Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2003–2004
26 643
Informatie- en communicatietechnologie (ICT)
Nr. 52
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG Vastgesteld 9 april 2004 De vaste commissie voor Economische Zaken1 heeft op 17 maart 2004 overleg gevoerd met minister Brinkhorst van Economische Zaken over diens brief van 2 februari 2004 over beleidsvisie spamproblematiek (26 643, nr. 46). Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit. Vragen en opmerkingen uit de commissie
Samenstelling: Leden: Crone (PvdA), Hofstra (VVD), voorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), ondervoorzitter, Atsma (CDA), Timmermans (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Blok (VVD), Ten Hoopen (CDA), Slob (ChristenUnie), Van den Brink (LPF), Duyvendak (GroenLinks), Kortenhorst (CDA), Hessels (CDA), Gerkens (SP), Van Velzen (SP), Varela (LPF), Algra (CDA), Van Fessem (CDA), Aptroot (VVD), Blom (PvdA), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), De Krom (VVD), Van der Laan (D66), Heemskerk (PvdA), Van Dam (PvdA) en Dezentjé Hamming (VVD). Plv. leden: Tichelaar (PvdA), Örgü (VVD), De Nerée tot Babberich (CDA), Van Hijum (CDA), Koenders (PvdA), Vos (GroenLinks), Weekers (VVD), Jan de Vries (CDA), Van der Vlies (SGP), Hermans (LPF), Van den Brand (GroenLinks), Verburg (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Lazrak (Groep Lazrak), De Ruiter (SP), Eerdmans (LPF), De Haan (CDA), Van Dijk (CDA), De Grave (VVD), Samsom (PvdA), Van Dijken (PvdA), Van Heteren (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Giskes (D66), Tjon-A-Ten (PvdA), Waalkens (PvdA) en Szabó (VVD).
De heer Van Dam (PvdA) constateert dat sprake is van een toenemende stroom ongewenste e-mails richting de mailbox van zowel de consument, als het bedrijfsleven. Het betreft, als het gaat om de consument, vooral reclameboodschappen van bijvoorbeeld Amerikaanse aanbieders van Viagra-pillen tot Nederlandse aanbieders van hypotheekadvies en leningen. Voor wie zich afvraagt of er iets tegen te doen valt, zal de beleidsvisie van de minister een teleurstelling zijn. De minister wil niet verder gaan dan de Europese regels, in tegenstelling tot de aanpak in Engeland; hij wil geen meldpunt tegen spam en bagatelliseert zijn mogelijkheden de spamproblematiek aan te pakken door te benadrukken dat het een internationaal probleem is. Echter, van de Europese landen is Nederland op dit moment de grootste verspreider van spam, terwijl het nummer vijf van de wereld is. Als de heer Van Dam nu zelf nagaat hoe een goede aanpak van de spamproblematiek eruit zou moeten zien, kiest hij zijn vertrekpunt bij een citaat van internetjournalist Francisco van Jole: ontvangers moeten spam negeren, providers moeten spam blokkeren en de overheid moet spamverzenders arresteren. 1. Om spamverzenders geen kans op gewin te geven, is het zaak voor consumenten om niet te reageren op spam. Dit vraagt om een goede voorlichting en daartoe is de overheidscampagne «Surf op Safe» te beperkt van opzet. Het is tijd voor een veel grootschaliger aanpak om consumenten voor te lichten over de risico’s van internetgebruik, waarbij in het bijzondere aandacht wordt gegeven aan de risico’s die kinderen lopen. 2. Providers gedragen zich onverantwoord, als zij onervaren internetters het internet opsturen zonder firewall en zonder virusscanner. Hoewel de heer Van Dam niet vindt dat de overheid daartoe regels moet
KST75610 0304tkkst26643-52 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2004
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 26 643, nr. 52
1
1
