Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2001–2002
28 283
Wijziging van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (zelfbinding)
Nr. 4
VERSLAG Vastgesteld 10 juli 2002 De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1, belast met het voorbereidend onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, brengt onderstaand verslag uit over haar bevindingen. Met een tijdige en afdoende beantwoording van de daarin opgenomen vragen en opmerkingen acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
ALGEMEEN Inleiding
1
Samenstelling: Leden: Terpstra (VVD), Fng. Voorzitter, Noorman-den Uyl (PvdA), Rijpstra (VVD), Cornielje (VVD), Rouvoet (ChristenUnie), Van Blerck-Woerdman (VVD), Buijs (CDA), Atsma (CDA), Ross-van Dorp (CDA), Hamer (PvdA), Arib (PvdA), Bussemaker (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Kant (SP), Eurlings (CDA), Van Oerle-van der Horst (CDA), Zvonar (LPF), Bonke (LPF), Dekker (LPF), Van Geen (D66), Jense (LN), Vietsch (CDA), Jukema (LPF), Tonkens (GroenLinks) en Joldersma (CDA). Plv. Leden: vacature VVD, vacature PvdA, vacature VVD, vacature VVD, Van der Vlies (SGP), vacature VVD, Ferrier (CDA), Çörüz (CDA), Mosterd (CDA), vacature PvdA, vacature PvdA, vacature PvdA, Rosenmöller (GroenLinks), Vergeer-Mudde (SP), vacature CDA, Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Smolders (LPF), T. De Graaf (LPF), De Jong (LPF), Dittrich (D66), Teeven (LN), vacature CDA, Wiersma (LPF), Van Gent (GroenLinks) en Verburg (CDA).
KST62843 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2002
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel tot zelfbinding. Het onderhavige wetsvoorstel komt tegemoet aan de wens van de patiënt te worden geholpen in een situatie dat zijn geestesstoornis hem belet in te stemmen met de eerder overeengekomen afspraken over opname en behandeling. Daarmee kan worden voorkomen dat de geestesstoornis ertoe leidt dat de patiënt in een steeds slechtere situatie terecht komt, die gedwongen opname en/of gedwongen behandeling nodig zouden maken. Deze leden staan daarom in algemene zin positief tegenover dit wetsvoorstel, maar hebben er moeite mee dat hierdoor het oorspronkelijke karakter van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz), gericht op opname vanwege gevaar, verder in de verdrukking komt. Kenmerkend voor het wetsvoorstel over zelfbinding is immers dat opname in relatie tot behandeling wordt gezien. De Wet Bopz krijgt daarmee steeds meer het karakter van een behandelwet. Ook wordt met dit voorstel het gevaarscriterium verlaten, terwijl dat steeds in de wet centraal heeft gestaan. Het accent ligt in dit voorstel op de wens van de patiënt en de preventie van gevaar. Dit sluit aan bij maatschappelijke ontwikkelingen die de leden van de CDA-fractie van harte ondersteunen, maar die niet passen bij het oorspronkelijke karakter van de Wet Bopz. De leden van de VVD-fractie hebben met veel belangstelling het onderhavige voorstel, dat een juridisch kader zal gaan bieden voor de zogenaamde zelfbindingscontracten, gelezen. In de afgelopen tijd hebben zij al
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 28 283, nr. 4
1
herhaaldelijk aangedrongen op een dergelijke wettelijke inbedding vanwege de positieve ervaringen reeds opgedaan in het werken met zelfbindingsovereenkomsten als helpend middel voor langdurige zorgafhankelijke psychiatrische patiënten. Deze in de praktijk ervaren positieve aspecten zijn, zo menen deze leden te onderscheiden in minstens een drietal punten: Allereerst wordt door de «werkvloer» – zo werd hen gerapporteerd – nauwkeurig ingegaan op de wensen van de betrokkene die een eigen – ook meer gepaste – verantwoordelijkheid heeft genomen en deze later bevestigd krijgt. De betrokkene voelt zich hierdoor erkend en serieus genomen en ervaart minder verschil in (machts)positie tussen patiënt en hulpverlener(s). Ook de hulpverleners in de kliniek ervaren het zelfbindingscontract doorgaans positief. De mogelijk gedetailleerde begeleidings- en behandelaanwijzingen en «voor het geval dat» worden gezien als een nuttige en bepaald niet vrijblijvende leidraad ingeval van een klinische opname. Het effect kan zijn – zo horen deze leden uit de praktijk – dat de weerstand tegen en/ of de angst voor een noodzakelijke maar vaak op dat moment juist niet-gewilde opname vermindert. Indien dan de begeleiding