Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2004–2005
27 561
Nationaal Antennebeleid
Nr. 21
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG Vastgesteld 19 januari 2005
1
Samenstelling: Leden: Crone (PvdA), Bakker (D66), Hofstra (VVD), voorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), ondervoorzitter, Atsma (CDA), Timmermans (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Ten Hoopen (CDA), Slob (ChristenUnie), Van den Brink (LPF), Duyvendak (GroenLinks), Kortenhorst (CDA), Hessels (CDA), Gerkens (SP), Van Velzen (SP), Varela (LPF), Algra (CDA), Aptroot (VVD), Blom (PvdA), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), De Krom (VVD), Heemskerk (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD), Van Egerschot (VVD) en Jonker (CDA). Plv. leden: Tichelaar (PvdA), Dittrich (D66), Örgü (VVD), De Nerée tot Babberich (CDA), Van Hijum (CDA), Koenders (PvdA), Vos (GroenLinks), Joldersma (CDA), Van der Vlies (SGP), Hermans (LPF), Van Gent (GroenLinks), Verburg (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), De Ruiter (SP), Van As (LPF), De Haan (CDA), Blok (VVD), Samsom (PvdA), Van Dijken (PvdA), Van Heteren (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Tjon-A-Ten (PvdA), Waalkens (PvdA), Szabó (VVD), Weekers (VVD) en Van Dijk (CDA). 2 Samenstelling: Leden: Duivesteijn (PvdA), Hofstra (VVD), Buijs (CDA), voorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), Van Gent (GroenLinks), Geluk (VVD), Dijsselbloem (PvdA), ondervoorzitter, Snijder-Hazelhoff (VVD), Depla (PvdA), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van As (LPF), Van den Brink (LPF), Van Bochove (CDA), De Ruiter (SP), Duyvendak (GroenLinks), Huizinga-Heringa (ChristenUnie), Koopmans (CDA), Spies (CDA), Van Lith (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP),
KST83428 0405tkkst27561-21 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2005
De vaste commissie voor Economische Zaken1 en de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer2 hebben op 7 december 2004 overleg gevoerd met minister Brinkhorst van Economische Zaken en staatssecretaris Van Geel van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over: – de evaluatie van het Antenneconvenant (27 561, nr. 19); – Antennes en gezondheid (27 561, nr. 20). Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit. Vragen en opmerkingen uit de commissies De heer Aptroot (VVD) vindt dat de regering nuchter en verstandig omgaat met het vraagstuk van de mogelijke schadelijke gevolgen van UMTS-straling. Er is op dit moment geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat die schadelijke gevolgen er zijn, laat staan dat er reden is tot paniek. Toch is er nog te weinig relevant onderzoek voorhanden; aanvullend onderzoek op korte termijn is derhalve noodzakelijk. Mocht in de toekomst onverhoopt sprake zijn van negatieve gevolgen en schade, een bijzonder hypothetische kwestie, dan staat het voor de heer Aptroot als een paal boven water dat de betrokken private ondernemingen daarvoor volledig verantwoordelijk en aansprakelijk zijn. In juridische zin staat de overheid hier volledig buiten. Mevrouw Van Velzen (SP) had het gepaster gevonden als de minister van Volksgezondheid bij dit overleg aanwezig was geweest in plaats van bewindslieden van EZ en VROM.
Timmer (PvdA), De Krom (VVD), Verdaas (PvdA), Kruijsen (PvdA), Samsom (PvdA) en Veenendaal (VVD). Plv. leden: Crone (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD), Mastwijk (CDA), Ormel (CDA), Halsema (GroenLinks), Luchtenveld (VVD), Boelhouwer (PvdA), Örgü (VVD), Dubbelboer (PvdA), Algra
(CDA), Kraneveldt (LPF), Varela (LPF), Ten Hoopen (CDA), Vergeer (SP), Vos (GroenLinks), Van der Staaij (SGP), Vietsch (CDA), Sterk (CDA), Haverkamp (CDA), Koser-Kaya (D66), Gerkens (SP), Verbeet (PvdA), Balemans (VVD), Waalkens (PvdA), Van Heteren (PvdA), Wolfsen (PvdA) en Oplaat (VVD).
