Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2004–2005
29 800 VIII
Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2005
Nr. 232
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG Vastgesteld 27 juni 2005 De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 en de vaste commissie voor Economische Zaken2 hebben op 30 mei 2005 overleg gevoerd met staatssecretaris Van der Laan van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over – de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Van der Laan, d.d. 3 mei 2005 inzake de uitvoering van de motie Örgü/Atsma over vergoeding openbaarmaking programma’s publieke omroep via de kabel (29 800 VIII, nr. 203). Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit. Vragen en opmerkingen uit de commissies
1
Samenstelling: Leden: Van de Camp (CDA), Cornielje (VVD), voorzitter, Lambrechts (D66), Hamer (PvdA), Van Bommel (SP), Vendrik (GroenLinks), Mosterd (CDA), Blok (VVD), Balemans (VVD), Slob (ChristenUnie), Vergeer (SP), Tichelaar (PvdA), Joldersma (CDA), Jan de Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Eski (CDA), Smeets (PvdA), ondervoorzitter, Eijsink (PvdA), Leerdam (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Kraneveldt (LPF), Hermans (LPF), Van Dam (PvdA), Visser (VVD), Azough (GroenLinks) en Roefs (PvdA). Plv. leden: Ferrier (CDA), Rijpstra (VVD), Bakker (D66), Bussemaker (PvdA), Tonkens (GroenLinks), Brinkel (CDA), Hirsi Ali (VVD), Örgü (VVD), Van der Vlies (SGP), Kant (SP), Dijksma (PvdA), Hessels (CDA), Sterk (CDA), Atsma (CDA), Van Bochove (CDA), Van Hijum (CDA), Verbeet (PvdA), Arib (PvdA), Stuurman (PvdA), De Krom (VVD), Varela (LPF), Nawijn (LPF), Adelmund (PvdA), Aptroot (VVD), Halsema (GroenLinks) en Kalsbeek (PvdA).
KST87995 0405tkkst29800VIII-232 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2005
Mevrouw Örgü (VVD) merkt over het vervallen van de nuloptie op dat er geen verband is met fiscalisering in 2000 en dat bij de publieke omroep nog steeds sprake is van publieke financiering, die door de burger moet worden opgebracht. Een van de redenen waarom het kabinet de motieÖrgü/Atsma niet uitvoert, is dat de Europese Unie de nuloptie zou beschouwen als concurrentievervalsing. Dit argument snijdt echter geen hout, want bij de kabeldoorgifte is er geen sprake van een level playing
2
Samenstelling: Leden: Crone (PvdA), Bakker (D66), Hofstra (VVD), voorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), ondervoorzitter, Atsma (CDA), Timmermans (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Ten Hoopen (CDA), Slob (ChristenUnie), Van den Brink (LPF), Duyvendak (GroenLinks), Kortenhorst (CDA), Hessels (CDA), Gerkens (SP), Van Velzen (SP), Varela (LPF), Algra (CDA), Aptroot (VVD), Blom (PvdA), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), De Krom (VVD), Heemskerk (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD), Van Egerschot (VVD) en Jonker (CDA).
Plv. leden: Tichelaar (PvdA), Dittrich (D66), Örgü (VVD), De Nerée tot Babberich (CDA), Van Hijum (CDA), Koenders (PvdA), Vos (GroenLinks), Joldersma (CDA), Van der Vlies (SGP), Hermans (LPF), Van Gent (GroenLinks), Verburg (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), De Ruiter (SP), Van As (LPF), De Haan (CDA), Blok (VVD), Samsom (PvdA), Van Dijken (PvdA), Van Heteren (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Tjon-A-Ten (PvdA), Waalkens (PvdA), Szabó (VVD), Weekers (VVD) en Van Dijk (CDA).
