Tweede Kamer der Staten-Generaal
Zitting 1979-1980
2
Rijksbegroting voor het jaar 1980
15800 Hoofdstuk VIII Departement van Onderwijs en Wetenschappen
Nr. 10
VERSLAG Vastgesteld 25 oktober 1979 De vaste Commissie voor O n d e r w i j s en W e t e n s c h a p p e n 1 en de vaste C o m m i s s i e voor het Wetenschapsbeleid hebben ter v o o r b e r e i d i n g van de openbare beraadslaging over dit begrotingshoofdstuk de v o l g e n d e lijst van vragen opgesteld.
ALGEMEEN 1 Kan per artikel w o r d e n aangegeven welke bedragen daarvoor in de meerj a r e n r a m i n g zijn uitgetrokken?
Kan een overzicht w o r d e n verstrekt van het effect van deze begroting op het aantal arbeidsplaatsen in het o n d e r w i j s ten opzichte van de situatie in 1979, onderscheiden naar effecten van a u t o n o m e o n t w i k k e l i n g e n en van diverse beleidsmaatregelen?
Hoe staat het met de reeds v o o r 1978 aangekondigde w i j z i g i n g van de Lager-onderwijswet 1920 tot i n v o e r i n g van het instituut van de schoolassistent v o o r niet-onderwijskundige taken (zie 14 800, nr. 15, a n t w o o r d nr. 6)?
Hoe is inmiddels de stand van zaken ten aanzien van de beleidsvoornemens ter uitvoering van punt 15 v a n het regeerakkoord: «Onderzocht zal w o r d e n of en op welke wijze aan het bijzonder o n d e r w i j s , naast de vergoeding voor de administratiekosten, m i d d e l e n ter beschikking kunnen w o r d e n gesteld voor het beheer van dat onderwijs en ter versterking van de deskundigheid van het bestuur.» (vgl. 14800, nr. 12, vraag 6)? ' S a m e n s t e l l i n g : Bakker (CPN), A b m a (SGP), V e e r m a n (CDA), Van Ooijen (PvdA), voorzitter. Van Leijenhorst (CDA), Dees (VVD), K o n i n g s (PvdA), W a l t m a n s (PPR), Ginjaar-Maas (VVD), o n d e r v o o r z i t t e r , Evenhuis (VVD), W o r r e l l (PvdA), B e i n e m a (CDA), Klein (PvdA), Schaapm a n (PvdA), Lansink (CDA), Mertens (D'66), Van K e m e n a d e (PvdA), De V o o g d (VVD), Frink i n g (CDA), Bekker (CDA), D e e t m a n (CDA), V a n d e n A n k e r (PvdA), K e u n i n g (PvdA).
8 vel
Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Beckers-de Bruijn inzake de rechtspositie van de HBO-student (kamerstuk 15 300, VIII, nr. 28)?
Kan aangegeven w o r d e n w a t het m.a.v.o."bestanddeel is - per leerling ■ binnen het totale exploitatiekostenbedrag a.v.o./v.w.o.?
Tweede Kamer, zitting 1979-1980, 15800, hoofdstuk VIII, nr. 10
1
7 Hoeveel c o m m i s s i e s c.q. w e r k g r o e p e n hebben de bewindslieden ingesteld sinds 1 januari 1978 en hoeveel hebben zij er opgeheven? 8 Zijn de geruchten juist dat in gevallen w a a r i n een leerling de n o r m a l e dag-m.a.v.o. bezoekt en zijn (haar) moeder de dag-m.a.v.o. voor volwassenen, de m o g e l i j k h e i d bestaat dat er voor de lerende adolescent meer schoolgeld betaald w o r d t dan voor de lerende moeder? 9 Kan de Minister nadere informatie verschaffen over de problematiek w a a r m e e de Nederlandse scholen in het buitenland geconfronteerd w o r d e n , te w e t e n : a. de stijgende kosten v o o r het in stand h o u d e n van de scholen; b. de erg zwakke rechtspositie van de onderwijsgevenden? Is de Minister v o o r n e m e n s op korte t e r m i j n iets aan deze problematiek te doen? 10 Hoe stelt de Minister zich de concrete u i t w e r k i n g v o o r van zijn uitspraak dat hij prioriteit zal verlenen aan de positie van gedeeltelijk leerplichtige meisjes? Beseft de Minister dat deze uitspraak haaks staat op de afschaffing van de s t i m u l e r i n g s p r e m i e partieel leerplichtigen? Hoe staat het met de voorstellen die in overleg met Sociale Zaken zouden w o r d e n g e f o r m u l e e r d met betrekking tot meer effectieve maatregelen v o o r gedeeltelijk leerplichtigen? 11 Wanneer zijn initiatieven te verwachten inzake de v o r m i n g van bedrijfstaksgewijze egalisatiefondsen, mede in verband met de verdere afslanking van de Stimuleringsregeling vakopleiding? 12 In hoeverre is uitvoering gegeven aan de motie-Van Leijenhorst inzake het verkrijgen van inzicht in de besteding van taakuren (15 300 hoofdstuk VIII, nr. 39)?
I. INLEIDING § 1. Algemene inleiding 13 Welke rechten zullen ontleend kunnen w o r d e n aan het leerrecht dat op de leerplicht volgt? In hoeverre moet aan het leerrecht zoals het hier gehanteerd w o r d t een andere betekenis w o r d e n toegekend dan de tot nu toe gebruikelijke, namelijk dat het iedere Nederlander vrij staat een willekeurige cursus of o p l e i d i n g (voor zover aanwezig) te volgen? 14 Wat w o r d t precies bedoeld met de t e r m «relevante signalen uit het maatschappelijk leven», en w i e zal bepalen of, en zo ja in hoeverre, een signaal uit het maatschappelijk leven relevant is? 15 Kan nader w o r d e n uiteengezet, op welke wijze de v o o r g e n o m e n eigen bijdrage v o o r de d e e l n e m i n g aan het o n d e r w i j s gekoppeld w o r d t aan de inh o u d van het educatief aanbod? 16 Kan w o r d e n meegedeeld op welke wijze de bewindslieden w i l l e n bevorderen, dat «informatie over de samenleving in het onderwijspakket w o r d t o p g e n o m e n of uitgebreid»?
Tweede Kamer, zitting 1979-1980,15800, hoofdstuk VIII, nr. 10
2
17 Welke o v e r w e g i n g e n hebben tot de beslissing van de b e w i n d s l i e d e n geleid de cursus leerlingbegeleiding, de z o g e n a a m d e «cursus-Deen», te doen beëindigen? 18 Hoe zal de functie van de zogeheten «career-counselor» zich v e r h o u d e n tot de functies van schooldecaan, regionaal c o n s u l e n t van het leerlingwezen, j e u g d c o n s u l e n t van het gewestelijk arbeidsbureau en beroepskeuzeadviseur, en waar zal een dergelijke functionaris eventueel rechtspositioneel bij w o r d e n ondergebracht? § 2. Functie van onderwijs in de samenleving
19 Wat w o r d t bedoeld met de zinsnede: « U i t g a n g s p u n t . . . zal zijn de rol van de o n d e r w i j s c o n s u m e n t . » ? Van welke rol is hier sprake? 20 Welke zijn de mensen die mede zelf bepalen welke aspecten van onderw i j s relevant zijn? W o r d t hierin mede begrepen de groep leerplichtige leerlingen? 21 Betekent de introductie in het o n d e r w i j s v a n het begrip c o n s u m e n t dat de begrippen c o n s u m p t i e g o e d e r e n , c o n s u m p t i e , c o n s u m e r e n , p r o d u c e r e n , produktie en producent eveneens in het o n d e r w i j s ingevoerd gaan w o r d e n ? 22 M o e t in de derde alinea o p blz. 8 een afstand n e m e n v a n het hand over hand t o e n e m e n d e gebruik van meerkeuzetoetsen gelezen w o r d e n ? 23 Op welke wijze zal in concreto een goede beheersing van de v r e e m d e talen b e v o r d e r d w o r d e n ? 24 Wat w o r d t precies bedoeld met de uitspraak dat meisjes en v r o u w e n een tijdelijke v o o r k e u r s b e h a n d e l i n g in het o n d e r w i j s zullen krijgen? Behoort daar ook bij een grotere inlotingskans bij n u m e r u s fixus-studierichtingen? 25 Kan nader w o r d e n toegelicht w a t bedoeld w o r d t met de zinsnede o p blz. 11 dat de i n v l o e d van belangengroepen niet zelden leidt tot i n d r i n g e n d e appèls aan de b u r g e r s , w a a r b i j s o m s e l e m e n t e n van o n v e r d r a a g z a a m h e i d zijn te bespeuren? 26 Wat w o r d t precies bedoeld met «het algemeen educatief niveau» dat gehandhaafd en zo mogelijk v e r h o o g d moet w o r d e n ? Moet in dit v e r b a n d gedacht w o r d e n aan een m i n i m u m o p l e i d i n g s n i v e a u of aan een g e m i d d e l d opleidingsniveau? 27 a. De b e w i n d s l i e d e n hebben blijkens het o p blz. 11 gestelde het v o o r n e m e n over deze problematiek (niveau en kwaliteit van het o n d e r w i j s en o n derzoekscriteria daarvoor) in het komende begrotingsjaar een nota uit te b r e n g e n , w a a r b i j vooral ook de inbreng v a n de inspectie van grote betekenis w o r d t geacht. Kan aangegeven w o r d e n aan welke sectoren in het onderw i j s w o r d t gedacht?
Tweede Kamer, zitting 1979-1980,15 800, hoofdstuk VIII, nr. 10
3
b. Kan duidelijk gemaakt w o r d e n w a a r o m vooral ook de inbreng van de inspectie van grote betekenis w o r d t geacht en w a a r o m v o o r b i j g e g a a n w o r d t aan het feit dat de inbreng van de onderwijsorganisaties en van de LPC, de OBD's, de Stuurgroep MP, de C o ö r d i n a t i e c o m m i s s i e a.v.o./l.b.o. de ICB en de ICM van even groot belang zouden kunnen blijken te zijn? c. Is hierbij ook gedacht aan de inbreng van de SLO? 28 Op welke wetenschappelijke onderzoekingen is de uitspraak gebaseerd dat er bij vele jongeren geringe v e r w a c h t i n g e n bestaan met betrekking t o t het bestaande onderwijsaanbod?