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 27 561, nr. 21
1
De stukken van EZ en VROM wekken de volstrekt valse indruk dat er onvoldoende onderzoek voorhanden is naar schadelijkheid van elektromagnetische straling. Mevrouw Van Velzen wijst erop dat er internationaal meer dan voldoende onderzoek is gedaan, als gevolg waarvan masten in menig buitenland aan strenge eisen moeten voldoen. Ook uit het TNO-onderzoek blijken significante gevolgen van de blootstelling aan straling. De reactie van de minister is laconiek: door die straling schijnen cognitieve functies juist te verbeteren! Als dat klopt, waarom dan geen UMTS-mast op alle Nederlandse basisscholen neergezet? Mevrouw Van Velzen kan zich niet voorstellen dat de minister een dergelijke ridicule consequentie voor zijn rekening zou willen nemen. Het is onbekend hoeveel UMTS-masten er in Nederland staan en waar ze staan. Dat is een ernstig probleem. Het netwerk wordt niet bekendgemaakt, blijkens navraag bij KPN om veiligheidsredenen, het bedrijfsvertrouwelijke karakter en concurrentieoverwegingen. Tot haar teleurstelling moet mevrouw Van Velzen concluderen dat gezondheid in dit spel van financiële belangen en pretenties het onderspit moet delven. Hoe dan ook, als het voorzorgprincipe wordt toegepast en de UMTS-invoering inderdaad moet worden teruggedraaid, dan zouden alle voor de licenties betaalde miljarden waarschijnlijk moeten worden terugbetaald. Navraag bij EZ leert dat het voor burgers bewust moeilijk wordt gemaakt om informatie te verkrijgen over de aanwezigheid van antennes in een bepaald postcodegebied. Als er niets aan de hand is, waarom dan drempels opgeworpen? En wie controleert of de gegevens in het antenneregister juist zijn? Het blijkt haast onmogelijk voor burgers om de plaatsing van masten tegen te houden. Voor antenne-installaties die lager zijn dan 5 meter is geen vergunning meer nodig, dus daartegen is al geen bezwaar mogelijk. Bovendien blijken ooperators slinkse trucs toe te passen: zo mogen de bewoners van een gebouw schriftelijk bezwaar aantekenen tegen plaatsing, maar alleen volledig correct en ingevulde schriftelijke bezwaren worden als «nee» gehonoreerd; mensen die niet reageren, niet binnen een bepaalde termijn of niet volledig foutloos reageren, worden automatisch als instemmers geadministreerd. Woningcorporatie Arnhem overweegt nu KPN via de rechter te dwingen een UMTS-antenne op een flat uit te schakelen. Het blijkt dat vergunningen die verleend worden voor GSM stilzwijgend worden ingeschakeld voor UMTS. Dit zijn allemaal duidelijke signalen dat er bijzonder slecht wordt omgegaan me de informatieplicht. Mevrouw Van Velzen pleit voor stopzetting van de operatie zolang de resultaten van aanvullend onderzoek nog niet beschikbaar zijn. Uit voorzorg mogen de UMTS-masten in ieder geval niet binnen een straal van 300 meter van de verblijfplaats van mensen worden geplaatst. De toekenningsprocedure met fundamenteel op de schop. In de tussentijd gaat de SP zelf aan de slag met het informeren van burgers en protestacties tegen plaatsingen van masten. Mocht er onverhoopt sprake zijn van schadelijke effecten, dan is het slechts logisch en terecht dat het daarvoor verantwoordelijke bedrijfsleven daarvoor aansprakelijk wordt gesteld. De ervaringen uit het verleden met vergelijkbare kwesties als de asbestproblematiek leren echter dat het zeer moeilijk is om bedrijven aansprakelijk te stellen en dat het dus bijzonder naïef is om op die mogelijkheid te vertrouwen. Mevrouw Van Velzen breekt een lans voor een algemene regeling van deze problematiek: een systeem dat de bewijslast voor de veiligheid van nieuwe technologieën op voorhand legt bij de bedrijven die deze technologieën introduceren. De heer Vendrik (GroenLinks) vindt dat het laconisme van het kabinet ten aanzien van de veiligheidsrisico’s van elektromagnetische straling in een stuitend contrast staat met de vaak overspannen aandacht voor veiligheidsvraagstukken in andere contexten. De Nederlandse regering heeft nu voor
