor duurzame energie. In de memorie van toelichting staat dat het wetsvoorstel «ertoe moet leiden dat er meer productiecapaciteit in Nederland wordt gebouwd». De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe dit doel getoetst kan worden? Wat zijn de concrete doelen voor productie? Moet hiermee niet een productiedoel voor duurzame energie herleven (zoals dit in eerste instantie in de Derde Energienota is geformuleerd)? Wat betreft het doel wordt voor een aantal gerefereerd aan het doel van 9% duurzame elektriciteit in 2010. Deze leden hebben feitelijk een nog ambitieuzer doel, nl. 5% duurzame energie in 2010 en 10% duurzame energie in 2020. Zou dit doel merendeels worden afgewenteld op elektriciteit – wat het waarschijnlijkst is, omdat andere energievormen een nog veel lager aandeel duurzaam hebben –, dan moet veel meer dan 9% van de energie duurzaam zijn (in 2010 in de orde van 15%, in 2020 in de orde van 30%). Hoe is de doelstelling voor duurzame energie vertaald naar de doelstelling voor duurzame elektriciteit, inclusief tijdpad? Verschillende partijen, waaronder de heer Schöne van het WNF, zeggen dat het MEP-budget op termijn onvoldoende is om de duurzame energiedoelstelling te halen. Klopt deze redenering, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie? In de memorie van toelichting staat op pagina 2 «Alleen indien een substantieel deel van de 9% [doelstelling conform de Europese richtlijn voor duurzame energie] in Nederland wordt geproduceerd, kunnen we er zeker van zijn dat deze doelstelling wordt gerealiseerd.» De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe vergroting van de productiecapaciteit in Nederland, conform het wetsvoorstel, gekoppeld is aan een toename van de duurzame energieconsumptie? Kan de in Nederland geproduceerde duurzame energie niet net zo goed in het buitenland worden geconsumeerd? Wordt met het wetsvoorstel gegarandeerd dat de in Nederland geproduceerde duurzame elektriciteit ook in Nederland wordt geconsumeerd? Zo ja, op welke wijze? Kan de regering, naar aanleiding van de opmerking op bladzijde 21 van de memorie van toelichting dat andere landen de duurzame energie die nu nog naar Nederland wordt geëxporteerd in de toekomst mogelijk gaan reserveren voor binnenlandse consumptie, aangeven hoe deze landen dit willen bewerkstelligen? Kan de regering hier een uitvoerig antwoord op geven? De leden van de SP-fractie onderschrijven de uitgangspunten van het voorliggende wetsvoorstel weglek van belastinggeld zonder dat dit leidt tot nieuwe opwekkingscapaciteit voor duurzame elektriciteit te voorkomen, alsmede onzekerheid in de markt en relatieve overstimulering van een aantal duurzame energie-opties te verminderen. Deze leden vragen
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 665, nr. 7
3
echter of het doel, de stimulering van de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductie, gediend is met deze regeling. In het bijzonder vragen de leden van de SP-fractie of de doelstelling om 9% van het elektriciteitsgebruik in 2010 uit duurzame bronnen te betrekken met de voorgestelde regeling en de daarbij behorende subsidiebedragen kan worden gehaald. Kan de regering per duurzame energiebron een inschatting geven van de te verwachten ontwikkeling per jaar richting dit doel onder de voorgestelde stimuleringsregeling? Tijdens de hoorzitting gaven verschillende genodigden aan dat ze onder de omstandigheden zoals deze onder het voorliggende wetsvoorstel zouden gelden niet meer zullen investeren in duurzame energiebronnen. Bij de behandeling van het wetsvoorstel kijken de leden van de D66-fractie vooral of de wet een goed investeringsklimaat voor duurzame energie creëert. Dit is de belangrijkste voorwaarde om de doelstelling van 9% duurzaam elektriciteitsverbruik in 2010 te halen. Biedt de wet bijvoorbeeld voldoende investeringszekerheid en een systeem van toereikende tarieven? Daarnaast zijn er enkele vragen over de uitvoeringsaspecten van de wet. Hoe verhoudt het wegnemen van de onrendabele top voor duurzame elektriciteit zich tot het uitgangspunt «schoon, schoner, schoonst» en de Kyoto-doelstelling? De leden van de ChristenUnie-fractie nemen met belangstelling kennis van onderhavig wetsvoorstel, doch spreken hun ongenoegen uit over de hoge tijdsdruk waaronder het wetsvoorstel moet worden behandeld. Dit brengt immers de zorgvuldigheid waarmee de behandeling plaatsvindt in het nauw. Het beëindigen van de vrijstelling voor groene stroom van regulerende energiebelasting had beter parallel aan de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel kunnen worden voorbereid. Waarom is het nodig de afschaffing van het nihiltarief reeds per 1 januari 2003 door te voeren, zo vragen deze leden. Het bevorderen van een duurzame productie en een afname van energie is van groot belang. De leden van de SGP-fractie hebben dan ook met grote belangstelling kennis genomen van het voorstel de Elektriciteitswet te wijzigen. Er dient echter wel een zorgvuldige procedure te worden gevolgd, zodat geen regeling tot stand komt die uiteindelijk een verhoging van de duurzame energieproductie betekent en geen reductie van CO2 tot gevolg heeft. 3. Aanleiding
3.1 Waarom dit wetsvoorstel In de aanleiding voor de MEP-regeling wordt niets gezegd over budgettaire overwegingen. De leden van de PvdA-fractie vinden dat merkwaardig, omdat snijden in groene subsidies vaak in het licht van bezuinigen wordt gesteld. Is dit geen argument meer? Zij wijzen graag in dit verband naar een verdere vergroening van het belastingstelsel als het gaat om budgetafwegingen. De leden van de GroenLinks-fractie vinden dat het demissionair kabinet een onecht onderscheid maakt tussen fiscale instrumenten en subsidies. Het demissionair kabinet doet voorkomen alsof een fiscaal instrument per definitie niet voor langere tijd gegarandeerd kan zijn. Graag een reactie waarom het fiscale instrument per definitie geen lange termijn zekerheid kan bieden? Waarom niet, waarom wel?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 665, nr. 7
4
De leden van de GroenLinks-fractie zijn voorstander van een differentiatie in tarieven naar schoon, minder schoon, nieuw, oud, vernieuwend. Zij krijgen steeds te horen dat controleren naar oud c.q. nieuw niet kan. Ook in andere landen moet duidelijk zijn wanneer een installatie in gebruik is genomen. Is er geen simpele regeling te bedenken op grond waarvan over de ouderdom van een installatie is te oordelen? Bijvoorbeeld wanneer is de eerste steen gelegd. Het is de leden van de D66-fractie niet duidelijk waarom er zo veel haast gemaakt moet worden met het nieuwe wetsvoorstel. Al een jaar geleden was bekend dat er sprake was van een weglek van subsidiegelden naar het buitenland. Hoe is sindsdien gewerkt aan een oplossing voor dit probleem? Werd deze eerst gezocht in de fiscale sfeer? Waarom is er nu pas een serieus voorstel om dit probleem aan te pakken?
3.2 Buitenlandlek Met de huidige voorstellen van de regering wordt het «buitenlandlek» verminderd maar niet volledig verholpen. Zou dit «buitenlandlek» tegengegaan kunnen worden door invoering van een «certificate of origin» zodat zichtbaar is waar de energie vandaan komt? Bij gebrek aan een Europees «level-playing field» blijft de binnenlandse stimulans voor het produceren van groene energie beperkt. Kan de regering aangeven welk bedrag toch nog weglekt naar het buitenland en of dit gat via wetgeving, zonodig jaarlijks, gecorrigeerd kan worden, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Met name voor oude opwekkingsinstallaties. Welke andere mogelijkheden ziet de regering om dit «buitenlandlek» te dichten met uitzondering van stroom uit nieuwe moderne installaties die kostenvoordelen kunnen blijven bieden. Weglek naar het buitenland wordt als belangrijke argument aangevoerd om de nieuwe MEP-regeling in te voeren. De leden van de PvdA-fractie vragen waarom er niet (gelijk) een tijdelijke oplossing is gezocht door middel van een aanscherping van de REB. Bijvoorbeeld, het koppelen van de producentenvergoeding (artikel 36o) aan het nihiltarief (artikel 36i) en of het stellen van groencertificaatvoorwaarden om de weglek (deels) te stoppen. Een ander belangrijk doel van dit wetsvoorstel in combinatie met het introduceren van een verlaagd REB-tarief voor duurzame energie, is het dichten van het zgn. «buitenlandlek». De leden van de GroenLinks-fractie vragen of dit buitenlandlek daadwerkelijk wordt gedicht. Een belangrijke aanwijzing dat er nog steeds veel groene stroom uit het buitenland geïmporteerd zal worden, is dat de energiebedrijven aangeven hun groene stroomklanten te willen behouden en op korte termijn geen prijsverhogingen te zullen doorvoeren. De omvangrijke groene stroomimport kan onmogelijk op korte termijn worden gecompenseerd met eigen productie. Er zal dus geïmporteerd moeten blijven worden. Met het introduceren van een verlaagd tarief voor duurzame energie, denken de leden van de GroenLinks-fractie dat de kans alleen maar groter wordt dat de import bestaat uit vormen van duurzame energie die de regering zegt juist te willen weren. Met name de duurzame elektriciteit die zonder meerkosten ten opzichte van stroom uit fossiele bronnen kan worden opgewekt en stroom waar geen toename van de productiecapaciteit voor duurzame energie in de EU tegenover staat, zoals stroom uit oudere installaties waar afval en biomassa wordt verbrand of wordt bijgestookt. Welke groene stroomimport zal blijven bestaan bij de overblijvende generieke stimulans à 2,9 ct/kWh (verlaagde REB-tarief conform Wbm ex artikel 36i): welke bronnen (biomassa, wind, etc) en welke installaties? Is er niet
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 665, nr. 7
5
nog steeds een grote aantrekkingskracht voor import en dan juist van de minder gewenste vormen? Voorts vragen de leden van de SP-fractie of het om te voldoen aan de uitgangspunten van de MEP (weglek van belastinggeld zonder dat dit leidt tot nieuwe opwekkingscapaciteit voor duurzame elektriciteit voorkomen, alsmede onzekerheid in de markt en relatieve overstimulering van een aantal duurzame energie-opties verminderen) echt nodig is alle in het buitenland opgewekte stroom uit te sluiten van subsidie. Zou het niet mogelijk zijn de stroomimporteur aansprakelijk te stellen voor de kwaliteit van zijn product? In dit geval betekent dat, dat de importeur moet aantonen dat de stroom uit een duurzame bron afkomstig is, niet dubbel gesubsidieerd wordt en dat er per saldo duurzaam productievermogen bijgekomen is. De leden van de SP-fractie zouden op deze punten graag een reactie ontvangen van de regering. Wat is de precieze motivering voor het beperken van het weglekken van belastinggeld naar het buitenland, zo vragen de leden van de ChristenUnie? CO2 -uitstoot als gevolg van verbruik van geïmporteerde electriciteit wordt immers afgetrokken van de nationale «klimaatboekhouding»? Wat vindt de regering ervan dat Nederlandse bedrijven, zoals Nuon, de dupe worden van hun keuze windmolenparken in het buitenland te plaatsen, welke mede werd ingegeven door de bestuurlijke traagheid waarmee in Nederland wind-locatie worden aangewezen? De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of het niveau van de stimulering in het wetsvoorstel voldoende hoog is om daadwerkelijk tot nieuwe investeringen te leiden. Sterker nog, zij vrezen voor het tegendeel. Is in de ogen van de regering de vrees zoals geuit door Essent gerechtvaardigd dat door instandhouding van een verlaagd tarief voor geïmporteerde groene stroom en een onvoldoende hoog stimuleringstarief in de MEP een verdere verschuiving van in Nederland geproduceerde electriciteit uit biomassa naar import zal plaatsvinden, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie. Hoe groot is de resterende weglek naar het buitenland als gevolg van het voorgestelde verlaagde REB-tarief voor groene stroom, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie. De leden van de SGP-fractie zijn positief over het voorkomen van een weglek naar het buitenland zonder dat hier een verhoging van het Europees aandeel duurzame energie tegenover staat. Wel vragen deze leden of de regeling niet te algemeen is. Zijn er geen mogelijkheden alleen die weglek te voorkomen zonder dat daar een verhoging van het aandeel duurzame energie tegenover staat?