29 Verschillende uitspraken op blz. 12 lijken gebaseerd op de o p v a t t i n g dat o n d e r w i j s een welzijnsvoorziening is. Hoe verdraagt zich dat met het begrip o n d e r w i j s c o n s u m e n t dat w e z e n s v r e e m d is aan de welzijnswereld? 30 Welke maatregelen zullen g e n o m e n w o r d e n o m te bereiken dat differentiatie binnen klasseverband regel w o r d t ? 31 De integratie van de school met buitenschoolse activiteiten krijgt in de mem o r i e grote nadruk. Welke structurele wijzigingen staan de bewindslieden daarbij v o o r ogen? Welke procedures w i l l e n zij daartoe volgen? 32 W i l d e Regering uiteenzetten w a t bedoeld w o r d t met de op blz. 13 voorkomende t e r m «Schoolcentrische welzijnsbenadering», mede gelet op het afs t e m m e n van dit beleid op interdepartementale samenwerking met het Departement van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk? 33 Welke maatregelen zullen w o r d e n getroffen o m het onderwijs v o o r voortijdige studiestakers in het voortgezet o n d e r w i j s meer «consumentgericht» te doen zijn? 34 Kan de uitspraak «Niettemin haken vele jongeren al op een leeftijd af, die f o r m e e l tot de leerplichtige behoort», cijfermatig o n d e r b o u w d w o r d e n ? 35 Op welke onderzoekingen baseert de b e w i n d s m a n de stelling «Het onderw i j s smaakt niet meer en in de t e r m i n o l o g i e van betrokkenen w o r d t er heel w a t «afgebaald» op de scholen.»? 36 Kan de Regering de kenmerken n o e m e n van groepen o n d e r w i j s c o n s u menten waarvan in redelijkheid een eigen bijdrage niet kan w o r d e n verlangd, ook al vallen zij niet meer onder de leerplicht? 37 Kan nader w o r d e n o m s c h r e v e n welke wetgevende maatregelen in het kader van het v o l w a s s e n e n o n d e r w i j s in v o o r b e r e i d i n g zijn? Wanneer zullen deze w e t s o n t w e r p e n de Kamer bereiken? 38 Kan de Minister nader aangeven wanneer de Nota volwasseneneducatie w o r d t uitgebracht?
Tweede Kamer, zitting 1979-1980,15800, hoofdstuk VIII, nr. 10
4
39 Moet uit het in de laatste drie alinea's van § 2 onder 10 gestelde worden afgeleid, dat bij de uitgangspunten voor het volwassenenonderwijs beroepsgerichte aspecten geen prioriteit zullen hebben? § 3. Hoe komt een beleid voor de jaren tachtig tot stand? 40 Wat wordt op blz. 16 precies bedoeld met: «Binnen deze bestaande ruimte voor verwezenlijking van het beleid, mede beperkt door de mogelijkheden van het parlement, dienen beslissingen te worden genomen ten einde niet met het onderwijs achter de feiten aan te lopen.»? Kan concreet aangegevan worden waar het beleid stagneert door de beperkte mogelijkheden van het parlement? 41 «Beleid, dat niet tot stand komt na overleg met het onderwijsveld en met maatschappelijke groeperingen, schiet bezwaarlijk wortel.» Hoe moet deze stelling verstaan worden in het perspectief van de klachten over onvoldoende overleg (NFO, NGL en CCOO)? 42 Wat wordt concreet bedoeld met de opmerking dat de vrijheid van onderwijs telkens weer in wet-en regelgeving haar vertaling dient te vinden? 43 a. Wanneer de bewindslieden constateren dat de taak van de onderwijsgevenden sterk is veranderd, waaruit blijkt dan die verandering? b. Zijn de bewindslieden van mening dat deze verandering een verzwaring van de taak van de onderwijsgevenden impliceert? c. Ligt het in dit verband niet zeer voor de hand het onderzoek door Knight Wegenstein af te ronden zodat een duidelijk inzicht in de taakomvang van de onderwijsgevenden wordt verkregen? 44 a. Kunnen de bewindslieden een uitsplitsing geven van post 283 in bijscholing basisonderwijs en voortgezet onderwijs? b. Welke commissies op het terrein van de scholing/nascholing wil de Minister opheffen, zoals blijkt uit de vermindering van post 284? c. Is er met deze commissies overleg gepleegd over hun functioneren? d. Wie of welke instanties gaan de functies van deze commissies overnemen? 45 Er is een studie aangevangen met betrekking tot de mogelijkheid van een Nationale Educatieve Raad. Wat heeft deze studie tot dusver opgeleverd? Is daarvoor een ambtelijke commissie in het leven geroepen? Wordt ook buiten het departement daarop ten behoeve van de Minister gestudeerd? Welke procedures worden daarbij gehanteerd en in welk stadium bevindt bedoelde studie zich thans? 46 Is het de bedoeling dat het «principiële discussiestuk» over de overleg- en adviesstructuur binnen afzienbare tijd leidt tot een beleidsnota of een wetsontwerp? 47 Zijn op grond van de actuele demografische gegevens prognoses te maken ter zake van de aantallen onderwijsvragenden in het tertiair onderwijs tussen 1980 en 1990?
Tweede Kamer, zitting 1979-1980, 15800, hoofdstuk VIII, nr. 10
5
48 Welke consequenties heeft een meer c o n s u m e n t g e r i c h t e (en dus meer arbeidsmarktgerichte) benadering van het o n d e r w i j s v o o r de o n t w i k k e l i n g v a n de tertiaire sector? 49 a. Betekent de uitspraak dat initiatieven g e n o m e n gaan w o r d e n o m t o t een betere besteding van de m i d d e l e n te k o m e n , dat gedacht w o r d t aan een reallocatie van financiële middelen? b. Hoe m o e t e n in dit v e r b a n d in concreto uitspraken opgevat w o r d e n over betere (andere) criteria met betrekking tot leraar-leerlingratio en materiële faciliteiten? c. Hoe moet in dit v e r b a n d een uitspraak verstaan w o r d e n over een harmonisatie van salarisregelingen? Wat w o r d t daarmee precies bedoeld? 50 Zijn de werkzaamheden terzake van de harmonisatie op het terrein van de salarisregelingen reeds aangevangen? Zo ja, kan de Minister de Kamer hierover nader informeren? 51 Wanneer zullen voorstellen die gericht zijn op de noodzaak van een v o l doende gespreid en flexibel te gebruiken en o p verschillende educatieve doeleinden gericht g e b o u w e n - en inventarisbestand de Kamer bereiken en wat is globaal de i n h o u d van deze voorstellen? 52 Kan de uitspraak dat de kwalitatief bepaalde vervangingsbehoefte ten aanzien van het b o u w b e l e i d zeer groot is nader gespecificeerd w o r d e n ? § 4. Waarheen op w e g in de jaren tachtig? 53 Kan een exact planningsschema ten aanzien van de integratie van opleidingen v o o r kleuter- en lager onderwijs of w e l opleidingen voor o n d e r w i j s g e venden in het t o e k o m s t i g e basisonderwijs w o r d e n geleverd? 54 Indien gesteld w o r d t dat afsluiting van een onderwijsfase niet alleen dient samen te hangen met de kalenderleeftijd, w o r d t daarmee dan gedoeld op «differentiatie in t e m p o » ? Welke betekenis heeft dit v o o r de afsluiting van het elementair o n d e r w i j s in relatie tot de leeftijd? 55 Kan nader aangegeven w o r d e n wat bedoeld w o r d t met het nastreven van de nauwe s a m e n h a n g of de gedeeltelijke integratie via een propaedeutisch jaar met andere o p l e i d i n g e n voor o n d e r w i j s g e v e n d e n bij de wettelijke v o r m geving van de nieuwe o p l e i d i n g e n v o o r o n d e r w i j s g e v e n d e n in het basisonderwijs? 56 W a a r o m is bijlage X (het ontwikkelingsplan v o o r het voortgezet onderwijs) pas op 17 oktober aan de Kamer a a n g e b o d e n , r u i m 21/a week na de toch al sterk vertraagde aanbieding van begrotingshoofdstuk VIM? 57 Gesproken w o r d t op blz. 21 onder punt j over de a f s t e m m i n g van de w e t telijke regeling van de o n d e r w i j s v e r z o r g i n g o p de Kaderwet specifiek w e i zijn. Welke raakpunten zien de bewindslieden ter zake en ten aanzien van welke elementen achten zij a f s t e m m i n g noodzakelijk? Gesteld w o r d t op blz. 21 onder punt g dat initiatieven ter bespreking van zaken als o n d e r w i j s en arbeidsmarkt de Kamer spoedig zullen bereiken. Wanneer en in welke v o r m ?
Tweede Kamer, zitting 1979-1980, 15800, hoofdstuk VIII, nr. 10
6
58 Op welke wijze zal de discussie over educatief verlof en mogelijk een andere v e r h o u d i n g tussen de aspecten w e r k e n - s t u d e r e n - v r i j e tijd w o r d e n bevorderd?
59 a. Wat w o r d t precies bedoeld met de uitspraak dat aandacht zal w o r d e n geschonken aan de vraag in hoeverre bepaalde basiskennis en -vaardigheden niet beter op w a t latere leeftijd kunnen w o r d e n verworven? b. Aan welke kennis en vaardigheden moet in dit v e r b a n d gedacht w o r den? c. Indien dergelijke maatregelen niet gepaard gaan met leerplichtverleng i n g , w a t zijn dan de consequenties voor w a t betreft de leerstof in de hogere leerjaren? d. Op welke wijze zal de verkregen ruimte in de lagere leerjaren w o r d e n opgevuld? § 6. Samenvatting van de belangrijkste beleidsvoornemens 60 Wat w o r d t de positie van schoolverlaters van de PA's en KO's als via wettelijke maatregelen v o o r r a n g bij b e n o e m i n g moet w o r d e n gegeven aan wachtgelders of anderen in het bezit van een ontslaguitkering? Moet uit het hierboven bedoelde beleidsvoornemen begrepen w o r d e n dat bij benoem i n g van nieuwe leerkrachten de a u t o n o m i e van de schoolbesturen aangetast w o r d t , door de v e r p l i c h t i n g v o o r r a n g te geven aan wachtgelders of in het bezit van een andere ontslaguitkering zijnde onderwijsgevenden die niet eerder een dienstverband hadden met het schoolbestuur dat nu benoemen moet? 61 a. Kunnen de b e w i n d s l i e d e n , waar zij spreken over de beleidsnotitie over het v e r n i e u w d e s t i m u l e r i n g s b e l e i d , een specificatie geven van de uitbreid i n g naar andere leeftijdsgroepen en van de andere doelgroepen? b. Op welke wijze zal de intensivering van de samenwerking met Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk plaatsvinden? c. Op welke wijze denken de bewindslieden de structureel benodigde m i d d e l e n te financieren? 62 Wanneer zal het Activiteitenplan voor de ontwikkeling en v e r n i e u w i n g van het b u i t e n g e w o o n o n d e r w i j s w o r d e n uitgebracht? 63 a. Wanneer zal de Discussienota over de kwaliteit van het niveau van het o n d e r w i j s verschijnen? b. Zal deze nota zich uitstrekken over alle sectoren van het onderwijs? c. Kunnen de bewindslieden mededelen welke personen en/of instanties deze nota zullen samenstellen? d. Op welke wijze denken de bewindslieden de i n h o u d van deze nota met het o n d e r w i j s v e l d te behandelen? 64 Wanneer zal het w e t s o n t w e r p inzake medezeggenschap in het onderwijs w o r d e n ingediend? 65 Wanneer zullen de achtereenvolgende stagenota's w o r d e n uitgebracht? 66 Kan informatie verstrekt w o r d e n met betrekking tot de kwaliteit van de huisvesting van alle rijksscholen?
