Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2004–2005
20 361
Suriname
Nr. 123
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG Vastgesteld 13 juni 2005
1
Samenstelling: Leden: Rijpstra (VVD), Dijksma (PvdA), De Haan (CDA), voorzitter, Koenders (PvdA), Karimi (GroenLinks), Timmermans (PvdA), ondervoorzitter, Van Bommel (SP), Albayrak (PvdA), Geluk (VVD), Wilders (Groep Wilders), Van Baalen (VVD), Van As (LPF), Herben (LPF), Ormel (CDA), Ferrier (CDA), Duyvendak (GroenLinks), Huizinga-Heringa (ChristenUnie), Van Velzen (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Van Dijk (CDA), Fierens (PvdA), TjonA-Ten (PvdA), Eijsink (PvdA), Van der Laan (D66), Brinkel (CDA), Szabó (VVD) en Jonker (CDA). Plv. leden: Snijder-Hazelhoff (VVD), Dubbelboer (PvdA), Van Fessem (CDA), Samsom (PvdA), Vos (GroenLinks), Arib (PvdA), De Wit (SP), Leerdam (PvdA), Oplaat (VVD), Van Miltenburg (VVD), Hirsi Ali (VVD), Varela (LPF), Van den Brink (LPF), Haverkamp (CDA), Rambocus (CDA), Halsema (GroenLinks), Van der Staaij (SGP), Kant (SP), Eski (CDA), C q örüz (CDA), Wolfsen (PvdA), Duivesteijn (PvdA), Waalkens (PvdA), Van Winsen (CDA), Dittrich (D66), Veenendaal (VVD) en Kortenhorst (CDA).
KST87428 0405tkkst20361-123 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2005
De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken1 heeft op 27 april 2005 overleg gevoerd met minister Bot van Buitenlandse Zaken en minister Van Ardenne-van der Hoeven voor Ontwikkelingssamenwerking over: – brief van de ministers voor Ontwikkelingssamenwerking en van Buitenlandse Zaken d.d. 4 juni 2004 ten geleide van de beleidsnotitie Suriname «Een rijke relatie. Suriname en Nederland: heden en toekomst» (20 361, nr. 116); – brief van de ministers voor Ontwikkelingssamenwerking en van Buitenlandse Zaken d.d. 21 februari 2005 ten geleide van de antwoorden op vragen van de commissie inzake de beleidsnotitie Suriname (20 361, nr. 121); – brief van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking d.d. 19 juli 2004 inzake de wenselijkheid van een vervolgonderzoek naar de besteding van de Verdragsmiddelen (20 361, nr. 118); – brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 20 januari 2005 houdende aanvullende informatie over het zeegrensgeschil tussen Suriname en Guyana (20 361, nr. 119); – brief van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking d.d. 4 februari 2005 houdende het verslag van het werkbezoek van de minister aan Suriname (20 361, nr. 120). Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit. Vragen en opmerkingen uit de commissie De heer Brinkel (CDA) is het eens met de grote lijnen van de beleidsnotitie: de relatie moet zakelijk maar betrokken zijn. Hij vindt dat terecht de nadruk wordt gelegd op de wederzijdse belangen. Nederland heeft op het gebied van goed bestuur van alles aangeboden, maar de Surinaamse regering is daar de afgelopen jaren niet actief op ingesprongen en blijft achter bij de landen in de regio als het gaat om kwaliteit van de regelgeving en handhaving van de rechtstaat. Tegelijkertijd is het overheidsapparaat enorm uitgedijd, wordt de georganiseerde misdaad onvoldoende aangepakt en er is een schreeuwend tekort aan rechters. Daarom moet het sectorplan Overheid zo snel mogelijk worden geïmplementeerd. Verder is
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 20 361, nr. 123
1
versterking van het openbaar ministerie in Suriname is belangrijk en moet er worden samengewerkt op het gebied van Buitenlandse Zaken. Goed bestuur moet prioriteit hebben, maar versterking van de Surinaamse economie is ook belangrijk. Daarvoor moet het ondernemingsklimaat worden verbeterd en de directe investeringen in dat land worden bevorderd. Aan Surinaamse kant had men al iets kunnen doen aan het verminderen van de bureaucratische hindernissen voor ondernemers die zich in Suriname willen investeren. De heer Brinkel vindt het goed dat ORET (Ontwikkelingsrelevante exporttransacties) en PSOM (Programma samenwerking opkomende markten) zijn opengesteld voor Suriname. Uit de gesprekken die een delegatie van de Kamer in Suriname heeft gevoerd blijkt echter dat Nederlandse ondernemingen zich eerder terugtrekken dan dat zij hun activiteiten uitbreiden. Is dat tij te keren? Hoe wil de regering daar een bijdrage aan leveren? In de beleidsnotitie wordt aangekondigd dat activiteiten als die van IntEnt (Internationalisation of Entrepreneurship) zullen worden uitgebreid. Kan de minister aangeven welke stappen inmiddels zijn gezet op dat punt? Naast economie en samenleving is een sterk maatschappelijk middenveld cruciaal voor een samenleving die in staat is zelf haar ontwikkeling ter hand te nemen. Suriname moet de omslag van een voorzienende overheid naar een faciliterende overheid nog maken. Nederland steunt de Surinaamse regering daar terecht in. Voor capaciteitsopbouw is binnen de verdragsmiddelen € 21 mln. beschikbaar. Een deel van dat bedrag moet worden gebruikt voor versterking van het maatschappelijk middenveld. Kan de minister aangeven hoe het daarmee staat en in hoeverre de Surinaamse autoriteiten daaraan meewerken? Verder is er € 136 mln. aan pariteitsmiddelen beschikbaar. In een gemeenschappelijke verklaring van beide ontwikkelingsministers van januari heeft minister Van Ardenne aangegeven zich flexibel te willen opstellen. De heer Brinkel vraagt de minister op dit moment niet te praten over versoepeling. Hij wil eerst afwachten wat het beleid in Suriname zal zijn na de verkiezingen. Er kan wat hem betreft in ieder geval geen sprake zijn van het afgeven van een blanco cheque. Bij de komende verkiezingen kiest de Surinaamse kiezer uiteraard zelf, maar het resultaat laat Nederland niet ongemoeid. Het zou bizar zijn als Suriname zou afglijden naar corruptie, economisch wanbeleid of een narcostaat met iemand als president die in Nederland tot elf jaar cel is veroordeeld en in Suriname nog een strafproces moet ondergaan voor zijn aandeel in de decembermoorden. Suriname heeft een bruto binnenlands product (BBP) van ongeveer € 1,5 mld. De economie kan € 136 mln. aan pariteitsmiddelen – dat is alleen het Nederlandse aandeel – niet verantwoord opnemen binnen een tijdsbestek van vijf jaar. Ook het verantwoord