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 VIII, nr. 232
1
field voor de publieke en de commerciële omroep. Programma’s van de publieke omroep moeten worden doorgegeven; die van de commerciële omroeporganisaties mogen worden doorgegeven. De concurrentiepositie van publieke omroep is niet vergelijkbaar met die van de commerciële omroep. Gelet op de verplichte doorgifte kan er bovendien geen sprake zijn van normale onderhandelingen over een redelijke prijs. Kan de staatssecretaris haar opmerkelijke standpunt, verwoord in de brief, toelichten? Is de rijksbijdrage gedurende de jaren dat de nuloptie bestond te hoog geweest? Gaat de Europese Commissie het kennelijk al die jaren te veel betaalde terugvorderen? Als dat zo is, zal dit aanzienlijke financiële gevolgen hebben voor de publieke omroep. De Europese Commissie heeft een eerste oordeel gegeven over de verenigbaarheid met de gemeenschappelijke markt van de jaarlijkse rijksomroepbijdragen die aan de Nederlandse publieke omroep worden betaald. Wat is de insteek van de staatssecretaris bij de aangekondigde besprekingen met de Europese Commissie daarover? De staatssecretaris dient aan de Commissie uit te leggen dat er geen sprake kan zijn van concurrentievervalsing. Gaat zij dat ook inderdaad doen? Het kabinet moet zijn loyaliteit in elk geval bij het parlement leggen, en niet bij de Europese Commissie. De heer Van Dam (PvdA) wijst erop dat de staatssecretaris in haar brief welgeteld slechts één nieuw argument aanvoert om de motie-Örgü/Atsma niet uit te voeren, namelijk dat de Europese Commissie de in Nederland reeds jaar en dag bestaande constructie niet zou accepteren. De publieke omroep behoort tot het culturele domein, zodat je zou kunnen discussiëren over de vraag in hoeverre de Europese Commissie zich daarmee heeft te bemoeien. In elk geval legt de staatssecretaris zich veel te gemakkelijk neer bij het oordeel van de Commissie dat er sprake is van concurrentievervalsing wegens het feit dat er geen auteursrechten worden gevraagd voor de programma’s van de publieke omroep. Als die lijn consequent wordt doorgetrokken, zou de publieke omroep ook geld moeten vragen voor alle programma’s die bijvoorbeeld via internet worden aangeboden. De staatssecretaris zal dat niet willen, maar waarom accepteert zij dan wel het standpunt van de Commissie? Kabelaanbieders zijn verplicht de programma’s van de publieke omroep door te geven, maar het is niet redelijk dat zij daarvoor dan ook moeten betalen. In dat opzicht is er een groot verschil met de commerciële omroeporganisaties. De staatssecretaris dient met de Europese Commissie de discussie aan te gaan over de vraag of het werkelijk onvermijdelijk is dat de publieke omroep auteursrechten vraagt. Als blijkt dat de Europese Commissie het inderdaad bij het rechte eind heeft, zijn er andere oplossingen denkbaar dan die welke de staatssecretaris kiest. Zo zou het auteursrecht kunnen worden aangepast, in die zin dat het doorgeven van een signaal dat door een ander wordt openbaar gemaakt, niet wordt beschouwd als een zelfstandige openbaarmaking. Een andere mogelijkheid is, dat de auteursrechtenvergoeding op hetzelfde bedrag wordt vastgesteld als de vergoeding die de publieke omroep betaalt aan de kabelexploitant om het signaal te laten doorgeven. Dit is overigens een omslachtige methode, waarbij het principe wordt losgelaten dat er niet hoeft te worden betaald voor programma’s van de publieke omroep. Kan de staatssecretaris hierop nader ingaan? Programma’s van de publieke omroep behoren gratis te zijn. Daarom mag van de staatssecretaris worden verwacht dat zij de discussie aangaat met de Europese Commissie en uiteindelijk met een oplossing komt. De heer Atsma (CDA) betreurt het dat er nog geen duidelijkheid bestaat over de opbouw van de kabeltarieven. De consument heeft meebetaald aan de programma’s van de publieke omroep en mag niet tweemaal met de kosten daarvan worden geconfronteerd. Het is geruststellend dat de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 VIII, nr. 232
2