Tweede Kamer, zitting 1979-1980,15800, hoofdstuk VIII, nr. 10
7
67 a. Kunnen de bewindslieden nadere informatie geven over het verloop van het m.a.v.o.-project? b. Hoe zijn de ervaringen van de scholen die laatstelijk gestart zijn met een project? c. Op welke wijze worden de uitkomsten van het project overdraagbaar en hebben de bewindslieden aanwijzingen dat die overdraagbaarheid in werkelijkheid wordt gerealiseerd? d. Kunnen de bewindslieden inzicht geven in het spreidingsplan? e. Kunnen de bewindslieden aangeven hoeveel middelen beschikbaar worden gesteld voor het project? f. Kunnen de bewindslieden ten slotte een opgave verstrekken van de aard van de moeilijkheden die bij dit project worden ondervonden en van de ernst van die problemen? 68 Welke procedure stelt de Minister zich voor te volgen ten aanzien van de invoering van de voorstellen van de BUOZ-nota? 69 Op 1 oktober 1977 is de regeling Post-academisch Onderwijs van kracht geworden, waarin de oprichting wordt geregeld van organen die het postacademisch onderwijs voor bepaalde beroepssectoren moeten organiseren. Welke voorbereidingscommissies functioneren thans ter voorbereiding van de oprichting van deze organen en hoe wordt naast de voorbereiding van een organisatorische structuur van het p.a.o. aandacht gegeven aan de eigen aard van het p.a.o., aan doelstellingen, ingangsniveau, eisen voor docenten etc? 70 Wordt bij het in de vorige vraag bedoelde overleg ook de bestuursstructuur betrokken? Wordt het overleg over de financieringsstructuur gevoerd op basis van het rapport van de Werkgroep Interuniversitaire Instituten, welk rapport in 1979 is verschenen? 71 Kan nadere informatie verstrekt worden met betrekking tot de herstructurering van het laboratoriumonderwijs? 72 Welke voorstellen worden overwogen met betrekking tot het rechtspositiebesluit WVO? Moet uit beleidsvoornemen 29 geconcludeerd worden dat alle docenten in het vervolg urenleraar zullen zijn met garantieopbouw? 73 Waarom is de beschikking inzake de schoolbegeleidingsdiensten nog steeds niet verschenen en wanneer kan deze beschikking nu exact verwacht worden? 74 Welke voortgang is inmiddels geboekt ten aanzien van een beslissing over de structuur van de Stichting voor Onderzoek van het Onderwijs en aan welke soort beslissing wordt gedacht? 75 Is de in de motie-Deetman c.s. (14206 nr. 8) genoemde datum van 1 januari 1980 gezien door de onder beleidsvoornemen 35 opgenomen zinsneden geen uitgangspunt meer?
Tweede Kamer, zitting 1979-1980, 15800, hoofdstuk VIII, nr. 10
8
§ 7. Overzicht van wetgevende maatregelen en beleidsnota's 76 De Wet wederzijdse doorstroming h.b.o.-w.o. geeft overstapmogelijkheden voor een aantal verwante studies in het w.o. en h.b.o. Landelijke doorstroomcommissies moeten beslissen over de toelating en vrijstellingen. Toelating door de commissie leidt niet zonder meer tot plaatsing als gevolg van de vrijwel algemene beperking van de plaatsingsmogelijkheden in het h.b.o. en de numerus fixus-regelingen bij het w.o. Huldigt de Minister ook in dit geval het standpunt, dat degenen die als eerstejaars instromen en nog geen tertiair onderwijs hebben genoten, voorrang hebben boven degenen die wel reeds een vorm van tertiair onderwijs hebben kunnen volgen? Is het juist, dat de Minister een standpunt als hierboven is verwoord inmiddels ter kennis heeft gebracht van het w.o. voor wat betreft de instroom in hogere studiejaren van het w.o. vanuit de n.l.o.'s? 77 Wat is de reden dat wetsontwerp 7404 niet is opgenomen in de inventarislijst van bij de Kamer aanhangige wetsontwerpen? Zijn van de kant van de Regering nadere initiatieven te verwachten ter zake van dit wetsontwerp? 78 Welke organisaties hebben advies uitgebracht over het voorontwerp van wet inzake de medezeggenschap in het onderwijs? Zijn er reeds conclusies getrokken uit de ontvangen adviezen? 79 Ligt het in de bedoeling dat de «Schets van een beleid voor emancipatie in onderwijs en wetenschappelijk onderzoek» gevolgd wordt door een beleidsnota? Zo ja, wanneer bereikt deze de Kamer? 80 Welke regels c.q. reglementen worden op dit moment gehanteerd, welke de persoonlijke levenssfeer moeten beschermen van hen van wie gegevens zijn opgenomen in het geautomatiseerde systeem ten behoeve van de Commissie automatisering salarisadministratie onderwijs? 81 Wanneer kan het wetsontwerp, strekkende tot uitbreiding van de verplichting van gemeente- en schoolbesturen om vacatures aan een school te doen vervullen door gewezen onderwijzend personeel, dat in het genot is van wachtgeld, tegemoet worden gezien? 82 Wordt voor wat betreft de feitelijke integratie van de kleuterscholen en scholen voor gewoon lager onderwijs tot basisscholen nog steeds vastgehouden aan het jaar 1983? 83 Kan de Regering mededelen wanneer het wetsontwerp tot wijziging van de Wet op het leerlingwezen de Kamer zal bereiken? 84 Gesteld wordt dat de experimentenregeling hoger onderwijs als instrument ten behoeve van een groeiende samenhang een onderdeel zal vormen van de Kaderwet. Kan de Minister dit nader verduidelijken? Welke structuur staat hem daarbij uiteindelijk voor ogen? 85 Kan een exact planningsschema over de wettelijke regeling van m.o.-opleidingen worden gegeven?
Tweede Kamer, zitting 1979-1980,15 800, hoofdstuk VIII, nr. 10
9
86 Moet uit de passage «nascholing» geconcludeerd worden dat de nascholing voor zover verbonden aan de initiële opleiding die met NLO wordt aangeduid van de WVO naar de Experimentenwet gaat per 1 augustus 1980? 87 Welk verband bestaat er thans nog tussen het tijdstip van het uitbrengen van de stagenota's en de invoering van het reeds veel besproken participatie-onderwijs? 88 Wanneer zal de Examennota nu werkelijk komen? 89 Kunnen de bewindslieden nadere mededelingen doen over de Nota regionalisering van het onderwijsbeleid? Op welke elementen zal bedoelde regionalisering van toepassing zijn? (Zie motie-Deetman, 15 300 VIII, nr. 41). 90 Wanneer kan een beleidsnotitie over het innovatieproces basisschool tegemoet worden gezien? 91 Wanneer is een beleidsnotitie inzake de opleiding leraren verpleegkunde gereed? 92 Wanneer worden beleidsnotities bij het 9e COS-advies en het 5e PEN-advies gepubliceerd? 92a Wanneer kan de concept-beleidsnotitie bij het «Vlekkenplan» worden verwacht? § 8. Overzicht van de begrotingscijfers 93 Kan de volumedaling gekwantificeerd worden? 94 Op grond waarvan zal de (geraamde) ontwikkeling van de uitgaven voor het secundair onderwijs van 1980 t/m 1984 achterblijven bij de ontwikkeling van de leerlingenaantallen? 95 Welke van de op blz. 43 van de memorie van toelichting genoemde maatregelen vinden plaats met ingang van 1-1-1980 en welke met ingang van 1-8-1980? 96 Hoeveel geld is er in totaal beschikbaar voor het ontwikkelingsplan voortgezet onderwijs? 97 Kan nadere informatie gegeven worden over de f 79,6 min. die nodig is ten behoeve van niet gerealiseerde ombuigingen op rechtspositioneel terrein? 98 Op welke wijze zal de f 4,6 min. besteed worden ten behoeve van het emancipatiebeleid?
Tweede Kamer, zitting 1979-1980,15800, hoofdstuk VIII, nr. 10
10
99 Zijn de WIR-gelden ten behoeve van de leerlingenschaalverlaging structureel? Is de bijdrage van Binnenlandse Zaken ten behoeve van de culturele minderheden structureel? 100 Is de afschaffing van de z.g. «schoorsteenuren» reeds met de bijzondere commissie overeengekomen? 101 Zijn de effecten van de afschaffing van de dislokatiediensteenheden niet in strijd met het streven naar verdere uitbanning van lesuitval? 102 Kan exact worden aangegeven, welke maatregelen zullen worden getroffen ter dekking van het bedrag van 37,6 min. voor «nader te treffen rechtspositionele salaire en overige maatregelen» in 1980? 103 Kan worden toegelicht wat precies bedoeld wordt met de bezuinigingen: — — — —
afschaffing toelage huisvesting toepassing artikel 18.5 verhoging internaatsgelden toepassing artikel 15.6
f f f f
3,1 2,5 1,7 1,6
min. min. min. min.
104 Kan precies worden aangegeven welke veranderingen in de arbeidsvoorwaarden van het onderwijzend personeel bedoeld zijn met de bezuinigingen: — — — —
beloning hoogste bevoegdheid gerealiseerde differentiatie in 2 schaal afschaffing schoorsteenuren diensteenheden dislocatie
f f f f
7,5 5 2,2 1,2
min. min. min. min.
105 Kan exact worden aangegeven welke maatregelen zullen worden getroffen ter dekking van: — overige lasten universiteiten — nader te verdelen investeringen wetenschapsbeleid — overige uitgaven
f f f
25,9 min. 2,0 m i n . 0,7 m i n .
106 Wat houden de volgende bezuinigingsposten precies in: — bijstelling raming incidentele component kroondocenten — voorbereidend jaar nautisch onderwerp — TNO
f f f
5,2 m i n . 2,1 m i n . 0,2 m i n .
107 Hoe worden de volgende bezuinigingsposten precies ingevuld: — ontwikkelingswerk — ACLO's — NLO's
f f f
7,0 m i n . 1,0 m i n . 0,2 m i n .
Tweede Kamer, zitting 1979-1980,15800, hoofdstuk VIII, nr. 10
11
108 a. Onder welk begrotingsartikel ressorteert de post CBO van 1 min.? b. Heeft over de financiering van het CBO al overleg plaatsgehad met de sociale partners? c. Zo ja, wat is hiervan het resultaat? d. Om welke redenen wordt een subsidie aan het CBO verleend? 109 a. Welke van de hier genoemde maatregelen hebben een structureel en welke een conjunctureel karakter? b. Kunnen de bewindslieden aangeven welke bedragen, zowel over 5 maanden als over 12 maanden berekend, met de conjuncturele maatregelen zijn gemoeid? c. Kunnen de bewindslieden aangeven welke bedragen structureel benodigd zijn en welke bedragen structurele dekking geven? d. Kunnen de bewindslieden aangeven hoe groot de bedragen op lange termijn en structureel bezien zullen zijn? 110 Kunnen de bewindslieden aangeven hoeveel volledige arbeidsplaatsen, gerekend naar full-time equivalenten en structureel bezien, verloren zullen gaan door afschaffing van de toekenning van rechtswege van drie taakuren aan de eerstegraads leraar benoemd in een volledige betrekking? 111 Wat wordt de besteding van 1,0 min. voor het ontwikkelingsplan voortgezet onderwijs? 112 Kan een totaal overzicht gegeven worden van de gelden uitgetrokken voor het culturele minderhedenbeleid? Waar komen deze gelden vandaan, en hoe zullen ze in de diverse soorten onderwijs besteed worden? 113 Kan een specificatie gegeven worden van de 289,5 min. voor de verzorgingsstructuur? Hoeveel geld wordt buiten de onderwijsbegroting bovendien nog aan dit doel besteed? 114 Kan nadere informatie gegeven worden over de maatregelen met betrekking tot de beloning praktische oefening en vorming è 17,2 min.? 115 Welke activiteiten zijn intussen door de COBA ontplooid?
