Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1987-1988
18 786
Perifere detailhandelsvestigingen
Nr. 13
VERSLAG V A N EEN M O N D E L I N G OVERLEG Vastgesteld 25 februari 1988 De vaste Commissie voor het Midden- en Kleinbedrijf 1 heeft op 25 november 1987 mondeling overleg gevoerd met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en staatssecretaris Evenhuis van Economische Zaken over het beleid ten aanzien van perifere detailhandelsvestigingen in verband met Makro (kamerstukken 18 786, nrs. 10, 11 en 12). De minister werd tijdens dit overleg terzijde gestaan door mr. M. C. van der Klooster en drs. J. P. J. Fit van de Rijksplanologische Dienst. De staatssecretaris was vergezeld van mr. F. van der Wende, Directie Midden- en Kleinbedrijf, en drs. S. Smilde, hoofd van de Dienst Rijksconsulenten. De commissie heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van het gevoerde overleg. Vragen en opmerkingen uit de commissie
1 Samenstelling: Leden:Van Dis (SGP), Van Erp (VVD), voorzitter. Van Muiden (CDA), ondervoorzitter. Groenman (D66), Wolters (CDA), Ter Veld (PvdA), Schartman (CDA), Van Rey (VVD), Hummel (PvdA), Nijhuis (VVD), Schaefer (PvdA), Vermeend (PvdA), Vreugdenhil (CDA). Van Gelder (PvdA), De Leeuw (CDA), Smits (CDA) en J. H. van den Berg (PvdA). Plv leden: Schutte (GPV), Scherpenhuizen (VVD), Engwirda (D66), Duyn (CDA), Tommei (D66), Vriens-Auerbach (CDA), Blauw (VVD), Moor (PvdA), Netelenbos (PvdA), Hageman (PvdA), Nijland (CDA), Huys (PvdA), Biesheuvel (CDA), Roosen-van Pelt (CDA) en Swildens Rozendaal (PvdA)
De heer Schartman (C.D.A.) refereerde aan de hoofddoelstellingen van het regeringsbeleid, namelijk de economische groei en de bevordering van de werkgelegenheid. Met name de werkgelegenheid heeft geen baat bij grootschalige perifere vestigingen en zeker niet bij die van de Makro, gezien de honderden miljoenen omzet die vaak per vestiging worden gerealiseerd en het geringe aantal mensen dat daarbij betrokken is. Daarnaast hebben de Makrovestigingen een grote invloed op de regionale verzorgingsstructuur. Zij zuigen omzetten weg van winkels in de binnensteden en hebben ook grote effecten op buurten en kernen. De schade die aldus veroorzaakt wordt, is van zo'n omvang dat lokale bestuurders ervan overtuigd dienen te raken dat uitbreiding van deze vestigingen een slechte zaak is, aldus dit lid. De C.D.A.-fractie heeft grote waardering voor de inzet van de be de bewindslieden. Er is voortgang geboekt in de onderhandelingen met Makro: het bedrijf is bereid zich te houden aan de Winkelsluitingswet en aan de prijsaanduidingen inclusief BTW. Indien er geadverteerd wordt met prijzen moet het duidelijk zijn dat het gaat om prijzen inclusief BTW, zodat de prijs exclusief BTW een tweederangs indruk maakt. De C.D.A. fractie neigt er steeds meer toe om uitsluitend te spreken van detailhandel. Volgens de heer Schartman doen de bewindslieden dat in
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 18 786, nr. 13
1
feite ook daar zij grote nadruk leggen op het opnemen van de Makro binnen de regels die gelden voor de perifere detailhandelvestigingen, met nadruk op de detailhandel. Het lid vond het begrip groothandel volstrekt verkeerd. De keuze voor de term detailhandel brengt het nadeel met zich mee dat daar waar detailhandelvestigingen op de verkeerde plekken gevestigd zijn (bijvoorbeeld de industrieterreinen) dit geaccepteerd moet worden. Het voordeel zou zijn dat er dan niet meer gesproken hoeft te worden over het pasjessysteem en dat het bedrijf zich zal moeten houden aan de voorschriften en regels die gelden voor de detailhandel. De reeds bestaande vestigingen hebben dan geen kans meer tot uitbreiding en geen mogelijkheid meer zich aan te passen. Terzake van de kwestie Groningen refereerde het lid aan een uitspraak van