Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 1985-1986
16431
Zeescheepsnieuwbouw
Nr. 16
BRIEF V A N DE M I N I S T E R V A N E C O N O M I S C H E Z A K E N Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 's-Gravenhage, 2 september 1986 Met de brief van 10 april 1985 (16 4 3 1 , nr. 5) inzake het zeescheepsnieuwbouw-beleid heeft mijn ambtsvoorganger u meegedeeld dat bezien zal worden in hoeverre de berekeningsmethodiek van de rente-overbrugging zodanig kan worden aangepast dat de minimale effectieve rente van 8%, die in OESO-verband is afgesproken, ook daadwerkelijk wordt bereikt. In het kader van dit onderzoek is de heer Ford, oud-directeur van de Export-Financierings-Maatschappij om advies gevraagd. Mede op basis van dit advies ber, ik voornemens met behulp van een nieuwe methodiek het rente-overbruggingspercentage vast te stellen. Alvorens nader op deze nieuwe methode in te gaan volgt allereerst een beschrijving van de huidige methode. 1 . H u i d i g e b e r e k e n i n g s m e t h o d e en uitvoering De rente-overbruggingsregeling is er op gericht de concurrentiekracht van de Nederlandse zeescheepsnieuwbouwwerven te versterken door hen de mogelijkheid te geven de reder een nafinanciering voor de bouw van zeeschepen aan te bieden die voldoet aan de voorwaarden die in OESOverband zijn overeengekomen. Om de steun-concurrentie tussen de scheepsbouwlanden op het gebied van nafinancieringen te beperken is in OESO-verband afgesproken dat de aangesloten overheden slechts in beperkte mate financieringssteun aan de werven mogen geven (Understanding on export credits for ships). Op basis van de Understanding hebben de deelnemende overheden in 1980 afgesproken dat zij geen exportkredietfaciliteiten meer beschikbaar zullen stellen waarvan het kredietbedrag meer dan 80% van de contractsom bedraagt, de looptijd langer is dan 8V2 jaar en de rente minder dan 8% bedraagt. De Nederlandse rente-overbruggingsregeling voldoet aan deze internationale afspraken. In het Nederlandse systeem is daarnaast bepaald dat de rente-overbrugging maximaal 2% mag bedragen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 8 5 - 1 9 8 6 , 16 4 3 1 , nr. 16
1
Het rente-overbruggingspercentage wordt op dit moment als volgt bepaald: - allereerst wordt het gemiddeld effectief rendement van alle staatsleningen met een looptijd korter dan 10 jaar over een periode van 2 maanden berekend; - om te komen tot een rente welke vergelijkbaar is met de commerciële marktrente wordt bovengenoemd percentage met 1,3% verhoogd. (Dit opslagpercentage is in het verleden vastgesteld en niet gewijzigd). De som van bovengenoemde percentages is de benaderde marktrente; zij geldt voor een periode van 2 daarop volgende maanden. Het renteoverbruggingspercentage is gelijk aan het verschil tussen deze benaderde marktrente en 8%. Bij de toekenning van de rente-overbrugging is de datum van tekening van het bouwcontract bepalend voor de hoogte van het overbruggingspercentage. 2. B e z w a r e n t e g e n de huidige m e t h o d e Cebosine, de Scheepsbouwvereniging Hoogezand en individuele werven hebben meermalen erop gewezen dat de internationale concurrentie ten aanzien van financieringen bij voortduring op 8% rente aanbiedt. De huidige Nederlandse methodiek daarentegen leidt volgens de werven ertoe, met name in perioden waarin de rente stijgt, dat de 8% rente niet wordt gehaald. Tegenover de buitenlandse concurrent, die 8% aanbiedt, is 1% minder rente-overbrugging contant gemaakt ca. 2,7% van de contractprijs. De hoofdbezwaren van de werven tegen de huidige methode zijn: - de volgens de huidige methode benaderde marktrente is aanzienlijk lager dan de werkelijke marktrente; - dit verschil is mede het gevolg van het verschil tussen het tijdstip waarop de rente-overbrugging wordt bepaald te weten de datum van bouwcontract en het tijdstip waarop het nafinancieringscontract wordt afgesloten. In veel gevallen ligt tussen die data een periode van een % tot 1% jaar. Dit heeft tot gevolg dat bij stijging van de rente de 8% effectieve rente niet wordt gehaald. 