wegzetten van een dergelijk bedrag aan Public sector reform (PSR) of Private sector development (PSD) is binnen vijf jaar niet denkbaar. Naast de door de minister genoemde begrotingssteun stelt de heer Brinkel voor om met een aanzienlijk deel van die partiteitsmiddelen een fonds in het leven te roepen dat kan worden benut voor het verbeteren van de monetaire reserves en daarmee voor de kredietwaardigheid van Suriname in het algemeen. Een dergelijk fonds moet er wel onder strikte voorwaarden komen, zoals een beperkt financieringstekort en een beleid in Suriname gericht op beperking van de inflatie. Een dergelijk fonds wordt bij voorkeur internationaal beheerd. Met de invoering van een dergelijk fonds moet ervoor worden gezorgd dat het ontwikkelingsgeld ook in de komende jaren verantwoord wordt besteed. Er zijn veel klachten van Surinamers over de behandeling die zij op Schiphol moeten ondergaan bij de 100%-controle. De heer Brinkel is overtuigd van de noodzaak en de effectiviteit van die controle, maar hij zou graag zien dat een dergelijke controle met tact voor de vliegtuigpassagiers wordt uitgevoerd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 20 361, nr. 123
2
De heer Koenders (PvdA) vindt dat het niet aan de Nederlandse parlementariërs is om een oordeel te vellen over de verkiezingen in Suriname. Iedereen kent de kandidaten en hun geschiedenis. Het is aan het Surinaamse volk om een keuze te maken. Hij vindt het verder geen goed idee om een nieuwe Gemenebestrelatie aan te gaan met Suriname, zoals de VVD heeft voorgesteld. Het Gemenebest is iets uit het verleden en er moet nu naar de toekomst worden gekeken. Men moet nu gaan van een regelneverij in Nederland en een waterhoofdbureaucratie in Suriname naar een vrij pragmatische actieagenda en van plannenmakerij naar uitvoering. Kernpunt is dat het vraaggestuurd moet zijn vanuit Suriname en dat rekening moet worden gehouden met de kleinschaligheid daar. Er zijn bijvoorbeeld maar negen rechters en bij het onderwijs is sprake van een enorm probleem door de kleinschaligheid. Verder is Suriname kwetsbaar omdat het een risicovolle omgeving kent. De Surinaamse regering zegt enerzijds terecht dat men zit tussen producenten en consumenten, maar anderzijds geeft zij zich onvoldoende rekenschap van de internationale verantwoordelijkheden en de lokale risico’s. Er moet ook gekeken worden naar de kansen. Die liggen vooral in de private sector, maar ook bij het milieu. De belangen van Suriname zouden iets beter kunnen worden vertegenwoordigd. Suriname heeft te maken met een moeilijke wereld, is kwetsbaar, klein en heeft niet veel mensen en landen die voor het land opkomen. Het Kyoto-verdrag is daar bijvoorbeeld nog niet geratificeerd, maar dat biedt wel grote economische mogelijkheden voor Suriname. De Nederlandse regering kan op dat punt een stimulerende en katalyserende rol spelen. Er moet verder veel van de private sector komen. De heer Koenders vraagt in dat verband hoe het gaat met het businessforum. Het project belastingsamenwerking loopt blijkbaar niet goed. Waar zit hem dat in? De heer Koenders vraagt de regering wat zij wil met de pariteitsmiddelen. PSR en PSD zullen straks met de nieuwe Surinaamse regering moeten worden besproken. Hoe hard speelt Nederland het spel om de veranderingen van de public sector duidelijk te onderlijnen als het gaat om de manier waarop Nederland die pariteitsmiddelen wil uitgeven? Is men inderdaad afhankelijk van de InterAmerican Development Bank (IDB), die met een routekaart komt? Daar komt bij dat Surinamers niet echt bereid zijn om met internationale instellingen te werken, terwijl Nederland dat wel graag wil. Op een aantal punten, zoals onderwijs, waar sprake is van een kleinschaligheidsprobleem, of stages – veel Nederlanders gaan naar Suriname om daar stage te lopen – zou het wederzijds gemakkelijker moeten kunnen. De heer Koenders heeft de indruk dat als het gaat om bijvoorbeeld de visa het contact tussen Suriname en Nederland om dat te faciliteren, moeizaam is. Wat is de opvatting van de Nederlandse regering op dat punt? De heer Koenders wil verder graag weten hoe de discussie over het Luchtvaartverdrag verloopt. Hoe staat het ermee sinds de discussies die in de Kamer zijn gevoerd met mevrouw Peijs, waarbij het ging om de mogelijkheid om een derde airline in te zetten? Is er op dat punt al wat gebeurd? Er ligt een uitspraak van de rechtbank over de Toescheidingsovereenkomst. De Nederlandse regering heeft kennelijk ingestemd met een verder overleg, maar laat de datum en agenda over aan de Surinamers. Wat is daar eigenlijk gaande? Is het een serieus verzoek? Waarom wordt daar niet op gereageerd? Wordt gewacht op een nieuwe regering? Als het gaat om de internationale politieke verhoudingen in het noordelijke gedeelte van Latijns-Amerika, wordt vaak naar Nederland gekeken als hebbende een speciale verantwoordelijkheid voor de stabiliteit in die regio. De heer Koenders wil graag weten hoe Nederland die rolopvatting zelf ziet en of er bijvoorbeeld contacten zijn met de regering van de Verenigde Staten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 20 361, nr. 123
3
De heer Szabó (VVD) merkt op dat de relatie met Suriname tot voor kort een belaste relatie was. Daar heeft de minister goede documenten over geschreven en daar heeft de Kamer uitgebreid over gesproken. Iedereen is het erover eens dat men van die relatie heeft kunnen leren en dat er op een andere manier om moet worden gegaan met Suriname. Men moet van een klassieke ontwikkelingsrelatie naar een «light version»: Nederland moet niet meer bovenop Suriname zitten en er moet sprake zijn van een vraaggerichte relatie. Wat betreft de pariteitsmiddelen is een keuze gemaakt voor de sectoren onderwijs, gezondheidszorg, landbouw, milieu, inclusief water, huisvesting en goed bestuur. In de stukken wordt kort ingegaan op de sector economie en er wordt gezegd dat het ondernemingsklimaat moet verbeteren. Hoe gaat de minister de pariteitsmiddelen gebruiken om ook werk te creëren in Suriname zelf? Hoe wil de minister de verdragmiddelen in gaan zetten? De sterke punten die beide landen hebben, moeten worden uitgebuit in de toekomstige relatie met Suriname. Die sterke