de afdeling Rechtspraak van de Raad van State (1 september 1987) over de uitbreiding van de vestiging bij Nuth. Op grond hiervan bestaan juridisch gezien geen mogelijkheden meer om uit te breiden en wordt erkend dat ook op andere plaatsen geen nieuwe vestigingen meer van de grond kunnen komen. Dit moet volgens de heer Schartman overgebracht worden op de lokale bestuurders, zodat men af zal zien van medewerking aan het tot stand komen van nieuwe vestigingen. Het lid stelde de vraag of hetgeen nu gedefinieerd is, voldoende houvast geeft om in een volgende procedure bij de Raad van State te kunnen functioneren. Kan ervan worden uitgegaan dat de bestaande definitie van groothandel geldt? Nu bekend is wat met groothandel (er worden uitsluitend goederen verkocht die bestemd zijn voor wederverkoop) en detailhandel (daarover geeft de Vestigingswet Detailhandel uitsluitsel) worden bedoeld, blijkt dat het fenomeen zelfbedieningsgroothandel geen juridische betekenis heeft. Makro is volgens de definitie een detailhandel. De vestigingen kunnen door het brede assortiment niet perifeer gevestigd zijn en moeten zich richten naar de wettelijke regels betreffende de detailhandel. De heer Schartman hoopte dat de vestiging van een Makro in Groningen kan worden tegengehouden. Mevrouw Hageman (P.v.d.A.) zei dat ook haar fractie het regeringsbeleid in dezen ondersteunt. Zij stelde een aantal concrete vragen naar aanleiding van het Verslag van een schriftelijk overleg (stuk 18 786, nr. 11). Het lid complimenteerde de staatssecretaris met het feit dat hij terzake van de prijsaanduidingen zijn zin heeft gekregen. Overeenkomstig het antwoord op vraag 6 over de ingangsdatum van de prijsaanduiding inclusief BTW streeft de staatssecretaris ernaar dit per 1 januari 1988 te laten ingaan. Hoe is de stand van zaken op dit punt? Met betrekking tot het antwoord op vraag 7 over de wijze waarop Makro de prijzen zal vermelden, wordt op dit moment ook nog overleg gevoerd. Heeft dit overleg reeds resultaat opgeleverd? In het antwoord op vraag 9 staat dat ernaar gestreefd wordt dat Makro zich op 1 januari 1988 zal aanpassen aan de regels van de Winkelsluitingswet terzake van de openings- en sluitingstijden. Waarom gaat die aanpassing niet meteen in? In het antwoord op vraag 12 staat dat de staatssecretaris de Kamer op de hoogte zal stellen van de opvatting van de regering over de resultaten van het overleg met Makro terzake van bepaalde gevoelige categorieën in het paspoortsysteem. Hoe is de stand van zaken op dat punt? In het antwoord op vraag 14 over het resultaat van het door Makro in te stellen onderzoek schrijft de staatssecretaris dat, gelet op de actualiteit van dit vraagstuk, de Kamer op zeer korte termijn van het gevoelen van de regering op de hoogte zal worden gesteld. Volgens het lid is die korte termijn nu verstreken. Wanneer zal het standpunt de Kamer bereiken? Terzake van de kwestie Groningen verwoordde mevrouw Hageman de mening van haar fractie dat het parlement op het gebied van de ruimtelijke ordening zoveel mogelijk afstand dient te houden van de provincies en gemeenten. Het lid vroeg zich af hoe de consulenten optreden ten aanzien van een eventuele Makro-vestiging in Groningen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 18 786, nr. 13
2
