Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 1985-1986
18813
Wijzigingen van bepalingen in de Algemene Bijstandswet die betrekking hebben op het verhaal van kosten van bijstand
Nr. 16
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 's-Gravenhage, 13 november 1985 In het mondeling overleg met uw commissie van 10 oktober jl. heb ik u een nadere schriftelijke uiteenzetting toegezegd van mijn standpunt omtrent het opnemen in de Algemene Bijstandswet van algemene uitgangspunten voor de vaststelling van de draagkracht in het kader van het verhaal. Mede namens de Minister van Justitie bericht ik u hieromtrent als volgt. In het wetsvoorstel is in artikel 63 bepaald, dat kosten van bijstand worden verhaald tot de grens van de onderhoudsplicht als bedoeld in boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Verhaal op grond van de Algemene Bijstandswet is derhalve slechts mogelijk voor zover naar burgerlijk recht een onderhoudsplicht bestaat. De wettelijke maatstaven voor de vaststelling van de onderhoudsplicht zijn neergelegd in artikel 397 van boek 1 BW. Dit artikel bepaalt, dat bij de vaststelling van de omvang van de onderhoudsplicht rekening wordt gehouden met enerzijds de behoeften van de tot onderhoud gerechtigde en anderzijds de draagkracht van de tot uitkering verplichte persoon. Uit het feit dat deze voor de onderhoudsplicht bepalende wettelijke maatstaven in het BW zijn opgenomen en het verhaal zich niet verder uitstrekt dan tot de grens van de wettelijke onderhoudsplicht vloeit voort, dat algemene uitgangspunten voor de vaststelling van één van deze wettelijke maatstaven niet in de verhaalsbepalingen van de Algemene Bijstandswet behoren te worden opgenomen. Dit betekent niet dat de mogelijkheid van het stellen van regels bij algemene maatregel van bestuur met betrekking tot de uitvoering van de verhaalstaak in strijd komt met de aanwijzingen inzake terughoudendheid met regelgeving. Op grond daarvan behoren de grenzen van de delegatiebevoegdheid in de wet zelf vast te liggen. In het onderhavige wetsvoorstel is de delegatiebevoegdheid duidelijk aangegeven door het verhaal te relateren aan de onderhoudsplicht als bedoeld in boek 1 van het BW (artikel 63). De bevoegdheid om regels te geven omtrent verhaal wordt derhalve door de wettelijke onderhoudsplicht begrensd. Zoals bij het laatste overleg
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986,18813, nr. 16
1
met uw commissie duidelijk naar voren is gekomen, zullen de regels voor de vaststelling van het verhaal in verband met onderhoudsplicht zeer nauw aansluiten bij de alimentatie-normen die in de praktijk door de rechterlijke macht worden gehanteerd. Aldus wordt voorkomen dat hierbij de grenzen van de wettelijke onderhoudsplicht zullen worden overschreden. Met het oog op het bevorderen van rechtsgelijkheid bij de uitoefening van verhaal acht ik die regels van groot belang. Vergelijkende voorbeelden tussen Thema-normen en de voorgestelde verhaalsnormen zijn als bijlage bij deze brief gevoegd. De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L. de Graaf
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 18813, nr. 16
2
Bijlage