3.3 Samenhang met de REB De leden van de PvdA-fractie erkennen dat het huidige REB-instrument overstimulering in de hand werkt. Daarom vinden deze leden het belangrijk dat er een geleidelijke schaal komt om duurzame energie te stimuleren op basis van schoon, schoner, schoonst. Zij menen dat hiermee overstimulering niet kan plaatsvinden. De MEP-regeling voldoet hier maar deels aan, bijvoorbeeld als wordt vastgehouden aan een soort «gemiddelde» stimulering van alle soorten biomassa. De leden van de GroenLinks-fractie vragen waarom de regering niet heeft gekozen voor het volledig afschaffen van het REB-voordeel voor duurzame energie op grond van Wbm ex artikel 36i en volledig over te stappen op een MEP-productievergoeding? Heeft dit te maken met de wens nog steeds tot vraagstimulering te komen? Zo ja, waarom gebeurt dit met
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 665, nr. 7
6
artikel 36i beter dan met iets anders? Kan de regering de overwegingen aangeven om tot deze keuze te komen? Deze leden vragen of het klopt dat in de praktijk energiebedrijven niet het volledige REB-voordeel doorsluizen aan producenten van duurzame energie, met name door sales en PR-activiteiten? Moet op grond daarvan de onrendabele top niet op een hoger bedrag worden vastgesteld dan wel een instrument worden gekozen om ervoor te zorgen dat er geen geld onderweg blijft «hangen»? Is een verplicht aandeel duurzame energie hiervoor geen uitkomst, omdat er dan geen PR-activiteiten e.d. nodig zijn voor duurzame energie? Er komt onder de huidige regeling enorm veel groene stroom naar Nederland die niet als zodanig wordt verkocht, en alleen gebruik maakt van 2 ct/kWh conform artikel 36o (bron: CBS; NL importeert 7% duurzame energie (CBS), maar consumeert officieel maar iets van 2 à 3%. Artikel 36o heeft blijkbaar grote aantrekkingskracht). Hoe verhoudt zich de aantrekkingskracht van 2,9 ct/kWh ex artikel 36i ten opzichte van 2 ct/kWh ex artikel 36o? 4. Inhoud wetsvoorstel
4.1 Positie netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet De netbeheerder, TenneT, krijgt een belangrijke taak toebedeeld om de bovengenoemde doelstellingen te stimuleren, zo merken de leden van de PvdA-fractie op. De mogelijkheid wordt voorgehouden een dochteronderneming van de netbeheerder in het leven te roepen om subsidies te verstrekken. Hoe snel zal een dochteronderneming in het leven kunnen worden geroepen met voldoende middelen? Waarom wordt overwogen een dochteronderneming op te richten? Wat zijn de redenen daartoe? Heeft dit te maken met bezwaar- en beroepsprocedures c.q. marktgevoelige informatie die een netbeheerder (mogelijk) heeft? Wat voor vorm zal deze dochteronderneming krijgen? De uitvoering van het wetsvoorstel ligt voornamelijk bij de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet TenneT en in minder mate bij de regionale netbeheerders. De leden van de D66-fractie zien graag toegelicht hoe de uitvoeringstaak van TenneT zich verhoudt tot mogelijke (minderheids)privatisering van TenneT in de toekomst. Wat zijn mogelijke alternatieven voor de uitvoering van de taak van TenneT in dat geval? Deze leden gaan er vooralsnog van uit dat het regionaal netbeheer geprivatiseerd gaat worden. Hoe wordt voorkomen dat de subsidiegelden verloren gaan bij een faillissement?
4.2 Subsidie algemeen Wat zijn de overwegingen niet te kiezen voor een investeringssubsidie aan het begin, in plaats van periodieke vergoedingen gedurende de exploitatie? Bijvoorbeeld bij windenergie zitten de kosten vooral in het begin, zo merken de leden van de GroenLinks-fractie op. Zou de stimulans voor investeringen in windenergie niet groter zijn, wanneer er een investeringssubsidie wordt gegeven? Wat zijn de overwegingen voor als tegen? Stimulering van duurzame energie vindt zowel via de aanbodzijde (MEP) als via de vraagzijde (REB) plaats. Kan de regering toelichten waarom voor deze tweezijdige benadering is gekozen en hoe deze regelingen zich precies tot elkaar verhouden, zo vragen de leden van de SGP-fractie?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 665, nr. 7
7
4.3 Hoogte van de subsidie en voorwaarden 4.3.1 Rol Tweede Kamer bij hoogte subsidiebedragen De memorie van toelichting zegt dat «de beoogde hoogte van de tarieven en subsidies elk jaar vóór het inwerkingtreden aan de Staten-Generaal [wordt] voorgelegd.» Waar in het wetsvoorstel wordt dit vastgelegd? Welke bevoegdheid hebben de leden der Staten-Generaal, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie. Voorts hebben de leden van de SP-fractie bedenkingen bij het feit dat de subsidiebedragen die met het voorliggende wetsvoorstel gemoeid zijn bij ministeriële regeling worden vastgesteld. Deze leden verzoeken de regering dan ook deze bedragen in de wet op te nemen. Als de regering niet aan dit verzoek wenst te voldoen, hoe denkt de regering dan de democratische controle op de hoogte van de subsidiebedragen te waarborgen? De tarieven worden niet bij wet vastgesteld, maar jaarlijks via een ministeriële regeling. Waarom is hiervoor gekozen, zo vragen de leden van de SGP-fractie? Geeft dit niet alsnog onzekerheid voor de producenten, terwijl de bedoeling van het wetsvoorstel juist was zekerheid te bieden? 4.3.2 Hoogte subsidie algemeen Kan de regering een overzicht verstrekken van het perspectief van subsidieloze exploitatie per besproken opwekkingstechniek, zo vragen de leden van de VVD-fractie? Is er een indeling te maken naar in Nederland perspectiefvolle en minder perspectiefvolle opwekkingsmethoden, zo ja, zou een dergelijke indeling dan ook niet verwerkt moeten worden in de subsidie per opwekkingsvorm? Uit de vele reacties blijkt dat bij de gekozen tarieven veel minder duurzame energie zal worden opgewekt dan de laatste jaren in de bedoeling lag. Is dit niet in strijd met de wens van een betrouwbare overheid? En komt hiermee het doel van 9% duurzame elektriciteitsopwekking niet in gevaar alsmede de door Nederland onderschreven Kyoto-doelstellingen? Waterkracht en zonne-energie zijn in Nederland volgens de leden van de VVD-fractie minder kansrijk. Verdient het dan geen aanbeveling eventuele subsidies bij deze opwekkingsmethoden uitsluitend gericht te besteden aan één of enkele experimenten die goed scoren vanuit technologische en innovatieve ontwikkelingen. Is het waar dat de REB-vergoeding van € 2,9 cent niet in alle gevallen gegarandeerd beschikbaar komt voor de opwekking van duurzame energie? Gaat dit niet betekenen dat de doelstellingen van duurzame energie minder goed gehaald worden? En zo ja, is de regering bereid de wet zodanig aan te passen dat de € 2,9 cent naast de subsidie op de productie wel beschikbaar komt? Over de tarieven willen de leden van de PvdA-fractie het volgende opmerken. Zij onderstrepen het belang van duurzame energie uit biomassa en wind op zee en op land. Daarom vragen deze leden waarom er gekozen is voor een gemiddeld bedrag voor bij- en meestook van biomassa in centrales? Waarom is er niet gekozen voor subsidiesteun van 5 €ct./kWh voor schone biomassa alleen? Andere biomassastromen zouden dan niet in aanmerking komen voor subsidie – kippenmest, rioolslib, diermeel.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 665, nr. 7
8
De leden van de GroenLinks-fractie vinden het positief dat er enige vorm van differentiatie in de MEP-tarieven zit. Echter, differentiatie gaat hen niet ver genoeg; tarieven te laag voor sommigen, te hoog voor anderen; biomassa een probleem omdat geen onderscheid wordt gemaakt tussen vuile biomassa en schone biomassa. De leden van de GroenLinks-fractie vragen waarom er voor is gekozen alleen de onrendabele top te dekken. Dit levert geen echte stimulans op voor meer duurzame energie, zoals de Raad van State in haar commentaar ook opmerkt. Duitse tarieven lijken aan te tonen dat de EU ook hogere tarieven toestaat. Het wetsvoorstel lijkt in de huidige vorm niet te gaan leiden tot een stimulans voor productie van duurzame elektriciteit in Nederland (hoofddoelstelling van wetsvoorstel), omdat de tarieven te laag zijn. Als één van de voordelen van de MEP wordt genoemd de lange termijn zekerheid. De leden van de fractie van GroenLinks betwijfelen of deze zekerheid er met dit wetsvoorstel komt. Duitsland geeft voor 20 jaar garantie voor de volledige vergoeding voor duurzame energie, Frankrijk voor meer dan 12 jaar voor het hele bedrag. Nederland geeft 10 jaar garantie voor een deel van het bedrag, namelijk alleen de MEP-bijdrage. In de toelichting op artikel 72m wordt alleen de mogelijkheid genoemd het MEP-tarief te verlagen wanneer het REB-tarief voor duurzame energie wordt verlaagd. Dat die mogelijkheid er omgekeerd niet is, blijkt o.a. uit het stellen