Zij vond het instrument van de bestuurlijke dwangsom een bruikbaar instrument en hoopte dat dit snel geregeld zou zijn. Wat dat betreft is het wachten op de herziening van de Gemeentewet. Als dat er is kunnen de gemeenten effectiever optreden naast het instrument van politiedwang, waarover zijn nu beschikken. De heer Van Erp (V.V.D.) stelde dat de hele discussie rond de perifere detailhandel op 1 november 1972 begonnen is met vragen die in de Kamer werden gesteld naar aanleiding van de verkoop van een stuk grond in de gemeente Nuth in Limburg. De toenmalige Commissaris van de Koningin deed op 24 oktober 1972 de uitspraak dat ondernemers uit het midden- en kleinbedrijf erin zouden moeten berusten dat in de toekomst detailhandelvestigingen niet zouden kunnen worden geweerd op terreinen met een industrie- en/of handelsbestemming. Terzake van stuk 18 786, nr. 10 waarin de staatssecretaris opmerkt dat Makro geen keuze wil maken tussen groothandel en detailhandel, zei dit lid dat de Makro geen keuze heeft te maken. Het bedrijf dient te worden beoordeeld naar de feitelijke gang van zaken. Met betrekking tot de pascontrole, de prijszetting, de BTW-vermelding en de winkelsluitingstijden merkte de heer Van Erp op dat er nog steeds niets is veranderd. Wanneer zullen die veranderingen ingaan? Het lid hoopte dat in de binnenkort te verschijnen MKB-nota van de regering uitvoerig aandacht zal worden besteed aan hetgeen de WRR in haar rapport «Op maat van het midden- en kleinbedrijf» over het fenomeen perifere detailhandel heeft geschreven. Volgens de WRR bestaat een groot deel van de omzet uit consumentenbestedingen, hetgeen irritatie oproept bij de detailhandel. Zonder gerichte maatregelen van de overheid gaan de baten van een fijnmazig opgebouwd distributienet verloren en komen er maatschappelijke nadelen voor in de plaats, aldus het rapport. Het rapport van de projectgroep Makro-Groningen begint volgens de heer Van Erp met een «grote leugen». In plaats van de inleiding «Makro is een zelfbedieningsgroothandel met het hoofdkantoor in Amsterdam en momenteel 7 vestigingen in Nederland» zag het lid liever de zinsnede «Makro zegt een zelfbedieningsgroothandel te zijn, maar gedraagt zich door een vernuftig pasjessysteem zodanig dat in vrijwel alle vestigingen om en nabij de 50 procent verkocht wordt aan de eindverbruiker». Wanneer daarop de aanvraag van een bouwvergunning wordt gebaseerd, dan moet volgens de heer Van Erp op grond van artikel 48 van de Woningwet en op grond van het vigerende bestemmingsplan ook in Groningen de aanvraag worden geweigerd. Met betrekking tot de nieuwe overeenkomst in Groningen memoreerde hij dat die bijna volledig bevestigt wat indertijd door de voorzitter van de Raad van State is gezegd, namelijk dat gelet op het pasjessysteem iedere burger direct of indirect bij Makro kan kopen. De nieuwe overeenkomst hoeft de gemeenteraad dus ook geen aanleiding te geven om de detailhandel daar toe te staan. Verwijzende naar artikelen 59 en 63 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vroeg dit lid de minister naar de precieze rol van de lnspecteurs van de Ruimtelijke Ordening. Hoe zullen de inspecteurs zich - gelet op bovengenoemde artikelen en artikel 30 van het Besluit op de ruimtelijke ordening - opstellen ten aanzien van de bestaande vestigingen, die in overwegende mate detailhandel plegen en derhalve strijdig handelen met de voorschriften van het bestemmingsplan, en ten aanzien van vestiging in Groningen. Aan de staatssecretaris vroeg hij welke opstelling de consulenten HAD zullen kiezen, wanneer het gaat om aanvragen overeenkomstig artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening bij de provincie, en de beoordeling op grond van de hun toekomende bevoegdheden bij de gemeente Groningen, wanneer daar weer in strijd met de wet en het thans vigerende bestemmingsplan een bouwvergunning wordt
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 18 786, nr. 13
3