punten liggen, als je kijkt naar economische ontwikkeling, op het gebied van de gemeenschappelijke taal en de gemeenschappelijke cultuur. Het is vreemd dat het Nederlandse bedrijfsleven Suriname nog niet heeft gevonden. Daar moet de komende periode flink op worden ingezet. KLM heeft een helpdesk in Zuid-Afrika, omdat mensen daar snel de Nederlandse taal kunnen leren. Dat kan ook in Suriname en op de Antillen. Zo iets heet offshoring. Offshoring is arbeidsintensief; er is geen dure infrastructuur nodig; het is milieuvriendelijk; het is maatschappelijk verantwoord ondernemen; de middenklasse kan daarmee worden ontwikkeld. Dat is een andere, moderne kijk op ontwikkelingssamenwerking. De VVD heeft in het document «Duurzame armoede, 35 jaar Nederlands ontwikkelingsbeleid», duidelijk aangegeven dat als er geen goed bestuur is, Nederland voorzichtig moet zijn met de ontwikkelingsrelatie. Indien de politieke situatie in Suriname verslechtert, waardoor de inzet van pariteitsmiddelen en mogelijk ook andere middelen, in gevaar komt, moet de ontwikkelingsrelatie worden heroverwogen. Hoe kijkt de minister daar tegen aan? Mevrouw Karimi (GroenLinks) meent dat de centrale vraag is of Nederland na 30 jaar Suriname durft los te laten en bereid is een volwaardige relatie aan te gaan met dat land. Zij vond tijdens de reis van een delegatie van de Tweede Kamer naar Suriname het meest indrukwekkend het gesprek dat zij heeft gehad met het jongerenparlement. Uit de manier waarop zij de betrokkenheid en de relatie met Nederland aan de orde hebben gesteld. Daaruit blijkt dat de relatie met Nederland niet minder intensief zal worden; men wil die intensieve relatie graag houden, maar op een andere manier. Op dit moment is € 146 mln. van de verdragsmiddelen niet gecommitteerd. Verder is er nog € 137 mln. pariteitsmiddelen. Dat zijn enorme bedragen. De ministers willen dat dat geld binnen vijf jaar een bestemming krijgt, maar als men op dezelfde manier doorgaat, gaat het langer dan vijf jaar duren. De middelen zouden beter op een strategische manier kunnen worden ingezet voor een sociaal-economische ontwikkeling. Mevrouw Karimi zou ervoor zijn daar met Suriname over te praten en te kijken op welke manier dat kan. In de notitie van de minister staan vier doelstellingen voor de komende jaren. De eerste doelstelling is een verbreding van de relatie. Mevrouw Karimi vindt dat daar echt werk van moet worden gemaakt en dat de minister van Buitenlandse Zaken hier een belangrijkere rol in moet gaan spelen dan de minister voor Ontwikkelingssamenwerking. Er is veel belangstelling voor justitiële samenwerking. Van de kant van het OM in Suriname werd echter gezegd dat Nederland alleen vragend bezig is. Als
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 20 361, nr. 123
4
het gaat om de behoefte van Suriname gaat het op politiek niveau allemaal erg traag. Er moet ook op dat niveau praktisch wordt samengewerkt. Bij het WOTS-verdrag (Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen) hebben zowel als Suriname belang. Suriname heeft gezegd bereid te zijn zich aan te sluiten bij het multilaterale verdrag. Mevrouw Karimi vraagt wat de stand van zaken is op dat punt. Verder vraagt zij of als het gaat om de 100% controle op Schiphol, er iets kan worden geregeld, waardoor de grieven van de mensen minder worden. Verder kan een visum niet in Surinaamse valuta worden betaald. Zij vraagt zich af waarom niet. Nederlandse studenten zijn van harte welkom in Suriname om daar stage te lopen, maar Nederland gaat niet soepel om met het regelen van stages voor Surinamers. Het onderwijs in Suriname kan niet alles bieden en daarom maken zij graag gebruik van de Open Universiteit. Voor het examen moet men dan echter naar Nederland. Kunnen de ministers niet het initiatief nemen om te kijken of er een regeling kan worden getroffen met de Open Universiteit zodat die mensen niet per se naar Nederland hoeven om examen te doen? Culturele samenwerking is belangrijk. Er is € 750 000 vrijgemaakt voor cultuur, maar er is geen culturele attaché. Dat betekent dat het geld niet goed uitgegeven kan worden. Is het mogelijk dat er een culturele attaché komt? De heer Dittrich (D66) vindt dat hervormingen in Suriname op zijn plaats zijn. Er zijn in Suriname nu zo veel ambtenaren dat het de samenleving verstikt. Het overheidsapparaat moet op een gegeven durven dingen over te laten aan de vrije markt. Als Nederland vindt dat bijvoorbeeld de pariteitsmiddelen voor een deel ingezet moeten worden om het overheidsapparaat anders vorm te geven en noodzakelijke hervormingen door te voeren, hoe gaat dat dan? De minister praat met mensen die er belang bij hebben dat er veel mensen in overheidsdienst zijn. Hoe gaat hij daarmee om? De heer Dittrich vindt dat met het inzetten van de pariteitsmiddelen, € 136 mln., moet worden gewacht tot er een nieuwe regering is. Het heeft zijn voorkeur om met die middelen daadwerkelijke hervormingen te ondersteunen. Hij wacht de voorstellen af. Hij zou het op prijsstellen als er niet van alles al afgesproken wordt, maar dat de Kamer eerst de inzet van de Nederlandse regering kan bespreken. Tijdens zijn bezoek aan Suriname is de heer Dittrich allerlei Nederlandse ondernemers tegengekomen. Er waren jonge Nederlandse ondernemers die keken of zij daar een call centre op konden richten, omdat men dezelfde taal spreekt. Er zijn allerlei mogelijkheden om dat verder uit te bouwen. Hoe kan de regering dat stimuleren? De heer Dittrich maakt zich grote zorgen over het geringe aantal rechters, waarvan sommige al van hoge leeftijd, in Suriname. Verder is er gebrekkige apparatuur en ondersteuning. De rechtstaatgedachte is iets dat Nederland in de samenwerking met Suriname verder zou moeten vormgeven. De minister moet daar goed naar kijken en goed luisteren naar wat men nodig heeft. De heer Dittrich heeft in gesprekken met journalisten gehoord dat zij zich niet zozeer bekritiseerd of in de hoek gezet voelen door bepaalde politieke stromingen, maar juist door het geweld dat door drugsorganisaties in Suriname is geïntroduceerd. Hij pleit ervoor dat er in de toekomst veel justitiële samenwerking zal zijn en dat er ook zal worden samengewerkt door de geheime diensten om de Surinaamse samenleving daarvan te vrijwaren. Er zijn gesprekken geweest met mensenrechtenorganisaties over de rechten van de inheemse volkeren. Er zijn houtkapconcessies verleend, waardoor stukken van het oerwoud worden gekapt, zonder dat er rekening wordt gehouden met heilige plaatsen van het inheemse volk. De heer Dittrich vindt dat de Nederlandse regering dat punt moet inbrengen in de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 20 361, nr. 123