Vergelijking tussen de Trema-normen en de voorgestelde normen voor het verhaal van bijstand: voorbeelden In het mondeling overleg van 10 oktober jl. is door mevrouw Dales gevraagd aan de hand van een aantal voorbeelden aan te geven wat de uitwerking is bij toepassing van de Trema-normen en bij toepassing van de voorgestelde normen voor het verhaal van bijstand, zoals weergegeven in mijn brief van 23 september jl., en welke verschillen daarbij optreden. Deze vergelijking wordt bemoeilijkt doordat de Trema-normen op een aantal onderdelen geen concrete adviezen geven. Dit geldt bij voorbeeld ten aanzien van de manier waarop hoge woonkosten of aanwezig vermogen van invloed zijn op de vast te stellen draagkrachtruimte. Een ander complicerend element bij de vergelijking is de wijze van toerekening van het belasting- en premievoordeel als gevolg van het betalen van een onderhoudsbijdrage. Met de Trema-normen wordt beoogd om de draagkrachtruimte die is geformuleerd in termen van netto besteedbaar inkomen in een vaste verhouding - 50/50 of 70/30 - te verdelen tussen de onderhoudsgerechtigde en de onderhoudsplichtige zelf. Aangezien het betalen van de onderhoudsbijdrage echter leidt tot vermindering van belasting en premies kan deze bijdrage niet op 50 of 70 procent van de netto draagkrachtruimte worden vastgesteld. Om deze verhouding te realiseren wordt de stijging van de draagkrachtruimte, die achteraf het gevolg is van het uit het betalen van de verhaalsbijdrage voortvloeiende belasting- en premievoordeel, geheel aan de onderhoudsgerechtigde toegerekend. In de Trema-systematiek worden een aantal modellen gehanteerd om dit beoogde effect te bereiken. Dit gebeurt hetzij door een vaste opslag op de in netto termen berekende onderhoudsbijdrage, hetzij door in plaats van een netto- en bruto-methode te volgen bij de vaststelling van de draagkrachtruimte van de onderhoudsplichtige. Bij deze om praktische redenen gekozen forfaitaire benadering is echter niet volledig rekening gehouden met de ontwikkelingen ten aanzien van belasting- en premieheffing van de laatste jaren. Dit betreft het feit dat, sinds de eigen premiebetaling AOW/ AWW door ambtenaren, iedere onderhoudsplichtige in staat is het premievoordeel AOW/AWW ook daadwerkelijk te incasseren. Bovendien zijn ook de regels ten aanzien van de belastingaftrek vanwege uitgaven voor levensonderhoud van kinderen die niet tot het eigen huishouden behoren, de laatste jaren ingrijpend gewijzigd. De Trema-systematiek is aan deze ontwikkeling nog niet geheel aangepast. Om deze reden wordt in de voorbeelden volstaan met de berekening van de netto draagkrachtruimte op voorhand en de wijze waarop deze ruimte tussen de onderhoudsgerechtigde(n) en de onderhoudsplichtige wordt verdeeld. De toerekening van het achteraf optredende belasting-en premievoordeel aan de onderhoudsgerechtigde betekent dat de in de voorbeelden weergegeven financiële positie van de onderhoudsplichtige achteraf niet wijzigt. In onderstaande voorbeelden wordt uitgegaan van een drietal inkomensniveaus, namelijk f2137, f 3870 en f6020 per maand. Elk van deze inkomens wordt in beschouwing genomen voor: I. de alleenstaande onderhoudsplichtige, II. de gehuwde onderhoudsplichtige die alleenverdiener is, en III. de gehuwde onderhoudsplichtige die tweeverdiener is. De verdeling van de netto-draagkrachtruimte over de onderhoudsgerechtigde en de onderhoudsplichtige is bij bijstand en Trema dezelfde, namelijk 50/50 voor groep II en 70/30 voor de groepen I en III.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986,18813, nr. 16
3
Voorbeelden |. Onderhoudsplichtige is alleenstaande Bij de drie gegeven inkomensniveaus worden feitelijke verwervingskosten verondersteld van respectievelijk f 25, f 50 en f 100 per maand en woonkosten (minus eventuele subsidies) van respectievelijk f 285, f 500 en f 725 per maand.