van een maximumtarief van 6 ct/kWh (artikel 72p, eerste lid en toelichting hierop). Waarom is er niet gekozen voor volledige zekerheid voor het gehele bedrag, MEP + REB? De leden van de GroenLinks-fractie zijn van mening dat de tarieven voor duurzame energie stimulerend moeten zijn en niet alleen de onrendabele top dekken. Zie bijvoorbeeld ook de reactie van de Raad van State. Hoe kan het dat Duitsland wel hogere tarieven uitkeert? Artikel 72p, eerste lid stelt het maximumtarief op € 6 cent/kWh. Artikel 72o, derde lid stelt dat er «kan» worden afgeweken van het maximumbedrag, maar uit de toelichting op artikel 72p blijkt dat deze afwijking nooit naar boven kan zijn (meer dan € 6 cent). Dit betekent dat als de tarieven ooit hoger moeten uitvallen, de wet gewijzigd moet worden. Waarom is er voor gekozen een maximum in de wet op te nemen, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie? Genodigden tijdens de hoorzitting gaven aan onder de omstandigheden zoals deze zouden gelden onder het voorliggende wetsvoorstel niet meer zullen investeren in duurzame energiebronnen. Als dit zo is, blijft er dan subsidie liggen? En zo ja, van welke omvang zal deze onderuitputting zijn? (SP-fractie) Tijdens de hoorzitting werd duidelijk gemaakt dat de inperking van de EIA en de afschaffing van de VAMIL grote problemen kunnen opleveren voor verschillende vormen van duurzame elektriciteitsproductie in Nederland. Kan de regering per duurzame energiebron aangeven wat hiervan de gevolgen zullen zijn, zo vragen de leden van de SP-fractie? Kan zij tevens aangeven of en zo ja hoe deze problemen binnen het voorliggende wetsvoorstel worden opgelost c.q. kunnen worden opgelost? Op de hoorzitting waren de genodigden unaniem van mening dat de voorgestelde subsidiebedragen te laag zijn. Er werden tevens ernstige twijfels geuit over de in het rapport «invulling van het wetsvoorstel MEP voor duurzame elektriciteit» van ECN en KEMA gehanteerde aannames, methode en conclusies. De leden van de SP-fractie delen deze twijfels en
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 665, nr. 7
9
verzoeken de regering daarom met een betere onderbouwing van de voorgestelde subsidiebedragen te komen, die recht doet aan hetgeen tijdens de hoorzitting naar voren werd gebracht. De leden van de ChristenUnie-fractie onderschrijven de doelstelling van het wetsvoorstel, te weten krachtige en kosteneffectieve stimulering van de milieukwaliteit van de elektriciteitproductie. Het wetsvoorstel wil dit bereiken door een verschuiving van een overwegend vraaggestuurde stimulering van groene stroom naar een overwegend aanbodgestuurde stimulering daarvan. De rechtvaardiging van deze doelstelling ligt in de ogen van deze leden daarom niet zozeer in het beperken van het weglekken van belastinggeld naar het buitenland, als wel in het daadwerkelijk stimuleren dat in Nederland zelf groene stroom wordt opgewekt. Deze leden vragen zich overigens wel af of dit het geval zal zijn, gelet op de commentaren uit de energiesector en diverse organisaties. Waarom wordt in het wetsvoorstel de stimulering van groene stroom niet verder gedifferentiëerd dan het grofmazige hoge en lage tarief, zo vragen de leden van de ChristenUnie? Is de regering bereid voorstellen te doen de tarieven verder te differentiëren volgens het principe, dat de schoonste bronnen het meest worden gestimuleerd, zo vragen deze leden. Is het niet een risico dat als gevolg van dit wetsvoorstel Nederlandse bedrijven nu ook niet meer zullen investeren in buitenlandse duurzame energievoorzieningen die aan Nederland leveren, zo vragen de leden van de SGP-fractie? In het wetsvoorstel wordt gesproken over verschillende vormen van duurzame energievoorziening. Legt het voorstel echter niet teveel alleen de nadruk op de bestaande vormen, zonder mogelijkheden te bieden voor innovatieve nieuwe vormen van energieproductie die wellicht nog duurzamer zijn? Kan de regering toelichten waarom voor de verschillende energiebronnen verschillende tarieven zijn gekozen en hoe de bedragen tot stand zijn gekomen? 4.3.3 Onderzoek ECN/Kema Het ECN hanteert o.a. voor windenergie een rekenmethode die door energieproducenten niet marktconform genoemd worden. De leden van de VVD-fractie vragen of de regering van mening is dat een terugverdientijd van 10 jaar met een rentevoet van 7,8% aantrekkelijk genoeg is voor potentiële investeerders en of de combinatie van 10 jaar en 7,8% een gegeven is of dat beide eenheden los van elkaar gezien kunnen worden waarbij een hogere rentevoet wordt gehanteerd bij een terugverdientijd van 10 jaar en een rentevoet van 7,8% bij een kortere terugverdientijd. Onderzoek is uitgevoerd door ECN/Kema over de onrendabele top duurzame energie. Kan de regering ingaan op de onderbouwing van deze analyse, zo vragen de leden van de PvdA-fractie? En op de kritiek van de betrokken partijen op deze analyse bijvoorbeeld als het gaat om WKK? Is in de ECN/KEMA studie rekening gehouden met bijkomende kosten zoals pacht, OZB en beheer? Is onderzocht of de combinatie van 7,8% rentevoet en 10 jaar zekerheid voldoende aantrekkelijk is voor investeerders? Zo ja, wat waren de resultaten, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie? Wat is de reactie van de regering op de in de hoorzitting geuite kritiek op het KEMA/ECN onderzoek en de daaruit afgeleide tariefstelling? De algemene teneur was volgens de leden van de D66-fractie dat deze tarieven het einde van de investeringen in duurzame energie in Nederland zouden
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 665, nr. 7
10
inhouden. Zij constateren dat er kritiek is op het feit dat het onderzoek niet is geschreven vanuit de invalshoek van investeerders. Deelt de regering deze kritiek? Is de regering in het licht van deze kritiek bereid de hoogte van de vergoedingen te herzien? 4.3.4 Voorwaarden algemeen Wat gebeurt er als meer certificaten worden uitgegeven en of geproduceerd dan in de aanvraag was voorzien? Waar ligt de grens voor subsidieverstrekking, zo vragen de leden van de PvdA-fractie? Is het mogelijk de MEP open te stellen voor alle producenten die leveren voor de Nederlandse markt? Zo ja, wat zijn hiervan de pro’s en contra’s? Bestaat er de mogelijkheid te controleren of consumptie van groene stroom in Nederland plaatsvindt? Kan dit met behulp van groencertificaten (en op termijn garanties van oorsprong)? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie. Is het mogelijk, zo vragen deze leden, dat stroom die in het buitenland wordt ingevoerd maar in NL wordt geconsumeerd als groene stroom, zowel van een buitenlandse vergoeding als van een Nederlandse vergoeding gebruik kan maken? Waarom wel, waarom niet? Graag een uitvoerige reactie van de regering. 4.3.5 Ontheffing ingrijpende uitbreiding of renovatie De leden van de PvdA-fractie nemen kennis van de algemene opmerkingen over het verstrekken van subsidies zoals genoemd in de memorie van toelichting. Deze leden maken zich zorgen over de flexibiliteit bij de op- en of afbouw van duurzame energie-installaties. Zij vragen of de subsidieaanvraag flexibel kan worden geïnterpreteerd. Kan een latere uitbreiding of omzetting van duurzame energie installaties nog rekenen op subsidies? De leden van de GroenLinks-fractie begrijpen niet waarom een renovatie of uitbreiding niet onder de MEP-regeling valt. De ontheffing die hierop kan worden gekregen (ex artikel 72s) heeft alleen betrekking op bestaande productie-installaties zoals kolencentrales die worden omgebouwd tot duurzame energie productie-installatie, en niet op een uitbreiding van een windpark. De toelichting op artikel 72m versterkt dit beeld: subsidie houdt na 10 jaar op, omdat er «voor de desbetreffende productie-installatie een voldoende investeringsimpuls geweest» is en «In het tweede lid [] gaat het om een strenge regel om te voorkomen dat wegen gevonden worden, zoals renovatie of uitbreiding,» om na 10 jaar opnieuw aanspraak te maken op subsidie. Deze strenge regel lijkt hen lastig werkbaar en in strijd met het doel van het wetsvoorstel, namelijk dat er meer productiecapaciteit in Nederland wordt gebouwd. In ieder geval uitbreiding betekent meer productiecapaciteit. Ook renovatie kan dit betekenen, bijvoorbeeld wanneer verouderde windturbines worden vervangen door state-of-the-art turbines. Er is in ieder geval een nieuwe investering voor nodig, dus waarom geen investeringsimpuls? 4.3.6 10-jaarstermijn Wat gebeurt er als een installatie niet meer binnen de tien jaar grens kan worden geëxploiteerd wegens calamiteiten, zo vragen de leden van de PvdA-fractie?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 665, nr. 7
11