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 27 561, nr. 21
2
de tweede maal de onvergeeflijke fout gemaakt om eerst vergunningen uit te venten en pas later condities te stellen met betrekking tot veiligheid, milieu en volksgezondheid. De regering stelde daarmee het commerciële belang dus duidelijk boven de veiligheid van burgers. Hoewel nog onduidelijk is hoe de onderzoeksresultaten over de gezondheidseffecten van UMTS-straling moeten worden gekwalificeerd, zijn er duidelijk effecten op het ervaren welzijn van mensen. Hoe denkt de Nederlandse regering haar passiviteit en weinig intelligent manoeuvreren in de afgelopen vier jaar op dit dossier te rechtvaardigen? Er is veel internationaal onderzoek beschikbaar; inderdaad meer naar de gevolgen van GMS- dan naar UMTS-straling. De heer Vendrik wil eindelijk duidelijkheid over de wijze waarop de regering daarmee omgaat. Kunnen we ooit nog eens een integrale kwalificatie van het onderzoek verwachten? In hoeverre worden binnen Nederland de vorderingen in het internationale onderzoek bijgehouden? Het zou welkom zijn als de Kamer regelmatig over de «state of the art» in het internationale onderzoek wordt ingelicht. Het Antenneconvenant biedt burgers nauwelijks rechten op tijdige en adequate informatie en mogelijkheden tot het uiten van bezwaren. Dit gebeurde met de instemming van de Kamer, mede blijkend uit het feit dat de motie-Vendrik inzake een individueel klachtenrecht voor burgers door een grote meerderheid werd weggestemd. De heer Vendrik proeft ook hierin een groot wantrouwen jegens burgers, die maar misbruik zouden kunnen maken van rechten, evenals een bepaalde minachting jegens klagers: aan mensen met klachten zit vast een steekje los. Natuurlijk, misbruik kan niet worden uitgesloten, maar democratie en bestuurlijk fatsoen gebieden nu eenmaal een respectvolle behandeling van en een behoorlijke bezwaarprocedure voor mensen die hun gezondheid bedreigd zien. De evaluatie zwijgt hierover in alle talen. De heer Vendrik heeft de stellige indruk dat vele landen volgens het zogenaamde «ALARA-principe» («as low as reasonably achievable») ver onder de Europese normen duiken. De regering zou er goed aan doen om alle ruimte te nemen en te benutten om blootstellingslimieten op het allerlaagste niveau vast te stellen en daarmee maximale invulling te geven aan het voorzorgsprincipe. De heer Bakker (D66) vindt dat de Kamer vooralsnog een terughoudende opstelling dient in te nemen in het debat over de stralingsrisico’s: dus een gezonde scepsis ten aanzien van al te laconieke verhalen, maar zeker ook niet meedoen aan het aanwakkeren van irreële angsten. Wetenschappelijke gegevens over oorzakelijke verbanden en de percepties van mensen liggen nu vaak mijlenver uit elkaar. De Kamer zou er goed aan doen om de expertise van de Gezondheidsraad in dezen serieus te nemen. Zoals bekend ziet deze geen aanleiding voor een onmiddellijke stopzetting, maar wel voor verder onderzoek, ook longitudinaal. De moderne samenleving brengt risico’s mee, de aanvaarding van bepaalde risico’s hoort nu eenmaal bij het moderne bestaan. De heer Bakker pleit voor nuchterheid en ziet geen reden om het kabinet te verzoeken om nu een fundamenteel andere koers te gaan varen. De heer Van Dam (PvdA) vindt dat dit debat in wezen gaat over de vraag hoe politiek moet worden omgegaan met onzekerheid en risico’s. Het TNO-onderzoek wijst weliswaar op een mogelijk effect, maar is niet duidelijk over de aard of ernst daarvan. De noodzaak van vervolgonderzoek staat dus buiten kijf. De heer Van Dam laakt de passiviteit van de regering: al sinds 1999 is duidelijk dat de UMTS-technologie eraan zit te komen, maar in de afgelopen vijf jaar is er niets gedaan aan onderzoek dat burgers en overheid meer duidelijkheid en zekerheid zou kunnen verschaffen. Dit kabinet neemt geen enkel initiatief om de kennislacune te vullen door de financiering van extra onderzoek. De Gezondheidsraad adviseert