II. MINISTERIE 116 Betekent de gerichte aandacht voor de noodzaak en de effectiviteit van de in- en externe overlegsituaties waarbij het departement betrokken is, een toekomstige wijziging in de organisatiestructuur? 117 Hoe geschiedt binnen het ministerie de coördinatie van de beleidsvoorbereiding en de beleidsuitvoering (inclusief de financiering) inzake de verzorgingsstructuur waar het betreft de bijdrage hiervan aan de landelijke ontwikkelings- en vernieuwingsprojecten? 118 Welke ervaringen heeft het departement opgedaan met de splitsing van het periodiek «Uitleg» in «Uitleg Magazine» en «Uitlegkrant»?
Tweede Kamerzitting 1979-1980,15 800, hoofdstuk VIII, nr. 10
12
119 Betekent de voorgenomen wijziging in het voorlichtingsbeleid ter zake van het wetenschapsbeleid - het zich richten op een breder publiek - een verandering in opzet van het periodiek «Wetenschapsbeleid»?
III. OP WEG NAAR BASISONDERWIJS
120 Gesteld wordt, dat de groei van het buitengewoon onderwijs deels gestuurd en deels autonoom was. Kan de Minister deze stelling nader concretiseren? 121 Wat is de reden dat het informatiepunt basisonderwijs pas nu wordt ingericht? 122 Betekent de mededeling dat met betrekking tot het stimuleringsbeleid tot herverdeling van beschikbare middelen zal worden gekomen, dat bij uitbreiding van de werking van het stimuleringsbeleid tot het kleuteronderwijs de daarvoor benodigde middelen onttrokken worden aan het stimuleringsbeleid met betrekking tot het lager onderwijs?
123 Worden onder «onderwijsbeleid aan culturele minderheden» ook begrepen de maatregelen ten behoeve van woonwagenbewoners?
124 Welk bedrag is gemoeid met het opheffen van de beperking van de huidige B-schaal voor de opvang van leerlingen van culturele minderheden tot de verblijfsduur van 2 tot 4 jaar? 125 Op welke wijze denkt de Regering aandacht te besteden aan culturele minderheden bij het vormingswerk en het beroepsbegeleidend onderwijs? Overweegt zij tevens een regeling voor extra taakverlichting? 126 Waaruit bestaat de extra steun voor scholen die speciale aandacht aan emancipatieonderwerpen gaan besteden? 127 Hoeveel scholen (k.o., I.o. en b.o.) zullen extra steun krijgen in het kader van het onderwijsbeleid met betrekking tot de emancipatie van meisjes? Hoeveel geld is hiervoor uitgetrokken en in welke vorm wordt deze steun verleend? 128 Hoe krijgt het stimuleren van een meer evenredige verdeling in mannen en vrouwen in de leiding van scholen voor k.o., I.o. en b.o. concreet gestalte? 129 Wanneer kan het advies verwacht worden van de Stichting voor de Leerplan Ontwikkeling (SLO) over de vraag hoe de emancipatorische opvattingen in het leerplan kunnen doorwerken?
130 Welke projecten van de stichting «Tijd voor School» worden gesubsidieerd en welk bedrag is hiervoor uitgetrokken?
Tweede Kamer, zitting 1979-1980,15800, hoofdstuk VIII, nr. 10
13
131 a. Op welke wijze is met betrekking tot het in de brief van de Ministervan Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk vermelde beleidsvoornemen met betrekking tot de opvang van 0-12-jarige kinderen (15800, XVI, nr. 12) de coördinatie en de beleidsafstemming geregeld tussen de betrokken bewindslieden? b. Welke bestaande voorzieningen op plaatselijk vlak worden bedoeld in verband met afstemming ten gunste van deze groepen kinderen? c. Waarom zijn in de werkgroep geen vertegenwoordigers van de stichting «Tijd voor School» benoemd? Op welke wijze hebben de ouders de mogelijkheid de belangen van hun kinderen te behartigen? d. Op welke termijn zullen de resultaten van de experimenten met betrekking tot methodiek" en modelontwikkeling voor opvang van 4-12-jarige kinderen gedurende en buiten schooltijden beschikbaar zijn? e. Wordt daarbij ook gedacht aan het regelen in de Wet op het basisonderwijs van de opvang van schoolgaande kinderen? f. Zijn de bewindslieden bereid de Kamer zo uitvoerig mogelijk te informeren over deze voorgenomen experimenten en de invoering achterwege te laten tot de Kamer de gelegenheid heeft gehad zich over de wenselijkheid ervan uitte spreken? 132 Wordt ook de stichting «Tijd voor School» betrokken bij de projecten peuters en kleuters, welke gezamenlijk met het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk wordt opgezet? 133 Gesteld wordt (blz. 57), dat de vergrote zorgbreedte van de basisschool ook gevolgen heeft voor de aard van het buitengewoon onderwijs. Kan de Minister meedelen ten aanzien van welke aspecten, in hoeverre en op welke termijn de aard van het buitengewoon onderwijs volgens hem gaat veranderen? 134 «Voorkomen moet worden, dat scholen voor speciaal onderwijs in een geïsoleerde positie geraken» (blz. 58). Bedoelt de Minister hier alle of slechts bepaalde soorten scholen voor speciaal onderwijs? Indien bepaalde soorten bedoeld worden, kan de Minister dan aangeven welke soorten het betreft. Hoe stelt de Minister zich een geïsoleerde school voor? Indien alle soorten bedoeld worden, dus bij voorbeeld ook scholen voor dove, blinde en zeer moeilijk lerende kinderen, in hoeverre acht de Minister het onderhouden van relaties met het basisonderwijs noodzakelijk c.q. wenselijk? 135 De overgangsregelingen basisonderwijs zullen tot stand komen in nauw overleg met besturen- en personeelsorganisaties. Zullen hierbij ook de kleine organisaties worden betrokken? 136 Op grond waarvan betitelen de bewindslieden hun voorkeur voor de regeling van het buitengewoon onderwijs in de wetten op het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs als «de meest wenselijke oplossing»? Kan de Minister meedelen wat de taakomschrijving van de departementale werkgroep is die moet rapporteren omtrent de wetgeving buitengewoon onderwijs? Wordt het uit te brengen rapport gepubliceerd? Kan de Minister meedelen of en zo ja in hoeverre hij en de Staatssecretaris bij het maken van hun definitieve keuze rekening houden met de mening van de commissie WesselingsVan Houte, van de Onderwijsraad en van de Contactcommissie Buitengewoon Onderwijs? Is de conclusie juist, dat de Minister en de Staatssecretaris geen overleg plegen met de CCOO, de besturenorganisaties en de personeelsorganisaties alvorens zij hun definitieve keuze bekend maken? Zo ja, waarom vindt over een dergelijke belangrijke zaak geen overleg plaats?
Tweede Kamer,zitting 1979-1980,15800, hoofdstuk VIII, nr. 10
14
137 Gesteld w o r d t (blz. 63), dat het wenselijk is, dat zowel de financiële als de beleidsverantwoordelijkheid v o o r het b u i t e n g e w o o n o n d e r w i j s bij de bew i n d s m a n van O en W komt te liggen. Welke stappen zijn en w o r d e n o n d e r n o m e n o m deze wens te realiseren? Is ter zake een t e r m i j n p l a n n i n g opgesteld?
IV. VOORTGEZET ONDERWIJS § 1. Algemeen 138 In welke sectoren van het voortgezet o n d e r w i j s is de t e r u g l o o p van het leerlingenaantal reeds begonnen? Kan dit nader w o r d e n gekwantificeerd? 139 Kan meegedeeld w o r d e n hoe bij aanpassing van het beleid als gevolg van de t e r u g l o o p van het leerlingenaantal rekening w o r d t g e h o u d e n met de v o o r g e n o m e n uitbreidingen van beroepsgerichte o n d e r w i j s v o o r z i e n i n g e n voor omstreeks 15-18/19-jarigen en van het onderwijs v o o r volwassenen?
140 Kan een nadere uiteenzetting w o r d e n gegeven met betrekking tot het v o o r n e m e n van de Minister o m het maatschappelijk draagvlak van het o n derwijsoverleg te verbreden? 141 W a a r o m w o r d t nu gesproken over beroepsgerichte o n d e r w i j s v o o r z i e n i n gen v o o r omstreeks 15-18/19-jarigen in plaats van voor omstreeks 16-18-jarigen? § 2. Projecten en experimenten voortgezet onderwijs
142 Kan per project en per experiment aangegeven w o r d e n welke bedragen zijn uitgetrokken voor de projecten en experimenten ten behoeve van de o n t w i k k e l i n g van de eerste en t w e e d e fase van het voortgezet onderwijs?
143 Hoe stellen de bewindslieden zich de toetsing in het kader van de planprocedure W V O v o o r zoals bedoeld bij de projecten middenschool? 144 Hoe v e r h o u d e n zich aanpassing van de plannen van de resonansscholen in het kader van de overdraagbaarheid (grotere mate van sturing door het landelijk kader) en de wensen die bij de resonansscholen zelf zouden kunnen leven? Is hier sprake van verplichting? 145 W a a r o m heeft de toetsing in het kader van de planprocedure W V O niet plaatsgevonden v ó ó r aanwijzing van de zeven nieuwe experimenteerscholen middenschool? 146 Kan inzicht verstrekt w o r d e n in de oorzaken van het niet meer functioneren van de Coördinatiegroep Landelijk Experimenteerplan Middenschool? 147 W a a r o m heeft de CLEP (Coördinatiegroep Landelijk Experimenteerplan Middenschool) haar opdracht teruggegeven? Hoe ziet de interimregeling eruit?