Als een producent besluit er na 8 jaar mee op te houden moet hij dan het geheel ontvangen bedrag teruggeven, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie? In de hoorzitting noemde één van de partijen het voorbeeld dat wanneer een windturbine in het negende jaar uitbrandt, het gehele bedrag moet worden teruggegeven. Is dit correct? Waarom de verplichting gesteld een installatie 10 jaar in bedrijf te houden, terwijl de vergoeding maandelijks (per geproduceerde kWh) is. Had een verplichting voor 10 jaar exploitatie niet beter gecombineerd kunnen worden met een investeringssubsidie vooraf? Meng je je zo niet teveel in de bedrijfsvoering? 4.3.7 Bevoorschotting Hoe staat het met een voorschottenbeleid voor een producent die al wil beginnen, zo vragen de leden van de PvdA-fractie? Is er zekerheid vooraf te bieden dat een producent subsidies na tien jaar zal ontvangen? Deze opmerkingen zien deze leden graag terug in de memorie van toelichting. De MEP werkt op basis van maandelijkse voorschotten en een eindafrekening na afloop van de subsidieperiode in de vorm van een aanvraag voor subsidievaststelling en een besluit daaromtrent. Waarom is gekozen voor deze «bevoorschottingssystematiek», zo vragen de leden van de D66-fractie? Zal een dergelijke systematiek niet remmend werken op de investeringsbereidheid als gevolg van de onzekerheden over de uiteindelijk te ontvangen bedragen? Op grond waarvan zal de eindafrekening kunnen afwijken van het totaal aan maandelijkse voorschotten? Betekent dit in het geval van duurzame elektriciteit, dat pas na 10 jaar een eindafrekening volgt? Is dit niet een erg lange periode? 4.3.8 Wind De aanvraag van meerdere vergunningen en de tijdsduur voor het verkrijgen van vergunningen die nodig zijn om bijvoorbeeld een windmolen te mogen plaatsen belemmeren in hoge mate de productie en het gebruik van schone energie. De leden van de VVD-fractie vragen de regering met een voorstel te komen waarbij met één handeling een procedure wordt gestart waarbij overige individuele vergunningaanvragen overbodig worden waaronder de veel tijdkostende Ruimtelijke Ordeningprocedures. Ook voor de opwekking van duurzame energie is een sanering en stroomlijning een uiterste noodzaak. Op dit moment is de vraag naar duurzame elektriciteit groter dan het aanbod. De leden van de PvdA-fractie zouden graag een verklaring hiervoor willen lezen in de memorie van toelichting. Heeft dit bijvoorbeeld ook niet te maken met een aantal bestuurlijke knelpunten die niet onder de MEP-regeling vallen? Weliswaar is import van duurzame energie aantrekkelijk onder de huidige REB, maar deze leden vinden dat dat niet alles verklaart. Het is voor hen duidelijk dat de consumentenbereidheid groot is om groene stroom te kopen. Deze leden menen dat het nog meer zou helpen als de consument weet wat voor stroom hij koopt. Daarom is het te betreuren dat er nog steeds geen melding wordt gemaakt van de vorderingen rondom energie-etikettering, of het initiatiefwetsvoorstel ingediend door het lid Vos. Wind op zee komt alsnog niet snel van de grond. Waarom wordt subsidie alvast daarvoor uitgetrokken? Zou niet beter zijn in het licht hiervan gelijk meer subsidie te geven voor wind op land (5 €ct./kWh), waarna de subsidies worden verlaagd? De leden van de PvdA-fractie menen dat met deze
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 665, nr. 7
12
verschuiving de meeste potentie gehaald kan worden uit de duurzame energie bronnen die in Nederland het beste kan worden geproduceerd Gezien de reacties van marktpartijen dat de tarieven met name voor windenergie op land te laag zijn, lijkt het vergroten van de productiecapaciteit niet te gaan lukken. Gaat het hier niet toch vooral om een bezuinigingsoperatie, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie? Er bestaat een aparte doelstelling voor duurzame energie uit windinstallaties. Wat is deze doelstelling? Kan de regering voor deze energiebron aangeven of en op welke manier de doelstelling zal worden gehaald onder de voorgestelde stimuleringsregeling, zo vragen de leden van de SP-fractie? Kan de regering tevens kwantificeren hoeveel windenergievermogen er jaarlijks bij zal komen? Hoe oordeelt de regering over de van vele kanten als minimaal noodzakelijke genoemde bedragen van € 5 cent kWh voor wind op land en € 7 cent kWh voor wind op zee? Het stimuleren van een goed investeringsklimaat voor duurzame energievoorziening vraagt naar de mening van de leden van de D66-fractie om een integrale aanpak. Er is meer nodig dan alleen aanbod- en vraagstimulering. Zo is al langer bekend dat de ruimtelijke ordeningsproblematiek en de lange vergunningsprocedures belangrijke barrières zijn voor het stimuleren van met name windenergie. Welke activiteiten worden door de regering ondernomen om ook deze problemen aan te pakken? Het is de leden van de D66-fractie niet helder waarom er voor biomassa (stand-alone) en wind op zee een vergoeding van € 5 cent kWh wordt voorgesteld en voor wind op land maar € 2,4 cent kWh. Komt het verschil wellicht ook voort uit de keuze wind op zee te stimuleren boven wind op land? Kloppen de berichten, dat nieuwe investeringen in windparken en windmolens op land worden uitgesteld en (een deel van de) bestaande parken en windmolens niet meer rendabel kunnen draaien met de nieuwe vergoedingssystematiek en de rationalisering van de EIA en de VAMIL? Deze leden maken zich eveneens zorgen over het behalen van de afspraken die gemaakt zijn in het BLOW convenant. Het stimuleren van windenergie in Nederland verloopt al moeizaam. Komen de doelstellingen niet verder onder druk door de nieuwe vergoedingen in dit wetsvoorstel? De bedoeling van het wetsvoorstel is onder meer dat het Nederlandse potentieel aan biomassa en windenergie volledig wordt benut, zo merken de leden van de SGP-fractie op. Windenergie op het land gewonnen krijgt een lager tarief dan de op zee gewonnen energie. Hoe bevordert de regering toch dat ook de windenergie op het land wordt benut? Zullen bedrijven nog wel bereid zijn om deze vorm van energievoorziening te gebruiken? De problemen in Nederland liggen volgens de regering vooral aan de aanbodzijde. Worden de genoemde problemen (ruimtelijke ordening, procedures etc.) afdoende opgelost? 4.3.9 Biomassa Wat levert het financieel op wanneer voor vuile biomassa (de lange cyclus, afval e.d.) noch een MEP-vergoeding noch een REB-vergoeding krijgt? NNI heeft een indeling gemaakt in diverse soorten biomassa. Is deze indeling bruikbaar, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 665, nr. 7
13
De leden van de SP-fractie vinden het zinnig een onderscheid te maken tussen verschillende soorten biomassa, omdat de milieu-effecten van biomassaverbranding sterk kunnen variëren. Welke afspraken zijn hierover in Europees verband gemaakt? Is de regering van plan de afspraken en richtlijnen die hierover in Europees verband zijn overeengekomen in de MEP te integreren? Biomassa krijgt in het wetsvoorstel een even hoge vergoeding als windenergie op zee, terwijl biomassa niet CO2 vrij is. Kan de regering dit toelichten, zo vragen de leden van de D66-fractie? De leden van de ChristenUnie vragen voorts of er in de stimulering geen onderscheid tussen schone en vuile biomassa nodig is. Waarom wordt er geen onderscheid gemaakt tussen schone en minder schone vormen van biomassa? Bepaalde soorten biomassa dragen weinig tot niets bij aan de vermindering van de CO2-uitstoot. Krijgen deze vormen toch een (gelijke) vergoeding, zo vragen de leden van de SGP-fractie? 4.3.10 Waterkracht De leden van de PvdA-fractie vragen of het mogelijk is subsidies te beperken voor waterkrachtcentrales met een visgeleidingssysteem? Onderkent de regering het probleem van vissterfte door waterkrachtcentrales, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie? Is de regering bereid het aanbrengen van een adequaat visgeleidingsysteem als voorwaarde aan golf- en getijdeninstallaties te stellen om in aanmerking te komen voor stimulering, zo vragen deze leden. 4.3.11 Warmtekrachtkoppeling De leden van de PvdA-fractie ondersteunen de doelstellingen, afgeleid uit artikel 68 van de Elektriciteitswet, zoals deze genoemd worden in de memorie van toelichting. Maar het stimuleren van duurzame elektriciteit, klimaatneutrale elektriciteit en elektriciteit opgewekt door warmtekrachtkoppeling (WKK) lijkt voorbij te gaan aan het bevorderen van duurzame warmte. Deze leden vragen waarom de focus eenzijdig gelegd is op elektriciteit en niet op warmte. Het spreekt voor zich dat de voorgestelde stimulering in het kader van de Elektriciteitswet wordt geplaatst en derhalve andere aspecten, zoals warmte, niet aan bod komen. Toch is het inzetten van warmte ook milieuhygiënisch verantwoord, menen deze leden. Of komen er aparte voorstellen om warmte en warmte levering (infrastructuur) te stimuleren? Tevens wordt opgemerkt dat niet alle opgewekte elektriciteit ook aan het net wordt geleverd. Wordt hiermee niet veel productievermogen afkomstig van WKK installaties uitgesloten? Werkt dit niet discriminerend? Om hoeveel WKK vermogen «achter de meter» gaat het? Voorts wordt voorzieningszekerheid aangegeven als een belangrijk beleidskader, daarom wordt WKK ook gestimuleerd en wel via een CO2-index. Zij kunnen zich daarin vinden. De vraag rijst echter waarom is er geen beloning voor de actuele CO2-reducties die WKK mogelijk maakt, ook achter de meter? Doet dit recht aan de ketenbenadering waar de CO2-index op gebaseerd is? Is een bovengrens voor WKK gerechtvaardigd, als elke kilo CO2 op maatschappelijk niveau hetzelfde waard is? De leden van de PvdA-fractie wijzen in verband hiermee ook naar bladzijde zes van de memorie van toelichting.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 665, nr. 7