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 27 561, nr. 21
3
terecht dat Nederland onderzoek naar de mogelijke gezondheidsrisico’s van UMTS-straling en ook DECT-straling (mee)financiert; naar verluidt is 5 mln al een zeer substantiële bijdrage. Natuurlijk is op dit moment een genuanceerde benadering van de risico’s geboden: er is geen reden tot paniek, er is geen enkel onderzoek dat wijst op een onomstotelijk causaal verband tussen UMTS-straling en klachten. Maar de resultaten van het Zwitsers replicatieonderzoek komen te laat: het UMTS-netwerk is tegen die tijd immers volledig uitgerold. Als uit dat onderzoek een duidelijk causaal verband tussen straling en klachten blijkt, worden alle masten dan weggehaald? De uitrol van het netwerk kan nu nog worden beïnvloed. De heer Van Dam stelt daarom voor om de mogelijkheden te onderzoeken van uitrol van het netwerk zonder gebruik te maken van gebouwen waar mensen wonen. De Nederlandse overheid kan zich laten inspireren door de aanpak in Duitsland. Ook de heer Van Dam is ontevreden met de waarborgen voor burgers die het Antenneconvenant biedt: operators gaan opportunistisch om met reeds binnengehaalde GMS-vergunningen en het recht voor burgers om bezwaar te maken wordt moedwillig gefrustreerd. Het is volstrekt onbegrijpelijk dat de overheid hiermee ooit akkoord is gegaan. In het buitenland, en met name in Engeland, is informatie over antennes openbaar beschikbaar via internet. Nederlandse burgers kunnen, in tegenstelling tot wat de regering beweert, geen exacte gegevens krijgen. Uit de evaluatie blijkt dat de in het Convenant afgesproken veldsterktes nu pas worden gecontroleerd, en slechts aan de hand van 50 plaatsen in het land. Ook uit deze houding spreekt een passieve, laconieke houding van de Nederlandse overheid. De heer Atsma (CDA) vindt een integraal antennebeleid zeer wenselijk; daarvan dient ook onderzoek naar de gevolgen van andere stralingsvormen dan UMTS deel uit te maken. Een van de intenties van het Convenant was een versnelling van de uitrol van het netwerk. Omdat deze intentie niets mag afdoen aan de informatieplicht voor burgers, is een pro-actieve informatieplicht ten behoeve van burgers denkbaar. Het is evident dat kennis van de exacte locatie van antennes onmisbaar is voor alle belanghebbenden, zowel burgers als overheden. Voorlichting moet een veel hogere prioriteit krijgen. Er bestaat nog grote onduidelijkheid over wie aansprakelijk is voor negatieve gevolgen en klachten. De heer Atsma vindt het echter vanzelfsprekend dat de veroorzaker aansprakelijk is voor schade. In hoeverre maakt de mogelijkheid van delen van antennelocaties serieus deel uit van het Convenant? Ook na het TNO-onderzoek zijn de onduidelijkheden niet uit de wereld, dus de noodzaak van vervolgonderzoek is boven alle twijfel verheven. Daarbij dienen expliciet de ervaringen van mensen die klachten hebben gerapporteerd te worden betrokken. Internationale samenwerking bij het onderzoek voorkomt dat individuele landen elk voor zich het wiel moeten uitvinden. Het antwoord van de bewindslieden De minister van Economische Zaken wijst met nadruk op het uitermate grote belang dat mobiele telefonie inmiddels in onze samenleving vertegenwoordigt. Het nationale antennebeleid is eind jaren ’90 tot stand