Tweede Kamer.zitting 1 9 7 9 - 1 9 8 0 , 1 5 8 0 0 , hoofdstuk VIII, nr. 10
15
148 a. Hoeveel extra middelen worden sinds 1 augustus 1977 ter beschikking gesteld van het coördinatieproject scholengemeenschappen v.w.o./h.a.v.o./ m.a.v.o./l.b.o.? b. Kan hierbij tevens worden aangegeven welke middelen in dit kader worden vrijgemaakt voor het deelproject scholengemeenschappen l.b.o./ I.b.o.? c. Hoe lang zullen deze projecten duren? 149 «Er wordt naar gestreefd in de eerste maanden van 1980 een meerjarenplanning vast te stellen voor de faciliteiten die in het kader van het (middenschool") experiment worden toegekend». Waarom wordt niet hetzelfde beoogd met betrekking tot andere experimenten, met name bij voorbeeld met betrekking tot het m.a.v.o.-project? 150 Wat is de inhoud van de interim-regeling inzake de coórdinatie-problematiek in het middenschoolproject? 151 Kan in hoofdlijnen worden aangegeven wat het onderzoek naar de middenschool tot nu toe aan resultaten heeft opgeleverd? 152 Kan aangegeven worden van welke aard de ruim 80 schoolgemeenschappen v.w.o./a.v.o./l.b.o. zijn en welke daarvan in het begrotingsjaar 1979 ontstaan zijn? 153 a. Kunnen de bewindslieden mededelen of de harmonisatie van de exploitatiekostenvergoeding alleen de scholengemeenschappen a.v.o./l.b.o. betreft of die van het gehele voortgezet onderwijs? b. Indien de harmonisatie geldt voor het gehele voortgezet onderwijs, dient deze harmonisatie dan «budgettair neutraal» te worden uitgevoerd? 154 Wanneer hebben de leerlingen de keuze te doen voor het examen op hoogste of laagste niveau en is dat voor alle tien experimenteerscholen hetzelfde? 155 Hoe moet worden verstaan dat in het nieuwe begrotingsjaar de uitvoering van het m.a.v.o.-project met kracht zal worden voortgezet, terwijl meer dan 150 deelnemende scholen schriftelijk hebben geprotesteerd tegen de (voorlopige) beperkende maatregelen met betrekking tot de begeleiding? 156 Blijft een leerling, die in de periode van de herkansing examen in ten hoogste twee vakken op het hogere niveau aflegt, geslaagd voor het lagere niveau indien hij/zij bij die herkansing zakt voor het hogere niveau? 157 Kunnen de bewindslieden mededelingen doen over de belangstelling van onderwijsinstellingen voor de ontwikkelingsprojecten participerend leren op dit moment? 158 Is het waar dat vrijwel alle leerlingen van de 5 experimenten participatieonderwijs die aan examens van het leerlingstelsel deelnamen niet geslaagd zijn en wat is daarvan volgens de experimenteerscholen de oorzaak?
Tweede Kamer, zitting 1979-1980,15800, hoofdstuk VIII, nr. 10
16
159 Kan in hoofdlijnen worden aangegeven wat het onderzoek naar het participatie-onderwijs tot nu toe aan resultaten heeft opgeleverd? 160 Zijn de bewindslieden voornemens binnenkort een studie te entameren ter zake van de mogelijkheden van participerend leren in de top van v.w.o./h.a.v.o.? 161 Aan hoeveel ontwikkelingsprojecten participerend leren in de o.v.w.j.- en m.b.o.-sector wordt gedacht? 162 Welke relatie bestaat er tussen het aangekondigde te ontwikkelen landelijk innovatieplan experimenten participatie-onderwijs en een zodanig plan, op te stellen door de Tijdelijke Landelijke Overleggroep Proefprojecten, te meer waar ook de experimenten participatie-onderwijs als proefprojecten worden beschouwd? 163 Wanneer kunnen de beleidsnotities bij het 3e en 6e advies van de ICP tegemoet worden gezien? 164 Wat is het oordeel van de Regering over uitspraken, voorkomend in het Schoolblad van 27 september 1979, dat de herstructurering m.h.n.o./ m.s.p.o. in de problemen is door geldgebrek en dat de herstructurering enigszins aan het verlopen is? 165 Is reeds een oplossing gevonden voor de beperking van de ondersteuning ten behoeve van de herstructurering m.h.n.o./m.s.p.o.? 166 Kan gespecificeerd aangegeven worden over welke diploma's de toegelatenen tot de verschillende vormen van m.b.o. beschikken, hoeveel afgewezen zijn en welke diploma's zij bezitten? 167 Kan nader worden aangegeven welke voornemens er bestaan om in 1980 tot een betere coördinatie en meer samenhang te komen in het beleid ten aanzien van verschillende vormen van m.b.o.? 168 Aan welke beroepen wordt gedacht bij het creëren van tweejarige opleidingen, waarvoor geen primaire opleidingen in het kader van het leerlingwezen bestaan? 169 Kan het tamelijk groot rendementsverlies in een aantal categorieën van het m.b.o. nader worden gekwantificeerd? 170 Welke relatie bestaat er tussen de ontwikkeling van het KMBO en het voornemen reeds in 1980 in het m.e.a.o. en m.m.o. een 2- respectievelijk 3-jarige praktische stream in te voeren. 171 Welke voorstellen ter verbetering van het rendement in het m.b.o. zijn de afgelopen tijd gedaan?
Tweede Kamer, zitting 1979-1980, 15800, hoofdstuk VIII, nr. 10
17
172 Hoe verhouden zich de voorstellen om binnen het m.b.o. tot kortere, meer praktisch gerichte opleidingen te komen tot de proefprojecten kort m.b.o. voor omstreeks 16-18-jarigen? 173 Zijn de aanmeldingen voor deelname aan de proefprojecten kort m.b.o. voor omstreeks 16-18-jarigen in overeenstemming met de gestelde prognose? 174 Is er enig verband te constateren tussen het toestaan van de vijf opleidingssectoren per KMBO-project en de aanmelding van deelname aan de projecten? 175 In 1980 zullen de proefprojecten KMBO worden uitgebreid met een nieuwe instroom van 700 leerlingen, waarbij zowel gedacht wordt aan uitbreiding van het totaal aantal proefprojecten, als aan een vergroting van de omvang van bestaande proefprojecten. Aan welk aantal nieuwe proefprojecten wordt gedacht (gerekend naar een aantal van ca. 120 leerlingen per proefproject)? Op welke wijze zal de toewijzingsprocedure worden ingericht, respectievelijk op welke termijn dienen aanvragen te worden ingediend? 176 Is sprake van een wijziging van het voornemen, vastgelegd in de Intentieverklaring, om te komen tot integrale invoering van het KMBO na het cursusjaar 1981, waar een relatie wordt gelegd met de evaluatie van de resultaten van de proefprojecten (welke nog niet in 1981 gerealiseerd zal zijn)? 177 Hoeveel aanvragen voor proefprojecten KMBO hebben expliciet betrekking op ontwikkelingsprojecten voor meisjes? 178 Kan uit het feit dat voor de proefprojecten voor kort m.b.o. 25,0 min. in 1984 gereserveerd is, worden geconcludeerd, dat het niet in de bedoeling ligt per 1 augustus 1983 tot integrale invoering van het kort m.b.o. over te gaan? 179 Kan de Regering een opgave verstrekken van het aantal leerlingen dat het zogenaamde 5e leerjaar l.b.o. volgt over de cursusjaar 1978-1979 en 1979-1980? § 3. Directie voorbereiding voortgezet onderwijs 180 Is de enquête naar de ontwikkelingen in het voortgezet onderwijs alleen verricht onder de schoolleidingen? Zo ja, ligt het dan niet voor de hand ook de leraren bij deze enquête te betrekken? Wat gaat er met de resultaten van de enquête gebeuren? 181 Kunnen de bewindslieden verklaren waarom deze enquête niet is opgesteld in samenwerking met de organisaties? 182 Wat stellen de bewindslieden zich voor te doen met de studie «Tien jaar h.a.v.o.» nadat commentaar hierop van de scholen is ontvangen?
Tweede Kamer, zitting 1979-1980,15 800, hoofdstuk VIII, nr. 10
18
183 Welk verband bestaat er tussen de voorstellen die de bewindslieden voornemens zijn te d o e n in de beleidsnota stages en de o n t w i k k e l i n g e n v a n het participerend leren? 184 In welke mate w o r d t het in de discussienota stages voorgestelde landelijk leerplaatsenproject gefinancierd door de EG? 185 Welke o v e r e e n k o m s t e n c.q. verschillen bestaan er tussen het landelijk leerplaatsenproject en het gestelde met betrekking tot het onderzoek naar de kosten en baten van stages? 186 Kan inzicht w o r d e n verschaft met betrekking tot de eerste resultaten v a n de studie naar de herkomst en b e s t e m m i n g van leerlingen in het voortgezet onderwijs? Zijn hier conclusies uit getrokken? Zo ja, welke? Zo neen, waaro m niet? 187 Kunnen de eerste resultaten van de CBS-studie naar de herkomst en bes t e m m i n g van leerlingen in het voortgezet o n d e r w i j s , waarover op blz. 74 w o r d t gesproken, ook aan de Kamer w o r d e n toegezonden? 188 Welke waarde kennen de bewindslieden toe aan het werk van de c o m m i s sie schoolgrootte voortgezet o n d e r w i j s in v e r b a n d met de gekozen beleidsdoelstelling tot b e v o r d e r i n g van brede scholengemeenschappen? 189 Op g r o n d van welke o v e r w e g i n g e n w o r d t gesteld (blz. 76) dat het «niet in alle geval'en» noodzakelijk is extra faciliteiten v o o r dislokaties te geven? Welke n o r m e n zullen w o r d e n gehanteerd? 190 Kan de Minister de Kamer nader i n f o r m e r e n over de resultaten welke de betreffende o n d e r s t e u n i n g s g r o e p tot dusverre heeft bereikt met betrekking tot het project keuze-vrijheden? 191 Kan w o r d e n aangegeven hoeveel geld, respectievelijk arbeidsplaatsen beschikbaar is v o o r elk van de o p blz. 75 en 76 g e n o e m d e faciliteiten v o o r anderstaligen? 192 Kan de Regering aangeven welke knelpunten er blijven bestaan in het h u i dige bekostigingssysteem, gelet op de noodzaak o m op g r o n d van veiligheidsoverwegingen kleine groepen te v o r m e n in het l.b.o.? Bestaat er enig inzicht over de totaal b e n o d i g d e kosten? 193 Is de grootte van de uitsplitsing op veiligheidsgronden van dien aard dat daardoor de totale leraarlessenformule v o o r het gehele voortgezet onderwijs moet stagneren? Zou het niet beter zijn voor de enkele lessen binnen het l.t.o. en La.o. die het betreft een uitzonderingsregeling te treffen? 194 Kan de b e w i n d s m a n aangeven op grond van welke gegevens hij van m e ning is dat het niet in alle gevallen noodzakelijk is dat faciliteiten v o o r dislokatie w o r d e n gegeven?