3. R a p p o r t a g e van de heer Ford In het kader van het door mij toegezegde onderzoek heb ik de heer Ford, oud directeur van de Export-Financiering-Maatschappij, verzocht advies uit te brengen over een berekeningsmethodiek die - het effectieve rentepercentage van 8%, na ROR-toekenning, beter benadert dan de huidige berekeningsmethodiek; - in redelijke mate objectiveerbaar is; - aansluit bij de rentebepaling, die financiers in Nederland hanteren ten aanzien van reders/scheepswerven in normale situaties. De heer Ford heeft de volgende vijf berekeningsmethoden aan bovenstaande uitgangspunten getoetst. De methode ad hoc Bij de methode ad hoc is het rente-overbruggingspercentage gelijk aan het verschil tussen het feitelijk door de bank aan de reder of scheepsbouwer aangeboden commerciële rentepercentage en 8%. De methodiek met een gemiddeld rentepercentage Bij deze methode wordt de marktrente benaderd door het gemiddelde te bepalen van de door enkele financiële instellingen hier te lande verstrekte rentepercentages welke betrekking hebben op scheepsfinancieringen van 80% met een looptijd van 8% jaar bij solvabiliteit 0. Het rente-overbruggingspercentage is gelijk aan het verschil tussen deze gemiddelde rente en 8%.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 8 5 - 1 9 8 6 , 1 6 4 3 1 , nr. 16
2
Methodiek met een variabele opslag Bij de methodiek met een variabele opslag wordt de marktrente benaderd door het gemiddelde effectieve rendement van staatsleningen met een looptijd van 5-8 jaar te verhogen met een opslag die elk half jaar wordt aangepast. De opslag is afhankelijk van de renteontwikkelingen van het voorgaande half jaar. Het rente-overbruggingspercentage is ook hier gelijk aan het verschil tussen de bovenbeschreven benaderde marktrente en 8%. Methodiek met gebruikmaking van het exportfinancieringsarrangement (e.f.a.) Bij deze methode wordt de marktrente benaderd door uit te gaan van het eens per maand door De Nederlandsche Bank vastgestelde e.f.a. tarief. Dit tarief wordt met een opslag verhoogd. De opslag is afhankelijk van het gemiddelde verschil tussen het e.f.a.-tarief en het als voorbeeld toegepaste gangbare tarief van de exportfinancieringsmaatschappij. Het verschil tussen het gecorrigeerde e.f.a.-tarief en de 8% is het rente-overbruggingspercentage. Methodiek met gebruikmaking van de commercial interest reference rate (c.i.r.r.) In het kader van afspraken binnen de OESO om rentes vast te stellen voor valuta's met lage rentes verstrekt Nederland de commercial interest reference rate aan de OESO. De componenten van de c.i.r.r. zijn: a. het voortschrijdende gemiddelde rendement van drie staatsleningen met een grote omzet en met een resterende looptijd van ongeveer vijf jaar; b. een vaste opslag ter grootte van het verschil tussen de rente geldend voor staatsleningen en die geldend voor prima debiteuren; c. een variabele opslag welke gedurende de periode van opneming wordt berekend over het niet opgenomen deel van het krediet. Component c. (de variabele opslag) is voor het bepalen van de marktrente voor nafinancieringen niet relevant. Het verschil tussen het c.i.r.r. percentage en 8% is het rente-overbruggingspercentage. In zijn onderzoek komt de Heer Ford tot de conclusie dat de