5
verschillende discussies en moet kijken hoe de rechten van de inheemse volkeren beter kunnen worden beschermd. De heer Dittrich zou het vervelend vinden als Surinamers in Suriname zich zouden bemoeien met verkiezingen in Nederland. Hij vindt het daarom ook verkeerd als in Nederland allerlei uitspraken worden gedaan over de verkiezingen in Suriname. De heer Van der Staaij (SGP) vindt het goed dat wordt gestreefd naar het onderhouden van goede betrekkingen en dat ingezet wordt op een effectieve en doelmatige besteding van de resterende verdragmiddelen, maar ook op een vermindering van de afhankelijkheid van Suriname van Nederland en de wederzijdse belangen in het kader van het geïntegreerde Nederlandse buitenlands beleid. De historische verbondenheid van Nederland met Suriname schept een bijzondere verantwoordelijkheid, maar moet niet in de weg staan van een zakelijke relatie. Nederland moet ook duidelijke voorwaarden durven stellen en zich daaraan houden, zonder dat dat als paternalisme wordt aangemerkt of zonder dat wordt gezegd dat je dat niet kan maken, gelet op het verleden. De heer Van der Staaij vraagt zich af hoe deze beleidsnotitie ingebed is in het totale beleidskader ten aanzien van Latijns-Amerika en de Cariben. Verder wil hij graag weten hoe het zit met het terugdringen van de grensoverschrijdende criminaliteit en in het bijzonder de drugsbestrijding. Dat aspect wordt nauwelijks uitgewerkt in de notitie. De heer Van der Staaij wil een accent leggen op de handhaving van de rechtstaat en kwaliteit van bestuur. Hij vindt het met het oog op het investeringsklimaat en de economische ontwikkeling van Suriname cruciaal om daar een hoofdprioriteit van te maken. Nederland moet expertise beschikbaar stellen en kijken hoe het kan bijdragen aan de handhaving van de rechtstaat en verbetering van het bestuur in Suriname. Verder vraagt hij of er wel voldoende vaart zit achter de plannen voor Public sector reform. Wat is de Nederlandse betrokkenheid daarbij? Zijn er mogelijkheden om buiten dat kader nog meer te doen dan nu gebeurt? Er worden verkiezingen gehouden in Suriname en daar past een zekere terughoudendheid bij, want alles wat in Nederland wordt gezegd, kan onverstandig uitpakken en verkeerd over komen. Dan bereik je niet wat je zou willen bereiken. De heer Van der Staaij is het ermee eens dat de brede OS-relatie wordt versmald tot meer specifieke thema’s, maar hij vraagt zich af hoe realistisch die termijn van vijf jaar is. Is er al meer helderheid over de invulling van de concrete doelstellingen van het sectorbeleid? Ten slotte vraagt hij hoe het, als het gaat om de pariteitsmiddelen, staat met het ontwikkelingsplan, dat daaraan ten grondslag zou moeten liggen. De heer Herben (LPF) merkt op dat op het moment van onafhankelijkheid Suriname beschikte over een goed openbaar bestuur, een degelijk rechtssysteem, een florerende economie en een welvarende en deels uitstekend opgeleide bevolking. Achteraf kun je jezelf de vraag stellen of het land eigenlijk wel onafhankelijk had moeten worden. Gedane zaken nemen echter geen keer. Er is sinds de onafhankelijkheid veel energie en veel geld gestoken in het vooruitbrengen van de ontwikkelingen in Suriname, maar de verdragsmiddelen hebben onvoldoende gewerkt. Hoe kan de ontwikkelingsrelatie met Suriname worden voortgezet? Er moet worden geprobeerd samen te werken als volwaardige partners. Er zou een werkgroep of stuurgroep kunnen worden opgericht die vooral bestaat uit Nederlanders van Surinaamse afkomst, die de gevoeligheden kan gladstrijken die er vaak zijn in de verhoudingen tussen Suriname en Nederland. De heer Herben juicht projecten als PUM (Project uitzending managers) toe. Bevordering van toerisme is ook belangrijk. Het verbaast hem altijd dat er weinig toeristen naar Suriname gaan. Dat moet worden gevorderd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 20 361, nr. 123
6
Bijna twee jaar ligt de Surinaamse corruptiewet al bij de Nationale Assemblee te wachten op behandeling en goedkeuring. De heer Herben vraagt wat de recente ontwikkelingen en verwachtingen aangaande die corruptiewet zijn. Het is van belang om de corruptie in dat onstuitbaar gegroeide ambtenarenapparaat in te dammen. Suriname is een potentieel rijk land, maar uit politieke overwegingen wordt geen gebruik gemaakt van financieringsmogelijkheden van het IMF of de Wereldbank. Er worden echter wel leningen aangegaan bij de Saoedi-Arabische Islamitische Investeringsbank voor een nieuw radarsysteem voor de luchthaven van Paramaribo en voor renovatie van een zeehaven. Hadden deze zaken niet uit Nederlandse gelden kunnen worden gefinancierd? Het antwoord van de bewindslieden De minister van Buitenlandse Zaken merkt op dat 2005 een belangrijk jaar is. Op 25 mei zijn er verkiezingen in Suriname, waarna de vorming van een nieuwe regering volgt. Op 25 november is het land 30 jaar onafhankelijk. Suriname verdient respect voor de wijze waarop het ondanks alle tegenslagen heeft gebouwd aan de republiek Suriname en voor de wijze waarop het ervoor heeft gezorgd dat de samenleving goed functioneert en de religies met elkaar overweg kunnen. Suriname is een land dat bezig is minder afhankelijk te worden van Nederland en het streeft nauwere banden na met de regio. De regering streeft naar een zakelijke, maar ook betrokken relatie met Suriname op basis van heldere afspraken en overeenstemming over de te bereiken doelen. De samenwerking moet gebaseerd zijn op afspraken over de te bereiken doelen. Een ander belangrijk aspect is de verbreding van de relatie met Suriname, zowel op beleidsterreinen als wat betreft actoren. Wat beleidsterreinen betreft, gaat het niet alleen om ontwikkelingssamenwerking, maar ook om cultuur, taal, milieu, defensie