volgens de «instructies» van het zelfbindingscontract vorm wordt gegeven is dat voor de patiënt meer voorspelbaar en ook herkenbaarder. Omgekeerd lijkt dit ook te gelden voor de klinische verpleegkundigen en behandelend arts(en), zo menen deze leden. Zij zijn dan ook reeds lang geleden tot de conclusie gekomen dat een juridisch kader voor zelfbindingscontracten zeker gewenst is, aangezien: a) het eerder ingrijpen mogelijk maakt bij dreigend compenseren en juist dat eerder ingrijpen erger voorkomt, hetgeen in het belang van de betrokkene is; b) het gunstig uitwerkt voor patiënt en hulpverlener(s) als «tweezijdig»contract /-instructie wat te doen wanneer, en c) het in de praktijk leidt tot meer vraagsturing en minder betutteling en bevoogding, en daarmee tegemoet komt aan moderne opvattingen dat een behandeling niet van «bovenaf» wordt gedicteerd maar in overleg met de betrokkene wordt ingevuld. Anders gezegd: het geeft mensen met een psychische stoornis in de periode dat zij ziekte besef en ziekte-inzicht hebben, de mogelijkheid zelf te beslissen of zij bij een ernstige terugval opgenomen en behandeld willen worden vanuit de wetenschap dat hun ziekte hen juist op dat moment er van weerhoudt hulp te aanvaarden. De autonomie van de patiënt die in een goede periode met ziektebesef verantwoordelijkheid neemt voor een slechte periode zonder ziekte-inzicht, wordt daarmee versterkt, zo vinden de leden van de VVD-fractie. Vanuit die overwegingen zijn zij ingenomen met het voorliggende wetsvoorstel. Graag zouden zij een bevestiging van bovenstaande beschouwingen-uit-de-praktijk van kabinetszijde vernemen. Tevens zouden zij reeds in de inleiding de vraag willen opperen of het niet voor sommige patiënten van belang is dat een mentor/ onafhankelijke derde/ buitenstaander meedenkt in het proces van formulering en vaststelling van het zelfbindingscontract juist om het in de Inleiding door rechters, psychiaters en patiëntenorganisaties geopperde gevaar van misbruik. Kan juist op dit onderwerp nader worden ingegaan? En als ook de minister meent dat enige begeleiding van zelfbinding goed is, hoe wordt hier dan in voorzien? De leden van de VVD-fractie menen dat de autonomie van de patiënt met ziekte-inzicht nog meer tot zijn recht kan komen als niet de wetgever uitmaakt dat de duur van de behandeling in het kader van de zelfbinding maximaal zes weken mag zijn. Als men ervan uitgaat dat mensen met een psychotische stoornis in de perioden van ziekte-inzicht de beste deskundigen zijn, mag je er toch vanuit gaan dat zij dan ook het beste kunnen inschatten wat ongeveer de noodzakelijke duur van de behandeling bij terugval zou kunnen zijn. Wat is de reden dit niet aan hen te willen toever-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 28 283, nr. 4
2
trouwen? Zou het niet nog meer in de rede liggen wanneer niet de maximale duur van de behandeling wordt vastgesteld, maar wanneer het gewenste resultaat van de behandeling wordt beschreven (bijvoorbeeld de situatie vóór de terugval) waaruit vervolgens «vanzelf» de duur van de behandeling volgt. Graag ontvangen zij hierop het commentaar van de regering. De leden van de fractie van de PvdA hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet Bopz die de zelfbindingsverklaring een wettelijke grondslag geeft. Deze leden zijn van mening dat de mogelijkheden die patiënten hier wordt geboden, de juiste juridische grondslag geeft aan de reeds bestaande praktijk van bijvoorbeeld de crisiskaart. Zoals door de regering is aangegeven, is de zelfbindingsverklaring een reeds lang bestaand idee, dat mede door patiënten en patiëntenorganisaties als wenselijk instrument in de Wet Bopz wordt gezien. De leden van de fractie van de PvdA hebben begrip voor de gedachte dat een experiment voorafgaand aan de wettelijke invoering wellicht wenselijk zou zijn. Echter, zij onderschrijven de argumentatie van de regering dat de Grondwet en het EVRM een wettelijke grondslag en een zorgvuldige procedure vereisen, en dat daarom een experimenteerartikel niet volstaat. De leden van de fractie van GroenLinks hebben met belangstelling kennisgenomen van de inhoud van voorliggend wetsvoorstel. Zij zijn verheugd met de geboden mogelijkheid om via een zelfbindingsverklaring te voorkomen dat patiënten «verder afglijden», waardoor een gedwongen opname noodzakelijk wordt. Het wetsvoorstel vervult