staatssecretaris vindt dat de programma’s van de publieke omroep voor de consument niet duurder mogen worden als het auteursrecht in rekening wordt gebracht, maar op basis waarvan kan zij garanderen dat dit ook inderdaad niet zal gebeuren? Wie geeft die garantie? De opbouw van de kabeltarieven is immers niet transparant? De motie-Örgü/Atsma is ingediend om op te komen voor de belangen van de consument. Mevrouw Kraneveldt (LPF) informeert waarom de staatssecretaris de Kamer ter informatie het vonnis heeft gestuurd in een kort geding dat de auteursrechtenorganisaties hadden aangespannen tegen de kabelmaatschappijen. De staatssecretaris wekt in haar brief de indruk dat de rechter zou hebben geoordeeld dat de publieke omroep recht heeft op een vergoeding van de kabelmaatschappijen voor de rechten die samenhangen met de kabeldistributie van de programma’s, maar de publieke omroep was geen partij in die rechtszaak. Evenmin is het zo dat de rechter heeft bepaald dat de kabelbedrijven voor Nederland 1, 2 en 3 moeten gaan betalen. Wil de staatssecretaris hierop reageren? De staatssecretaris schrijft in haar brief dat de vergoeding aan de publieke omroep eventueel naar rato naar beneden zal worden bijgesteld als het innen van auteursrechten ertoe leidt dat de publieke omroep netto meer inkomsten krijgt dan voor het vervullen van de openbare dienstverplichtingen noodzakelijk is. Betekent dat niet gewoon een gemakkelijke bezuiniging, over de rug van de belastingbetaler? De consument mag niet twee keer betalen voor de programma’s van de publieke omroep. Kan de staatssecretaris garanderen dat de tarieven voor de consument niet hoger worden? Met de terugbetaling van de rechten is een bedrag gemoeid van ongeveer € 66 mln. Daarvan komt ongeveer € 3 mln. als management fee aan de publieke omroep ten goede. Is de staatssecretaris van mening dat dit op een bedrag van € 66 mln. aan de hoge kant is? Verwacht zij in het ergste geval hiervoor een rekening van de Europese Unie? Het antwoord van de staatssecretaris Volgens de staatssecretaris is het niet zo dat de consument twee keer betaalt voor programma’s van de publieke omroep. Ter illustratie hiervan trekt zij een parallel met het uitgeven van een boek, met subsidie van de overheid. Stel dat het € 100 000 kost om een boek kant en klaar in de winkel te krijgen. De overheid betaalt € 60 000, omdat zij weet dat over dat boek een bedrag € 40 000 aan auteursrechten wordt berekend. Deze auteursrechten worden doorberekend aan de consument, in de prijs die deze in de winkel voor het boek betaalt. De consument heeft ook meebetaald aan de subsidie van de overheid. Er is echter geen sprake van dubbele betaling, maar van één betaling, zij het in twee delen, namelijk eerst via de subsidie en voor het tweede deel via het auteursrecht dat bij aanschaffing in de winkel wordt betaald. De uitgever houdt er bij verkoop ook wat aan over, zoals de kabelexploitant verdient aan het doorgeven van signalen. Deze parallel kan, voor wat betreft het principe van de dubbele betaling, worden doorgetrokken naar de publieke omroep, waarbij dan, om bij de vergelijking te blijven, in het verleden aan de publieke omroep € 100 000 is betaald, zonder auteursrechten in rekening te brengen. Het kabinet heeft deze nuloptie tegenover de Europese Commissie verdedigd in het kader van de staatssteunprocedure, maar de Commissie gaat met de nuloptie niet akkoord. De Commissie is overigens niet overgegaan tot terugvordering, maar heeft in de briefwisseling wel krachtig haar standpunt herhaald, namelijk dat de publieke omroep niet de maximale opbrengst haalt uit de commerciële exploitatie van publieke programma’s, waardoor de noodzaak van financiering door het rijk toeneemt. De commissie heeft overigens aangekondigd alsnog maatregelen te zullen nemen als het kabinet op dezelfde weg zou doorgaan. De staatssecretaris
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 VIII, nr. 232
3
spreekt tegen dat zij gemakkelijk akkoord is gegaan met het standpunt van de Commissie. Weliswaar zijn het de kabelmaatschappijen die het contract hebben opengebroken, omdat zij daar commercieel voordeel in zagen, maar het is niet uitgesloten dat het kabinet zelf daartoe had moeten overgaan, op basis van de briefwisseling met de Europese Commissie. Een rechtspersoon heeft het recht om auteursrechten te vragen, maar daartoe bestaat geen verplichting. Het zou een politieke keuze kunnen zijn om met de publieke omroep de bestuurlijke afspraak te maken dat voor de programma’s van de publieke omroep geen auteursrechten worden gevraagd. De staatssecretaris is daar zelf geen voorstander van, maar bovendien verbiedt de Europese Commissie het sluiten van een dergelijk «gentlemen’s agreement». Door te verlangen dat de motie Örgü/Atsma wordt uitgevoerd, vraagt de Kamer de staatssecretaris in strijd te handelen met de interpretatie van het Europese recht, in het bijzonder het mededingingsrecht. De Commissie laat het kabinet zelfs