gegeven aan een zelfbedieningsgroothandel die in overwegende mate detailhandel pleegt? A n t w o o r d van de Staatssecretaris van Economische Zaken De Staatssecretaris van Economische Zaken zei het afgelopen najaar met Makro geen overleg meer te hebben gevoerd over de punten die nog aan de orde zijn, daar met betrokkenen was afgesproken dat eerst het oordeel over de stand van zaken rond de zomer zou worden afgewacht. Dat betekent ook dat hiermee de vragen met betrekking tot de ingangsdata van met name de prijsvermelding inclusief BTW en de naleving van de Winkelsluitingswet impliciet zijn beantwoord, aldus de bewindsman. Na dit mondeling overleg zou een en ander gepreciseerd kunnen worden. De staatssecretaris meende dat Makro doordrongen is van de problematiek die bij de bewindslieden en de Kamer leeft. Terzake van de werkgelegenheidsproblematiek zei de staatssecretaris te begrijpen dat bepaalde gemeenten een bedrijf als Makro verweikomen. Daarnaast zei hij te kunnen instemmen met de stelling van de heer Schartman dat de feitelijke werkzaamheden weinig arbeidsintensief zijn en dat dus het werkgelegenheidsargument niet valide is. De staatssecretaris wees met betrekking tot de regionale verzorgingsstructuur op de eigen verantwoordelijkheden van de lagere overheden. Sprekende over de positie van groothandel en detailhandel zei hij dat naar zijn oordeel met name in de sfeer van de planologie zelfstandige bestuurlijke circuits zijn ontstaan. Gezien het belang van de positie van binnensteden, winkelcentra en distributieve verzorgingsstructuren heeft de rijksoverheid een aantal nota's op dat beleidsterrein doen verschijnen. Begin jaren zeventig is beleid ontwikkeld met betrekking tot perifere detailhandelsvestigingen. De doelstelling was het voorkomen van perifere detailhandel met uitzondering van de categorie volimuneuze goederen. Hiermee wordt aangegeven hoe de distributieve verzorgingsstructuur in de binnensteden leefbaar en aantrekkelijk gehouden kan worden voor het publiek. De bewindsman zei van mening te zijn dat dat beleid moet worden voortgezet en dat de lijn die is uitgezet onverkort moet worden gehandhaafd. Met betrekking tot de specifieke problematiek van Makro zei de staatssecretaris dat de keuze tussen het zijn van een groothandel of detailhandel in feite niet moeilijk is, omdat er sprake is van een zelfbedieningsgroothandel. De moeilijkheid ontstond pas toen bleek dat er detailhandelverkopen werden gedaan. Doordat er daadwerkelijk detailhandel wordt bedreven is de affichering daaraan aangepast. Dit is een onoplosbaar probleem waarin men niet verder is gekomen dan de constatering dat hier sprake is van een formule. Het begrip formule kent de ruimtelijke ordening niet als toetssteen, aldus de bewindsman. Omdat onderzoeken hebben uitgewezen dat circa de helft van de verkopen uit detailhandelverkopen bestaat, is het perifere detailhandelsbeleid op Makro van toepassing. Dit betekent dat vestiging op een industrieterrein niet mogelijk is. De staatssecretaris onderstreepte de eigen verantwoordelijkheid van de gemeenten op dit punt. De rijksvertegenwoordiger in de adviescommissie (wat de verantwoordelijkheid van de staatssecretaris betreft is dat de rijksconsulent Handel, Ambachten en Diensten) moet in dergelijke situaties het perifeer beleid als maatstaf hanteren. Wanneer ergens sprake is van een bestemmingsplanwijziging waarin de overheid moet worden gehoord, is het toetsingscriterium in ieder geval helder. Mevrouw Hageman interrumpeerde met de vraag wat de staatssecretaris belet dit beleid nog eens duidelijk te maken in een brief aan de VNG en de gemeenten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 18 786, nr. 13
4