en justitie. Op die gebieden hebben beide landen belang bij een goede samenwerking. Qua actoren is de relatie al lang niet meer een van twee overheden, maar van twee samenlevingen. Naast beide overheden is er over een weer levendig contact tussen universiteiten, NGO’s, bedrijven, vakbonden, ziekenhuizen, verenigingen en dergelijke. De minister is zich ervan bewust dat «Een rijke relatie» een Nederlandse notitie is. In de loop van dit jaar hoopt hij Suriname te bezoeken om van gedachte te wisselen over de gemeenschappelijkheid en om te horen welke onderwerpen Suriname centraal stelt in de relatie met Nederland. Hij benadrukt dat Nederland slechts kan en wil samenwerken als ook Suriname dat belang ervaart en om dat partnerschap vraagt. Suriname is verantwoordelijk voor de eigen zaken, maar er zijn beleidsterreinen waarop Nederland op verzoek een bijdrage kan leveren, bijvoorbeeld op het terrein van de modernisering van de overheid, politie en justitie, onderwijs, defensie, milieu en versterking van de economie. De minister onderschrijft het belang van een sterke Surinaamse overheid, ook op het gebied van justitie en politie. De basis voor versterking van justitie en politie is het subsectorplan Rechtsbescherming en veiligheid, dat momenteel op verzoek van Suriname wordt geschreven door de organisatie PUA (Programma uitzending ambtenaren). De ministeries van BZK, Justitie en Buitenlandse Zaken hebben afgesproken niet op het sectorplan vooruit te lopen om ongecoördineerde inzet van mensen en middelen te voorkomen. Een uitzondering vormen de kleine projecten. Suriname kent twee grensgeschillen met Guyana. Een met betrekking tot de benedenstroom en een met betrekking tot de bovenstroom. Het conflict over de benedenstroom is nu actueel. Nederland is geen partij in dit geschil en stelt zich in beginsel dan ook neutraal op, maar het heeft zich bij de onafhankelijk van Suriname in 1975 bij monde van de voormalig minister-president Den Uyl, wel verplicht Suriname desgevraagd te
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 20 361, nr. 123
7
steunen en documenten die betrekking hebben op de grenskwestie aan Suriname beschikbaar te stellen. Het betreft hier archieven van het Koninkrijk der Nederlanden, waar Suriname destijds deel van uitmaakte. Jegens Guyana bestaat een dergelijke verplichting niet. Op verzoek van Suriname wordt Guyana dus geen toegang verleend tot deze archieven. Advocaat-generaal Van der Neut heeft in 2004 gekeken naar de samenwerking tussen de openbaar ministeries van Nederland en Suriname. De heer Van der Neut concludeert dat niet een tekort aan menskracht het grootste probleem is, maar een tekort aan kennis, bijvoorbeeld op het gebied van opsporing, fiscale zaken en kwaliteitsbewaking. Er komen nu leden van het Surinaamse OM naar Nederland voor een opleiding en medio dit jaar wordt in Paramaribo begonnen met trainingen van officieren van justitie, rechters en politiefunctionarissen. De belangstelling van Surinaamse kant is niet overweldigend als het gaat om de opleiding van rechters. De selectie is zwaar en de opleiding vergt tijd. Verleden jaar zijn tien Surinaamse RAIO’s aan hun vijfjarige opleiding tot rechter begonnen. De bejegening van passagiers bij de 100% controle op Schiphol is in maart besproken in de gezamenlijk Nederlands/Surinaamse stuurgroep drugsbestrijding. Momenteel wordt onderzocht op welke punten verbetering mogelijk is. Verleden jaar heeft de minister een bijdrage geleverd aan de automatisering van het Surinaamse ministerie van Buitenlandse Zaken en hij heeft in 2003 een deel van de opleiding van Surinaamse diplomaten betaald. Als hij in de loop van dit jaar Suriname zal bezoeken, zal hij met zijn counterpart, mevrouw Levens, van gedachten wisselen over de verdere samenwerking tussen beide ministeries. Hij wil voorkomen dat de indruk wordt gewekt dat Nederland weer zaken oplegt en aan het bedisselen is. Juist op een gevoelig terrein als Buitenlandse Zaken kan dat beter in wederzijdse overleg geschieden. De aanpak van de drugscriminaliteit is in eerste plaats een zaak van de Surinaamse autoriteiten. Het probleem van de drugsdoorvoer is echter te groot voor Suriname om dat alleen te bestrijden. Er wordt daarom op diverse manieren samengewerkt, bijvoorbeeld via het rechtshulpverdrag, de gezamenlijke stuurgroep drugsbestrijding en door het beschikbaar stellen voor een jaar van een plaatsvervangend korpschef van de Nederlandse politie als adviseur van de Surinaamse minister van Justitie en politie. Daarenboven financiert minister Van Ardenne op verzoek van minister Donner een drietal projecten om de Surinaamse opsporingscapaciteit te vergroten. Voorts zal er in de sector rechtsbescherming en veiligheid aandacht worden geschonken aan dit onderwerp. Het beleid ten aanzien van Latijns-Amerika kent speerpunten en die gelden evenzeer voor Suriname. Enkele van die punten zijn het terugdringen van criminaliteit, het versterken van de democratie, handel en economie en bestrijding van armoede. Suriname is voorzitter van Caricom en neemt deel aan OAS; dat zijn tekenen dat Suriname zich realiseert dat inbedding in de regio van belang is. Tot verleden jaar ondervonden veel Surinaamse studenten problemen bij het verkrijgen van een machtiging tot voorlopig verblijf voor studie in Nederland. Dit had ook te maken met logistieke problemen aan Surinaamse zijde bij de inschrijving aan een Nederlands onderwijsinstelling. Om aan al deze problemen tegemoet te komen, laten de hogeronderwijsinstellingen in Nederland de Surinaamse studenten nu voorwaardelijk toe, onder voorwaarde van een havo of vwo-diploma. Al bij een voorwaardelijke toelating kan de MVV-procedure worden opgestart. Bovendien heeft de IND enkele jaren geleden het Bureau verkorte procedures ingesteld. Voor studenten die gaan studeren aan een hogeronderwijsinstelling die een convenant heeft gesloten met het IND, kan de MVV-aanvraag worden ingediend bij dit bureau. De afhandelingstijd is dan vier tot zes weken. Het punt van Surinaamse studenten die stage
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 20 361, nr. 123
8