stellen, acht hij een moreel appèl op de providers wel op zijn plaats, zeker nu zij na de uitspraak van de Hoge Raad ten gunste van XS4ALL extra mogelijkheden hebben om spam aan te pakken. Is nu de weg vrij om gebruik te maken van «white lists», lijsten met vertrouwde e-mailadressen? 3. Nodig zijn adequate regelgeving én handhaving. De Europese regels acht de heer Van Dam te slap. Hij is vóór een algeheel verbod van spam, ook van spam gericht op het bedrijfsleven. In dat kader heeft hij bij de behandeling van de Telecommunicatiewet in de Tweede Kamer een amendement ingediend dat het toen niet heeft gehaald doordat onder meer de CDA-fractie ertegen stemde. In het kader van de handhaving moet worden opgetreden tegen aanbieders van grote hoeveelheden particuliere e-mailadressen die daarmee de verzending van spam mogelijk maken. De OPTA dient de nieuwe spelregels te handhaven, maar hoe kan de OPTA dit doen als zij er geen geld en mensen bij krijgt? Kan de minister de garantie geven dat er daadwerkelijk boetes zullen worden uitgedeeld? Van belang is een officieel meldpunt tegen spam, een plek waar kan worden onderzocht in hoeverre de gemelde spam vervolgbaar is. Deze taak zou verricht kunnen worden door het meldpunt van de stichting Spamvrij.nl dat op deze wijze het werk van de OPTA kan verlichten. Daartoe verdient Spamvrij.nl overheidssteun, maar voor een deel zou dit meldpunt ook door de providers kunnen worden gefinancierd. Niet alle spam die op Nederland is gericht, zal meteen beboet kunnen worden, maar een effectievere handhaving is daarmee mogelijk ten aanzien van de spam die wel kan worden aangepakt. Een van de grootste bronnen van spam zijn de Verenigde Staten, maar daar weigert men zelfs om zover te gaan als de Europese regelgeving en blijft men volharden in het niet goed werkende opt-out-regime. Het voorstel van de heer Van Dam is in EU-verband het initiatief te nemen om, gebruik makende van deze regelgeving van de VS, er collectief alle Europese mailadressen af te melden, inclusief de «.nl»-adressen. Dat zal de druk op de Amerikanen vergroten om hun regelgeving aan te scherpen. De heer Atsma (CDA) acht zo’n afmelding in de Verenigde Staten van Nederlandse e-mail-adressen niet zinvol, omdat de Amerikaanse Antispamwet niet werkt. De praktijk in Amerika leert dat een andere aanpak nodig is. Hij is het overigens met de heer Van Dam eens dat er een einde aan spam dient te komen, die thans hoog in de ergernissen-top-tien van de gemiddelde Nederlander staat. Wat dat betreft vindt hij de brief van de minister wat teleurstellend. In hoofdlijnen is de heer Atsma het eens met de aanpak van de minister, maar op het punt van de preventie is er zijn inziens nog een hele weg te gaan. Hij zou het op prijs stellen indien de minister samen anderen, bijvoorbeeld de organisatoren van de campagne «Surf op Safe», nagaat wat er méér zou kunnen worden gedaan. Uit het recente onderzoek van Planet Internet blijkt dat ouders, op het punt van het gebruik door kinderen van de nieuwe media, vooral bang zijn voor spam. Het betekent dat spam een serieus maatschappelijk probleem is, in die zin dat spam niet alleen lastig en kostenveroorzakend is, maar ook onveilig en schadelijk voor kinderen. Met de minister is de heer Atsma het eens dat de aanpak van spam zich niet alleen vanuit Nederland laat regelen en dat zich een handhavingsprobleem voordoet, als het gros van de spamberichten uit de Verenigde Staten of Azië komt of vanaf een eiland in de Stille Oceaan. Dit is het dilemma waarmee Kamer en regering worden geconfronteerd, als het gaat over spam die zich niet stoort aan landsgrenzen. Hij is blij met de Europese richtlijn en de implementatie ervan, waardoor voor de consument een stukje bescherming tegen spam kan worden geboden. Wanneer
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 26 643, nr. 52
2
is deze richtlijn geïmplementeerd en wanneer kunnen er concrete resultaten van worden verwacht? De heer Atsma begrijpt niet waarom de op bedrijven gerichte spam blijft toegestaan. Kan de minister dit toelichten? Kennelijk zijn Kamerleden ook «bedrijven», want zij ontvangen dagelijks tientallen spamberichten, waaronder bijvoorbeeld het aanbod dat voor 999 euro een miljoen klanten kan worden bereikt. Weliswaar is de Kamer in algemene zin bedrijfsmatig bezig, maar zelf voelt de heer Atsma zich beslist geen bedrijf en hij wil graag gevrijwaard worden van spam. Daarbij blijkt dat het niet altijd mogelijk is om zich bij een «spammer» via