Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2007–2008
31 200 XVIII
Vaststelling van de begrotingsstaten van de begroting Wonen, Wijken en Integratie (XVIII) voor het jaar 2008
Nr. 45
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR WONEN, WIJKEN EN INTEGRATIE, Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 13 december 2007 Bijgaand doe ik u, mede namens de minister-president, de minister van Algemene Zaken, en de ministers van Justitie en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de antwoorden toekomen op de kamervragen over de brand in het Catshuis in 2004 die gesteld zijn tijdens het ordedebat op 22 november 2007 (Handelingen der Kamer II, vergaderjaar 2007–2008, nr. 27, regeling van werkzaamheden). 1 Beschikte de Arbeidsinspectie (AI) op grond van haar onderzoeken over serieuze, gegronde aanwijzingen dat (medewerkers van) de ministeries van Algemene Zaken en VROM (Rgd) voorafgaand aan de brand wisten dat een verboden middel (thinner) zou worden gebruikt voor de werkzaamheden aan de houten vloeren? Zo ja, kunt u de Kamer dan de documenten ter inzage geven waaruit dat blijkt? Neen, de Arbeidsinspectie beschikte niet over gegronde aanwijzingen dat de genoemde ministeries voorafgaand aan de brand wisten dat een verboden middel (thinner) zou worden gebruikt. Slechts één getuige heeft verklaringen met een dergelijke strekking afgelegd. Ik voeg daaraan volledigheidshalve het volgende toe. In antwoord op eerdere kamervragen van 23 maart 2006 (Aanhangsel Handelingen der Kamer II, vergaderjaar 2005– 2006, nr. 1442) is uw Kamer geïnformeerd over het beklag ex artikel 12 Sv, ingesteld door de weduwe van de omgekomen schilder en De Nederlandse Bond voor de Bouw- en Houtnijverheid bij het Gerechtshof te Den Haag tegen het niet vervolgen van één of meer strafbare feiten, die zouden zijn gepleegd door de Rijksgebouwendienst, het ministerie van Algemene Zaken, dan wel medewerkers van die dienst en dit ministerie. Bij beschikking van 28 februari 2007 heeft het Gerechtshof het beklag afgewezen.
KST113621 0708tkkst31200XVIII-45 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2007
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 200 XVIII, nr. 45
1
2 Heeft de algemeen directeur van de Arbeidsinspectie de minister en staatssecretaris van Sociale Zaken schriftelijk (en/of mondeling) in kennis gesteld van deze informatie? Gelet op het antwoord op vraag 1 is aan de minister of staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid dienaangaande geen informatie verstrekt. 3 Is hierbij verwezen naar een interventie van de Rgd waarin werd gesteld dat men «in de periferie van de uitvoering» op de hoogte was van het gebruik van thinner, maar dat dat volgens de Rgd «niet relevant» was omdat al was vastgesteld dat het betrokken bedrijf contra legem handelde? Zo ja, kunt u de Kamer alle bescheiden en documenten ter inzage geven die daar duidelijkheid over kunnen geven? Zie het antwoord op vraag 2. Er heeft, voor zover bekend, geen interventie plaatsgevonden van de Rijksgebouwendienst op het onderzoek. 4 Wilt u – nu het strafrechtelijk proces is afgerond – de Kamer alsnog informeren over de precieze aard, opzet, reikwijdte en (deel) conclusies van het onderzoek van de Arbeidsinspectie naar de Catshuisbrand? Het onderzoek van de Arbeidsinspectie is op de gebruikelijke wijze voor strafrechtelijk onderzoek van arbeidsongevallen aangepakt. Vanaf de start van het onderzoek heeft afstemming plaatsgevonden met het Openbaar Ministerie. Na de melding hebben een inspecteur en een specialist chemische veiligheid van de Arbeidsinspectie ter plaatse technisch onderzoek verricht naar de oorzaak van het ongeval. Dat was al snel duidelijk: grote hoeveelheden thinner op een grote vloeroppervlakte geeft een explosieve damp, die bij aanwezigheid van een ontstekingsbron tot ontbranding kan komen. De rechtbank heeft in de strafrechtelijke procedure tegen het schildersbedrijf de waakvlam van de open haard als meest waarschijnlijke ontstekingsbron aangemerkt. Het onderzoek richtte zich vervolgens op de vraag wie verantwoordelijk was voor het ongeval en of er sprake was van strafrechtelijke aansprakelijkheid. Alle voor onderzoek van het ongeval relevant geachte personen, zowel van het schildersbedrijf, van de Rijksgebouwendienst als van het Ministerie van Algemene Zaken zijn gehoord door rechercheurs van de Koninklijke Marechaussee, al dan niet in aanwezigheid van de Arbeidsinspectie. De conclusie was dat de verkeerde werkmethode – mede gelet op de omvang daarvan – niet het werk was van een individuele werknemer, maar in opdracht van het bedrijf plaatsvond. De rechtspersoon is daarvoor vervolgd en veroordeeld. 