willen lopen in Nederland, moet de minister opnemen met de desbetreffende minister. Dat valt namelijk niet onder de minister van Buitenlandse Zaken. De minister weet niet waarom een visum niet in Surinaamse valuta kan worden betaald. Hij neemt aan dat een en ander verband houdt met de koersfluctuaties van de Surinaamse munt. Hij zal nakijken wat de reden is. In 2004 zijn concrete afspraken gemaakt over de liberalisering van de bilaterale luchtvaartrelatie en per 1 mei 2006 zullen beide landen ieder maximaal drie luchtvaartmaatschappijen kunnen aanwijzen voor lijndiensten op de route Amterdam-Paramaribo. In de overgangsperiode zouden twee chartervluchten per week kunnen worden uitgevoerd: een door een maatschappij uit Nederland en een door een maatschappij uit Suriname. Voorwaarde is dat de verkoop van losse stoelen maximaal 20% van de capaciteit bedraagt en dat de tarieven niet lager zijn dan de laagste prijzen van de lijndiensten. Suriname wenst de Toescheidingsovereenkomst (TOS) te beëindigen. De voornaamste reden is dat enkele Nederlanders, geboren in Suriname, op basis van deze TOS stemrecht claimen. De TOS heeft haar voornaamste werk gedaan, namelijk nationaliteit toekennen. Nederland is bereid tot nader overleg over beëindiging en wel op korte termijn. Overleg is noodzakelijk om te bezien of individuele rechten in Suriname van Nederlanders van Surinaamse afkomst voldoende zijn afgedekt. In deze kwestie vindt nauw overleg plaats met het ministerie van Justitie. De minister heeft een brief met een voorstel voor overleg gestuurd naar mevrouw Levens, zijn Surinaamse ambtgenoot. Hij wacht nu op een reactie van haar zijde. De ambassade in Paramaribo is groot en volgens de minister ook goed bezet. Men is toegerust op de verbreding van de relatie, ook wat betreft cultuur. Er is € 750 000 gereserveerd voor cultuur. Hij denkt dat de projecten en de samenwerking op dat terrein goed verlopen. Er zijn al zoveel mensen verbonden aan de ambassade dat hij niet nog eens een aparte cultureel attaché toe wil voegen. Hij gaat wel bekijken wie van degenen die daar zitten, zich meer specifiek en intensief met dit probleem kan gaan bezighouden. Recentelijk is verschillende malen met de Surinaamse autoriteiten gesproken over een toetreding van Suriname tot het verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen, het WOTS-verdrag. In beginsel staan de Surinaamse autoriteiten positief ten opzichte van een snelle toetreding. De regering zal Suriname daarin ondersteunen, ook technisch, zodat het zo snel mogelijk kan worden gerealiseerd. De minister weet niet of een werkgroep van Nederlanders van Surinaamse afkomst veel resultaat op zal leveren. Suriname heeft veel moeite met het meedenken door degenen die Suriname hebben verlaten. De verdieping van de relatie die wordt nagestreefd, is wellicht een betere weg. Hij zal uiteraard waar nodig altijd in contact treden met de organisaties van Surinamers. De corruptiewet ligt al twee jaar bij de Surinaamse assemblee. Dat is een interne zaak van Suriname. De minister kijkt er met grote belangstelling naar uit, maar hij is altijd voorzichtig om op dit soort dingen invloed te willen uitoefenen. Het kan wel in een bilateraal overleg aan de orde worden gesteld, maar het is een gevoelig onderwerp dat de Surinamers zelf zullen moeten regelen. De minister voor Ontwikkelingssamenwerking merkt op dat de ontwikkelingen in Suriname sinds twee jaar in een stroomversnelling zijn gekomen. Er zijn sinds 2003 drie gemeenschappelijke verklaringen getekend. Zij is twee keer in Suriname geweest voor beleidsoverleg. Haar collega is ook twee keer in Nederland geweest voor beleidsoverleg. Het sectoraal beleid is niet alleen in de steigers gezet, maar is voor vier van de zes sectoren in uitvoering. Er is een beleidsnotitie verschenen, Een rijke relatie. In Nederland is de notitie goed geland en in Paramaribo blijkt dat
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 20 361, nr. 123
9
ook het geval te zijn. Men vond zelfs dat het wat sneller zou kunnen dan de voorgestelde vijf jaar. Ook in de sfeer van pariteitsmiddelen wilde men kijken wat men zou kunnen doen. Zij is zeer tevreden over het traject tot nu toe. Dit is een goede uitgangspositie voor de afbouw van de ontwikkelingshulp. Er is niet alleen sprake van een vooruitgang als het erom gaat de ontwikkelingsrelatie invulling te geven, er is ook vooruitgang geboekt op andere terreinen. De macro-economische stabiliteit is bevorderd en er is een constante economische groei van zo’n 5%. De overgang van de Surinaamse gulden naar de Surinaamse dollar is verleden jaar soepel verlopen. De inflatie is beteugeld, de rente is gedaald en de productie neemt voorzichtig toe. De wisselkoers is stabiel. Er moet echter nog veel worden gedaan, bijvoorbeeld voor de inheemse bevolking. Er is enige tijd geleden een speciaal fonds ingesteld voor het binnenland. Dat fonds functioneert op tal van terreinen. Het benutten van het fonds voor het binnenland gaat de minister te traag. Daarom wordt bij elk beleidsoverleg erop aangedrongen de uitgaven van het fonds optimaal te doen zijn. Er is echter een breder plan nodig om de aandacht voor de inheemse bevolking prominent in beeld te houden. Verder is het van belang dat het bestuur verbetert, want dan is er ook meer aandacht voor het binnenland. Het is daarom jammer dat het sectorplan beter bestuur er nog niet is. De rechtstaat is een wezenlijk onderdeel van een beter bestuur. Daar zal kritisch naar worden gekeken als het sectorplan er is. De twee sectorplannen, beter bestuur en milieu, die nog moeten komen, zullen er echter niet zijn voor de verkiezingen. Zij hoopt dat in het najaar, bij het volgende beleidsoverleg, verder kan worden gesproken met de Surinaamse regering over de uitvoering van die twee zeer wezenlijke sectorplannen. Daarbij zal specifiek aandacht worden besteed aan de positie van de inheemse volkeren. De economische ontwikkeling in Suriname is de afgelopen tijd gestagneerd, maar er komt weer vaart in en er komt belangstelling vanuit het Nederlandse bedrijfsleven om te gaan investeren in Suriname. In januari heeft de minister de bedrijfslevenprogramma’s ORET en PSOM opengesteld. Er zijn in een paar weken tijd al zeven voorstellen binnengekomen ter beoordeling. Dat betekent dat Nederlandse ondernemers