Tweede Kamer, zitting 1979-1980,15 800, hoofdstuk VIII, nr. 10
19
195 Kan nader worden toegelicht wat bedoeld wordt met de passages inzake de rol van regio en provincie met betrekking tot de relatie onderwijs-arbeidsmarkt(blz.77)? 196 Wil de Minister bij het onderzoek naar het verbeteren van het regionale contact onderwijs-arbeid de spontaan tot stand gekomen activiteiten (zoals in de provincie Zeeland) betrekken? 197 Wanneer denkt Staatssecretaris de Jong de opdracht te verstrekken voor een voorstudie naar de problemen waarmee jongeren in het voortgezet onderwijs te maken hebben, gelet op de mededeling dat afhankelijk van de resultaten van de voorstudie zal worden beslist of verder onderzoek gewenst is? § 5. Lager en middelbaar beroepsonderwijs 198 Hoe staat het met het reeds jaren lopende onderzoek naar de optimale groepsgrootte in het i.b.o.? 199 Heeft het doorwerken van de veiligheidseisen per 1 augustus 1980 op de groepsgrootte uitsluitend betrekking op machinale houtbewerking in de leerjaren 3 en 4 van de dagscholen voor l.t.o. en i.t.o. en niet op het vak lassen? Zo ja, hoeveel geld moet er uitgetrokken worden om ook de veiligheidseisen voor lassen buiten de berekening van de gemiddelde groepsgroottete houden? 200 Wordt bezien of en in hoeverre het mogelijk is voorlichting ten behoeve van studie- en beroepskeuze in te passen in de lessentabellen binnen het I.b.o.? Zo ja, wanneer kan daarover meer duidelijkheid worden verwacht? § 6. Onderwijs en vorming werkende jongeren 201 Kan worden aangegeven wat wordt bedoeld met «op een meer pluriforme manier vorm en inhoud geven aan het nieuwe part-time onderwijs»? 202 Kunnen streekscholen en vormingsinstituten afzonderlijk tweedagenprogramma's voor de gedeeltelijk leerplichtigen verzorgen? 203 Wat moet worden verstaan onder het herleiden van samenwerkingsprojectentot «reguliere» samenwerkingsverbanden? 204 Hoeveel schakelcursussen voor jeugdige werklozen en met hoeveel leerlingen lopen er thans? 205 Waarom wordt ten aanzien van de ontwikkelingen in de OVWJ-sector onder meer verwezen naar de beleidsbrief die wel aan de Onderwijsraad, de CCOO en het VOWJ is gestuurd, maar niet aan de Kamer? 206 Hoeveel geld is er gereserveerd voor het uitgroeien van samenwerkingsprojecten b.b.o."Vormingswerk tot (deel)experimenten en voor gevallen waar de samenwerking van dien aard is, dat de bestaande regelgeving daarop niet geheel meer past?
Tweede Kamer, zitting 1979-1980,15800, hoofdstuk VIII, nr. 10
20
207 Kan een nadere uiteenzetting gegeven w o r d e n van de e x a m e n p r o b l e m a tiek van het experiment participatie-onderwijs te R o e r m o n d en mogelijke oplossingen hiervoor? 208 Kan aangegeven w o r d e n w a t de gelijkwaardigheid van de d i p l o m a ' s die in de proefprojecten kort-m.b.o. behaald kunnen w o r d e n ten opzichte van de d i p l o m a ' s primair leerlingwezen inhoudt?
209 Kan w o r d e n aangegeven hoe de rond f 80 m i n . die in de meerjarenraming v o o r 1980 beschikbaar w a s voor de uitvoering van de nota participatie-ond e r w i j s i n 1980 in feite zullen w o r d e n besteed? 210 Heeft de Regering zich al een oordeel kunnen v o r m e n over de resultaten van het onderzoek naar de problematiek van WSW-j on geren in het Vorm i n g s w e r k , en wanneer kunnen eventuele beleidsvoorstellen o p dit punt verwacht w o r d e n ?
211 Welke maatregelen zijn getroffen ten behoeve van een regeling van de stages van in het cursusjaar 1979/1980 aangevangen k.m.b.o.-projecten 16-18-jarigen? 212 Is het waar dat experimenten participatie-onderwijs verplicht zijn in het kader van de geherstructureerde beroepsopleiding samenwerkingsovereenkomsten met de betrokken landelijke organen v o o r het leerlingwezen af te sluiten, t e r w i j l dit v o o r proefprojecten kort-m.b.o. niet het geval is? Zo ja, w a a r o m dit verschil? 213 W a n n e e r kan het spreidings- en situeringsplan voor de nieuwe part-time en f u l l - t i m e voorzieningen v o o r omstreeks 16- tot 18-jarigen t e g e m o e t w o r den gezien?
214 Zijn bij de toewijzing van nieuwe cursussen leerlingwezen nog steeds de richtlijnen van de Technische Commissie Spreidingsplan Streekscholen van kracht of w o r d t thans reeds een voorschot g e n o m e n op het van toepassing w o r d e n van de Planprocedure W V O v o o r deze cursussen? 215 Is er sprake van dat er bij de toelating v o o r leerlingstelselopleidingen steeds hogere v o o r o p l e i d i n g e n gesteld w o r d e n en zo ja, w a t zijn de achterg r o n d e n hiervan? 216 Is het waar dat het COBO en het PCBB op afzienbare tijd uit de BEVO zullen treden? Welk perspectief heeft de BEVO op de korte en middellange termijn?
217 Op welke wijze is de verzorgingstructuur met betrekking t o t de kort m.b.o. proefprojecten 16-18-jarigen geregeld?
218 Wanneer denkt de Regering een beslissing te nemen over de voortzetting van de schakelcursussen voor het jaar 1980/1981?
Tweede K a m e r z i t t i n g 1979-1980,15800, hoofdstuk VIII, nr. 10
21
§ 7. Volwasseneneducatie 219 Wat is het beleidsstandpunt van de Regering inzake het SER-advies over huishoudelijke v o o r l i c h t i n g ten plattelande? 220 Kan exact w o r d e n aangegeven onder welk(e) begrotingsartikel(en) (met w e l k bedrag) de v o o r g e n o m e n alfabetiseringscursussen en cursussen v o o r v o l w a s s e n e n van culturele m i n d e r h e d e n bekostigd gaan w o r d e n ?
221 Welke bedragen (en onder welk(e) begrotingsartikel(en)) zijn gereserveerd v o o r de projecten beroepskwalificerende educatie? 222 Kan in h o o f d l i j n e n w o r d e n aangegeven w a t het onderzoek naar de Open School tot nu toe aan resultaten heeft opgeleverd? 223 Kan uiteengezet w o r d e n hoeveel spontane proefprojecten Open School er zijn, hoeveel deelne(e)m(st)ers er bij betrokken zijn en hoe deze spontane projecten bekostigd w o r d e n ? § 8. Scholenbouw 224 Zullen s c h o l e n b o u w p r o j e c t e n in het n o o r d e n des lands en Z u i d - L i m b u r g de prioriteitenstelling met betrekking tot deze p r o b l e e m g e b i e d e n in aanmerking g e n o m e n - w o r d e n uitgezonderd van de g e v o l g e n , geschetst in de tweede zin op blz. 89 bovenaan? 225 W o r d t de m e n i n g gedeeld, dat onder andere financiering van adequate huisvestingsvoorzieningen v o o r t v l o e i t uit het recht op bekostiging? Op w e l ke wijze zal bij de vaststelling van het 5e s c h o l e n b o u w p l a n uitdrukking gegeven w o r d e n aan een rechtvaardige v e r d e l i n g van de a r m o e d e over het gehele onderwijs? 226 Kunnen de gedetailleerde m e d e d e l i n g e n die Staatssecretaris De J o n g t i j dens de parlementaire behandeling h o o p t te kunnen doen over de leegstand in het voortgezet onderwijs en over het (grote) aandeel van tijdelijke huisvesting in het totale g e b o u w e n b e s t a n d , van te voren schriftelijk aan de Kamer overgelegd w o r d e n ? 227 Wanneer zal de eind 1978 door de Kamer aanvaarde m o t i e o m te k o m e n tot een opleiding van computerspecialisten in Z u i d - L i m b u r g door de Regering w o r d e n uitgevoerd?
V. HOGER ONDERWIJS EN WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK 228 Kan de Minister een evaluatie geven van het f u n c t i o n e r e n van de verschillende organen die zich met de planning van het hoger o n d e r w i j s bezighouden? Beschouwt de Minister de huidige structuur v o o r de planning van het w . o . en het h.b.o. als een aanloopfase naar een definitieve b e s l u i t v o r m i n g s structuur?
Tweede Kamer, zitting 1979-1980, 15 800, hoofdstuk VIII, nr. 10
22
229 Is de Minister bereid ter kennis van de Kamer te brengen het rapport van de werkgroep VOSWO d.d. 11 oktober 1979 betreffende de invoeringsstrategieën voor de tweefasenstructuur in het w.o.? 230 Welke activiteiten zijn tot dusverre verricht door de Commissie Vergelijkbaarheid h.b.o.-w.o.?
231 In hoeverre wordt in de prognoses met betrekking tot het tertiair onderwijs rekening gehouden met de toenemende belangstelling van vrouwen? 232 Kan een recent overzicht worden gegeven van de eerstejaarsaantallen onderscheiden naar studierichting in het hoger onderwijs, zowel wat betreft de afgelopen jaren als de prognoses voor de komende tijd? 233 Bij welke studierichtingen in het hoger onderwijs is sprake geweest van een effectieve numerus fixus? 234 Kan een specificatie worden gegeven naar diplomabezit van al degenen die tot het h.b.o. werden toegelaten, uitgesplitst naar de verschillende vormen van h.b.o. alsmede aantallen en diplomabezit van diegenen die niet toegelaten werden? 235 Op welke wijze denken de bewindslieden de invloed van buiten af op de onderzoekprogramma's van de universiteiten en hogescholen te vergroten? 236 Kan nader ingegaan worden op de resultaten van het overleg met betrokkenen over de invoering van de tweefasenstructuur voor het wetenschappelijk onderwijs, na de adviezen van de Academische Raad en de Onderwijsraad? 237 Kan uiteengezet worden, op welke wijze de mobiliteit van het wetenschappelijk personeel bij het hoger onderwijs wordt bevorderd? 238 Op welke wijze zullen in het kader van de ZWO-projectfinanciering eventuele multidisciplinaire onderzoekprojecten bestuurlijk begeleid worden, gelet op het voornemen tot instelling van vijf gebiedsraden in nauw omschreven wetenschapsgebieden? Ter illustratie: projecten op het terrein van de informatica, het milieu, of de bedrijfskunde zijn niet zonder meer in een gebied in te delen. 239 Waarom worden de middelen voor het universitaire onderzoek als een geheel beschouwd, gelet op de verschillende doelstellingen van opslagfinanciering, voorwaardelijke financiering en projectfinanciering? 240 Wanneer zal de aangekondigde beleidsnotitie over de titulatuur in het hoger onderwijs gereed zijn?