14
Wat is de reactie op Nuon die zegt dat ze 200 van de 550 WKK uit bedrijf hebben moeten nemen? Klopt dit? Kan de regering reageren op de stelling van Cogen dat er op dit moment sprake is van onderuitputting van het wkk-budget en dat de tarieven dus omhoog kunnen zonder extra budgetbeslag? In de memorie van toelichting staat: de toezegging om wkk 10 jaar in stand te houden heeft hier geen zin. Waarom niet, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie? Waarom wordt eigen gebruik van wkk-stroom uitgesloten van vergoeding? Krijgen we dan niet alleen een verschuiving: wkk-stroom die buiten de poort wordt verkocht, en inkoop van andere stroom van buiten? Wat zijn de overwegingen hiervoor te kiezen? In het wetsvoorstel worden verschillende uitgangspunten gebruikt voor het stimuleren van duurzame elektriciteit enerzijds en WarmteKracht Koppeling (WKK) en klimaat neutrale fossiele energiedragers (KNFE) anderzijds. Voor de duurzame elektriciteit is het uitgangspunt het wegnemen van de onrendabele top. Voor WKK en de KNFE is het uitgangspunt de vermeden CO2 uitstoot. Waarom is gekozen voor twee verschillende systemen, zo vragen de leden van de D66-fractie? Wordt er nu niet in feite gemeten met twee maten en ontstaat er geen rechtsongelijkheid tussen de verschillende vormen van energieopwekking? De leden van de D66-fractie hebben zich in het verleden altijd hardgemaakt voor WKK en is dan ook niet gelukkig met de voorgenomen bezuiniging van 20% in het belastingplan 2003. Opvallend is verder dat het totale subsidiebudget voor duurzame elektriciteit in de komende jaren stijgt, maar dat het budget voor WKK gelijk blijft. Moet hieruit geconcludeerd worden dat er niet gestreefd wordt naar een toename van energie uit WKK centrales? Zo ja, waarom? Hoe verhoudt zich tot de ontwikkelingen in bijvoorbeeld in Duitsland, waar energie uit WKK centrales weer toeneemt? Kan worden toegelicht hoe de jaarlijks variërende subsidie te rijmen is met het belang van consistentie en lange termijn zekerheid voor een stabiel (WKK) ondernemingsklimaat? Deze leden begrijpen niet waarom alleen de CO2 neutrale kWh elektriciteit die op het net wordt ingevoed in aanmerking komt voor de tegemoetkoming. Uitgangspunt zou volgens hen moeten zijn de totale hoeveelheid vermeden CO2 uitstoot en niet alleen dat aandeel dat aan het net is geleverd. Waarom is voor deze beperking gekozen en wordt alsnog overwogen alle geproduceerde CO2 neutrale kWh voor de MEP-vergoedingen in aanmerking te laten komen? Het is de leden van de fractie van D66 niet duidelijk waarom de subsidie gelimiteerd is tot de productie van de eerste 1000 GwH, die jaarlijks op het net wordt ingevoed. Wat is de logica hierachter? In de memorie van toelichting wordt aangegeven dat dit in lijn is met de huidige tijdelijke fiscale stimuleringsregeling. Zij zijn van mening dat voorwaarden uit een overgangsregeling niet klakkeloos één op één overgenomen hoeven te worden in de definitieve regeling. Er is sprake van onderuitputting van de WKK gelden. Wat is de oorzaak hiervan, zo vragen de leden van de D66-fractie? In hoeverre heeft de aftopping hier invloed op? De stimulering van de WKK op basis van de CO2 index kan nog niet per 1 januari 2003 worden ingevoerd, maar zal in de loop van 2003 worden ingevoerd. Tot die tijd is een overgangsregeling nodig. Nu krijgen de WKK producenten nog € 0,57 cent kWh. In het belastingplan 2003 wordt de WKK gekort met 20% tot een bedrag van € 0,45 cent kWh. Deze leden willen weten of bij een eventuele overgangsregeling van € 0,57 cent kWh kan worden uitgegaan, gezien de mate van onderuitputting in de huidige fiscale regeling.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 665, nr. 7
15
De subsidie wordt verleend voor maximaal tien jaar bij duurzame en klimaatneutrale energie, terwijl voor warmtekrachtkoppeling maximaal één jaar subsidie wordt gegeven. Waarom is er voor dit verschil gekozen, zo vragen de leden van de SGP-fractie? Ziet de regering warmtekrachtkoppeling als een minder gewenste vorm van duurzame energievoorziening? Verschillende bedrijven die zelf door middel van WKK-installaties stroom opwekken en deze stroom geheel of gedeeltelijk voor hun eigen bedrijf inzetten, hebben kritiek dat alleen die energie subsidie krijgt die zij aan het openbare net leveren. Als deze constatering juist is, waarom is dan hiervoor gekozen, zo vragen de leden van de SGP-fractie? De energie die deze bedrijven zelf gebruiken komt in mindering op het aandeel grijze energie dat zij gebruiken. De CO2-uitstoot wordt door verminderde afname van niet-duurzame energie indirect toch voorkomen. Is de regering met ons van mening dat dit hetzelfde effect heeft en dus een gelijke behandeling verdient? Als bedrijven immers geen vergoeding krijgen, zullen zij er mogelijk voor kiezen niet meer duurzaam energie op te wekken. Welke mogelijkheden ziet de regering om bedrijven ook blijvend te stimuleren duurzame energie op te wekken en te gebruiken?
4.4 Tarief Het tarief voor afnemers is vastgesteld op € 34,– per aansluiting ongeacht of men groot- of kleinverbruiker is, zo merken de leden van de VVD-fractie op. Is door de regering geen differentiatie overwogen tussen groot- en kleinverbruikers? Voorts willen de leden van de fractie van D66 weten hoe wettelijk geregeld is dat er bij stijging van de tarieven geen lastenverzwaring optreedt voor de consument. Hoe is de compensatie in de REB precies geregeld? Kan de regering een nadere toelichting geven bij de stelling op bladzijde 4 dat het wetsvoorstel weliswaar een lastenverzwaring inhoudt voor de belastingbetalers, maar dat deze wordt gecompenseerd door een verhoging van de belastingvermindering? Is hier sprake van een gemiddelde kostenneutraliteit of geldt dit voor iedere consument, zo vragen de leden van de SGP-fractie? 5. EG-rechtelijke aspecten In dit artikel wordt de mogelijkheid ingebouwd subsidie te weigeren, in te trekken, te wijzigen etc. De motivatie hiervoor is: «Niet valt uit te sluiten dat in de toekomst ooit door bijvoorbeeld de rechter wordt bepaald dat de subsidieverstrekking in strijd is met artikel 87 of 88 EG-verdrag.» Aangezien één van de doelstellingen van dit wetsvoorstel is om lange termijn zekerheid te bieden voor producenten, lijkt het de leden van de GroenLinks-fractie van het grootste belang om het wetsvoorstel MEP pas in werking te laten treden wanneer op dit punt zekerheid is. Kan de regering hierop ingaan? De leden van de D66-fractie zijn niet erg gelukkig met artikel 72q, dat regelt dat de hoogte van de subsidieverstrekking kan worden aangepast als deze in strijd is of blijkt te zijn met verplichtingen uit verdragen, waar de Staat aan gehouden is. Aan welke verdragen wordt gedacht? Overbodig om te zeggen dat dit artikel niet goed is voor het investeringsklimaat.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 665, nr. 7
16
Hoe denkt de regering aan de ene kant kapitaalintensieve, langlopende investeringen te stimuleren, zonder zekerheid te bieden over de te ontvangen subsidiebedragen? Dit artikel (72q) komt de investeringsbereidheid niet ten goede. Aan welke oplossingen wordt gewerkt om deze onzekerheid weg te nemen, zo vragen de leden van de D66-fractie? Verwacht de regering nog problemen bij de Europese Unie met betrekking tot deze wet? De uitgebreide paragraaf over parafiscale heffingen doet vermoeden dat er op dit punt problemen zijn. Klopt het dat de hoogte van de vergoedingen nog onderhevig is aan een rechterlijke uitspraak of de MEP in strijd is met artikel 87 of 88 van het EEG verdrag? Is er reeds overleg geweest met de Europese Commissie over eventuele strijdigheid met het EG-verdrag, zo vragen de leden van de ChristenUniefractie. Verwacht de regering problemen met het Europese recht? Is het niet beter eerst een indicatie te hebben hoe de Europese Commissie dit wetsvoorstel tegemoet zal treden, voordat verder behandeling plaatsvindt? Dit wetsvoorstel is tevens een gedeeltelijke implementatie van de Europese richtlijn duurzame elektriciteit. Waarom is ervoor gekozen de implementatie in fasen te verrichten, zo vragen de leden van de SGP-fractie. 6. Verhouding met andere wet- en regelgeving