e-mail af te melden. Hoe stelt de minister zich voor om ter zake van het verbod op spam de knip tussen bedrijven en particulieren te maken? Blijkbaar is in de praktijk voor iemand die berichten wil verzenden, het onderscheid tussen een bedrijf en een particulier thans niet of nauwelijks te maken. Een bedrijf kan immers, in tegenstelling tot een particulier, juist wel reclameboodschappen willen ontvangen. Het komt de heer Atsma voor dat er in Europees verband en via zelfregulering vanuit de providers beslist mogelijkheden zijn om tot een aanpak te komen. Immers, ook providers ondervinden de hinder van spam, bijvoorbeeld in de vorm van klagende klanten. Hoe oordeelt de minister over de mogelijkheid dat door een aanpak vanuit de markt het probleem sneller opgelost kan zijn dan via wetgeving? In een meldpunt van overheidszijde dat zelf niets kan doen, ziet de heer Atsma geen heil; wat dat betreft ziet hij meer in een meldpunt dat door de providers wordt opgezet en dat hen bij de eigen aanpak ondersteunt. Mevrouw Gerkens (SP) kent uit eigen ervaring de hinder en ook de kosten die het voor een particulier oplevert als spam zich via een inbelverbinding in de privé-mailbox aandient. Het installeren van spamfilters en het hebben van een goede provider is daartoe op dit moment niet afdoende. Niettemin vindt zij dat de eerste verantwoordelijkheid voor het weren van spam bij de providers ligt, die daarbij kunnen steunen op de recente uitspraak van de Hoge Raad ten gunste van XS4ALL. Daarnaast dient te worden bezien wat de overheid van haar kant kan doen in de strijd tegen spam. Vertegenwoordigers van werkgevers en consumenten hebben zich positief uitgelaten over de aanpak die de minister voor ogen heeft en ook de SP-fractie is daar in beginsel tevreden over. Wel zijn er een aantal vragen over te stellen en lijkt er sprake te zijn van gemiste kansen. Mevrouw Gerkens is het eens met het pleidooi van de minister voor meer internationale samenwerking, maar vraagt hem wat hij concreet internationaal gaat doen. In zijn brief spreekt de minister over de mogelijkheden die de OPTA krijgt om het spamverbod te handhaven, maar zorgt de minister er ook voor dat de OPTA daartoe over voldoende middelen en menskracht kan beschikken? Bij de behandeling van de Telecomwet heeft mevrouw Gerkens er al op gewezen dat het niet goed mogelijk is om een scheidslijn aan te brengen tussen zakelijke en privé-e-mailadressen. Het blijkt haar nu dat op voorspraak van de minister van Justitie spam naar zakelijke e-mailadressen nog steeds is toegestaan. De logica daarvan ontgaat haar. Zo vraagt zij zich af of het SP-e-mailadres waarover zij beschikt, nu zakelijk is of privé. Wat haar betreft ziet zij graag dat een dergelijk «zakelijk» adres als privéadres wordt behandeld. Welke juridische mogelijkheden ziet de minister om, hoe moeilijk dit ook is, spammers wél aan te pakken en waarom wordt daar niet over gesproken in de brief? Het gaat er juist om dat alle mogelijkheden worden aangepakt. Waarom betrekt de minister het opzetten van een meldpunt niet in zijn aanpak? Hoe wil de minister preventieve maatregelen, zoals voorlichting, toepassen? Blijkens een onderzoek van Blauw Research, in opdracht van Planet Internet, heeft bijna de helft van de ouders behoefte aan meer
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 26 643, nr. 52
3
informatie over veilig internetten. Het is mevrouw Gerkens uit navraag gebleken dat de campagne «Surf op Safe» onvoldoende bekend is bij ouders. Er zal wat dat betreft veel harder aan getrokken moeten worden om betrokkenen daadwerkelijk te bereiken. Hoe gaat de minister dit doen? Veel ouders weten niet welke gevaren er voor kinderen op het internet aanwezig zijn. Ouders kunnen heel goed zelf hun kinderen begeleiden op het net, maar zij moeten weten dát zij het moeten doen en hóe zij het moeten doen en wáár zij de informatie daarover kunnen vinden. Het blijkt dat ruim 50% van de ouders aangeeft niet te weten waar zij deze informatie moeten halen. De overheid dient ouders daarin te