Tweede Kamer, zitting 1979-1980,15 800, hoofdstuk VIII, nr. 10
23
241 Welke consequenties voor de werkgelegenheid in het h.b.o. worden verwacht met ingang van het cursusjaar 1980/1981 naar aanleiding van de autonome ontwikkelingen en de beleidsmaatregelen? Gaarne een specificatie naar opleidingstype. 242 In welk begrotingsartikel zijn de gelden voor het studentendecanaat in het h.b.o. opgenomen? Zijn er ook extra gelden opgenomen voor het studentendecanaat van h.b.o."instellingen ressorterend onder Directie Scholing? (In de lijst van extra middelen is het studentendecanaat alleen opgenomen onder DGHW). Op welke wijze worden de taakeenheden besteed? Hoe luidt de verdeling van de eenheden over de sectoren van het h.b.o.? 243 Op welke wijze worden de extra gelden, die zijn uitgetrokken voor inventarissen voor het h.b.o., verdeeld over de h.b.o."instellingen? Wordt daarbij aan bepaalde inventarisaanschaffingen (bijvoorbeeld bibliotheekvoorzieningen) gedacht? Betreft het hier een eenmalige of een structurele verhoging van de begroting voor inventarisaanschaffingen? 244 Wat is het resultaat van het overleg met de Commissie Postacademisch Onderwijs? Zijn er afspraken gemaakt? 245 Kan informatie worden gegeven over de instelling van een centrale registratie van aanmeldingen voor de h.b.o."Opleidingen? Is er een samenhangend beleid met betrekking tot de criteria voor toelating tot het gehele h.b.o.? 246 Kan, zoals in vorige jaren is gebeurd, voor het lopende cursusjaar een overzicht worden gegeven van het aantal aanmeldingen en het aantal geplaatsten voor zowel het h.b.o. als de numeri-fixi richtingen in het w.o.? 247 Kan voor de «hardste» numeri-fixi schoolsoorten in het h.b.o. het verloop van de verhouding geplaatsten/aanmeldingen gedurende de laatste vijf jaar worden gegeven? 248 Kan een exact tijdschema worden opgeleverd ten aanzien van de invoering van: - Wet Tweefasenstructuur - Wet op het wetenschappelijk onderwijs 1981 - Wijziging van de Machtigingswet? 249 Is de reallocatie van middelen tussen de instellingen van w.o. in 1979 volledig uitgevoerd overeenkomstig het verdelingsmodel waarover met de instellingen overleg is gepleegd in het Planning Overleg Orgaan (POO) en wordt de reallocatie in 1980 overeenkomstig hetzelfde verdelingsmodel voortgezet? Kan de Minister mededelingen doen over de effecten van het reallocatiemodel tussen de instellingen van w.o.? In welke mate is een beroep gedaan op de post «Sociaal Fonds en verbetering management» in het Algemeen Financieel Schema?
Tweede Kamer, zitting 1979-1980,15 800, hoofdstuk VIII, nr. 10
24
250 Wat is de aard en inhoud van de maatregelen betreffende de regeling voor het verrichten van nevenwerkzaamheden door het wetenschappelijk personeel, de regeling van de aan- en afwezigheid van dit personeel, de verlaging van de functionele leeftijdsgrens van kroondocenten, alsmede de honorering van medische specialisten? 251 Welk bedrag bevindt zich momenteel in het zogenaamde Smallenbroekfonds? 252 Welk bedrag belopen de zogenaamde reserveringen op de exploitatievergoedingen voor de instellingen van w.o.? Op welke posten in deze of een andere rijksbegroting zijn deze bedragen ondergebracht? Zijn deze bedragen opeisbaar door de desbetreffende instellingen van w.o.? 253 Worden voor de academische ziekenhuizen meerjarenafspraken zoals met de universiteiten nagestreefd? 254 Wanneer wordt het regeringsstandpunt over de Academische Ziekenhuizen afgerond? 255 Moet uit het voornemen om onmiddellijk na de standpuntbepaling van de Regering over de positie en het functioneren van de academische ziekenhuizen (in verband met de gehele of gedeeltelijke overdracht naar het Departement van Volksgezondheid en Milieuhygiëne) overleg te openen met alle betrokkenen worden afgeleid, dat tot nu toe geen ofte weinig overleg heeft plaatsgevonden? 256 Kan het rapport van de commissie-Weeda over de problematiek van de academische ziekenhuizen openbaar worden gemaakt? 257 Op welke wijze denkt de Minister tegemoet te komen aan de gevolgen van een autonome groei van de patiëntenzorgtaak van de faculteiten der geneeskunde in het kader van hun taak ten behoeve van de academische ziekenhuizen met name voor de onderwijs- en onderzoektaken van deze faculteiten? 258 Welke voorzieningen op het gebied van nieuwbouw van academische ziekenhuizen zijn door de academische ziekenhuizen gevraagd en in hoeverre is de Minister bereid ten laste van de begroting 1980 of ten laste van de begroting van volgende jaren aan deze aanvragen tegemoet te komen? 259 Wat wordt precies onderzocht bij de ontwikkeling van een gemeenschappelijke propaedeuse? 260 Wat is de reden waarom er nog steeds geen rapportage heeft plaatsgevonden inzake voorstellen voor een geleidelijke uitbouw van de Rijksuniversiteit Limburg waarom gevraagd is in de motie-Deetman c.s. (13969, nr. 48, Perspectievennota Zuid-Limburg)? Wanneer zijn nadere voorstellen te verwachten?
Tweede Kamer, zitting 1979-1980, 15 800, hoofdstuk VIII, nr. 10
25
VI. DIENSTEN ONDERWIJS EN INSPECTIE 261 Wanneer kunnen beleidsstandpunten ter zake van de algemene hogere opleidingen tegemoet worden gezien? 262 Kan de zin «Met nadruk zij erop gewezen, dat de ontwikkeling van deze algemene hogere opleiding moet worden gezien in samenhang met de verschuivingen binnen het hoger beroepsonderwijs in het algemeen» nader worden toegelicht? 263 Is er reeds een oplossing gevonden ten aanzien van de samenstelling van de ICO? 264 Met betrekking tot de besluitvorming ten aanzien van de structuur van de geïntegreerde lerarenopleiding basisonderwijs rijst de vraag, of de cultureel-maatschappelijke vorming als een apart onderdeel van het programma zal worden beschouwd. 265 Kan nader informatie worden verstrekt over het aantal afgestudeerden van tweedegraads lerarenopleidingen dat opteert voor een eerstegraadsopleiding, en over de moeilijkheden die daarbij worden ondervonden? 266 Welke nieuwe m.o.-akten zullen worden toegevoegd en welke bestaande m.o.-akten zullen gesplitst worden? 267 Is er ten aanzien van de m.o.-A-opleidingen reeds een standpunt bepaald over het twee-vakkensysteem en numerus fixus, zulks naar analogie van de NLO's? 268 In hoeverre is uitvoering gegeven aan de motie-Deetman over de rechtspositie van leraren die hun opleiding zullen hebben genoten aan de NLOEindhoven (15 361, nr. 9) en aan de motie-Deetman over samenwerking tussen NLO's en de m.o."instituten (15361, nr. 10)? 269 Kan het advies van de Gemengde Werkgroep m.o.-opleidingen aan de Kamer worden overgelegd? 270 Wat zal de bijscholing in het voortgezet onderwijs ten aanzien van de culturele minderheden gaan inhouden? 271 Moet uit het feit dat de opleiding tweede graads verpleegkunde ingepast wordt in het kader van de m.o.-opleidingen afgeleid worden dat er geen full-time lerarenopleiding verpleegkunde komt aan de NLO's? 272 Bestaat er een mogelijkheid voor diegenen die reeds jaren tot tevredenheid lessen geven in verpleegkunde aan de m.b.o.-V doch die geen onderwijsbevoegdheid bezitten, alsnog zo'n bevoegdheid te verwerven?
Tweede Kamer, zitting 1979-1980, 15800, hoofdstuk VIII, nr. 10
26
273 Zijn er voornemens tot het geven van voorlichtingslessen over alcoholmisbruik op scholen voor voortgezet onderwijs? 274 Hoeveel is begroot voor het onderzoek Knight-Wegenstein en onder welk begrotingsartikel is dit te vinden? Hoeveel geld is vereist ter afronding van het Knight-Wegensteinonderzoek? 275 Heeft het rechtspositionele overleg over de voorgestelde maatregelen in de sfeer van de arbeidsvoorwaarden reeds plaats gevonden? Kan de Kamer vóór de behandeling van de begroting schriftelijk geïnformeerd worden over de resultaten van dit overleg? 276 Kan worden medegedeeld wat momenteel de stand van zaken is met betrekking tot de definitieve regeling van de bevoegdheid voor het vak maatschappijleer? 277 Wanneer zal de rechtspositie van zogenaamd exploitatiepersoneel geregeld zijn en wat betekent «een bevredigende rechtspositieregeling» precies? 278 Bestaat er inmiddels een formatieregeling voor scholen waarin de positie van nu nog exploitatiepersoneel is geregeld en zo ja, is hierin dan ook de m.a.v.o.-amanuensis opgenomen? 279 Wat bedoelen de bewindslieden met de mededeling dat 40% van alle betrekkingen in het voortgezet onderwijs wordt vervuld door part-timers? Is 40% van de leraren part-timer of vervullen de part-timers 40% van de totale lestaak? 280 Kan nader aangegeven worden op grond van welke argumenten overwogen wordt enigerlei vorm van «sabbatical leave» in het onderwijs mogelijk te maken en hoe de opdracht luidt van de aangekondigde studie over dat onderwerp? 281 Moet uit de passage op blz. 109 over de zogenaamde schoorsteenuren worden begrepen, dat het de bedoeling is om de volledige betrekking voor eerstegraads leraren met ingang van augustus 1980 op 29 lesuren te stellen? Zo ja, hoeveel arbeidsplaatsen zal dat kosten vanaf 1980 tot 1990? 282 Het voorontwerp van een Wet op de onderwijsverzorging zal eind 1980 gerreedkomen en voor discussie en advies worden toegezonden aan het onderwijs- en verzorgingsveld. Wie worden tot dit onderwijs- en verzorgingsveld gerekend? 283 Moet uit de bezuiniging van het bedrag, beschikbaar voor de z.g. ACLO's, worden begrepen dat de adviescommissies voor de leerplanontwikkeling zullen worden afgeschaft? 284 In de toelichting bij de begroting voor Sociale Zaken 1980 staat op blz. 62 onder het onderwerp 2.2.2. Werknemersverzekeringen onder andere het volgende vermeld: Het in de memorie van toelichting bij de begroting 1979 ge-
Tweede Kamerzitting 1979-1980,15 800, hoofdstuk VIII, nr. 10
27
noemde tijdstip van 1 januari 1979, tot waaraan de in de Werkloosheidswet voorkomende bepalingen inzake de verzekeringsplicht ten aanzien van bepaalde categorieën werknemers, die ambtenaar zijn in de zin van de Algemene Burgerlijke Pensioenwet, zouden worden gehandhaafd, is om administratief-technische redenen nader vastgesteld op 1 januari 1980. Moet uit de datum van 1 januari 1980 worden geconcludeerd dat de problematiek van dez.g. B-3-instellingen is opgelost? Heeft ter zake overleg met de besturenorganisaties plaatsgevonden? 285 Welk bedrag is er thans beschikbaar voor de begeleiding van het voortgezet onderwijs en op welk begrotingsartikel? 286 Welke gevolgen heeft de bezuiniging op de SVO voor concrete onderzoeksprojecten? 287 Hoe is de stand van zaken ten aanzien van de fusie tussen het Kohnstamm-lnstituut en het RITP? Blijft het huidige aantal arbeidsplaatsen bij beide instituten na de fusie intact? 288 Waarom wordt de subsidie van het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen ten behoeve van de VREK te Amsterdam stopgezet? In hoeverre loopt het stopzetten van deze subsidie vooruit op de beleidsvoornemens inzake het zogenaamde AKU-advies? 289 Kan de Regering, nu zij in de CCOO op 27 augustus 1979 een mededeling heeft gedaan over de definitieve vaststelling door de Regering van de tekst van het zogenaamde AKU-advies, dit standpunt onverwijld aan de Kamer mededelen? 290 Hoe is de stand van zaken ten aanzien van de uitvoering van de Wet inzake het onderwijsplanbureau? 291 Zijn op het departement gedragsregels afgesproken volgens welke rectoren of docenten van rijksscholen zich intake houw of andere zaken niet tot kamerleden mogen wenden?