van plan zijn om een joint venture te sluiten met een Surinaamse lokale ondernemer, waar banen uit voortkomen en economische ontwikkeling. Een paar weken geleden waren in Paramaribo 250 belangstellenden aanwezig bij een bijeenkomst over de bedrijfslevenprogramma’s van Nederland. Afgelopen november waren er in Rotterdam 120 mensen aanwezig. De belangstelling om in Suriname te gaan ondernemen neemt dus toe. Suriname zit zelf ook niet stil. Het Surinaamse businessforum is met steun van de Europese Commissie tot stand gekomen. Verschillende bedrijfslevenorganisaties in Suriname zijn bezig om vast te stellen wat zij van betekenis vinden voor een beter investeringsklimaat, een beter ondernemersklimaat in Suriname. De minister is blij dat dat forum zo actief is en een rol wil spelen bij het verbeteren van de positie van de private sector. Atradius ziet als reguliere exportverzekering geen kans om zijn programma weer open te stellen. Het risico is nog steeds te groot dat de rekening van een cliënt die investeert in Suriname niet wordt betaald. Suriname zou een betere track record moeten opbouwen voor de afbetaling van schulden, zodat de bedrijven betaald krijgen wat hen toekomt. Daardoor zal ook de positie van Suriname verbeteren in de landenclassificatie van Atradius en kan Atradius weer meedoen. De schenkingsmiddelen zullen de komende vijf jaar worden besteed via een sectorwijde benadering. Verder is er nog een bedrag van € 136 mln. aan pariteitsmiddelen beschikbaar, die ook binnen vijf jaar zullen worden besteed. Daarbij zal worden gekeken naar de kwaliteit van de besteding, de effectiviteit en de duurzaamheid. Als het gaat om de pariteitsmiddelen, moet van Surinaams zijde ook geld moet worden ingelegd. Als het strikt
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 20 361, nr. 123
10
volgens het verdrag wordt gedaan, is dat één op één. De Surinaamse politiek heeft daarvan gezegd dat zij alternatieve voorstellen heeft. De minister vindt dat men op dat punt flexibel kan zijn, als de middelen maar goed worden besteed. Een voorwaarde is wel dat er structurele hervormingen worden ingezet bij de overheid. Nu heeft 50%, 60% van de Surinaamse bevolking een baan bij de overheid en dat is te veel van het goede. Het is echter niet simpel om een dergelijke hervorming van de ene op de andere dag tot stand te brengen. Dat vraagt veel geld, afvloeiing en hervormingen. Er zijn ook nog een aantal staatsbedrijven die dan geprivatiseerd moet worden. Er is veel voor nodig om dat te kunnen opvangen. De Surinaamse regering heeft enige tijd geleden de InterAmerican Development Bank (IDB) gevraagd om met een hervormingsplan te komen. Dat plan zal de komende maanden beschikbaar komen. De minister is blij dat de Surinaamse regering de IDB zelf heeft gevraagd om dit plan te maken en dat daar niet van Nederlandse zijde om is verzocht. Er is wel al eerder bij de discussie over de pariteitsmiddelen gezegd dat die wat Nederland betreft multilateraal worden besteed. Die multilaterale kant blijft leidend. Suriname heeft nu wel voor de inhoud de IDB benaderd, maar het is zeer de vraag of het Surinaamse parlement en de regering straks ook zullen accepteren dat de Nederlandse middelen via de IDB of via de Wereldbank worden verleend en niet rechtstreeks. Als je naar een volwassen relatie wilt, zakelijk en betrokken, ligt begrotingssteun in de rede. Dat is eigenlijk een logisch vervolg op hoe voorheen de ontwikkelingshulp is verleend, namelijk via projectsteun. Toen kwam de sectorbrede benadering en werden per sector en per ministerie middelen beschikbaar gesteld. De derde trits is dan begrotingssteun. De minister zegt niet dat het die kant uit moet, maar zij is wel bereid om dit mee te nemen in de discussies met de Surinaamse overheid. De besteding van de begrotingsmiddelen zal aan stevige condities worden gekoppeld. Dat zijn de condities die ook in andere landen worden gehanteerd. Er moet een inzichtelijke begroting zijn, ambtenaren moeten afvloeien en staatsbedrijven moeten privatiseren. Ook op het terrein van economisch beleid zijn de criteria goed bestuur, beheer van openbare financiën, het ondernemersklimaat en de beleidsdialoog met de donorgemeenschap. Een ander criterium is de kwaliteit van de armoedebestrijding. Dat zijn de punten die langs worden gelopen als het gaat om de besteding van de begrotingssteun. In overleg met het Nederlandse ministerie van Justitie gaan er uitgebreid programma’s over en weer. Dat loopt goed. Er worden trainingen en opleidingen gegeven en ondersteuning verleend. Dat is vraaggericht van de zijde van Suriname. De nieuwe Surinaamse regering zal een MOP (Meerjaren ontwikkelingsplan) op moeten stellen. Een dergelijk plan moet worden opgesteld in dialoog met het middenveld en het bedrijfsleven en natuurlijk met het parlement. Dat is weer een mogelijkheid voor de Surinaamse regering om zich te bewijzen. Er zijn wat problemen geweest met de coördinatie van de belastingsamenwerking. Er is een actieplan opgesteld, juist om de komende tijd die belastingsamenwerking beter tot zijn recht te kunnen laten komen en er zijn afspraken gemaakt voor een midterm review. Tot 1 september loopt de samenwerking door. De doelstellingen die aanvankelijk zijn gesteld, zouden gehaald kunnen worden. De Islamitische Ontwikkelingsbank wordt steeds actiever, ook in Suriname. Uiteindelijk zal moeten worden beoordeeld hoe het leningenbeleid zich ontwikkelt. Dat heeft een relatie met het begrotingsbeleid en met begrotingssteun. Het is echter een zaak van Suriname zelf om zich daarmee bezig te houden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 20 361, nr. 123
11