hiermee een noodzakelijke leemte tussen niets (kunnen) doen en een gedwongen opname. De vraag die wel rijst is hoe deze wet zich verhoudt tot het amendement Van der Hoek/Passtoors (27 289, nr. 31) dat door de Kamer is aangenomen, en dat een tijdelijke observatieopname mogelijk maakt. Hoe verhoudt zich een observatieopname met een zelfbindingsmachtiging? Kunnen zij tegelijkertijd worden verwezenlijkt, of sluiten zij elkaar (altijd) uit? Wilsbekwaamheid is een criterium voor het afbakenen van de groep voor wie een zelfbindingsverklaring zal gaan gelden. Vele verstandelijk gehandicapten zijn wilsbekwaam, zo stellen de leden van de fractie van GroenLinks. Kan worden toegelicht waarom verstandelijk gehandicapten toch zijn uitgezonderd? Wat zijn de opvattingen van patiëntenverenigingen en ouderverenigingen als de FOV met betrekking tot dit punt? Er wordt reeds gebruik gemaakt van de crisiskaart in de psychiatrie. Hoe verhoudt zich de zelfbindingsverklaring ten opzichte van de crisiskaart? De zelfbindingsverklaring heeft betrekking op intramurale opname, zo constateren deze leden. Er is door de regering net niet gekozen voor een zelfbindingsverklaring in ambulante situaties, omdat dit «praktisch niet uitvoerbaar» zou zijn. De leden van de fractie van GroenLinks hebben toch enige twijfels bij deze sterke afwijzing, mede gezien in het licht van de steeds ambulanter wordende hulpverlening. Kan worden toegelicht en onderbouwd waarom het in ambulante situaties niet haalbaar zou zijn te werken met een zelfbindingsverklaring? Is het niet juist door middel van een zelfbindingsverklarig mogelijk een opname te voorkomen? Is de regering bereid experimenten met dit type zelfbindingsverklaringen voor ambulante situaties aan te gaan? Op dit moment lopen er enkele experimenten met zelfbinding, dat wil zeggen zij worden voorbereid. Wat is de status van deze experimenten ten opzichte van voorliggende wetswijziging? Worden uitkomsten afgewacht en verwerkt alvorens de wetswijziging wordt doorgevoerd? Zo nee, wat is de waarde van deze experimenten? Zo ja, wanneer kunnen de uitkomsten worden verwacht?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 28 283, nr. 4
3
Op welke wijze zijn de uitkomsten van het onderzoek van de universiteiten van Utrecht en Amsterdam in het wetsvoorstel verwerkt? Kunnen de uitkomsten worden gepresenteerd en toegelicht? De regeling is beperkt tot patiënten met een ziektebeeld die afwisselend goede en slechte periodes kennen, zo constateren de leden van de fractie van GroenLinks. Waarom is deze beperking aangebracht? Hoe en door wie wordt bepaald of iemand een «goed ziekte-inzicht» heeft; een voorwaarde voor de zelfbindingsverklaring? Behoren patiënten met schizofrenie tot de categorie mensen die in aanmerking komt voor een zelfbindingsverklaring? Zo nee, waarom niet? De leden van de fractie van D66 hebben met instemming kennis genomen van het regeringsvoornemen om een mogelijkheid tot zelfbinding in de psychiatrische zorg te introduceren. Daarmee wordt nader invulling gegeven aan de autonomie van de patiënt, die zich zo beter – en naar eigen inzicht – tegen zichzelf kan beschermen. Zelfbinding voorkomt, door zorg in een vroeg stadium, dat mensen afglijden naar een voor zichzelf en voor anderen gevaarlijke situatie. Bij het voorliggende wetsvoorstel hebben deze leden echter wel enige vragen en opmerkingen. Zo is er door GGZ Nederland en de Stichting Pandora voor gepleit om eerst een experiment met zelfbinding uit te voeren, waardoor op behoedzame wijze empirisch onderzoek had kunnen worden naar de werking van dit nieuwe instrument. Het voorstel om eerst te komen tot een experiment was ook het resultaat van een belangwekkend congres van het Landelijk Bureau Ethiek, de NZf en GGZ Nederland over zelfbinding. Toch heeft de regering die lijn niet gevolgd, met als argument dat voor een experiment de vereiste wettelijke grondslag ontbreekt. Kan de regering aangeven waarom nu volgens haar beslist niet tot een experiment kan worden gekomen? Waarom zou een experimenteerbepaling volgens de regering niet een zorgvuldige procedure kunnen omvatten? Had, wanneer een artikel werkelijk niet voldoende was, niet een «experimenteerparagraaf» ingevoerd kunnen worden? Op deze vragen ontvangen de leden van de fractie van D66 graag een antwoord. Verder baart de procedure waarlangs de rechterlijke machtiging wordt