ondersteunen. De heer Van der Vlies (SGP) noemt spam een opdringerig en vervelend probleem, waarbij sprake is van wildgroei. Het is een bron van veel ergernis en veroorzaakt in gezinnen een ongewilde en ongewenste confrontatie met zaken. Voorts worden langs deze weg burgers en bedrijven «gepakt» met spooknota’s en dergelijke zaken meer, en wordt er misbruik gemaakt van technische mogelijkheden. De minister wijst er terecht op dat er allereerst een eigen verantwoordelijkheid is, maar er is ook een rol van de overheid. In zijn brief geeft de minister aan hoe dit probleem zijn internationale vertakkingen kent, wat beperkingen opwerpt voor een nationale aanpak. De heer Van der Vlies onderkent dat er een internationale aanpak moet zijn, maar tegelijkertijd vindt hij dat er binnen de landsgrenzen al het mogelijke aan moet worden gedaan. Het scharnierpunt in de aanpak van de minister is het opt-in-regime, dat Europees wordt geïmplementeerd. De heer Van der Vlies ondersteunt deze aanpak en neemt aan dat een en ander snel zijn beslag krijgt. Wel heeft hij kanttekeningen bij de «weigerachtigheid» van de minister ter zake van het instellen van een meldpunt. De minister redeneert dat een meldpunt de verkeerde verwachting zou wekken dat aan elke klacht een vervolg kan worden gegeven. Nu laat zich dat voor wat betreft de nationale verzenders van spam misschien nog regelen via de OPTA, maar internationaal ligt dit inderdaad veel moeilijker. De heer Van der Vlies adviseert de minister niettemin deze opstelling in heroverweging te nemen. Burgers zitten met een stuk emotie en willen daar hun verhaal over kwijt. Echter, ook als aan een klacht geen vervolg kan worden gegeven, kan daar toch een leerpunt, een signaal in zitten. Dat nu is voor de minister van belang is, daar waar hij zegt pro-actief aan de slag te willen gaan, nationaal en internationaal. Gegeven deze informatieve functie van een meldpunt, is het niet verstandig om van een meldpunt af te zien. De heer Van der Vlies sluit zich aan bij de vragen betreffende een vergroting van het bereik van de voorlichting. Hij verwacht van de regering een assertieve houding en daadkracht om al het mogelijke aan de spamproblematiek te doen, samen met initiatieven zoals de campagne «Surf op Safe». De heer Bakker (D66) merkt op dat het tegengaan van spam een scherpe aanpak vereist. Het staat hem bij dat ongeveer een jaar geleden zo’n 30% van alle e-mailboxen gevuld werd met spam, terwijl dit nu al is opgelopen tot 60%. Dat doet niet veel goeds verwachten voor de nabije toekomst. Spam neemt enorm toe en er is zowel in Nederland, als in Europa en wereldwijd veel te lang gewacht met het nemen van maatregelen. Naast de hinder is er het aspect van de kosten van spam. Deze kosten slaan niet alleen neer bij particulieren, maar evengoed bij bedrijven en zijn zeer hoog. Het kan daarbij om miljarden gaan. Het betreft niet alleen de telefoontikken bij de ontvanger, maar ook de kosten van transport, opslag en verwerking. Een en ander neemt alleen maar toe, zodat ook in termen van kosten de Nederlandse en de wereldeconomie er een groot probleem bij hebben gekregen. Ook in dat opzicht is een actieve bestrijding noodzakelijk.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 26 643, nr. 52
4
De meest overtuigende stap om spam te kunnen bestrijden is tot nu toe niet genomen door de overheid maar door de providers, met XS4ALL voorop. Door XS4ALL is in het verleden al via de rechter een aantal zaken afgedwongen. De recente uitspraak van de Hoge Raad biedt een gelegenheid om vanuit de providers tot een aanpak te komen, maar zij verdienen het dat de overheid spam evenzeer keihard aanpakt. De voorliggende maatregelen zijn op zichzelf niet verkeerd, maar een aanscherping is op zijn plaats. Wat dat betreft ondersteunt de heer Bakker in de eerste plaats het pleidooi om te komen tot een algeheel verbod van spam, want er is daarbij in wezen geen zinnig onderscheid mogelijk tussen zakelijk en privé. Hij ziet dan ook geen enkele reden om dit onderscheid in de Telecomwet