niet de ruimte voor de nuloptie. De staatssecretaris benadrukt dat het kabinet de nuloptie in de briefwisseling zwaar heeft verdedigd. De Europese Commissie rekent programma’s van de publieke omroep niet tot het cultuurdomein. Het terrein van de media wordt reeds decennialang beschouwd als een commerciële markt, waar tevens een publieke taak wordt verricht. Er is dan ook sprake van een mededingingsvraagstuk. Het kabinet is van mening dat de publieke omroep gebruik mag maken van de mogelijkheid om auteursrechten op eigen producties uit te baten, onder meer omdat dit ten goede komt aan de publieke omroep, en daarmee aan de burger. Door vergoeding voor auteursrechten te vragen genereert de publieke omroep geld, dat binnen de mediabegroting zou kunnen blijven voor extra investeringen in programma’s. De kabelexploitanten verwachten financieel voordeel te behalen uit het openbreken van het contract. Om te beginnen hoeven zij de management fee van € 2,7 mln. aan de publieke omroep niet meer te betalen. De publieke omroep stelt zich nu in de onderhandelingen op als leverancier van content, met een startbod van € 10 mln. Zelfs als de kabelexploitanten dit bod accepteren, de management fee in eigen zak steken en er overigens niet in slagen om besparingen te realiseren, betekent dit alles een stijging van de kosten voor de consument van niet meer dan 12 eurocent per maand. Overigens volgt de OPTA de zaak nauwlettend, met het oog op het transparant maken van de tarieven. Het kabinet gaat er echter vanuit dat de prijs van het kabelabonnement wordt gehandhaafd op € 14,95. Het verzet van het kabinet tegen het oordeel van de Europese Commissie is ingegeven door de wens de politieke ruimte te behouden om zelf te kunnen bepalen hoe er met de auteursrechten wordt omgegaan. De Commissie accepteert dit echter niet. Hoewel het kabinet duidelijk heeft gemaakt dat er voor de Commissie geen reden is om deze positie in te nemen, blijft de Commissie bij haar standpunt. Daarom ziet het kabinet geen ruimte om de motie-Örgü/Atsma uit te voeren, ook al is er sprake van een eerste oordeel. Dat is overigens geen kwestie van loyaliteit, maar van handelen in strijd met het Europese recht. Als het kabinet de motie uitvoert, kan de Europese Commissie een procedure starten. Overigens lijkt het de staatssecretaris een goede zaak om te zijner tijd, in het bredere verband van het debat over de gevolgen voor de consument van de switch-off van analoge doorgifte, dit thema opnieuw aan de orde te stellen. Tegen die tijd zal ook de discussie met de Europese Commissie wel zijn afgerond, en dan is definitief bekend wat de ruimte is voor het debat. In september 2004 heeft de Kamer de auteursrechtrichtlijn van de Europese Unie geïmplementeerd. Tegen die achtergrond zou het onwenselijk zijn, het nationale auteursrecht aan te passen. Overigens wijst de bewindsvrouwe erop dat er een auteursrechtelijk gezien een fundamenteel verschil bestaat tussen openbaarmaking door de rechthebbende zelf en openbaarmaking via anderen. De tweede openbaarmaker moet een
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 VIII, nr. 232
4
vergoeding betalen indien de auteursrechthebbende dit wenst, maar de rechthebbende zelf kan in geval van eerste openbaarmaking afzien van het vragen van een vergoeding. Het kabinet staat op het standpunt dat de rechthebbende dit fundamentele auteursrecht niet door de overheid kan worden ontnomen. Het standpunt van de Europese Commissie heeft niets te maken met het auteursrecht, maar is ingegeven door de overweging dat de publieke omroep wordt gefinancierd met overheidsgeld. Als een publieke organisatie onbedoeld geen gebruik maakt van de mogelijkheid van commerciële exploitatie, is er volgens de Commissie sprake van oneerlijke concurrentie. De publieke financiering zou in een dergelijk geval lager kunnen zijn, en dus is er sprake van staatssteun. Ook over de reserves heeft de Commissie een helder standpunt: het geld is niet opgemaakt, dus de overheid had het niet hoeven geven. Overigens heeft het standpunt van de Commissie betrekking op de tweede openbaarmaking. De publieke omroep kan, als rechthebbende, niet worden verplicht om geld te vragen voor eerste openbaarmaking, bijvoorbeeld via internet. De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Cornielje De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Hofstra De adjunct griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Arends
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 VIII, nr. 232
5