verstrekt deze leden zorgen. Vanzelfsprekend is een goede rechtsbescherming van de patiënt van het grootste belang. Daartegenover staat dat een acute psychose zich in 2 á 3 dagen kan ontwikkelen. In dat geval zou de voorgestelde procedure, met rechterlijke tussenkomst, wel eens veel te lang kunnen gaan duren, zo stellen ook GGZ Nederland en de belangenorganisatie Ypsilon. Welke garanties biedt de regering dat de gehele procedure in dringende gevallen binnen 24 uur kan worden doorlopen? Wanneer een dergelijke garantie niet kan worden geboden, vragen de leden van de fractie van D66 welk alternatief de regering voorstelt om te komen tot een snelle procedure. Grondrechtelijke aspecten De leden van de VVD-fractie hechten vanzelfsprekend aan zeer zorgvuldige regelgeving. Zij kunnen zich, mede op grond van de WGBO, de artikelen 10, 11 en 15 van de Grondwet en artikelen 5 en 8 van het EVRM, vinden in de opvatting van de regering dat experimenten met zelfbinding, in die zin dat de patiënt ook als deze zich verzet kan worden opgenomen en behandeld, zonder dat daarvoor een machtiging is verleend niet moeten kunnen, ook niet op basis van een «eenvoudige experimenteerbepaling in de Wet Bopz». Tegelijkertijd wensen deze leden te waarschuwen dat die eis van zorgvuldige regelgeving niet mag leiden tot een bureaucratisch en tijdrovend proces. Kan hierop worden ingegaan? Voor het in werking treden van de zelfbindingsverklaring is een rechterlijke machtiging nodig. Hierdoor is de kans reëel dat er veel tijd overheen
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 28 283, nr. 4
4
gaat terwijl er sprake kan zijn van een acute situatie. Een zelfde bezwaar gaat op ten aanzien van het consulteren van een tweede psychiater. Hoe wordt een snelle procedure gegarandeerd, zo vragen de leden van de fractie van GroenLinks.
DE WET IN HOOFDLIJNEN Algemeen De verklaring heeft een geldigheid van een jaar. De leden van de fractie van GroenLinks hebben hierover de volgende vragen. Is het de bedoeling dat de verklaring ieder jaar opnieuw wordt opgesteld? Hoe en door wie wordt erop toegezien dat de verklaring actueel blijft? De verklaringen Het wetsvoorstel markeert de fase van het vrij zijn van symptomen als de fase waarin de patiënt nog wel over zijn vrije wil kan beschikken, en de fase van ziekte als de fasen waarin de vrije wil is aangetast en de eerder overeengekomen verklaring in werking treedt. De leden van de CDA-fractie vragen hoe dit onderscheid in de praktijk zal worden vastgesteld. Hoe wordt bepaald of de patiënt inderdaad uit vrije wil tot de zelfbindingsverklaring is overgegaan, en daarbij bijvoorbeeld niet is aangezet door zijn omgeving? De eis dat de patiënt genoegzaam ervaring moet hebben met vrijwillige of gedwongen opneming en verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis biedt hiervoor te weinig garantie. Hoe wordt vervolgens vastgesteld of de patiënt door zijn ziekte zijn vrije wil dreigt te verliezen? Wat te doen in de situatie wanneer de patiënt nog wel over zijn vrije wil lijkt te beschikken en vrij van symptomen lijkt te zijn, maar toch niet meer instemt met de eerder overeengekomen zelfbindingsverklaring en deze wil wijzigen of intrekken? De zelfbindingsverklaring kent twee varianten: een voor de situatie van zowel opname als behandeling, en een voor de situatie dat al sprake was van gedwongen opname. In de situatie van gedwongen opname mag worden aangenomen dat de patiënt verkeert in een zieke periode. Kan hij dan alsnog een zelfbindingsverklaring opstellen? Met welke waarborgen is de procedure rond het komen tot een bindingsverklaring omgeven? Zijn er richtlijnen voor de lengte van de periode waarin de patiënt vrij van ziektesymptomen moet zijn om een zelfbindingsverklaring te kunnen aangaan? Het wetsvoorstel geeft aan dat alleen die behandeling mag worden gegeven die overeenstemt met de aangegeven ziekte-omstandigheden in de zelfbindingsverklaring. Is met het specificeren van dergelijke omstandigheden ervaring opgedaan? Hoe nauwkeurig moeten de ziekteomstandigheden en behandelingsmaatregelen worden omschreven om interpretatieverschillen tussen patiënt en behandelaar uit te sluiten? Welke consequenties heeft dat voor de omvang van de verklaring? Welke beroepsmogelijkheden heeft de patiënt bij verschil van mening over de uitvoering van de bindingsverklaring? De zelfbindingsverklaring beperkt zich tot de psychiatrie. De leden van de CDA-fractie kunnen zich in deze afbakening vinden. Aangegeven wordt dat het wetsvoorstel voornamelijk van belang zal zijn voor patiënten die lijden aan chronische psychiatrische stoornissen, waarbij periodes van vrij zijn van symptomen zich afwisselen met periodes van ziekte. De leden van de CDA-fractie vinden deze afbakening van de doelgroep binnen de psychiatrie zeer onnauwkeurig. Welke patiënten vallen nu wel onder het regime van het wetsvoorstel en welke niet en door wie wordt dat bepaald? Biedt het wetsvoorstel ook een oplossing voor de categorie van