5 Indien de AI tot de conclusie (of het gegronde vermoeden) kwam dat (medewerkers van) Algemene Zaken en VROM (Rgd) wisten dat thinner zou worden gebruikt, waarom heeft dat niet geleid tot strafvervolging van (medewerkers van) betrokken ministeries? Zie het antwoord op vraag 1. 6 Bent u bereid alle onderzoeksdossiers van de Koninklijke Marechaussee (KMAR) en de Arbeidsinspectie (AI) ter inzage te geven aan de kamer? Ondanks de noodzakelijke terughoudendheid die betracht wordt ten aanzien van het doen van mededelingen in individuele zaken zullen wij,
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 200 XVIII, nr. 45
2
nu de strafrechtelijke procedure is afgerond, de onderzoeksdossiers vertrouwelijk bij de Tweede Kamer ter inzage leggen, gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval en gelet op de vragen die inmiddels bij de Tweede Kamer zijn gerezen omtrent de integriteit van ambtenaren.1 7 Hoeveel verdachten werden er in de aanvangsfase van het onderzoek benoemd door de KMAR en de AI? Bevonden zich onder die verdachten ook ambtenaren? Zo ja, van welke ministerie/diensten? Waar werden die ambtenaren van verdacht? Waarom waren er eerst 18 conceptdossiers? Verdachten worden in een strafrechtelijk onderzoek, onder verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie aangewezen. De zaak is door het Openbaar Ministerie, Parket Den Haag aangemerkt als een onderzoek naar mogelijke overtreding van artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998. De enige (rechts-)persoon die dit feit kan plegen is de werkgever. Deze is door het Openbaar Ministerie ook vervolgd en op 20 maart 2006 door de rechtbank te Den Haag veroordeeld. Tijdens het verdere onderzoek zijn er geen andere verdachten naar voren gekomen en door het Openbaar Ministerie vervolgd. Zoals hiervoor reeds werd aangegeven heeft het Gerechtshof te Den Haag de klacht van de weduwe van de omgekomen schilder en De Nederlandse Bond voor de Bouw- en Houtnijverheid tegen deze beslissing van het Openbaar Ministerie afgewezen. Het is niet duidelijk wat wordt verstaan onder de 18 concept-dossiers. Mogelijk gaat het om een misverstand. Alle onderzoeksgegevens en processen-verbaal van verhoor van de Arbeidsinspectie en de KMAR zijn samengevoegd in één dossier van het Openbaar Ministerie, waardoor de Arbeidsinspectie tweemaal hetzelfde proces-verbaal heeft ingezonden. 8 Werd het besluit om niet tot strafvervolging over te gaan uitsluitend genomen op grond van de inschatting van bewijsvoering, of speelden andere overwegingen een rol? Zo ja, welke overwegingen? Het besluit is uitsluitend genomen op grond van bewijsvoering. 9 Zijn ook de zogeheten Pikmeer-arresten betrokken in de afweging? Hoe beoordeelt u in dit verband de onderscheiden verantwoordelijkheden van de opdrachtgever (Rgd) en gebruiker (AZ)? Voor het antwoord op deze vraag zij verwezen naar het antwoord op de vragen 1 en 7. Tijdens het onderzoek zijn ambtenaren niet als verdachte aangemerkt. De Pikmeer-arresten hebben hierbij derhalve geen rol gespeeld. 10 Zijn er strafzaken geseponeerd door het Openbaar Ministerie? Zo ja, betrof het in die gevallen ook zaken tegen ambtenaren? Neen. 11 Is er tijdens het onderzoek van de AI op enigerlei wijze (ambtelijke) bemoeienis geweest vanuit de Mnisteries van Algemene Zaken en VROM met de voortgang en richting van het onderzoek? 1
Ter vertrouwelijke inzage gelegd, alléén voor de leden, bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.