methodiek met gebruikmaking van de commercial interest reference rate (c.i.r.r.) qua systeem het best aan de eerder genoemde uitgangspunten voldoet. Dit echter onder het voorbehoud dat deze methodiek nog wat beter aan het voor scheepsfinancieringen gangbare tarief wordt aangepast. Mijn standpunt ten aanzien van de verschillende methodieken is de volgende. Het voordeel van de methode ad hoc is dat de 8% effectieve rente altijd wordt gerealiseerd, een nadeel is echter dat het door de financiële instellingen vastgestelde rente-percentage niet objectiveerbaar is in de zin dat het percentage niet gebaseerd is op publiekelijk beschikbare informatie. Hoewel dit nadeel volgens de heer Ford kan worden ondervangen door het instellen van een commissie van enkele financiële deskundigen die de nafinancieringsovereenkomsten beoordeelt, acht ik deze procedure te omslachtig en uit beleidsmatig oogpunt niet wenselijk. De vier resterende methoden pogen op verschillende wijze de marktrente te benaderen. Ik acht de c.i.r.r.-methodiek qua systeem een goed uitgangspunt voor de bepaling van de marktrente. Om deze methodiek beter aan het voor scheepsfinancieringen gangbare tarief aan te passen zijn er de hieronder genoemde wijzigingen op aangebracht. Bij de c.i.r.r.-methode wordt uitgegaan van het voortschrijdende gemiddelde tarief van drie staatsleningen met een grote omzet en met een resterende looptijd van ongeveer vijf jaar.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 8 5 - 1 9 8 6 , 1 6 4 3 1 , nr. 16
3
Daar scheepsfinancieringen over het algemeen een looptijd van 8'A jaar hebben acht ik het wenselijk als basis voor de nieuwe methodiek het door het CBS berekende rendement op staatsobligaties met een gemiddelde resterende looptijd van 5 tot 8 jaar met een koers tusen 92 en 103 op de datum van het nafinancieringscontract als uitgangspunt te nemen. De opslag van 1,5% die de heer Ford voorstelt om de marktrente te benaderen neem ik over. Deze opslag zal worden gewijzigd indien uit marktontwikkelingen blijkt dat als gevolg van de hoogte van deze opslag aan de doelstelling om de effectieve rente van 8% zo dicht mogelijk te benaderen in ernstige mate afbreuk wordt gedaan. 4. Nieuwe methodiek Naar aanleiding van de kritiek van de werven op de huidige methodiek en gelet op het advies van de heer Ford ben ik dan ook voornemens de volgende methodiek in te voeren: - de marktrente wordt benaderd met behulp van het door het CBS berekende rendement op staatsobligaties met een gemiddelde resterende looptijd van 5 tot 8 jaar en met een koers tussen 92 en 103 plus een opslag van 1,5%. - het rente-overbruggingspercentage wordt vastgesteld op basis van de datum van het nafinancieringscontract. - het maximum rente-overbruggingspercentage van 2% blijft gehandhaafd. 5. V o o r d e l e n v a n d e n i e u w e t e n o p z i c h t e van de oude m e t h o d e . De nieuwe methodiek benadert de 8% effectieve rente op nafinancieringen beter dan de huidige methode en wel om de volgende redenen: - De huidige methode gaat uit van het gemiddelde effectieve rendement van alle staatsleningen met een looptijd korter dan 10 jaar. Dit uitgangspunt sluit niet goed aan op de looptijd van nafinancieringen voor zeeschepen die over het algemeen een looptijd hebben van 8Y2 jaar. De nieuwe methode sluit beter op de praktijk aan daar zij uitgaat van obligaties met een gemiddelde resterende looptijd van 5-8 jaar. - Bij de huidge methode is de datum van het bouwcontract bepalend voor het vaststellen van het rente-overbruggingspercentage. Als gevolg hiervan kunnen de werven bij een stijgende rente op de datum van het nafinancieringscontract de reder geen