gekomen, ademt de sfeer van geloof in de terugtredende overheid en een rotsvast vertrouwen in convenanten en is daarmee een duidelijk kind van zijn tijd. Destijds genoot dit beleid een brede maatschappelijke steun, nu is het adagium veeleer: een sterke markt én een sterke overheid. De minister ziet aanleiding om de overheidssturing op dit dossier te intensiveren. Uit de eerste evaluatie blijkt dat de convenantpartijen tevreden zijn met de werkbaarheid van de afspraken en de wijze waarop deze zijn nagekomen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 27 561, nr. 21
4
De minister zal echter op korte termijn een tweede evaluatie doen uitvoeren. Daarbij wordt scherper ingegaan op de daadwerkelijke effecten en klachten en de feitelijke realisatie van de informatieplicht, met op de achtergrond de vraag of een inbedding in een wettelijk kader wenselijk is. Ook al blijken operators in de praktijk geen behoefte te hebben aan een grotere overheidsrol, deze laatste mogelijkheid is expliciet in het Convenant opgenomen en de gewijzigde omstandigheden en politieke verhoudingen en inzichten bieden de ruimte om die mogelijkheid te benutten. De Kamer kan de notitie met de tweede evaluatie uiterlijk maart 2005 tegemoet zien. Zolang van een wettelijke regeling nog geen sprake is, vindt de minister dat de instemmingprocedure voor bewoners in de praktijk beter gestalte dient te krijgen. Hij is voornemens om de werking van het convenant op dit punt nader te bezien; daarbij zal het Nationaal Antennebureau actief worden betrokken. Ook zal de daadwerkelijke openbaarheid van en informatieverstrekking door het Antenneregister kritisch worden nagegaan. De minister wijst er wel op dat openbaarheid ook in dit geval haar grenzen kent, bijvoorbeeld in verband met veiligheidsaspecten. Een en ander laat overigens onverlet de eigen verantwoordelijkheid van andere betrokken partijen, de gemeenten en VNG niet uitgezonderd. De minister wil veel nadrukkelijker aandacht besteden aan de Europese dimensie van dit vraagstuk, bijvoorbeeld bij de komende Telecomraad. Hij vindt verder dat de private partijen een grotere rol moeten gaan spelen bij de financiering van onderzoek naar en bestrijding van de veiligheidsrisico’s; dat onderzoek is immers ook in hun eigen belang. De notitie van maart 2005 zal ook aan de internationale dimensie en de financiële betrokkenheid van het bedrijfsleven aandacht besteden. De minister wijst erop dat het uitzonderen van flats als antennelocaties grote gaten in het nationale netwerk tot gevolg zullen hebben, met name in de geürbaniseerde gebieden. Zulks zou alleen gerechtvaardigd zijn als de risico’s onomstotelijk vaststaan. In Duitsland wordt op sommige plaatsen voor UMTS gebruikgemaakt van hogere masten met een groter zendvermogen; In Nederland wordt over het algemeen gekozen voor lagere masten met een lager zendvermogen, waardoor meer opstelpunten nodig zijn. De minister wil geen enkele onduidelijkheid laten bestaan over de aansprakelijkheid voor eventuele schade: degene die economische activiteiten verricht, is voor de nadelige gevolgen daarvan aansprakelijk. Aansprakelijkheid van de overheid bestaat slechts als de overheid duidelijk heeft gefaald. De staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer wijst op parallellen: het duidelijke statistische en waarschijnlijk oorzakelijke verband tussen de aanwezigheid van radongas en gevallen van kanker, met 800 doden per jaar tot gevolg, was aanleiding voor scherpe maatregelen om negatieve gevolgen minimaal te stabiliseren; het geringe, doch statistische verband tussen de nabijheid van hoogspanningsleidingen en leukemie bij kinderen heeft geleid tot inschakeling van het voorzorgsbeginsel, zodat bij deze leidingen geen woningen meer worden