Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Zitting 1976-1977
14101
Wetenschapsbudget 1977
Nr. 9
NOTA NAAR AANLEIDING V A N HET VERSLAG O n t v a n g e n 14 oktober 1976 1. Zonder een gedetailleerde studie is een a n t w o o r d op deze vraag moeilijk te geven. Tevens mag betwijfeld w o r d e n of een dergelijke studie tot een d u i delijk beeld zou leiden. Dit kan als volgt nader w o r d e n geadstrueerd: In tabel 7.2, blz. 87 van W e t e n s c h a p g s b u d g e t 1977, is een geraamde verdeling van de kosten van TNO-activiteiten g e g e v e n , waaruit blijkt dat ca. 25,7% activiteiten betreft die gericht zijn op produktiviteit en t e c h n o l o g i e , industrie en handel. Het behoeft geen betoog dat ook vele onderdelen van de andere categorieën werk van belang zijn v o o r o n d e r n e m i n g e n . (Bijvoorbeeld onderzoek inzake v o e d i n g s m i d d e l e n h y g i ë n e ; onderzoek o p het gebied van b o u w e n en w o n e n . ) Indien men de onderdelen van TNO-werk bekijkt die van belang zijn v o o r o n d e r n e m i n g e n en probeert deze in te delen naar hun dienstbaarheid aan grote, resp. m i d d e l g r o t e en kleine b e d r i j v e n , dan zal grosso m o d o blijken dat een verdeling in drie categorieën ontstaat: a. werk dienstbaar aan zowel m i d d e l g r o t e en kleine, als aan grote bedrijven (bij v o o r b e e l d verpakkingsonderzoek); b. werk v r i j w e l uitsluitend dienstbaar aan m i d d e l g r o t e en kleine bedrijven (bij v o o r b e e l d w e r k voor de leder- en schoenindustrie); c. werk v r i j w e l uitsluitend dienstbaar aan grote bedrijven (bij v o o r b e e l d het w e r k op het gebied van de n a t r i u m t e c h n o l o g i e ) . De categorie a zal naar verwachting v e r r e w e g het grootste zijn. Een bijzondere moeilijkheid is verder dat het onderscheid tussen grote bedrijven en het m i d d e l g r o t e - en kleine bedrijf vaag is omdat t e g e n w o o r d i g vele m i d d e l g r o t e - en kleine bedrijven in c o n c e r n v e r b a n d zijn o p g e n o m e n . Ook v i n d t dienstverlening aan bedrijven bij voorbeeld bij keuring aan produkten, in vrij veel gevallen plaats via intermediaire organisaties, w a a r d o o r kwantificatie bemoeilijkt w o r d t . Ten slotte zij nog o p g e m e r k t dat geavanceerd onderzoek dat aanvankelijk slechts dienstbaar kan zijn aan grote bedrijven, o m d a t die de resultaten k u n nen verwerken na verloop van tijd ook direct of indirect dienstbaar kan w o r den voor m i d d e l g r o t e - en kleine bedrijven. Dit betekent dat, zelfs indien een indeling te maken zou zijn, het zeer moeilijk zou zijn hieraan zonder diepgaande studie conclusies te v e r b i n d e n .