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 28 283, nr. 4
5
verkommerden en verloederden? Een nadere aanscherping van de doelgroep is noodzakelijk. De behandeling van de patiënt moet volgens het wetsvoorstel altijd in een intramurale setting worden uitgevoerd. Hierdoor wordt de reikwijdte van de zelfbindingsverklaring zeer sterk ingeperkt. Deze afbakening staat haaks op ontwikkelingen van vermaatschappelijking en het bevorderen van ambulante behandeling. De leden van de CDA-fractie vragen waarom wordt gekozen voor het beperken van de behandeling tot de intramurale setting. Waarom zijn gemaakte afspraken over behandeling buiten de intramurale setting niet praktisch uitvoerbaar? Het wetsvoorstel geeft aan dat naast de zelfbindingsverklaring ook een rechterlijke zelfbindingsmachtiging nodig is. Door het nog moeten aanvragen van de rechterlijke zelfbindingsmachtiging neemt bij het toepassen van dit wetsvoorstel de bureaucratie toe en de slagvaardigheid af. De leden van de CDA-fractie vragen zich af waarom de opname van de zelfbindingsverklaring in dit wetsvoorstel niet voldoende juridische basis biedt voor het kunnen uitvoeren van het afgesproken behandelplan in de verklaring? Waarom is nog een afzonderlijke zelfbindingsmachtiging nodig als de patiënt eerder schriftelijk heeft verklaard behandeld te willen worden ook als hij zich daar op dat moment tegen verzet? Een groot verschil met de andere rechterlijke machtigingen in het kader van de Wet Bopz is immers dat de zelfbindingsverklaring is gebaseerd op de wens van de patiënt en niet op het gevaarscriterium. Moet bovendien elke keer wanneer de veranderende ziekelijke omstandigheden van de patiënt daartoe aanleiding geven opnieuw een zelfbindingsmachtiging voor de toepasbare behandelingsmaatregel worden aangevraagd? Kan de efficiëntie en slagvaardigheid rond de procedure voor het toepassen van de zelfbindingsverklaring niet worden verbeterd zonder de zorgvuldigheid ervan aan te tasten? De leden van de CDA-fractie vinden de argumentatie voor het afwijzen van een experiment niet overtuigend. Zij vragen of er niet mogelijkheden zijn om zonder juridische basis in de wet een experiment met zelfbinding aan te gaan. Kenmerkend voor zorgvuldig opgezette experimenten in de zorg is toch juist dat zij anticiperen op een door te voeren wetswijziging? Zijn de resultaten van het NWO-onderzoek inmiddels bekend en welke conclusies zijn hieruit af te leiden voor het onderhavige wetsvoorstel? Resumerend staan de leden van de CDA-fractie positief tegenover het wettelijk regelen dat patiënten met een geestesstoornis uit vrije wil afspraken kunnen maken over hun behandeling in tijden van ziekte en het ziekteverloop hen op dat moment belet in te stemmen met behandeling. Zij zouden de procedure om te komen tot zelfbindingsverklaringen met meer waarborgen omkleed willen zien, zodat de procedure rond toepassing van de verklaring meer efficiënt en slagvaardig kan worden ingericht. De leden van de CDA-fractie zien de noodzaak van het inschakelen van een onafhankelijk psychiater bij de totstandkoming van de zelfbindingsverklaring. Deze psychiater heeft een belangrijke rol om te bepalen of de zelfbindingsverklaring inderdaad uit vrije wil tot stand is gekomen. De CDA-fractie ziet niet in waarom deze psychiater zich ook zou moeten uitspreken over de voorziene behandeling («zodat de patiënt tot een redelijk functioneren buiten de inrichting in staat is»)? De leden van de VVD-fractie gaan akkoord met de zienswijze dat de zelfbindingsmachtiging een wettelijke vereiste is, doch dat alleen een daarop genomen rechterlijke machtiging de grondslag voor de opneming is. Zij achtten de argumenten gewisseld in § 2.2 overtuigend, zowel ten aanzien van de keuze jongeren tot de 16-jarige leeftijd en ook de patiënten die onder curatele zijn gesteld uit te sluiten van de werking van dit wetsvoorstel. Wel wilden zij een onderbouwing waarom ook patiënten voor wie een mentor is benoemd, in hun goede perioden niet voldoende