VII. STUDIEFINANCIERING 292 Wanneer kan een wettelijke regeling van een nieuw stelsel van studiefinanciering tegemoet worden gezien? 293 Kan reeds worden medegedeeld welke opzet voor het nieuwe studiefinancieringsstelsel is gekozen? 294 Wanneer is de nota van wijziging te verwachten ter correctie van de zogenaamde aftrekpost van 50 min. op de studiefinanciering? 295 Op welke wijze wordt de ongelijkheid tussen de studievoortgangscriteria voor het wetenschappelijk onderwijs enerzijds en het h.b.o. anderzijds weggenomen?
Tweede Kamer, zitting 1979-1980,15800, hoofdstuk VIII, nr. 10
28
296 In hoeverre zal overeenkomstig de door de Kamer aanvaarde motie-Dees c.s. bij de voorstellen van een nieuw stelsel van studiefinanciering beleidsmaatregelen worden getroffen met betrekking tot aard en omvang van de studentenvoorzieningen? Wat is de stand van zaken met betrekking tot toelating van studerenden tot de ziekenfondsverzekering? 297 Kan een overzicht gegeven worden van de gegevens die zijn opgenomen in de geautomatiseerde systemen ten behoeve van studiefinanciering waarvoor reglementen ter bescherming van privacy zullen worden vastgesteld? Kan een zelfde overzicht gegeven worden betreffende de persoonsgegevens die zijn opgenomen in geautomatiseerde salarisadministratie onderwijs? Hoe verhoudt de te treffen regeling zich tot het advies van de staatscommissie-Koopmans?
ARTIKELEN Artikel 6 Vanwaar de stijging van deze post? Artikel 7 Wat is de reden dat er een verlaging heeft plaatsgevonden van het bedrag dat aangewezen is voor toepassing van artikel 12 van de Comptabiliteitswet? Artikel 19 Vanwaar de stijging van deze post? Artikel 42 Wat is de achtergrond van het achterblijven van het aantal toekenningen van studiefinanciering aan studenten van het hoger beroepsonderwijs? Artikel 43 Kan nader aangegeven worden waarop deze prognose berust in vergelijking met het voor 1979 bestede bedrag? Artikelen 60 en 61 Is de Minister bereid om alvorens artikel 15, lid 6 van het Besluit BO 1967 stringenter toe te passen, ter zake overleg te plegen met de besturen- en personeelsorganisaties? Erkent de Minister, dat deze maatregel een (vervroegde) vermindering van 25-30 arbeidsplaatsen in het buitengewoon onderwijs betekent? Artikel 63 Is in het verhoogde bedrag voor kleuteronderwijs aan kinderen van binnenschippers en kermisexploitanten (met f 0,5 min.) ook geld gereserveerd voor het verlenen van bijdragen in de exploitatie- en inrichtingskosten aan de specifieke kleuterklassen op service-schepen AMVV? Artikel 65 Kan een specificatie van deze post gegeven worden en kan tevens worden meegedeeld ten gevolge waarvan een vermindering ten opzichte van 1979 heeft plaatsgevonden? Artikel 73 Kan een specificatie worden gegeven van deze post?
Tweede Kamer, zitting 1979-1980,15800, hoofdstuk VIII, nr. 10
29
Artikel 79 Kan een specificatie van deze post gegeven w o r d e n ? Kan v o o r t s een specificatie gegeven w o r d e n per project en naar de beide categorieën taak-/ diensturen c.q. v e r l o f e e n h e d e n en overige, van de uitgaven v o o r v e r n i e u w i n g s - en o n t w i k k e l i n g s p r o j e c t e n voor zover het de s c h o o l g e b o n d e n uitgaven betreft? Artikel 82 W a a r o m is dit artikel verlaagd met bijna f 1 m i n . ten opzichte van 1979? Artikel 91 Welke bedragen liggen ter zake van de meerjarenramingen vast ten behoeve van het herstructureringsproces? Kan voorts een specificatie w o r d e n gegeven naar leraarlessen, verlofeenheden en administratieve o n d e r s t e u ning? Artikel 92 Kan deze post nader gespecificeerd w o r d e n ? Artikel 95 Kan van deze post een nadere specificatie gegeven w o r d e n ? Artikel 96 Is bij dit bedrag niet sprake van een reële v e r m i n d e r i n g van activiteiten t.o.v. 1979, rekening h o u d e n d met het loonsomalternatief 1980? Gaarne specificatie. Artikel 101 Wanneer mag de wijziging w o r d e n verwacht van de vigerende rijksregeling ten aanzien v a n het v o r m i n g s w e r k v o o r oudere leerplichtvrije jeugd? Artikel 102 Gaarne specificatie. Artikel 103 Gaarne specificatie per activiteit. Artikel 106 Hoe is de stand van zaken met betrekking tot het interdepartementale overleg inzake de subsidiëring van de Stichting voor huishoudelijke voorlichting ten plattelande? Artikel 109 Kan w o r d e n toegelicht w a a r o m deze post met ± 8 m i n . is verlaagd en w a t daarvan de g e v o l g e n kunnen zijn? Artikel 112 W a a r o m is ten behoeve van de n i e u w b o u w van de Europese School te Bergen geen r a m i n g o p g e n o m e n , en zelfs geen PM-post? Artikel 118 Kan de stijging van bijna f 16 m i n . ten opzichte van 1979 verklaard w o r den? Artikel 119 Kunnen de bewindslieden mededelen welke definitieve regeling getroffen is met betrekking tot de toelatingseisen tot de Sociale Academies? Betekent een uitbreiding van het aantal studenten bij de HSPO-instituten dat vooraf zekerheid is verkregen over een v o l d o e n d e aantal stage-plaatsen? Kan verklaard w o r d e n w a a r o m voor dit artikel r u i m f 52 m i n . meer uitgetrokken w o r d t dan in 1979?
Tweede Kamer, zitting 1979-1980,15 800, hoofdstuk VIM, nr. 10
30
Artikel 122 W a a r d o o r w o r d t de stijging v a n r u i m f 38 m i n . ten opzichte van 1979 veroorzaakt? Artikelen 125 t/m 127 Welke concrete projecten en c o m m i s s i e s w o r d e n uit deze artikelen bekost i g d in 1979 en in 1980? Welk aandeel hebben deze projecten en c o m m i s s i e s (of zullen ze naar v e r w a c h t i n g hebben) in het totaal van de beschikbare m i d delen? Artikel 142 Kan een specificatie gegeven w o r d e n van dit artikel? Zijn onder dit artikel begrepen de m i d d e l e n v o o r c o m p u t e r v o o r z i e n i n g e n v o o r de instellingen voor wetenschappelijk onderwijs? Kan van de c o m p u t e r v o o r z i e n i n g e n een overzicht per instelling gegeven w o r d e n ? Artikel 143 t/m 151 Kan het resultaat van de w e r k z a a m h e d e n van de T a r i e f c o m m i s s i e Academische Ziekenhuizen nader w o r d e n toegelicht? Artikel 153 Welke criteria w o r d e n toegepast met betrekking t o t de academiseringskosten ziekenhuis St. Annadal te Maastricht en w a a r o p zijn deze gebaseerd? Artikel 157 Gaarne specificatie. Artikel 158 Kan een specificatie gegeven w o r d e n van deze post? Artikel 159 Kan aan de hand van een gespecificeerd overzicht inzicht w o r d e n gegeven o p welke wijze deze bedragen zijn samengesteld? Artikel 181 Welke doeleinden w o r d e n gediend met het bedrag ad f 1,7 min.? Artikel 185 Gaarne specificatie. Artikel 186 Welke activiteiten denkt de Minister in 1980 te bekostigen uit dit met bijna f 9 m i n . v e r h o o g d e bedrag? Artikel 202 Hoe is de v e r h o g i n g met ± f 10 m i n . ten opzichte van 1979 te verklaren? Artikel 224 Kan verklaard w o r d e n w a a r o m v o l g e n s de toelichting op dit artikel f 7,6 m i n . overgebracht is naar artikel 310, t e r w i j l artikel 310 in totaal f 200 000 bedraagt? Artikel 227 Kunnen nadere mededelingen w o r d e n gedaan o m t r e n t taak en functie alsmede de vestigingsplaats van dit instituut? Kan v o o r t s een specificatie van het begrote bedrag w o r d e n gegeven? Stond dit artikel v o o r h e e n op de beg r o t i n g van enig ander departement? Artikel 259 Kan de Minister een v o o r l o p i g overzicht geven van de verdeling van de m i d d e l e n voor investeringen v o o r universiteiten en hogescholen c.q. de academische ziekenhuizen voor het o p dit artikel uitgetrokken bedrag?
Tweede Kamer, zitting 1979-1980,15 800, hoofdstuk VIII, nr. 10
31
Artikel 260 Kan van dit artikel een specificatie gegeven w o r d e n ? Artikel 264 Kan van deze post een specificatie gegeven w o r d e n ? Artikel 281 W a a r o m vallen de eerste graads tehatex-opleidingen niet meer onder dit artikel? Onder welk artikel is deze opleidingssoort thans o p g e n o m e n en v o o r welk bedrag? Artikel 283 Hoeveel van dit bedrag is b e s t e m d v o o r cursussen leerlingbegeleiding (zoals onder meer g e n o e m d in het Nascholingsplan 1979/1980). Kan daarvan een specificatie w o r d e n gegeven v o o r w a t betreft het b e l o o p c.q. de rami ng v o o r 1978, 1979, 1980? Artikel 285 W a a r o m is deze post met ± f 4 m i n . verlaagd? Artikel 288 Hoever is het overleg met het Ministerie van Financiën thans gevorderd over een herziening van de correctiefactor? (zie b e a n t w o o r d i n g vraag bij artikel LPC's begroting 1979) Artikel 289 W o r d t van het hogere bedrag de subsidie per dienst of het aantal gesubsidieerde diensten uitgebreid? Artikel 292 Kan de Regering mededelen o p welke wijze zij een betere structurering van de contacten tussen o n d e r w i j s en werkorganisaties op regionaal niveau w i l organiseren? Welke organisaties zijn of w o r d e n hierbij betrokken? Kan een onderverdeling w o r d e n gegeven van de totaal beschikbare middelen o p dit artikel in dit project? Artikel 293 Hoeveel geld is uitgetrokken v o o r de toetsontwikkeling natuur- en scheikunde ten behoeve van het t o e l a t i n g s e x a m e n v o o r numerusfixusrichtingen bij het wetenschappelijk onderwijs? Artikel 297 Welke werkzaamheden zullen aanstonds een aanvang kunnen nemen? Hoe zien de meerjarenramingen ten behoeve van het Onderwijsplanbureau er thans uit? De voorzitter van de vaste C o m m i s s i e v o o r Onderwijs en Wetenschappen, Van Ooijen De voorzitter van de vaste C o m m i s s i e v o o r het Wetenschapsbeleid, Dees De griffier der c o m m i s s i e s . Mulder
Tweede Kamer, zitting 1979-1980,15 800, hoofdstuk VIII, nr. 10
32