nafinanciering van 8% aanbieden terwijl in geval van een dalende rente een lagere rente dan 8% kan worden aangeboden. De nieuwe methode gaat uit van de datum van het nafinancieringscontract, waardoor de rente-overbrugging aansluit bij de rente van de nafinancieringsovereenkomst en bovengenoemde verschillen als gevolg van rente-ontwikkelingen niet meer kunnen optreden. Een bezwaar van de nieuwe methodiek is dat de werf bij contracttekening niet precies weet hoeveel rente-overbrugging zij aan de reder kan aanbieden. De werf kan de reder wel toezeggen dat zij op het moment van het tekenen van de nafinancieringsovereenkomst een rente-overbrugging kan aanbieden waarmee een nafinanciering van globaal 8% kan worden gerealiseerd. Daarnaast moeten de partijen er rekening mee houden dat het rente-overbruggings-percentage maximaal 2% bedraagt. - Bij de huidige methode wordt de rente voor twee maanden vastgelegd op basis van gegevens van de twee daaraan voorafgaande maanden. Deze aanpak leidt er toe dat de marktontwikkelingen pas op termijn worden gevolgd. In geval van de nieuwe methode wordt de rente-overbrugging vastgesteld op basis van de datum van het nafinancieringscontract en het voor die dag geldende en door het CBS gepubliceerde effectieve rendement op staatsobligaties. Deze aanpak heeft als voordeel dat de renteontwikkeling op de voet wordt gevolgd en de werf zelf aan de hand van gegevens uit de financiële media de dan geldende rente-overbrugging kan bepalen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 8 5 - 1 9 8 6 , 16 4 3 1 , nr. 16
4
6. O v e r g a n g s r e g e l i n g Tijdens de presentatie van het McKinsey-onderzoek eind 1984 is door mijn ambtsvoorganger te kennen gegeven dat de bereidheid bestaat om de berekeningsmethode van de rente-overbrugging aan een nader onderzoek te onderwerpen. Gelet op het bovenstaande ben ik voornemens een overgangsregeling in te stellen. Deze regeling houdt in dat werven, voor wat betreft de contracten die tussen 1 januari 1985 en de datum van de onderhavige brief zijn afgesloten, bij de aanvraag kunnen kiezen tussen, de nieuwe dan wel, de oude berekeningsmethodiek. Ten aanzien van werven aan wie reeds rente-overbrugging is toegezegd op basis van de oude methodiek ben ik bereid indien de werf binnen drie maanden na datum van deze brief, daarom verzoekt de gedane toezegging in te trekken en de rente-overbrugging te bepalen volgens de nieuwe methodiek. 7. Budgettaire c o n s e q u e n t i e s Daar ook bij de nieuwe methodiek voor de rente-overbrugging het maximum van 2% wordt gehandhaafd, en niet valt te verwachten dat de zeescheepsnieuwbouwomzet de komende jaren een sterke toename zal vertonen, en de rente naar het zich laat aanzien op een laag niveau stabiliseert zal de nieuwe methodiek binnen de in de meerjarenbegroting opgenomen bedragen blijven. Er kan een periode van een half tot anderhalf jaar liggen tussen het moment van het tekenen van het bouwcontract - het tijdstip waarop de werf moet weten of zij in principe voor rente-overbrugging in aanmerking komt - en het nafinancieringscontract. In tegenstelling tot de huidige praktijk - waarbij de rente-overbrugging wordt toegezegd na indiening van het bouwcontract - zal onder de nieuwe regeling toezegging pas kunnen plaatsvinden na indiening van de nafinancieringsovereenkomst. 8. Reactie v a n de w e r v e n Uit contacten met de werven en de branchevertegenwoordigers over de nieuwe ROR-methodiek maak ik op dat zij in grote lijnen met het in deze brief gestelde kunnen instemmen. De Minister van Economische Zaken, R. W. de Korte
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 8 5 - 1 9 8 6 , 16 4 3 1 , nr. 16
5