6.1 Richtlijn duurzame elektriciteit In de memorie van toelichting staat dat de richtlijn duurzame energie voorschrijft dat «lidstaten op termijn hun stimuleringssystemen (subsidies en dergelijke) volledig op elkaar moeten afstemmen. Hoe gaat dit gebeuren, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie? Dit wetsvoorstel is tevens een gedeeltelijke implementatie van de Europese richtlijn duurzame elektriciteit. Waarom is ervoor gekozen de implementatie in fasen te verrichten, zo vragen de leden van de SGP-fractie. Een gevolg van de Europese richtlijn zal ook zijn dat de verschillende landen op een gelijke wijze omgaan met duurzame energieproductie. Gaan de in deze paragraaf genoemde verschillen over de huidige situatie of over de situatie als dit voorstel kracht van wet heeft gekregen? Welke verschillen zijn er uiteindelijk nog met andere landen, zo vragen de leden van de SGP-fractie? 7. Uitvoering en handhaving
7.1 Uitvoering door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet Houdt de verplichting voor de beheerder van het landelijk hoogspanningsnet subsidie te verstrekken (ex artikel 69, eerste lid) in dat bij een groot aantal aanvragen het budget overschreden moet worden? Waar moet de netbeheerder dit van betalen, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie? De regionale netbeheerders innen de «MEP»-tarieven bij de afnemers tegelijkertijd met de bedragen die ze verschuldigd zijn voor aansluiting en transportkosten. Op welke wijze is er sprake van een scheiding van de financiële stromen als het gaat om de inning van de gelden voor de subsidieregeling en de reguliere werkzaamheden van de netbeheerders?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 665, nr. 7
17
7.2 Handhaving Kan uiteengezet worden wat de exacte rol van de minister van Economische Zaken en de Dte zijn bij de handhaving van en toezicht op een goede uitvoering van de subsidieregeling? Hoe verhoudt de rol van de minister van Economische Zaken zich tot die van de Dte als het gaat om toezicht en handhaving van de subsidieregeling, zo vragen de leden van de D66-fractie? Op bladzijde 5 van de memorie van toelichting staat: «Gedurende deze (subsidie)periode geldt voor de producenten een aantal in de wet omschreven verplichtingen, waarop toezicht wordt gehouden door de Dte. Bij vermoedens dat er iets niet in de haak is zal de netbeheerder van het hoogspanningsnet uiteraard kunnen afgaan op het oordeel van de toezichthouder». Deze passage is wel heel vaag en vrijblijvend. Wat wordt exact bedoeld met «niet in de haak»? Aan welke criteria wordt getoetst? Is TenneT ook niet verplicht gevolg te geven aan signalen vanuit de Dte? Kan de regering hier dieper op ingaan, zo vragen de leden van de D66-fractie. Hoe verhoudt zich de rol van de Dte als toezichthouder van de liberaliserende energiemarkt zicht tot de rol als bewaker van subsidieverplichtingen? 8. Vergelijking met andere landen De leden van de GroenLinks-fractie zijn van mening dat de regering selectief heeft gewinkeld in de vergelijking met andere landen om de conclusie te kunnen trekken dat Nederland met de MEP in de EU meer in de pas gaat lopen. Groot-Brittannië bijvoorbeeld en nog een paar landen hebben de verplichting voor leveranciers om te leveren en geen specifieke stimulans voor productie van eigen bodem. Zij pleiten al heel lang voor een verplicht aandeel duurzame energie. Kan de regering beargumenteren waarom dat niet zou werken? Andere landen, bijvoorbeeld GrootBrittannië, kiezen hier ook voor, waarom kan het in Nederland niet? Dit is toch een instrument dat past bij consumptiedoelstelling? Graag een uitvoerige reactie van de regering. Deze leden willen graag een reactie van de regering ontvangen op de stelling dat Nederland op drie fronten achterblijft bij met name Duitsland en Frankrijk: lagere vergoedingen, kortere looptijd, minder zekerheid doordat het verlaagde REB-tarief niet voor langere tijd zeker wordt gesteld. De voorgestelde gegarandeerde vergoedingstermijnen in Duitsland en Frankrijk zijn langer dan die in Nederland worden voorgesteld. Waarom is hiervoor gekozen, zo vragen de leden van de SGP-fractie? II Artikelsgewijze toelichting
Considerans Uit de overweging waarop het wetsvoorstel berust wordt aanstonds duidelijk dat er een onderscheid wordt gemaakt tussen enerzijds productie-installaties voor duurzame elektriciteit en klimaatneutrale elektriciteit en anderzijds tussen installaties voor warmtekrachtkoppeling. De grondslag voor subsidie is dus voor de verschillende productiemiddelen verschillend. Zou de regering nog eens kunnen toelichten waarom dit onderscheid is gemaakt? Waarom is niet gekozen, zo vragen de leden van de CDA-fractie, voor een uniforme benadering van alle productiemiddelen?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 665, nr. 7
18
Artikel A Artikel 1 (onderdeel u) In de definitie van duurzame elektriciteit wordt onder meer verwezen naar zogeheten hybride productie-installaties die elektriciteit opwekken met behulp van hernieuwbare energiebronnen en conventionele energiebronnen. Met dit artikel, zo begrijpen de leden van de CDA-fractie, worden onder meer bedoeld afvalverbrandingsinstallaties die elektriciteit opwekken met behulp van afvalstromen die onder meer een biologisch afbreekbare fractie (biomassa) bevatten. Naar de mening van de Vereniging van Afvalverwerkers, die de afvalverbrandende bedrijven vertegenwoordigen, zal een aanzienlijk aantal afvalverbrandingsinstallaties niet voor subsidie in aanmerking komen, aangezien een rendementseis van 26% zal worden gesteld. Bij aanpassing van deze rendementseis zal een beduidend groter aantal afvalverbrandingsinstallaties aanspraak kunnen maken op subsidie, hetgeen bijdraagt aan een efficiënte verwijdering van afvalstoffen in Nederland. De regering wordt verzocht in te gaan op de voor afvalverbrandingsinstallaties te hanteren rendementseis. Kan tevens aangegeven worden hoeveel afvalverbrandingsinstallaties voor subsidie in aanmerking zal komen en hoeveel installaties geen subsidie zullen ontvangen? Wat vindt de regering van het door de afvalverbranders gedane voorstel de rendementseis te verlagen tot 24%? Welke financiële gevolgen heeft het toepassen van een rendementseis van 24% voor de door afnemers te betalen tarieven?
Artikel 1 (onderdeel w) In dit artikel wordt gesproken over een bij ministeriële regeling omschreven verklaring, zo merken de leden van de CDA-fractie op. Wat is het doel van deze verklaring en waaraan moet een installatie voldoen om voor deze verklaring in aanmerking te komen? Waarom is het criterium waaraan een installatie moet voldoen om een verklaring te krijgen niet in de wet opgenomen? In het wetsvoorstel wordt uitsluitend gesproken over installaties voor warmtekrachtkoppeling die elektriciteit produceren. Naar deze leden hebben begrepen zijn er ook installaties die de geproduceerde energie rechtstreeks, dus zonder productie van elektriciteit, omzetten in nuttig, mechanische energie, de zogeheten krachtgekoppelde warmtekrachtinstallaties. Deze zeer efficiënte installaties lijken niet in aanmerking te kunnen komen voor subsidie, omdat zij geen elektriciteit invoeden op het net. Zij hechten er sterk aan dat ook deze categorie installaties in aanmerking komt voor een tegemoetkoming in de exploitatiekosten. De regering wordt verzocht het wetsvoorstel zodanig aan te passen dat ook deze installaties op grond van de voorliggende regeling voor subsidie in aanmerking komen. Er zijn tal van kleine installaties voor warmtekrachtkoppeling die praktisch gesproken niet in aanmerking komen voor subsidie op grond van dit wetsvoorstel, omdat de kosten verbonden aan het plaatsen van de vereiste meetapparatuur niet opwegen tegen de financiële voordelen verbonden aan de subsidie. De voorgestelde regeling lijkt derhalve voor deze installaties geen financieel voordeel op te leveren, hetgeen tot sluiting van deze installaties voor warmtekrachtkoppeling kan leiden. De leden van de CDA-fractie achten dit een ongewenste situatie. De regering wordt daarom uitdrukkelijk uitgenodigd een praktische oplossing voor deze categorie installaties voor warmtekrachtkoppeling te vinden.