te handhaven. Of het nu gaat om Kamerleden of om anderen, het is voor iedereen vervelend om dagelijks via de mail-box geconfronteerd te worden met soms aanstootgevende reclameboodschappen. Het morele effect van spam, het effect op kinderen enz., is buitengewoon verwerpelijk. In de tweede plaats spreekt de heer Bakker zich uit vóór het aanwezig zijn van een meldpunt. Er bestaat nu een goed meldpunt, namelijk van de stichting Spamvrij.nl. Daarmee zou de overheid kunnen samenwerken, zodat niet met een eigen meldpunt gekomen behoeft te worden. Minister en Kamer kunnen er gezamenlijk over nadenken hoe daarvoor financiële ruimte kan worden gevonden. Als het lukt om ook langs deze weg spam te bestrijden, scheelt dit de Nederlandse consument en het Nederlandse bedrijfsleven alweer miljoenen. Ingaande, in de derde plaats, op de strafbaarheid en de handhaving, onderkent de heer Bakker dat de strafrechtelijke handhaving niet kan worden gegarandeerd voor ieder spambericht, maar hij bepleit dat deze mogelijkheid wel moet worden opengehouden. Voorkomen moet worden dat aan misbruik vrij spel wordt gegeven. De bedreiging van strafrechtelijke handhaving moet dan ook voortdurend aanwezig zijn, ook al weet je dat deze lang niet altijd zal kunnen worden geëffectueerd. In de vierde plaats wijst de heer Bakker op het Amerikaanse initiatief, de operatie «Secure your server» van de Federal Trade Commission (FTC), waar inmiddels zo’n 28 landen zich bij hebben aangesloten, maar Nederland nog niet. Daarbij gaat het om voorlichting aan gebruikers, zowel eindgebruikers als bedrijven, over de wijze waarop zij hun netwerken en computers kunnen beveiligen tegen het gebruikt worden als tussenstation voor spam. Kortom, onder erkenning van het feit dat spam niet van vandaag op morgen uit de wereld zal zijn, dient niettemin alles te worden gedaan om daar waar dat mogelijk is, spam aan te pakken. De heer Blok (VVD) maakt ook thuis gebruik van internet en heeft daar weinig last van spam, juist doordat hij zijn e-mail-adres niet overal rondstrooit. In de Kamer word je bedolven onder spam, maar daar gaat het om het soort e-mail-adres dat breed bereikbaar moet zijn. Dit illustreert dat voor het ontvangen van spam het eigen gedrag er wel degelijk toe doet en in dat licht vindt hij de beleidsvisie van de minister verstandig. Er blijkt uit dat de minister niet stil wil zitten. De suggesties die vorige sprekers hebben gedaan om spam aan te pakken, spreken hem niet zo aan. Het domste dat de overheid kan doen, is de indruk te wekken dat met zo’n rij aan woorden – «politieke spam» – de aanpak waterdicht te krijgen is. Daarmee wordt slechts wantrouwen gewekt. Als het gaat om de gevolgen van internet voor kinderen, is ook de heer Blok bezorgd maar hij vindt het allereerst de verantwoordelijkheid van de ouders om op te letten wat kinderen onder ogen krijgen. De overheid moet niet de indruk wekken de rol van de ouders over te nemen, maar kan ouders wel op ondersteunende informatie wijzen. In dat verband kan gewezen worden op de campagne «Surf op Safe». Juist de erkenning van het feit dat een waterdichte aanpak van overheidszijde niet doenlijk is, is een extra aansporing voor ouders, burgers en bedrijven om ook zelf
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 26 643, nr. 52
5
daarin een rol te spelen. Zo verwacht de heer Blok dat het jaren zal duren voordat de internationale aanpak waar de minister voor pleit, resultaten zal opleveren. Wat niet in de brief van de minister aan de orde komt, is de beveiliging van vitale systemen tegen spam: het risico dat de leverantie van elektriciteit of andere eerste voorzieningen op deze wijze wordt lamgelegd. Hierover maakt de heer Blok zich zorgen; hij vindt dat het tegengaan van dit risico een klassieke overheidstaak is. Daartoe mag een inzet van de overheid verwacht worden, al onderkent hij dat het ook hier niet waterdicht te krijgen is. Het antwoord van de minister De minister dacht, luisterende naar de inbreng van de heer Van Dam, aan de uitspraak – oorspronkelijk een