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 28 283, nr. 4
6
beslissingsbekwaam zouden kunnen zijn om al dan niet samen met zijn mentor een zelfbeschikkingsverklaring met zicht op inhoud en gevolgen, op te stellen? Ten aanzien van procedurele en inhoudelijke eisen wensen de leden van de VVD-fractie nog eens te verwijzen naar hun opmerkingen in de Inleiding ten aanzien van de maximale duur van de behandeling (art. 34b sub c). De leden van de VVD-fractie zijn het eens met het gestelde in § 2.2.3 en de geschetste gang van zaken indien een andere dan in de zelfbindingsverklaring afgesproken behandeling wordt overwogen, waardoor inderdaad dan de WGBO (toestemming als vrijwillige patiënt) of inbewaringstelling of voorlopige machtiging (bij gevaarscriterium) aan de orde zijn. In die zin is artikel 34n derde lid goed te duiden, zo menen zij. Op grond van de zelfbeschikkingsmachtiging heeft de patiënt «recht»op de behandeling, niet meer en niet minder, zoals beschreven in de zelfbeschikkingsverklaring, en dus ook het recht om een klacht in te dienen als men zich daar niet aan houdt. Er is evenwel een situatie denkbaar dat de patiënt het wel best vindt wanneer hij een «mindere» behandeling krijgt dan hij eerst zelf blijkens zijn zelfbeschikkingsverklaring nodig achtte. Moet in zo’n geval het recht om te klagen (en daarmee vragen naar de als adequaat en noodzakelijk beschreven «volledige» behandeling) niet ook worden verleend aan een ander, bijvoorbeeld de perso(o)n(en) bedoeld in artikel 34g sub b? De leden van de fractie van de PvdA delen de mening dat een rechterlijke toetsing noodzakelijk is op het moment dat opname op grond van de zelfbindingsverklaring gewenst is. Dit geldt ook voor de behandeling die door de patiënt zelf, op een moment dat deze vrij van zijn ziekte was is gekozen, maar waar hij zich dan mogelijk tegen verzet. De leden van de fractie van de PvdA stellen vast dat slechts patiënten die «genoegzame ervaring met opneming en verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis» hebben, de mogelijkheid van een zelfbindingsverklaring wordt geboden. Kan de regering dit begrip toelichten? Dient iedere patiënt ook daadwerkelijk opgenomen te zijn geweest alvorens hij een zelfbindingsverklaring kan opstellen, of zou ook een patiënt die zich goed op de hoogte heeft gesteld door middel van bijvoorbeeld kennismakingsbezoeken aan psychiatrische ziekenhuizen, de mogelijkheid van een zelfbindingsverklaring kunnen krijgen? De leden van de fractie van de PvdA vragen waarom aan de behandeling een maximum termijn van zes weken is gesteld. Kan de patiënt hier in zijn verklaring vrijwillig een andere termijn aan verbinden? Zo nee, waarom niet? De verklaring biedt de mogelijkheid voor behandeling voor een termijn van zes weken. De leden van de fractie van GroenLinks stellen hierover de volgende vragen. Waarom is hiervoor gekozen? Wat gebeurt er als blijkt dat zes weken niet voldoende is? Hoe vaak per jaar kan op basis van de machtiging een behandeling worden gestart? Bestaat daarvoor een limiet? Wat is de opvatting van de regering over het voorstel van Ypsilon om de duur van de behandeling in de verklaring op te nemen in plaats van vast te leggen? In het wetsvoorstel wordt een behandelingsduur in geval van zelfbinding van ten hoogste 6 weken voorgesteld, zo constateren de leden van de fractie van D66. Volgens Ypsilon en GGZ Nederland zal die termijn over het algemeen te kort zijn om een effectieve behandeling te kunnen voltooien. Kan de regering aangeven waarom zij, in weerwil van de inzichten van deze praktijkorganisaties, toch meent dat een termijn van zes weken voldoet? Waarom wordt, nu autonomie toch uitgangspunt van dit wetsvoorstel is, het niet aan patiënt en behandelaar zelf overgelaten om vast te stellen welke maximale behandeltermijn gewenst is? Is de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 28 283, nr. 4
7