gebouwd. Er bestaat geen zekerheid over het verband tussen klachten en ziektebeelden en de aanwezigheid van basisstations voor telefonie; uit voorzorg is gekozen voor meer onderzoek. De staatssecretaris ziet op dit moment geen enkele reden tot ongerustheid over schadelijke gevolgen van UMTS-straling. Het risico van elk (vervolg)onderzoek is dat daarmee de onterechte suggestie kan worden gewekt dat er mogelijk negatieve gevolgen zijn. In de lijn van de nota Nuchter omgaan met risico’s zijn in onderhavige kwestie alle belangen (onder andere het grote maatschappelijke belang van mobiele telefonie en de kosten) afgewogen tegen de op dit moment beschikbare onderzoeksresultaten. Het kabinet ziet onvoldoende aanleiding voor ander ingrijpen dan
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 27 561, nr. 21
5
een uitbreiding van het onderzoek. In de dubbelblinde onderzoeksopzet van het COFAM-onderzoek, geïnitieerd en gefinancierd door de betrokken ministeries, zijn mensen met klachten vergeleken met mensen zonder klachten. Voor het werd eerst een statistisch significant verband gevonden tussen het welbevinden van mensen en de aanwezigheid van UMTSstraling. De staatssecretaris bestrijdt dat de Nederlandse overheid zich passief opstelt: zo is capaciteit vrijgemaakt bij het RIVM om blijvend aandacht te besteden aan dit onderwerp en is in de afgelopen jaren ruim € 500 000 aan onderzoek besteed. De staatssecretaris is het eens met de Kamer dat de internationale component van de onderzoeksagenda moet worden versterkt: er zal daarom meer aandacht worden besteed aan de talrijke, letterlijk honderden reeds bestaande onderzoeken en in Europees verband zal worden nagegaan hoe eventuele hiaten in het onderzoek kunnen worden aangevuld. Ook de staatssecretaris vindt dat het bedrijfsleven zijn verantwoordelijkheid dient te nemen bij de financiering van onderzoek. Een aparte notitie over de verdeling van aansprakelijkheid en verantwoordelijkheid en de rol van de rijksoverheid in dit dossier en vergelijkbare dossiers zal het komende voorjaar naar de Kamer worden gezonden. In het algemeen vindt de staatssecretaris dat «de vervuiler betaalt» het leidende beginsel bij de aansprakelijkheidsvraag moet zijn, maar het staat nog niet ondubbelzinnig vast in welke gevallen sprake is van overheidsfalen. De staatssecretaris vindt het op dit moment absoluut voorbarig om te speculeren over mogelijke uitkomsten van het replicatieonderzoek en de gevolgen daarvan. Een specifieke commissie in de Gezondheidsraad draagt zorg voor de analyse en rapportage van het internationale onderzoek op dit en aanverwante terreinen. Inderdaad hanteren een aantal Europese landen een strengere nationale normstelling dan de EU-aanbeveling. De feitelijke veldsterkte in Nederland is overigens een factor 20 tot 40 lager dan de aanbevolen EU-referentiewaarden. Mede vanwege dit aanzienlijke verschil tussen normstelling en de feitelijke veldsterking ziet de staatssecretaris vooralsnog geen aanleiding tot bijstelling. De voorzitter noteert de volgende toezeggingen van de bewindslieden: – inspanningen ten behoeve van de openbaarheid en kwaliteit van het Antenneregister; – streven naar een intensievere Europese inbedding; – een tweede evaluatie omstreeks maart 2005, met eventuele suggesties voor een veranderde wetgeving; – streven naar verdere afspraken voor financiering van onderzoek met de private convenantpartijen; – een nadere analyse van aansprakelijkheidsvraagstukken. De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Hofstra De voorzitter van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Buijs De adjunct-griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken, De Veth
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 27 561, nr. 21
6