citaat van de schrijver Elschot – dat tussen woord en daad wetten staan en talloze bezwaren. Politici kunnen reageren door getuigenissen af te leggen, de door Max Weber onderscheiden getuigenispolitiek. Daar tegenover stelt Weber echter de verantwoordingspolitiek. Ook de politicus anno 2004 wordt geconfronteerd met de spanning tussen het wenselijke en het mogelijke. Het mogelijke wordt bepaald door de werkelijkheid en dat betreft hier respectievelijk de nationale, Europese en internationale dimensie. Zelf kiest de minister niet voor een terugtredende overheid maar voor een optredende overheid, uitgaande van een realistische beleidsvisie zoals hij die heeft neergelegd in zijn brief. Daarbij is het zaak de spanning tussen getuigenispolitiek en verantwoordingspolitiek niet te groot te laten zijn. Tegen deze achtergrond beantwoordt hij de vragen en opmerkingen aan de hand van een vijftal thema’s, waarbij hij vaststelt dat er over aard, oorsprong, irritatie en overlast van spam eensgezindheid bestaat. In de eerste plaats gaat de minister in op de nationale dimensie. Belangrijk is hierbij de invoering van nationale wetgeving ter uitvoering van Europese regelgeving. Nederland is hier in de regel niet zo snel mee en daarom is het goed dat nu op 20 april de wetgeving inzake het opt-inregime in de Eerste Kamer wordt behandeld. Tevens is een spamverbod opgenomen in het wetsvoorstel dat bij de Eerste Kamer ligt; de handhaving van dit spamverbod ligt bij de OPTA. Het komt de minister voor dat het zeer belangrijk is over deze bestuursrechtelijke handhaving te beschikken; daarbij kunnen bestuurlijke boetes worden opgelegd tot maximaal 450.00 euro. De minister bereidt thans beleidsregels voor de OPTA voor. Een eerste punt daarbij is dat grote spammers moeten worden aangepakt, indachtig ook het gegeven dat Nederland een belangrijk herkomstland van spam is. Nu de desbetreffende wijziging van de Telecomwet eerst onder het huidige kabinet is ingediend, vindt hij het nog te vroeg voor een oordeel of Nederland het qua aanpak van spam slechter doet dan andere landen; wel kan er kritiek zijn op het feit dat Nederland hier in Europees verband te laat mee was. Naar het oordeel van de minister levert een suggestie van strafrechtelijke handhaving die niet kan worden waargemaakt, spanning op en dat kan het vertrouwen in de politiek uithollen. In die zin ook is de mogelijkheid van bestuurlijke handhaving en het toepassen van de bestuurlijke boetes heel belangrijk. Hij wil met de Kamer afspreken om over een jaar de handhaving van de nieuwe wetgeving te beoordelen en daarbij na te gaan of het tot een hardere aanpak van spam is gekomen. Daar waar Nederlandse adresbestanden worden aangeboden voor spamactiviteiten, is het van groot belang dat de toezichthouder, het College Bescherming Persoonsgegevens, er aandacht aan geeft. De beveiliging van vitale systemen tegen spam beschouwt de minister onder het hoofdje «cyber crime». Indien het platleggen van vitale systemen wordt beoogd, is het cyber crime en zijn de bepalingen uit het verdrag «Crime in cyber space» van toepassing.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 26 643, nr. 52
6
Het tweede thema dat de minister onderscheidt, is de Europese dimensie. Daarbij geldt dat Nederland spam kan aanpakken die afkomstig is uit andere Europese landen. De OPTA voert te dien aanzien overleg met de andere Europese toezichthouders en werkt daarmee samen. Deze samenwerking zal moeten leiden tot een grotere gezamenlijke effectiviteit bij de aanpak van spam. De minister wijst erop dat het Verenigd Koninkrijk, als het gaat om een verbod van spam gericht op particulieren, géén andere opvatting heeft dan wat is neergelegd in de Europese regelgeving. Wel kan het zijn dat het Verenigd Koninkrijk verder wil gaan op het punt van spam gericht op zakelijke gebruikers. Wat betreft dit de uitwerking van dit onderscheid stelt hij zich voor dat eerst de in de Eerste Kamer voorliggende wetgeving tot stand wordt gebracht en dat hij daarnaast contact opneemt met de zakelijke