2137 1526 1085
3870 2295 1085
6020 3316* 1085
441
1210
2231
25 37
50 253
100 478
379 265 1261
907 635 1660
1653 1157 2159
af: feitelijke verwervingskosten of fiscaal forfait af: woonkosten tussen f 305 en f 670
83 0
83 195
100 365
netto draagkrachtruimte beschikbaar voor verhaal (70%) beschikbaar voor onderhoudsplichtige
358 251 1275
932 652 1643
1766 1236 2080
Verschil verhaal bijstand en alimentatie
Trema
+17
+79
bruto maandloon netto maandloon verhaalsvrije voet bruto draagkrachtruimte Trema af: feitelijke verwervingskosten af: woonkosten minus f 247 netto draagkrachtruimte beschikbaar voor alimentatie (70%) beschikbaar voor onderhoudsplichtige Bijstand
-14 * Rekening houdend met f 100 premie voor een ziektekostenverzekering.
II. Onderhoudsplichtige is gehuwde alleenverdiener Inkomen, verwervingskosten en woonkosten als bij I. bruto maandloon netto maandloon verhaalsvrije voet
2137 1574 1550
3870 2391 1550
6020 3382* 1550
24
841
1832
25 37
50 253
100 478
0 0 1574 .74
538 269 2122
1254 627 2755
af: feitelijke verwervingskosten of fiscaal forfait af: woonkosten tussen f 305 en f 670
83 0
83 195
100 365
netto draagkrachtruimte beschikbaar voor verhaal (50%) beschikbaar voor onderhoudsplichtige
0 0 1574 1574
563 281 2110
1367 683 2699
Verschil verhaal bijstand en alimentatie
Trema + 12
+56
bruto draagkrachtruimte Trema af: feitelijke verwervingskosten af: woonkosten minus f 247 netto draagkrachtruimte beschikbaar voor alimentatie (50%) beschikbaar voor onderhoudsplichtige Bijstand:
0 * Rekening houdend met f 200 premie voor een ziektekostenverzekering voor de onderhoudsplichtige en diens echtgenoot.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986,18813, nr. 16
4
III. Onderhoudsplichtige is gehuwde tweeverdiener Inkomen, verwervingskosten en woonkosten als bij I. bruto maandloon netto maandloon verhaalsvrije voet
2137** 1445 1085
bruto draagkrachtruimte
3870** 2200 1085
6020** 3191* 1085
360
1115
2106
25 0
50 3
100 115
335 234 1211**
1062 743 1457**
1891 1324 1867**
83 0
83 0
100 57
Trema af: feitelijke verwervingskosten af: halve woonkosten minus f 247 netto draagkrachtruimte beschikbaar voor alimentatie (70%) beschikbaar voor onderhoudsplichtige Bijstand: af: feitelijke verwervingskosten of fiscaal forfait af: halve woonkosten minus f 305 netto draagkrachtruimte beschikbaar voor verhaal (70%) beschikbaar voor onderhoudsplichtige Verschil verhaal bijstand en alimentatie
277 194 1251 * *
1032 722 1478*
1949 1364 1827*
-21
+40
Trema -40
* Rekening houdend met f 100 premie voor een ziektekostenverzekering, de nieuwe echtgenoot komt voor diens eigen ziektekosten op. * * Inkomen nieuwe echtgenoot blijft buiten beschouwing.
Voor zover de feitelijke kosten van bijstand minder zijn dan de hier berekende verhaalsbijdrage, wordt dit verhaal daartoe beperkt. In deze voorbeelden is het niet nodig onderscheid te maken tussen alimentatie/verhaal voor een of meer kinderen en voor de gewezen echtgenoot. Het percentage dat van netto draagkracht moet worden aangewend is in beide gevallen immers hetzelfde. Indien de netto draagkracht niet toereikend is om een bedrag van f245 per kind per maand te voldoen, moet bij verhaal van bijstand eventueel beschikbaar vermogen worden aangewend, voor zover dit vermogen bij verlening van bijstand niet zou worden vrijgelaten. De Trema-systematiek geeft op dit punt geen concreet advies op grond van de overweging dat deze situatie zich niet vaak zal voordoen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 18813, nr. 16