Neen, er zijn geen aanwijzingen dat van bemoeienis sprake is geweest.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 200 XVIII, nr. 45
3
12 Is door de leiding van de AI en/of de (plv.) inspecteur-generaal (mondeling of schriftelijk) vertrouwelijk beklag gedaan bij de toenmalige minister van Sociale Zaken over druk die op hoog ambtelijk niveau door Algemene Zaken en/of VROM zou zijn uitgeoefend? Er is, voor zover bekend, op geen enkele manier druk uitgeoefend op de leiding van de Arbeidsinspectie, noch op enige andere medewerker. Om die reden is daarover ook op geen enkele wijze beklag gedaan. 13 Is er door de ambtelijke top van de Ministeries van Algemene Zaken, VROM en Sociale Zaken politieke druk uitgeoefend op het Openbaar Ministerie en/of de opsporingsdiensten om bepaalde onderzoeksrichtingen niet uit te rechercheren? Neen, er zijn geen aanwijzingen dat dit het geval is. 14 Kunt u aangeven of de AI, de KMAR en het OM bij de onderzoeken en het formuleren van definitieve conclusies de beschikking hadden over álle rapportages, e-mails, gespreksverslagen en andere documenten inzake de verbouwing van het Catshuis waarvan nu in een Wob-bezwaar procedure van RTL Nieuws een zeer beperkt deel is vrijgegeven)? Zo nee, waarom niet? Zijn die gegevens door de betrokken opsporingsinstanties niet gevraagd, of zijn ze niet verstrekt? Alle informatie die de genoemde instanties meenden nodig te hebben, is uiteraard verstrekt. 15 Kunt u aangeven waarom slechts enkele ambtenaren van AZ en VROM in de onderzoeken van Arbeidsinspectie en KMAR zijn gehoord, en niet alle direct betrokkenen bij het project, zoals onder meer de secretarissengeneraal van betrokken ministeries, en de reeks medewerkers die nauw geïnvolveerd waren in alle beslissingen inzake (uitvoering van) de verbouwing? Alle personen die in het kader van het strafrechtelijk onderzoek relevant werden geacht zijn gehoord. 16 Kunt u in dit verband aangeven waarom in een drietal Wob-procedures de staat documenten niet wil verschaffen op grond van het argument dat dat schadelijk zou zijn voor de procespositie van de staat? Het is niet juist dat WWI zich zou hebben beroepen op de schadelijkheid voor de procespositie van de staat. Ten aanzien van vijf documenten is besloten om openbaarmaking te weigeren op grond van art. 10, tweede lid, onder g, van de Wob. Het gaat daarbij om het voorkomen van onevenredige benadeling van de bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden. In de beslissing op bezwaar in de procedure van het Wob-verzoek gericht aan de minister-president, minister van Algemene Zaken, is het merendeel van de gevraagde stukken verstrekt. Een deel van de gevraagde documenten is niet verstrekt op grond van onderscheidenlijk de staatsveiligheid (artikel 10, eerste lid, onder b, van de Wob), persoonlijke beleidsopvattingen ten behoeve van intern beraad (artikel 11 van de Wob) en de onevenredige benadeling van bepaalde belangen (artikel 10, tweede
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 200 XVIII, nr. 45
4
lid, onder g, van de Wob), waaronder de procespositie van de staat en anderen in de lopende juridische procedure. Voorts wordt verwezen naar hetgeen hierover is opgemerkt bij de beslissingen op bezwaar van de bewindspersonen voor WWI en van SZW. SZW heeft het verzoek tot openbaar maken van de processen-verbaal primair afgewezen omdat voor deze documenten een bijzondere regeling voor openbaarmaking geldt, namelijk de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. Voor deze wet dient de algemene openbaarheidsregeling, in casu de Wob, te wijken. Subsidiair is het openbaar maken van de betreffende documenten afgewezen op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob, omdat het belang van openbaar maken niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van onevenredige benadeling van de staat. Een goede rechtsbedeling op grond waarvan partijen, en dus ook de staat, het recht hebben om zonder beïnvloeding van buiten hun belangen (in rechte) te verdedigen wordt geschaad indien de betreffende documenten openbaar worden gemaakt. 17 Kunt u uitsluiten dat persoonlijke beleidsopvattingen die zijn geformuleerd in documenten (die zijn opgesteld voorafgaand aan de brand) betrekking hebben op het al dan niet gebruiken van middelen zoals thinner? In de documenten waarover de ministeries beschikken en die zijn opgesteld voorafgaand aan de brand zijn geen persoonlijke beleidsopvattingen aangetroffen die betrekking hebben op het al dan niet gebruiken van de bedoelde middelen. 18 Is op enig moment overwogen de Rijksrecherche in te schakelen, gelet op de tegenstrijdige verklaringen die onder ede zijn afgelegd? Bent u bereid dat alsnog te doen? Is er overleg geweest met de minister van Justitie en het Openbaar Ministerie over het inschakelen van de Rijksrecherche? Neen, er is niet overwogen om de Rijksrecherche in te schakelen en er heeft hierover ook geen overleg plaatsgevonden met de minister van Justitie. De reden hiervan is dat uit de afgelegde verklaringen geen aanwijzingen voor strafbare gedragingen konden worden afgeleid. Er is ook op dit moment geen reden om alsnog de Rijksrecherche in te schakelen. 19 Sluit u uit dat betrokken ambtenaren meineed hebben gepleegd bij het geven van getuigenverklaringen tijdens de rechtszaak tegen het schildersbedrijf? Ik heb geen aanwijzing dat de betrokken ambtenaren in strijd met de afgelegde eed of belofte verklaringen hebben afgelegd. 20 Sluiten de ministers uit dat ambtenaren van tevoren geweten hebben dat er thinner gebruikt zou worden in het Catshuis? Zie het antwoord op vraag 1. De minister voor Wonen, Wijken en Integratie, C. P. Vogelaar
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 200 XVIII, nr. 45
5