De staatssecretaris antwoordde dat dit voorstel bespreekbaar is maar dat er al een brochure zal verschijnen waarin het beleid op een heldere wijze wordt uiteengezet. Terzake van de stelling van de heer Schartman - Makro is detailhandel - zei de staatssecretaris dat daarmee wordt aangenomen dat detailhandel buiten de daarvoor aangewezen gebieden kan plaatsvinden, waardoor rechtsongelijkheid kan ontstaan. De problematiek van het pasjessysteem zou opgelost zijn als Makro zich zou afficheren als detailhandel. Gegeven de discussies die in het verleden gevoerd zijn, lijkt het niet waarschijnlijk dat Makro zich aldus wil profileren. Daar het bedrijf in de praktijk groothandel en detailhandel is, wil het de keuze niet maken. Hierdoor blijft het pasjessysteem ter discussie staan. In de regeling tussen Makro en Groningen zitten volgens de bewindsman mogelijkheden om lekkages in het systeem te dichten. Dit zou ook in het belang van het bedrijf zijn. De plaats van vestiging te Groningen zou in strijd zijn met het perifere detailhandelsbeleid. De beslissing hierover ligt in de eerste plaats bij het gemeentebestuur, aldus de staatssecretaris. De besluitvorming moet worden afgewacht. Resumerend vatte de staatssecretaris zijn stellingname als volgt samen: de optiek ten aanzien van Makro is niet gewijzigd vergeleken met datgene wat eerder gemeld is: daar een aanzienlijk deel detailhandel betreft is het perifere detailhandelsvestigingsbeleid van toepassing. Daar waar het gaat om pasjesregelingen etc. zal met Makro onderhandeld worden. Makro heeft zelf aangeboden om in de sfeer van de BTW een wijziging in het regime aan te brengen en de Winkelsluitingswet toe te passen. A n t w o o r d van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer refereerde aan de vraag van de heer Schartman of er duidelijkheid kan worden gegeven over de definitie van groothandel en het gebruik ervan in den lande. Het lid stelde dat er duidelijkheid is van de kant van het Rijk. Dat kan in verband met de vorming van jurisprudentie voor de toekomst van het allergrootste belang zijn. De vraag of dat absolute zekerheid geeft kan volgens de minister niet beantwoord worden, omdat die beantwoording door de rechter geschiedt. Dat betekent ook dat het niet zeker is of de definitie zo werkt als de regering en de Kamer dat graag zouden zien. In het rapport «Bestemmen met beleid» - waarover overleg is gepleegd met de VNG - wordt duidelijk gemaakt wat de definitie zou moeten betekenen. Het is de bedoeling dat de inhoud van het rapport langzamerhand in de bestemmingsplannen terecht komt en dat gemeenten en provincies de uitgangspunten in hun beleid gaan toepassen, aldus de minister. De bewindsman deelde het verlangen van mevrouw Hageman inzake introductie van het instrument van de bestuurlijke dwangsom als instrumenten waarover gemeenten reeds beschikken. Hij benadrukte echter dat het niet de bedoeling kan zijn dat in Den Haag tot in de details wordt geregeld hoe in een willekeurige gemeente de gang van zaken zou moeten zijn. Dat is in belangrijke mate de taak van de Colleges van B en W die door de betrokken gemeenteraden politiek getoetst worden. In geval van flagrante strijd met het vigerende bestemmingsplan, zal een inspecteur de gemeente daarop attent moeten maken. De minister vond dat de kwestie Groningen vanuit bestuurlijk oogpunt een interessante casus oplevert, omdat dit toont hoe theorie en praktijk uiteen lopen. De gemeente Groningen denkt de zaak door middel van een privaatrechtelijke overeenkomst te kunnen regelen. In het vooroverleg heeft de inspecteur kenbaar gemaakt dat de te verlenen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 18 786, nr. 13
5
bouwvergunning in strijd is met het vigerende bestemmingsplan. Als desalniettemin een bouwvergunning zal worden verleend, moet de inspecteur die gaan aanvechten. De minister was van mening dat dit niet de manier is waarop met de Wet op de Ruimtelijke Ordening moet worden omgegaan. Met betrekking tot de positie van de inspecteurs en de keuze van de artikelen die de heer Van Erp daarbij aanhaalde, zei de bewindsman dat het lid daarin enigszins selectief is geweest. In dat verband wees hij op artikel 52 van dezelfde wet waarin wordt vastgesteld dat de taak van de vijf inspecteurs betrekking heeft op het algemene