Artikel 1, vijfde lid Dit artikel heeft tot gevolg dat de Elektriciteitswet 1998 zich mede uitstrekt
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 665, nr. 7
19
over productie-installaties op zee die zich bevinden in de exclusieve economische zones. Waarom is in dit artikel de beperking opgenomen dat de uitbreiding van de Elektriciteitswet 1998 tot de exclusieve economische zone slechts geldt voor productie-installaties? Er had ook voor kunnen worden gekozen de Elektriciteitswet 1998 in zijn geheel op de exclusieve economische zone van toepassing te verklaren. Er zijn immers ook installaties in de exclusieve economische zone die elektriciteit verbruiken, zoals mijnbouwinstallaties. Bovendien kan niet worden uitgesloten dat in de toekomst nieuwe installaties en/of kunstmatige eilanden in de exclusieve economische zone zullen worden opgericht, waarbij onder meer kan worden gedacht aan radiozendapparatuur. Vanwaar de aangebrachte beperking, zo vragen de leden van de CDA-fractie? Welke gevolgen heeft dit artikel voor mijnbouwinstallaties? Op deze installaties wordt in een aantal gevallen elektriciteit opgewekt met behulp van generatoren die worden gevoed met in de ondergrond gewonnen gas. De met behulp van deze installaties geproduceerde elektriciteit wordt vervolgens op de installatie verbruikt. Is de Elektriciteitswet 1998 in dit geval slechts gedeeltelijk van toepassing? Zo ja, waarom? In verschillende artikelen van het wetsvoorstel wordt gesproken over «het Nederlandse net». Gelet op het bepaalde in dit voorgestelde artikel gaan deze leden er vanuit dat het woord «Nederlandse» mede omvat het gebied gelegen in de exclusieve economische zone. Deelt de regering deze opvatting? Heeft het voorgestelde artikel 1, vijfde lid mede tot gevolg dat alle door de directeur van de Dte op grond van artikel 36 dan wel 37 Elektriciteitswet 1998 vastgestelde technische voorwaarden en tariefvoorwaarden onverkort van toepassing zijn op afnemers die productie-installaties beheren in de exclusieve economische zone? In de toelichting op het wetsvoorstel wordt uitdrukkelijk aangegeven dat het regeringsbeleid is gericht op de optimale benutting van het potentieel aan windenergie dat in het zeegebied, in het bijzonder in de exclusieve economische zone aanwezig is. Hoe verdraagt dit beleidsstandpunt zich tot de aanwijzing van zogeheten in zee gelegen «voorkeursgebieden» voor de plaatsing van windturbines? Het huidige beleid lijkt plaatsing van windturbines gelegen buiten de zogeheten voorkeursgebieden te ontmoedigen, zo merken de leden van de CDA-fractie op. Hoe verhoudt deze situatie zich tot het in de memorie van toelichting wederom bevestigde regeringsbeleid, inhoudende dat het potentieel aan windenergie op zee zoveel mogelijk dient te worden ontwikkeld?
Artikel C Ontheffinghouders worden verplicht bij de op hun net aangesloten afnemers, die beschikken over een zaak met een woonfunctie, het tarief voor financiering van het subsidiesysteem te innen. De aan ontheffinghouders op te leggen plicht brengt de nodige administratieve lasten met zich mee. Dit doet de vraag rijzen of het opleggen van deze plicht wel in verhouding staat tot de daarmee gepaard gaande administratieve lasten. De regering wordt verzocht op dit punt in te gaan. Bij de beantwoording van deze vraag vernemen de leden van de CDA-fractie gaarne om hoeveel ontheffinghouders het gaat, alsmede wat de totale omvang is van de door de ontheffinghouders te innen bedragen. Heeft overigens overleg plaatsgehad met ontheffinghouders over de praktische gevolgen van de plicht tot het innen van tarieven? Zo ja, met welke partijen is gesproken en welke commentaren hebben zij naar voren gebracht? In het voorgestelde artikel 72ac is voorzien in een speciale procedure om tot inning van door afnemers verschuldigde tarieven te komen. Kan ook
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 665, nr. 7
20
een ontheffinghouder een beroep doen op deze procedure om de op grond van deze regeling verschuldigde bedragen te innen? In artikel 72ad is geregeld dat netbeheerders een ontheffing ontvangen voor de werkzaamheden die verband houden met het innen van het door afnemers verschuldigde tarief. Klaarblijkelijk krijgen ontheffinghouders geen vergoeding. Op grond van welke overwegingen is besloten dat ontheffinghouders, in tegenstelling tot netbeheerders, geen vergoeding voor de door hun verrichte werkzaamheden krijgen?
Artikel D In het voorgestelde artikel 16, eerste lid onder h wordt gesproken over een rendementseis, die in een ministeriële regeling nader zal worden uitgewerkt. De leden van de CDA-fractie willen graag worden geïnformeerd over de precieze invulling van genoemde rendementseis. In het bijzonder willen deze leden vernemen op basis van welk uitgangspunt deze rendementseis wordt vastgesteld. Kan deze rendementseis overigens voor verschillende installaties verschillen? In de memorie van toelichting wordt aangegeven dat de beoordeling of een installatie voor subsidie op grond van de voorliggende regeling in aanmerking komt op een voldoende betrouwbare wijze moet worden vastgesteld. Om deze reden, aldus de toelichting, wordt deze taak aan netbeheerders opgedragen. Naar het oordeel van deze leden is het heel wel mogelijk de betrouwbaarheid van de beoordeling van installaties door derden, d.w.z. andere marktpartijen, te laten vaststellen. In tal van wetten vinden wij soortgelijke regelingen, waarbij op een betrouwbare wijze moet worden vastgesteld of bepaalde installaties of voertuigen (o.a. schepen, mijnbouwinstallaties) aan wettelijke eisen voldoen. De betrouwbaarheid wordt in deze gevallen verzekerd doordat deze taak wordt voorbehouden aan gecertificeerde bedrijven. Bovendien merken deze leden op dat netbeheerders ook private partijen zijn die winst mogen maken. Tegen deze achtergrond wordt de regering verzocht haar opvatting omtrent het neerleggen van genoemde taak bij netbeheerders nader te onderbouwen. De juistheid van de uitspraak neergelegd in de memorie van toelichting dat netbeheerders voor de uitvoering van alle aan hun opgedragen wettelijke taken, zoals verwoordt in artikel 16 Elektriciteitswet 1998, geen bestuursorgaan zijn, wordt door de leden van de CDA-fractie betwijfeld. Dit geldt zeker in relatie tot de aan de netbeheerder opgelegde taak te beoordelen of een productie-installatie in aanmerking kan komen voor subsidie. Het oordeel of een installatie voldoet aan de wettelijke eisen heeft immers tot gevolg dat de beheerder van deze installatie al dan niet voor subsidie in aanmerking komt. Daarmee lijkt sprake van een door de netbeheerder genomen beslissing die als een besluit moet worden aangemerkt.
Artikel 16, negende lid onder b Het is de leden van de CDA-fractie opgevallen dat het zogeheten incassorisico, d.w.z. de financiële gevolgen van afnemers die het op grond van het voorliggende wetsvoorstel verschuldigde tarief niet betalen, in het geval van afnemers aangesloten op particuliere netten is neergelegd bij ontheffinghouders. In dit artikel is bepaald dat de ontheffinghouder de bedragen afdraagt aan de netbeheerder die hij op grond van deze wet in rekening heeft gebracht bij afnemers aangesloten op het door hem beheerde net. Daarentegen, zo blijkt uit artikel 16, eerste lid onderdeel c, dragen de netbeheerders geen incasso-risico. De netbeheerders zijn immers op grond van genoemd artikel slechts verplicht die bedragen af te dragen aan de landelijke netbeheerder, die zij in het kader van de uitvoering van deze wet ook daadwerkelijk van de afnemers hebben ontvangen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 665, nr. 7
21
Deze leden willen graag vernemen waarom de netbeheerders geen incasso-risico dragen, terwijl deze last wel wordt gelegd op de schouders van de ontheffinghouders. Is hier geen sprake van ongelijke behandeling? Gaarne een uitgebreide toelichting.
Artikel 16, tiende lid In onderdeel a van dit artikel, laatste woord van deze zinsnede, is in het woord netbeheerders de letter r abusievelijk weggevallen, zo merken de leden van de CDA-fractie op. Dit artikel biedt een wettelijke grondslag voor het stellen van nadere regels met betrekking tot de inning van het door afnemers verschuldigde tarief. Kan de regering concretiseren waarop deze nadere regels betrekking kunnen hebben?
Artikel E In dit artikel wordt de minister een bevoegdheid toegekend nadere regels te stellen aangaande door netbeheerders en gecertificeerde meetbedrijven te verschaffen gegevens. De precieze betekenis van dit artikel is de leden van de CDA-fractie niet duidelijk. Uit het voorgestelde artikel 16, leden 7 en 8, volgt dat netbeheerders en gecertificeerde meetbedrijven de door hun verkregen meetgegevens moeten verstrekken aan de bij de uitvoering van deze wet betrokken netbeheerders, de beheerder van het landelijk hoogspanningsnet alsmede de betrokken producent. Daarmee lijkt een sluitende regeling te zijn getroffen, waarbij zeker is gesteld dat alle personen die recht hebben op meetgegevens deze ook daadwerkelijk krijgen. De voorgestelde wijziging van artikel 31 maakt het evenwel mogelijk dat ook aan anderen meetgegevens worden verstrekt. Opvallend genoeg zwijgt de toelichting over wie de in dit bedoelde artikel de «anderen» zijn, alsmede welke overwegingen nopen tot invoering van dit artikel. Deze leden zijn bekend met een discussie tussen afnemers en leveranciers waarbij meetgegevens zonder expliciete toestemming van de afnemers moeten worden verstrekt door netbeheerders aan leveranciers en handelaren, teneinde het zogeheten «switch-proces» te vereenvoudigen. De afnemers zijn evenwel van mening dat dit een ongewenste gang van zaken betreft en verlenen dan ook geen steun aan dit voorstel. De leden van de CDA-fractie veronderstellen evenwel dat de voorgestelde wijziging van artikel 31 geen betrekking heeft op deze discussie en derhalve geen basis biedt voor netbeheerders om zonder expliciete toestemming van afnemers hun gegevens te verstrekken aan leveranciers en handelaren, aangezien met het opnemen van een wettelijke grondslag voor deze gang van zaken een wezensvreemd element in de voorliggende regeling en daarmee van het wetsvoorstel zou zijn. De leden van de CDA-fractie willen dan ook graag vernemen welke personen met de in dit artikel bedoelde term «anderen» zijn bedoeld. Tevens zouden deze leden graag een expliciete bevestiging krijgen dat genoemd wetsartikel geen mogelijkheid biedt, met tussenkomst van een ministeriële regeling, netbeheerders er toe te verplichten, zonder expliciete toestemming van afnemers, meetgegevens te verstrekken aan leveranciers en/of handelaren.