gebruikers en het punt bovendien in Europees verband aan de orde stelt, bijvoorbeeld in het kader van het Nederlandse EU-voorzitterschap. Het merkwaardige is dat de zakelijke gebruikers een dubbele boodschap afgeven: enerzijds willen zij beschermd worden tegen spam, anderzijds gaan hun belangen soms in een andere richting. Ook de boodschap van VNO-NCW is wat dat betreft niet eenduidig. Vanuit de Europese dimensie beschouwt de minister vervolgens de relatie met de Verenigde Staten, waar verreweg het grootste percentage spam zijn herkomst vindt, namelijk 57%. Hij is het eens met de constatering dat het opt-out-systeem niet werkt; dit blijkt ook uit de gegevens van de Verenigde Staten zelf. Een opt-in-regime zal een veel betere werking kunnen hebben. De minister heeft hierover contact met de Europese Commissie; ook onder het Nederlandse EU-voorzitterschap zal er een Telecomraad plaatsvinden. Hij wil dan nagaan of het mogelijk is in het kader van de transatlantische verhouding in te gaan op de vraag of de Amerikaanse wetgeving in dat opzicht zou kunnen worden aangepast, respectievelijk of er maatregelen zouden kunnen worden getroffen. Als vierde thema noemt de minister de providers. Mede in het licht van de recente uitspraak van de Hoge Raad ten gunste van XS4ALL zou hij contact willen opnemen met de vijf of zes belangrijkste providers in Nederland, met een gezamenlijk marktaandeel van ongeveer 80%, om hun te vragen of zij het voorbeeld van XS4ALL zouden willen volgen. Dit raakt aan het morele appèl waarover door enkele woordvoerders is gesproken. De minister beoogt daarmee te bewerkstelligen dat de problematiek ook vanuit de samenleving wordt aangepakt, omdat de overheid nu eenmaal niet alles kan. Over het vijfde thema, de eigen verantwoordelijkheid van consumenten, wordt soms wat te licht gedaan, aldus de minister, gegeven ook dat de voorlichting die er is, nog onvoldoende doorklinkt. Dit is een punt dat serieus moet worden opgepakt. Op het terrein van ouders en kinderen is de campagne «Surf op Safe» zeer actief. Er zijn voorts cursussen voor ouders in bibliotheken; er is een cursus voor docenten en er zijn cursussen voor kinderen; er zijn ouderavonden en lezingen en er is een brochure. De minister wil te dien aanzien graag verdere suggesties van de Kamer bezien, want hij vindt voorlichting essentieel. Ouders kunnen ook zelf stappen ondernemen door advies te vragen en bijvoorbeeld over te gaan tot het installeren van spamfilters. Hier ligt niet alleen een verantwoordelijkheid van de providers: mensen kunnen de eigen computer heel goed zelf beveiligen, bijvoorbeeld om zo te voorkomen dat hun PC spammers de mogelijkheid biedt illegaal spam te versturen of adressen te verzamelen. Van belang is ook voorzichtig om te gaan met de verspreiding van het eigen e-mail-adres. De OPTA bereidt zich voor op haar nieuwe taak en zoekt daarbij naar een optimale combinatie van technische en personele middelen. De minister heeft het gevoel dat de OPTA dit adequaat ter hand neemt en hij zal zorgdragen voor een afdekking van de benodigde financiële middelen. Er is geen reden om te denken dat de OPTA deze taak niet aankan. Hij heeft dit
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 26 643, nr. 52
7
punt aan de orde gesteld in het kader van de voorbereiding van de beleidsregels; het is een punt waar al het mogelijke aan wordt gedaan. De minister neemt er kennis van dat hem ter zake van het meldpunt van verschillende zijden de suggestie wordt gedaan zijn standpunt te heroverwegen. Daartoe zou hij willen overgaan, als hij werkelijk het gevoel zou hebben dat het meldpunt een gelijkwaardige bijdrage levert ten opzichte van de andere door hem genoemde punten. Echter, in alleen een bliksemafleider voor emoties ziet hij weinig nut. Klachten kunnen worden ingediend bij de OPTA, na de inwerkingtreding van het opt-in-regime, en de OPTA kan wél handhavend optreden in tegenstelling tot een meldpunt. Deze overweging geldt ook voor het meldpunt van de stichting Spamvrij.nl. Alléén het afleiden van