toezicht. Het zijn met name de door het gemeentebestuur aangestelde ambtenaren waarvan verwacht mag worden dat zij de naleving van de bestemmingsvoorschriften controleren. Inspecteurs zullen er melding van maken indien de bestemmingsplannen worden geschaad, maar in feite ligt hier naar de mening van de minister een belangrijke taak voor gemeenteambtenaren. Gedachtenwisseling in t w e e d e termijn De heer Schartman prees de bewindslieden om hun inzet, om hetgeen zij van plan zijn te doen, de wijze waarop de inspecteurs van de Ruimtelijke Ordening en de rijksconsulenten Handel, Ambachten en Diensten opereren, het vastleggen van heldere beleidslijnen, het overleg met de VNG, dus in het kort alles waarover de beide bewindslieden hebben gesproken. Hij betreurde het wel dat toch nog nader overleg nodig zal zijn omdat de staatssecretaris van plan is verder te discussiëren met het betrokken bedrijf. Het aan het woord zijnde lid benadrukte dat alle inzet gericht dient te zijn op het voorkomen van een nieuwe vestiging. Als dat zou lukken zou hij tevreden zijn met de uitkomst van dit overleg. Mevrouw Hageman sprak de wens uit dat de brochure eveneens aan politieke belangengroeperingen, bestuurdersverenigingen en dergelijke wordt gestuurd om zo een grotere groep gemeenteraadsleden van het beleid op de hoogte te stellen. Zij refereerde aan een brief van de vorige bewindslieden (dd. 15 mei 1986) waarin wordt gemeld dat zij goed overleg hebben gevoerd met het IPO en de VNG. Dit zou voldoende basis hebben gegeven voor een adequaat beleid van de lagere overheden op het terrein van de perifere detailhandel. In dat verband verwees zij naar de motie-Van Erp inzake een centraal meldpunt voor klachten aangaande perifere detailhandel. De toenmalige bewindslieden vonden zo'n meldpunt niet nodig. Het leek mevrouw Hageman verstandig om als de kwestie Groningen minder goed afloopt nog eens met het IPO en de VNG te gaan praten. De minister zei zo'n overleg overbodig te vinden, daar de situatie in Groningen, ook op juridisch gebied, volkomen helder is. De bewindsman verwachtte dat de gemeente zich aan zijn eigen voorschriften zal houden. Verder overleg wordt alleen in overweging genomen indien daarmee het aangaan van een procedure kan worden voorkomen. Mevrouw Hageman bedankte de bewindslieden voor de beantwoording van haar vragen en zei te hopen dat het overleg met Makro over de hangende punten weer spoedig van start zal gaan. De heer Van Erp wilde in zijn algemeenheid nog eens ingaan op de perifere detailhandel en zijn zorg daarover. Bij een onlangs gehouden werkbezoek aan de provincie Brabant uitte de gedeputeerde Brugman zijn zorg over het dichtslibben van het buitengebied en over het ontstaan van ongewenste ontwikkelingen op industriegebieden. Gezien het recent uitgekomen rapport over de melkveehouders, waarin wordt geconstateerd dat voor het jaar 2000 zon 28.000 agrarische bedrijven zullen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 18 786, nr. 13
6
verdwijnen, zal het noodzakelijk zijn de ontwikkelingen op het gebied van de ruimtelijke ordening zeer nauwlettend te volgen. De minister van VROM zal zich volgens de heer Van Erp moeten bezinnen op de vraag hoe dit probleem in de toekomst zal worden opgelost. Daar waar detailhandelsvestigingen worden toegestaan op daarvoor niet bestemde terreinen is in feite sprake van concurrentievervalsing en dat heeft niet aanvaardbare gevolgen voor de in de zin van de wet legaal gevestigde bedrijven. Daarom heeft de V.V.D. fractie indertijd gepleit voor een centraal meldingspunt en daar staat zij nog steeds achter, aldus de heer Van Erp. Het overheidsbeleid moet regelmatig bakzeil halen op het terrein van de ruimtelijke ordening en het vestigingsbeleid. Dit staat naar de mening van dit lid heel treffend beschreven in de nota «Verstedelijking en ruimtelijke wetgeving in verandering» van februari 1985. De heer Van Erp stelde dat wanneer er zoveel klachten zijn over het niet naleven van voorschriften in bestemmingsplannen de inspecteurs artikel 52 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening dienen uit te voeren en werkzaam dienen te zijn ten behoeve van het algemeen toezicht op de naleving van de wet en van krachtens deze wet uitgevaardigde voorschriften. Voorts complimenteerde de heer Van Erp de bewindslieden voor hun heldere en duidelijke antwoorden. Waar het volgens het lid om gaat is de basis op grond waarvan in alle gevallen grond is verkocht aan de SHV. In het contract staat de voorwaarde dat het verkochte alleen moet en mag worden bestemd voor een zelfbedieningsgroothandel voor detaillisten. Het terrein en de te stichten gebouwen mogen niet worden gebruikt voor doeleinden die hiermee in strijd zijn. De overeenkomst in Groningen wordt ingeleid met een tekst die onderschrijft dat er voorkomen moet worden dat er handel plaatsvindt die zich richt op het algemeen winkelend publiek. In artikel 2 staan de groepen mensen beschreven die bij Makro mogen kopen. Hieruit blijkt dat er in feite sprake is van detailhandel en dat er gehandeld wordt in strijd met het thans vigerende bestemmingsplan in Groningen en in strijd met de vigerende bestemmingsplannen bij de bestaande zelfbedieningsgroothandels. De heer Van Erp wees de bewindslieden op de noodzaak tot het nemen van maatregelen om de zaak in de hand te kunnen houden. De staatssecretaris constateerde dat het perifere detailhandelsbeleid van toepassing is op een eventuele Makrovestiging in Groningen. Daarnaast benadrukte hij echter de eigen verantwoordelijkheid van de gemeente in kwestie. In antwoord op het pleidooi van mevrouw Hageman voor een goede informatievoorziening die via het IPO, de VNG en politieke belangengroeperingen zou moeten lopen zei hij dat er niets is dat een Kamerlid belet om via die kanalen zijn visie op het perifere detailhandelsbeleid uit te dragen. De minister wees de heer Van Erp op het feit dat de nota die hij in zijn betoog aanhaalde nog voor de inwerkingtreding van de Wet en het nieuwe Besluit op de Ruimtelijke Ordening is geschreven. De wet heeft een veel globaler karakter gekregen waardoor discrepanties kunnen optreden tussen de formele regels en de praktijk. De verantwoordelijkheid ligt bij de gemeenteraden en de colleges van B en W. Een inspecteur dient volgens de minister alleen op te treden wanneer er sprake is van excessen. Dat zal voornamelijk zijn wanneer hij getipt wordt door belanghebbenden. De uitvoering van de motie-van Erp met betrekking tot de instelling van een centraal meldpunt zou de bureaucratie alleen maar vergroten. De minister had weinig toe te voegen aan het betoog van de heer Van Erp over de veehouderij. Hij zei dat de gemeenten straks moeten gaan uitmaken of en hoe het bestemmingsplan zal worden aangepast indien er
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 18 786, nr. 13
7
een aantal agrarische bedrijven zullen verdwijnen. De bewindsman wilde niet op deze problematiek vooruit lopen. Met betrekking tot de door de heer Van Erp aangehaalde privaatrechtelijke overeenkomst tussen Groningen en Makro wees de minister nog op bepaling H van diezelfde overeenkomst. Deze bepaling geeft namelijk het College van B en W de mogelijkheid af te wijken van het lijstje van begenadigden die nu in de overeenkomst zijn opgenomen. Dit bevestigde naar het oordeel van de minister dat de overeenkomst erg zacht is. In verband met de positie van zijn inspecteur wilde de bewindsman daar nu geen nadere uitlatingen over doen. De voorzitter van de commissie, Van Erp De griffier van de commissie, Roovers
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 18 786, nr. 13
8