Artikel H Artikel 69 In dit artikel is vastgelegd dat de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet tot taak heeft subsidies op basis van de voorliggende regeling uit te keren aan producenten. Voor zover de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet handelt ter uitvoering van deze wettelijke taak
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 665, nr. 7
22
is zij een zelfstandig bestuursorgaan. In verband met de ministeriële verantwoordelijkheid voorziet het voorliggende wetsvoorstel in een groot aantal instrumenten, die de verantwoordelijke minister in staat stellen zijn verantwoordelijkheid te kunnen nemen. Met deze constructie kunnen deze leden instemmen. Echter, anders dan de toelichting veronderstelt, zijn er op grond van de huidige Elektriciteitswet 1998 wel degelijk taken aan te wijzen, waarvoor de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet optreedt als bestuursorgaan. Zo heeft de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet onder meer tot taak marktpartijen te erkennen als P.V.-partij. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft inmiddels in haar uitspraak van 4 september 2002 vastgesteld dat de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet voor zover het betreft de erkenning van personen als P.V.-partij moet worden aangemerkt als bestuursorgaan. Met betrekking tot de uitoefening van deze bevoegdheid is de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet derhalve ook een zelfstandig bestuursorgaan. Op welke wijze is de ministeriële verantwoordelijkheid in dit geval gewaarborgd, zo vragen de leden van de CDA-fractie?
Artikel 72 Uit de aan de minister toegekende bevoegdheid beleidsregels vast te stellen in verband met de door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet uit te voeren taak, zijnde het verlenen van subsidies op basis van de voorliggende regeling, leiden de leden van de CDA-fractie af dat de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet klaarblijkelijk beschikt over beleidsvrijheid. Deze constatering lijkt overigens op gespannen voet te staan met de in de memorie van toelichting opgenomen passage dat de aanwijzing van een private rechtspersoon, die TenneT immers is, als ZBO onder meer is gerechtvaardigd, aangezien TenneT bij de uitvoering van zijn taak strikt regelgebonden is en derhalve dus niet beschikt over beleidsvrijheid. Deze leden willen graag van de minister vernemen of, en zo ja, in welke mate en ten aanzien van welke onderdelen van de voorliggende regeling de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet beschikt over beleidsvrijheid.
Artikel 72b Dit artikel bevat een zogeheten taakverwaarlozingsregeling. In hoeverre beperkt deze regeling de toepassing van de aan de minister in artikel 13 Elektriciteitswet 1998 toegekende bevoegdheid tot het geven van opdrachten aan een netbeheerder respectievelijk het vervangen van een aangewezen netbeheerder door een andere netbeheerder? De regering wordt verzocht aan te geven hoe genoemde bevoegdheden zich tot elkaar verhouden. De staat is ook aandeelhouder van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet. Naar het oordeel van de leden van de CDA-fractie staat het wettelijke kader van de Elektriciteitswet 1998, in het bijzonder artikel 16 vierde lid van deze wet, het gebruik van aandeelhoudersbevoegdheden niet toe als middel om de bij TenneT gerezen problemen op te lossen. Deelt de regering deze opvatting?
Artikel 72n De leden van de CDA-fractie leiden uit dit artikel af dat slechts beheerders van installaties voor warmtekrachtkoppeling die de door hun geproduceerde elektriciteit invoeden op het openbare net in aanmerking kunnen komen voor een op grond van de voorliggende regeling uit te keren subsidie. Is dit een juiste constatering? Bij een bevestigend antwoord wordt de regering verzocht uitvoerig te beargumenteren waarom deze eis wordt gesteld.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 665, nr. 7
23
Artikel 72aa Afnemers dienen per aansluiting een tarief te betalen. Het in deze context gebruikte begrip aansluiting wijkt af van het wettelijke begrip aansluiting, als opgenomen in artikel 1, eerste lid onder b van de Elektriciteitswet 1998. Kan de regering de verschillen nog eens duidelijk uiteenzetten en daarbij aangeven waarom niet wordt aangesloten bij het wettelijke begrip aansluiting, zo vragen de leden van de CDA-fractie.
Artikel 72ac Dit artikel bevat een procedure voor inning van het door afnemers op grond van deze wet verschuldigde doch niet betaalde tarieven. Kunnen naast netbeheerders ook ontheffinghouders zich beroepen op deze regeling? De leden van de CDA-fractie kunnen zich met de voorgestelde regeling, die onder meer een recht van parate executie toekent aan de netbeheerders, niet verenigen. De voorgestelde procedure houdt naar de mening van deze leden onvoldoende rekening met de belangen van de betrokken afnemers. Het algemeen belang, dat bij inning van tarieven is gediend, achten zij onvoldoende zwaarwichtig om tot toekenning van de in dit artikel voorgestelde vergaande procedurele bevoegdheden over te gaan. Het komt hen voor dat aan het belang van de netbeheerders bij het voorkomen van debiteurenrisico’s een te groot belang wordt toegekend. Herziening van de voorgestelde regeling wordt dan ook gewenst. Aansluiting bij de in het wetboek van burgerlijke rechtsvordering opgenomen incasso-procedure heeft daarbij de voorkeur van de leden van de CDA-fractie.
Artikel 72ad Netbeheerders ontvangen een vergoeding voor de door hun gemaakte kosten die voortvloeien uit deze regeling. Deze vergoeding is niet uitsluitend kostendekkend, maar zal, zoals blijkt uit de tekst van dit artikel, ook een zogeheten ondernemingsvergoeding bevatten. Naar de mening van de leden van de CDA-fractie dienen ook netbeheerders hun bijdrage te leveren aan een duurzame elektriciteitsvoorziening. Tegen deze achtergrond en gelet op de bij deze fractie levende wens de tarieven voor afnemers zo beperkt mogelijk te houden kunnen zij zich niet vinden in het voorstel netbeheerders naast een onkostenvergoeding ook een ondernemingsvergoeding toe te kennen. Is de regering bereid bedoelde ondernemersvergoeding te laten vervallen?
Artikel K In artikel 86b is een grondslag toegekend tot het stellen van nadere regels. Ook in tal van andere artikelen is een bevoegdheid tot het stellen van nadere regels opgenomen. Over de inhoud van deze nadere regels, zo leiden de leden van de CDA-fractie af uit de toelichting op het wetsvoorstel, wordt overleg gepleegd met de netbeheerders. Vanwege het belang van de inhoud van deze nadere regels voor producenten voor hun (eventuele) aanspraken op subsidie achten deze leden het wenselijk dat ook producenten in de gelegenheid worden gesteld hun mening te geven over de inhoud van voorgenomen ministeriële regelingen. Kan de regering de toezegging doen dat naast netbeheerders ook de producenten voorafgaand aan de vaststelling van nadere regels over de inhoud van de ministeriële regeling zullen worden gehoord?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 665, nr. 7
24
Artikel II Thans bestaat het voornemen dat de kleinverbruikers met ingang van 1 januari 2004 de status van vrije afnemer zullen krijgen. Deze datum kan eventueel op basis van een evaluatie naar de toekomst worden verschoven. De wet voorziet in deze mogelijkheid door een daartoe strekkende algemene maatregel van bestuur. Het voorgestelde artikel biedt niet de mogelijkheid bij algemene maatregel van bestuur de in dit artikel genoemde datum van 31 december 2003 genoemde datum te verschuiven. Aangezien de datum waarop de regeling omtrent de terugleververgoeding vervalt is afgestemd op de datum waarop de kleinverbruikers de status van beschermde afnemer zullen verliezen is het wenselijk ook de in dit wetsartikel opgenomen datum van 31 december 2003 genoemde datum met tussenkomst van een algemene maatregel van bestuur te wijzigen. De regering wordt verzocht artikel II aan te passen. Met het vervallen van de status van beschermde afnemers verliezen deze afnemers ook het recht op een redelijke terugleververgoeding voor duurzaam geproduceerde elektriciteit. In verband met de bevordering van de productie van duurzame elektriciteit door kleinverbruikers, waarbij zij in het bijzonder denken aan zonnecellen, zijn deze leden voorstander van een regeling die leveranciers verplicht tegen redelijke voorwaarden duurzaam geproduceerde elektriciteit tegen redelijke tarieven en voorwaarden te kopen van kleinverbruikers. De financiële lasten die uit een dergelijke regeling voor leveranciers voortvloeien achten deze leden gerechtvaardigd, aangezien ook van leveranciers kan en mag worden verwacht dat zij een bijdrage leveren aan een duurzame elektriciteitsvoorziening. Hoe staat de regering tegenover het opnemen van de hierboven omschreven regeling?
Artikel III De in artikel III, tweede lid opgenomen wetstekst sluit niet aan bij de daarop gegeven toelichting, zo merken de leden van de CDA-fractie op. Volgens de toelichting bevat dit artikel een regeling die betrekking heeft op de door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet bij de beoordeling van aanvragen in acht te nemen termijnen, namelijk 13 weken in plaats van 8 weken. De wetstekst bepaalt echter dat aanvragen uiterlijk tot 6 maanden na het van kracht worden van artikel II (rechtsgeldig) kunnen worden ingediend. De regering wordt verzocht artikel II, tweede lid en de daarop gegeven toelichting te heroverwegen.
Artikel IV Uit dit artikel blijkt dat de aandelen in de door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet op te richten dochter, die zal worden belast met de taak op aanvraag subsidies te verschaffen aan producenten, kunnen worden overgedragen aan derden. De leden van de CDA-fractie achten privatisering van aandelen van deze door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet opgerichte dochteronderneming, belast met de uitvoering van een bestuurstaak, onwenselijk. De regering wordt verzocht in artikel IV expliciet tot uitdrukking te brengen dat aandelen in bedoelde dochteronderneming niet kunnen worden geprivatiseerd. Voorzitter van de commissie, Timmermans Griffier van de commissie, Tielens-Tripels
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 665, nr. 7
25