Nadere gedachtewisseling De heer Brinkel (CDA) hoopt dat als het gaat om de 100%-controle op Schiphol op twee punten naar verbetering wordt gestreefd: de tact in de omgang met de passagiers en de maatregelen die Suriname op zijn eigen vliegveld kan nemen. Hij wil graag op de hoogte gehouden worden van de vorderingen terzake. De heer Koenders (PvdA) merkt op dat er geen grote verschillen van mening bestaan over de doelstellingen. Hij wil van de bewindslieden graag horen hoe er straks verder wordt gegaan. Verder wil hij nog iets meer weten over de Toescheidingsovereenkomst. Gezien de aard van die overeenkomst, het moment waarop die gesloten is en de belangen van veel Surinamers in Nederland, lijkt het hem van belang dat preciezer wordt ingegaan op de verschillende elementen van die TOS. Als het gaat om de belastingsamenwerking is er een midterm review. De heer Koenders wil graag weten wat er geconcludeerd wordt over de toekomst. Hij vindt dit namelijk een belangrijk punt voor de hervormingen in Suriname. Begrotingssteun is uiteraard van belang, als het gaat om de pariteitsmiddelen. De heer Koenders blijft er echter bij dat het van groot belang is dat het snel en fors gemultilateraliseerd wordt. De heer Szabó (VVD) heeft weinig gehoord over de integratie van Suriname in de eigen regio en over offshoring. Hij vraagt de minister voor Ontwikkelingssamenwerking in hoeverre dat laatste door het uitnutten van de pariteitsmiddelen kan worden bevorderd. Verder wil hij graag weten welke maatregelen er zijn getroffen om er bij de inzet van de pariteitsmiddelen voor te zorgen dat de middelen die worden ingezet, niet wegvloeien in de verkeerde zakken. De heer Dittrich (D66) brengt het probleem van oudere Surinamers met een AOW-uitkering naar voren. Mensen die bijvoorbeeld in 1975 naar Nederland zijn gekomen en hier hebben gewerkt en gewoond, hebben als zij 65 worden een gat in hun pensioenopbouw. Dat kan aangevuld worden via de Wet werk en bijstand, maar dat niet als zij naar Suriname terug willen keren. Bovendien hebben sommige mensen een klein vermogen opgebouwd. Wil de regering zich verdiepen in die problematiek en daarover een brief sturen aan de Kamer? De heer Van der Staaij (SGP) vraagt zich af of de bestrijding van drugshandel voldoende is geïntegreerd in een beleid dat is gericht op het geheel van de landen in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied. De heer Herben (LPF) begrijpt wel dat de corruptiewet een Surinaamse verantwoordelijkheid is, maar hij wil graag weten hoe dit zich verhoudt tot het feit dat Suriname het IMF en de Wereldbank niet in wil schakelen, maar naar een Islamitische bank gaat die kennelijk wel goed genoeg is om geld te verstrekken. Verder ziet hij graag zo min mogelijk begrotingssteun, omdat het leidt tot hulpverslaving. De minister van Buitenlandse Zaken merkt op dat als het gaat om de 100% controle op Schiphol er uiteraard met tact opgetreden moet worden tegenover de passagiers. Hij zal zijn collega daar nogmaals om verzoeken. Na de verkiezingen moeten met de nieuwe regering afspraken worden gemaakt over de doelstellingen. Tijdens het bezoek van de minister aan Suriname zal dat aan de orde worden gesteld. Nederland zal als het gaat om de TOS geen belangen verkwanselen. De minister zal contact houden met degenen die dat op de eerste plaats aangaat.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 20 361, nr. 123
12
De regering probeert het drugsbeleid in te passen in een geheel. Daar is een strategie voor. Daar wil de minister graag met de Kamer en minister Donner uitvoeriger over van gedachten wisselen. De minister voor Ontwikkelingssamenwerking merkt op dat in Suriname een breed draagvlak is voor dit beleid, maatschappelijk en politiek. Men vindt dat het deze kant uit moet. Het komt nu op de uitwerking aan. Er moet de komende tijd een aantal dingen beschikbaar komen, zoals de twee sectorplannen en het IDB-plan voor de hervorming van de overheid. In het najaar is er weer een beleidsoverleg. Dan zal zij met haar collega verder discussiëren over de afbouw van de ontwikkelingshulp en over de inzet van de pariteitsmiddelen. Dat zijn de twee pijlers waar de discussie over gevoerd wordt. De minister heeft uit de midterm review met betrekking tot de belastingsamenwerking geconcludeerd dat de ondersteuning op een andere manier moet worden verleend. In het verleden zijn er 14 Nederlandse financiële deskundigen geleverd. Die hebben langjarig op de ministeries gezeten. Dat heeft ertoe geleid dat er te weinig eigen capaciteit is opgebouwd. Tot september blijft het zo. Daarna moet er meer capaciteit aan de Surinaamse kant komen en worden alleen kortlopende missies beschikbaar gesteld vanuit Nederland. De minister zal de Kamer uiteraard informeren over de discussie over de pariteitsmiddelen. Er zijn suggesties gedaan, onder andere voor een fonds ter verbetering van de monetaire reserves. Men staat aan het begin van de keuze over de wijze waarop dit moet gebeuren. Zij zal uiteraard ook goed luisteren naar de Surinaamse overheid. De minister zal natrekken wat de positie is van oudere Surinamers met een AOW-uitkering. Zij heeft zich daar tot nu toe nog niet op gericht. In het eerstvolgende beleidsoverleg zal het terugdringen van corruptie worden geagendeerd. Dat geldt ook voor begrotingssteun. Hulpverslaving kan overigens niet optreden, aangezien er sprake is van een horizonbepaling. Na vijf of misschien zes jaar zal die steun worden afgebouwd. De verwachting is dat de Surinaamse overheid dan op eigen benen kan staan, eigen inkomsten kan verwerven en zelf middelen heeft om de ontwikkeling ter hand te nemen, zonder de permanente steun van Nederlandse zijde. Het corruptieverdrag ligt bij het parlement van de Suriname. Het zal geagendeerd worden in het eerstvolgende beleidsoverleg. Als gevolg van het trackrecord is het onmogelijk dat ontwikkelingsgelden die vanuit Nederland naar Suriname gaan, in corrupte zakken verdwijnt. De voorzitter memoreert dat de regering een aantal toezeggingen heeft gedaan. Er zal een bericht komen over de stand van zaken met betrekking tot het WOTS-verdrag en de toetreding tot een Europees verdrag. Verder komt er een bericht over een eventuele afrekening van visa in de eigen valuta, in dit geval dus de Surinaamse dollar. Zowel de minister voor Ontwikkelingssamenwerking als de minister van Buitenlandse Zaken zijn geen grote experts op het terrein van het AOW-recht. Hij verzoekt de bewindslieden dan ook binnen de regering na te gaan wie daar wel verstand van heeft en dan over dit probleem te rapporteren aan de Kamer. De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, De Haan De griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Van Oort
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 20 361, nr. 123
13