regering bereid de maximale behandeltermijn te verlengen of op te heffen? Kan er mogelijk aan het eind van de 6 weken een toetsingsmoment worden ingebouwd, zo vragen de leden van de fractie van D66. Wat betreft de eis dat de patiënt nog kort voor het aanvragen van de rechterlijke machtiging een onafhankelijke psychiater moet hebben gezien, zien genoemde leden een belangrijk practisch probleem. Op dat moment zal de patiënt immers al vaak geen voldoende ziekte-inzicht meer hebben, en onwillig zijn een psychiater te bezoeken of te ontvangen. Kan de regering aangeven wat zij in dit kader precies bedoelt met «kort tevoren»? Aan welke termijn moet worden gedacht? De leden van de fractie van D66 vragen de regering of zij een procedure, waarin de rechter de in de zelfbindingsverklaring genoemde omstandigheden slechts toetst aan het oordeel van de behandelend geneesheer, niet ook voldoende acht. Of dient deze procedure juist, zoals de Raad van State voorstelt, te worden aangescherpt? In het wetsvoorstel wordt verondersteld dat wilsonbekwaamheid van een patiënt goed is vast te stellen. In de psychiatrische praktijk blijkt dit echter problemen op te leveren. De leden van de fractie van D66 vragen de regering waarom zij, overeenkomstig de aanbevelingen van de ministeriële werkgroep in 1994, niet meer duidelijkheid schept ten aanzien van (het vaststellen van) wilsonbekwaamheid. Voorts vernemen zij hoe gedetailleerd de zelfbindingsverklaring mag zijn. Kan de wilsbekwame patiënt er bijvoorbeeld ook, zoals de Stichting Pandora voorstelt, gerichte en gedetailleerde aanwijzingen in laten opnemen over hoe precies gehandeld moet worden wanneer hij «ontspoort», of wanneer hij verzet pleegt tegen de behandeling? Dienen de behandelaars zich dan ook aan deze aanwijzingen te houden? Zou dan in het voorgestelde artikel 34b (eerste volzin) niet «onder meer» moeten worden ingevoegd tussen de woorden «waarin» en «worden beschreven»? De leden van de fractie van D66 vragen de regering voorts enige toelichting te geven op de leeftijdsgrens voor zelfbinding en de ervaring die een patiënt zou moeten hebben met opname in een psychiatrische inrichting. De zelfbindingsregeling moet volgens de regering niet openstaan voor kinderen van jonger dan zestien jaar, omdat de rechtsgevolgen ervan ingrijpend zijn. Waarom wordt niet, zoals bij veel ingrijpende beslissingen die jongeren moeten nemen, ouderlijke goedkeuring vereist voor een zelfbindingsverklaring van jongeren tussen de twaalf en de zestien jaar? Is de regering bereid een dergelijke regeling op te nemen? Zo nee, waarom niet? Ten aanzien van de genoegzame ervaring met opname in een psychiatrische inrichting, die een patiënt volgens de regering moet hebben om een zelfbindingsverklaring te kunnen opstellen, vragen deze leden waarom zulke ervaring nu precies noodzakelijk is. Kan niet ook tot een weloverwogen verklaring gekomen worden op basis van algemene kennis van de gang van zaken in een psychiatrische inrichting? Zo nee, waarom niet? Kan worden aangegeven wat wordt bedoeld met de kwalificatie «genoegzame» ervaring? De leden van de fractie van D66 vragen de regering of de veronderstelling juist is dat, wanneer de termijn van één jaar waarvoor de verklaring is opgesteld, afloopt tijdens een opname van de patiënt, de behandeling niet kan worden voortgezet op grond van de zelfbindingsverklaring, maar slechts op vrijwillige basis of op grond van gedwongen behandeling wegens gevaar? Is het niet zeer onaannemelijk dat een patiënt in deze toestand zijn behandeling vrijwillig zal willen verlengen? Dient een opname op grond van zelfbinding niet opschortende werking te hebben ten aanzien van de termijn van één jaar waarvoor de verklaring is opgesteld? Is de regering bereid het wetsvoorstel in dit opzicht aan te passen? Op welke wijze voorkomt het voorliggende wetsvoorstel dat een patiënt in een «verwarde» periode zijn verklaring kan wijzigen of intrekken?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 28 283, nr. 4
8
ARTIKELSGEWIJS Algemeen De leden van de VVD-fractie verwijzen naar de reeds gemaakte opmerkingen, en behouden zich het recht voor tijdens de plenaire behandeling op afzonderlijke artikelen terug te komen. Nu aan dit wetsvoorstel geen periode vooraf is gegaan waarin met zelfbinding kon worden geëxperimenteerd, stellen de leden van de fractie van D66 voor om dit wetsvoorstel na een periode van twee jaren te evalueren, waarna door de Kamer kan worden besloten of de wet kan worden gecontinueerd of moet worden ingetrokken. Is de regering bereid daartoe een evaluatiebepaling in dit wetsvoorstel op te nemen?