emoties, zonder een koppeling met handhaving, vindt de minister een onvoldoende grond voor een meldpunt. Dat is niet effectief; het enige concrete resultaat is de productie van statistieken. Een meldpunt heeft aldus meer een symbolische waarde en is een uiting van getuigenispolitiek. Het baart de minister in dat opzicht zorgen, als er een Kamermeerderheid gevonden zou worden voor zo’n meldpunt. Hij zou het zeer betreuren een desbetreffende motie van de Kamer dan niet uit te kunnen voeren. Nadere gedachtewisseling De heer Bakker (D66) vindt dat een meldpunt tegen spam door de minister te zeer wordt afgeschilderd als een plaats die alleen bedoeld is voor het afreageren van emoties. Hij kan zich echter goed voorstellen dat het meldpunt kan bijdragen aan 1. het beter in kaart brengen van de spamproblematiek; 2. de vermeerdering van de kennis van de technieken die bij spam worden gebruikt; 3. de ontwikkeling van effectieve spamfilters. Het meldpunt kan aldus een aantal nuttige dingen doen op grond van de binnenkomende meldingen en klachten. Dáárin ziet de heer Bakker vooral de meerwaarde van een meldpunt. De heer Atsma (CDA) vraagt zich af of een eventueel meldpunt niet onder de verantwoordelijkheid zou moeten vallen van en georganiseerd zou moeten worden door de providers zelf. Dit lijkt hem een logischer weg, gegeven de aanwezigheid en de taken van de OPTA. De providers hebben als marktpartijen het meeste belang bij een meldpunt en kunnen direct uitvoering geven aan bepaalde zaken als klachten daartoe aanleiding geven. Hij is geenszins tegen een meldpunt, maar de vraag of dit ook door de overheid gefinancierd moet worden, is een ander verhaal. De heer Van Dam (PvdA) is niet principieel vóór een meldpunt. Wat hij wil, is dat de mogelijkheden die er zijn om de regels rondom spam te handhaven, ook worden gebruikt. Een meldpunt is niet nodig, als de minister kan garanderen dat de OPTA deze functie goed gaat vervullen, in die zin dat iedereen daar met zijn klachten terecht kan, dat aan de klachten gehoor wordt gegeven en dat er daadwerkelijk boetes worden opgelegd. Als de minister die garantie geeft, is de heer Van Dam tegen een apart meldpunt. De heer Van der Vlies (SGP) heeft in eerste termijn weliswaar gesproken over het meldpunt als bliksemafleider van emoties, maar hij ziet dit niet als een hoofdpunt. Hij bedoelde te zeggen dat een meldpunt in het algemeen óók die functie heeft, maar vervolgens heeft hij de vraag opgeworpen of er niet ook een informatieve waarde in zit. Daarbij is het hem om het even wie het meldpunt beheert, aanstuurt en financiert. Al het mogelijk moet worden gedaan om de strijd tegen spam aan te gaan en in dat geheel komt het hem voor dat ’n meldpuntachtige functie informatieve waarde kan hebben en leerpunten kan opleveren.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 26 643, nr. 52
8
De minister benadrukt dat hij gezamenlijk naar oplossingen wil zoeken. Al voorafgaand aan dit algemeen overleg was hij voornemens, daartoe geïnspireerd door het goede gedrag van XS4ALL, om met de grote providers contact op te nemen. Dat lijkt hem in dezen het startpunt. Hij zal deze providers uitnodigen voor een gesprek en zal de specifieke punten die aan de orde zijn gekomen in dit algemeen overleg, daarin meenemen. Ook de OPTA wil hij erbij betrekken, als de beoogde bespreking plaatsvindt. Het lijkt hem nuttig om op die wijze de handhavingsdimensie, waar de OPTA voor staat, te betrekken bij de informatieactiviteit. Over deze zaken zal de minister in de loop van mei, nadat het wetsvoorstel in de Eerste Kamer kan zijn aangenomen, de Tweede Kamer nader bericht zenden. De Kamer kan dan bezien of de uitvoering van een en ander tot haar tevredenheid is. Dit lijkt de minister een verstandiger aanpak dan het elkaar bestoken met het al of niet instellen van een meldpunt. De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Hofstra De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken, Tielens-Tripels
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 26 643, nr. 52
9