Artikel 34a Eerste lid De leden van de CDA-fractie vragen waarom de behandeling van de stoornis wordt beperkt tot een psychiatrisch ziekenhuis, en andere behandelingssettings van patiënten met een geestesstoornis worden uitgesloten. Tweede lid De leden van de CDA-fractie vragen of onder behandeling elke afzonderlijke behandelingsmaatregel wordt bedoeld, of het geheel van behandelingsmaatregelen, zoals dat in de zelfbindingsverklaring is vastgelegd voor de verschillende fasen van het verloop van de ziekte.
Artikel 34b De leden van de CDA-fractie hebben moeite met de vage richtlijnen inzake de omschrijving van «omstandigheden» en «behandeling» zoals die in dit artikel worden verwoord, en waarvan de toelichting aangeeft dat ze enerzijds «nauwkeurig» en anders «niet gedetailleerd» moeten zijn. De leden van de fractie van GroenLinks stellen een antwoord op prijs op de volgende vragen. Kan worden toegelicht hoe de zelfbindingsverklaring zal worden opgesteld? Wie zijn er bij betrokken, en hoe zal worden gewaarborgd dat de verklaring zonder druk zal worden opgesteld?
Artikel 34e Tweede lid Kan de patiënt op elk tussentijds moment zijn verklaring weer wijzigen of intrekken, en hoe wordt elke keer vastgesteld of de patiënt daartoe bekwaam is, zo vragen de leden van de CDA-fractie. De leden van de fractie van GroenLinks ontvangen graag antwoord op de volgende vragen. Wat gebeurt er als de verlenging van de verklaring nodig is omdat de termijn verstreken is, maar op dat moment is de patiënt daartoe niet in staat? Kan in de verklaring ook worden aangegeven dat die langer duurt dan een jaar?
Artikel 34f en verder De leden van de CDA-fractie vragen wat de noodzaak van een zelf-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 28 283, nr. 4
9
bindingsmachtiging via de rechter is wanneer de patiënt zich eerder uit vrije wil aan de behandeling heeft gebonden, en of meerdere zelfbindingsmachtigingen nodig kunnen zijn voor het uitvoeren van een zelfbindingsverklaring.
Artikel 34g De leden van de fractie van GroenLinks zien gaarne een antwoord op de volgende vragen tegemoet. Hoeveel personen kunnen worden aangewezen die een afschrift van de verklaring krijgen, en is er een beperking aan de kring aan te geven (bijvoorbeeld familie, vertrouwenspersoon, partner etc.)? Op welke wijze is tegemoetgekomen aan de kritiek van de Raad van State op dit punt?
Artikel 34k Eerste lid Het is onduidelijk wat bedoeld wordt met «de rechter beslist zo spoedig mogelijk», zo stellen de leden van de CDA-fractie. Hoe lang mag de procedure tot het verkrijgen van een zelfbindingsmachtiging in beslag nemen? Artikel 34p De leden van de CDA-fractie vinden dat voor de patiënt, die gedwongen is opgenomen, aanvullende voorwaarden nodig zijn voor het komen tot een zelfbindingsverklaring. Juist vanwege zijn gedwongen opname kan immers worden getwijfeld aan de vrije wil bij het komen tot de zelfbindingsverklaring. De fungerend voorzitter van de commissie, Terpstra De griffier van de commissie, Teunissen
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 28 283, nr. 4
10