7 vel
Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14 101, nr. 9
1
2. Indien TNO in opdracht assistentie bij p r o d u k t o n t w i k k e l i n g verleent, kom e n in het overleg met het bedrijf ook de relevante maatschappelijke aspecten in discussie. In grote delen van het bedrijfsleven heeft een b e w u s t w o r d i n g s p r o c e s plaats met betrekking t o t de relevante maatschappelijke aspecten van produkten. Dit hangt ten nauwste samen met de v e r a n t w o o r d e l i j k h e i d voor de continuïteit van het bedrijf. TNO speelt d a a r o m veelal slechts een aanvullende rol door v a n u i t haar brede kennis bij een a f w e g i n g van de vele en veelsoortige aspecten van het nieuwe produkt te assisteren. Enkele van de aspecten die v o o r de maatschappij van belang zijn en die veelal bij de a f w e g i n g w o r d e n betrokken, zijn: - gebruiksdoelmatigheid - veiligheid van produkt en produktieproces - waarde-analyse v o o r m a x i m a l e kosten/prestatie v e r h o u d i n g - energieverbruik, zowel bij produktie als bij gebruik van het produkt - materiaalkeuze, w a a r b i j behalve met (toekomstige) schaarste, ook rekening w o r d t g e h o u d e n met milieu-aspecten bij produktie, gebruik en eventueel hergebruik, of afbraak van produkten in het m i l i e u . 3. De m i d d e l e n v o o r d e e l s t r o o m 1c zullen in het huidige financiële beeld waarschijnlijk m o e t e n k o m e n uit de m i d d e l e n die in de rijksbegroting zijn o p g e n o m e n ten behoeve van het wetenschappelijk o n d e r w i j s en onderzoek aan de instellingen. Deelstroom 1c zal echter in dit opzicht van de andere delen van de z o g e n a a m d e g e l d s t r o o m verschillen, dat de m i d d e l e n niet zonder meer aan de afzonderlijke instellingen w o r d e n toegewezen. De toewijzing door de Minister van Onderwijs en Wetenschappen zal geschieden aan de hand van p l a n n e n , die door de instellingen na onderling overleg gericht o p taakverdeling en s a m e n w e r k i n g zijn opgesteld. De a u t o n o m i e van de universiteiten en hogescholen met betrekking tot de besteding van de hen - in het raam van eerder g e n o e m d e plannen - t o e g e wezen gelden zou derhalve onaangetast blijven. Er zal hier een zekere parallel ontstaan met de «nader te verdelen bijdragen», zoals die thans in de beg r o t i n g van O en W , zie bij v o o r b e e l d de artikelen 119, 120 en 121 zijn opgenomen. 4. De rapporten van v e r k e n n i n g s c o m m i s s i e s moeten leiden tot maatregelen die uiteindelijk invloed hebben bij de t o t s t a n d k o m i n g van een meerjarenplan. Zo w o r d e n de resultaten van het rapport van de V e r k e n n i n g s c o m m i s sie Sociaal Onderzoek en de c o m m e n t a r e n daarop van enige wetenschapsorganen thans intensief d o o r een interdepartementale w e r k g r o e p bestudeerd ten einde o p t i m a l e beleidsmaatregelen voor te bereiden. Over het rapport van de V e r k e n n i n g s c o m m i s s i e Onderwijsresearch w o r d e n thans in brede kring adviezen i n g e w o n n e n . 5. Op het terrein van de energievoorziening valt vanaf 1971 een, ten opzichte van de totale uitgaven voor wetenschappelijk onderzoek, v e r m i n d e r i n g waar te n e m e n . Het door de overheid gefinancierde onderzoek op dit terrein betrof t o t 1976 v r i j w e l geheel nucleaire energie. Vanaf 1977 w o r d t ook in relatief belangrijke mate aandacht geschonken aan het onderzoek met betrekking tot andere e n e r g i e b r o n n e n . De positie van het ruimte-onderzoek is binnen het totaal van de onderzoekuitgaven, vooral sedert 1974, w a t afgenom e n . Thans is een zekere stabilisatie waarneembaar. Opvallend is dat de sector verkeer en vervoer vooral sedert 1973 een relatief belangrijker plaats binnen het geheel is gaan i n n e m e n . De relatieve positie van het o n d e r w e r p van staatszorg industrie en handel neemt v o o r a l sedert 1974 af. Dit w o r d t met name veroorzaakt door de v e r m i n d e r i n g van de overheidssubsidie voor v l i e g t u i g o n t w i k k e l i n g . Nieuwe projecten zijn in o n t w i k k e l i n g .
Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14 101, nr. 9
2
Wellicht de belangrijkste verschuiving doet zich voor door een vergrote aandacht voor het sociaal-wetenschappelijk onderzoek. Dit uit zich ondermeer in de nationale programma's arbeidsmarktonderzoek en demografisch onderzoek. Ook ZWO verleent via haar reguliere financiering steun aan het sociaalwetenschappelijk onderzoek. De onderwijsresearch wint eveneens aan belangrijkheid. Ook het aandeel van de algemene wetenschapsbeoefening groeit. Laatstgenoemde sector heeft voor een belangrijk deel betrekking op het zogenaamde tweede geldstroomonderzoek. Andere sectoren zoals de gezondheidszorg, het landbouwkundig onderzoek en de kernfysica beslaan een in relatie tot het totaal van het onderzoek gelijkblijvend deel van de uitgaven. Binnen deze grote sectoren vinden aanmerkelijke verschuivingen plaats door herprogrammering, waardoor aandacht ontstaat voor de milieu-, energie- en grondstoffenfacetten. Het onderzoek ten behoeve van de ontwikkelingslanden werd en wordt geïntensiveerd. Overigens wil ik er op wijzen dat deze conclusies met voorzichtigheid dienen te worden gehanteerd. Ook buiten de homogene groep wetenschapsbeoefening bevinden zich onderzoekuitgaven die de verschuiving van de prioriteiten in de loop der tijd mede beïnvloeden. 6. In paragraaf 7.1.2 (blz. 88) van het Wetenschapsbudget 1977 wordteen ontwerpbeleidslijn van de Werkgroep Nieuwe Researchactiviteiten van TNO geciteerd waarin gewezen wordt op de noodzaak voor TNO om een bijdrage te leveren aan de oplossing van huidige en te verwachten maatschappelijke problemen, dit op basis van kennis en ervaring op het gebied van de natuurwetenschappen en de technologie en met inschakeling van toegepaste maatschappijwetenschappen. Het dagelijks bestuur van de Centrale Organisatie heeft van het door de werkgroep gedane voorstel met instemming kennis genomen. Overleg mijnerzijds met het DBCO over mogelijkheden voor experimenten met betrekking tot inter- en multidisciplinaire aanpak van onderzoek tussen sociale en technische wetenschappen heeft nog niet plaatsgevonden. Eerst dient de TNO-organisatie zich op bestuurlijk niveau over deze ontwerprichtlijn te beraden. Zodra door TNO voorstellen op dit punt te mijner kennis zullen zijn gebracht zal ik gaarne daarop reageren. 7. De begeleidingscommissie die de concepten heeft geredigeerd voor de in hoofdstuk 8 gegeven globale beschrijving van het geesteswetenschappelijk onderzoek in Nederland, is bij haar werkzaamheden kunnen terugvallen op gegevens die con amore zijn verstrekt door de Academische Raad, de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen en de Nederlandse organisatie voor Zuiver-Wetenschappelijk Onderzoek. Gebleken is evenwel dat de voorbereidingstijd die verbonden is aan het redigeren van zo'n tekst weilicht enigszins te kort was om na de «eerste informatieronde» in een «tweede informatieronde» navraag te doen naar - onvermijdelijke - open gaten in de totstandgebrachte overzichten; de overzichten hadden daardoor nog vollediger kunnen worden. In de tweede plaats heeft de tijd ontbroken om binnen de begeleidingscommissie te komen tot tamelijk diepgaande discussies over de geredigeerde teksten. Indien deze discussies wèl hadden kunnen plaatsvinden, was het naar alle waarschijnlijkheid mogelijk geweest om te komen tot verderreikende beleidsoverwegingen. Naast de «globale beschrijving» was het dan wellicht mogelijk geweest tevens een «globale reeks van beleidsaanbevelingen» te redigeren. Hoewel men zulks wellicht moet betreuren, wil ik overigens met nadruk stellen dat de thans tot stand gebrachte globale beschrijving m.i. als een belangrijke prestatie beschouwd moet worden.
Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14 101, nr. 9
3
8. De problematiek waarvoor de werkgroep RWO-Overleg staat is buitengewoon gecompliceerd. De werkgroep getroost zich grote inspanningen om een interimnota te voltooien. Het ligt in de bedoeling deze interimnota binnen enkele weken aan de Staatssecretaris uit te brengen. 9. a. De Departementen van Binnenlandse Zaken, Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, Verkeer en Waterstaat, Sociale Zaken, Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk en Volksgezondheid en Milieuhygiëne kunnen worden genoemd als voorbeelden van departementen waar gewerkt wordt aan de verwezenlijking van de idee van de onderzoekcoördinator. Overigens moet worden gewezen op het feit dat bij een aantal Departementen, te weten Justitie, Defensie, Economische Zaken en Landbouw en Visserij, reeds een (centrale) onderzoekcoördinator functioneert. b. Afhankelijk van de situatie bij de onderscheidene departementen worden verschillende oplossingen gekozen. Deze zijn medebepalend voor het antwoord op de vraag of er al dan niet een uitbreiding van de personeelsformatie noodzakelijk is. 10. De kosten van het nationaal programma arbeidsmarktonderzoek heeft de stuurgroep globaal geraamd op f 2,5 min. op jaarbasis gedurende een periode van 5 jaar, uitgedrukt in guldens van 1976. De regeringsbijdrage van f 3 min. voor de gehele vrijfjarige periode wordt gefinancierd via de begrotingen van de meest betrokken departementen. Slechts de kosten voor de coördinatie, welke niet in bovenstaande bedragen zijn begrepen, komen ten laste van artikel 307 (begroting O en W). 11. De extra regeringsbijdrage voor het nationaal programma demografisch onderzoek wordt gefinancierd via de begrotingen van de meest betrokken departementen. De totale regeringsbijdrage in de diverse begrotingen bedraagt voor 1977 f 600 000. Dit bedrag wordt dus niet via artikel 307 van de begroting van O en W gefinancierd. 12. a. Deze nationale programma's zullen in principe al het onderzoek in Nederland op deze gebieden omvatten. Hierbij zullen universitaire, para-universitaire en andere onderzoekinstituten betrokken worden, alsmede individuele onderzoekers. b. In het algemeen zullen de instituten uit de hun ter beschikking staande reguliere fondsen het in het kader van de nationale programma's uitte voeren onderzoek moeten financieren. Dit vereist in sommige gevallen een wijziging in het onderzoekbeleid van het instituut. 13. Om gevolgtrekkingen te kunnen maken over de ontwikkeling van het onderzoekpotentieel (het onderzoekvolume) is het gebruikelijk de onderzoekuitgaven in lopende prijzen te vergelijken met het BNP in lopende prijzen. Daaraan zijn bezwaren verbonden. Zo zal de kostenontwikkeling bij het wetenschappelijk onderzoek veelal verschillen van die van het Bruto Nationaal Produkt. Met name kent het onderzoek een relatief hoge loonkostenfactor. Voorts is het BNP de laatste jaren onderhevig aan fluctuaties welke slechts ten dele veroorzaakt worden door reële aanpassingen van het niveau. Vandaar dat het zoeken naar indicatoren die een beter zicht geven op de omvang en de groei van het onderzoekpotentieel mijn bijzondere aandacht heeft.
Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14 101, nr. 9
4
14. Deze vraag is in zijn a l g e m e e n h e i d moeilijk te b e a n t w o o r d e n . Het is nodig daartoe de concreet v o o r l i g g e n d e investeringsvoorstellen te bezien. Deze investeringen hebben deels het karakter van v e r v a n g i n g van oude g e b o u w e n , t e r w i j l ook sprake is van v o o r g e n o m e n t o t s t a n d k o m i n g van specifiek o p het onderzoek gerichte faciliteiten. In deze laatste categorie maken de kosten van de b o u w veelal slechts een onderdeel van de totale kosten uit. Per investering of groep van investeringen is bij de b e s l u i t v o r m i n g nagegaan in hoeverre de prioriteiten van onderzoek en de d o e l m a t i g h e i d door verlaging der investeringsuitgaven w e r d e n beïnvloed. Overigens teken ik hierbij nog aan van m e n i n g te zijn dat deze verlaging der investeringsuitgaven eerder zal leiden t o t enig uitstel en beperking dan dat van afstel sprake is. 15. De in paragraaf 2.2 g e n o e m d e instrumenten - v e r k e n n i n g s c o m m i s s i e s , nationale p r o g r a m m a ' s , b e l e i d s r u i m t e n , de h o m o g e n e g r o e p wetenschapsbeoefening, l O W - w e r k g r o e p e n en de Coördinatiegroep Informatiesystemen Lopend Onderzoek - leveren een nuttige bijdrage tot b e v o r d e r i n g der doelm a t i g h e i d van het onderzoek. Daarnaast zou ik w i l l e n verwijzen naar paragraaf 4 . 1 , waarin gewezen w o r d t op een aantal financiële aangrijpingspurv ten ter b e v o r d e r i n g van de d o e l m a t i g h e i d , terwijl v o o r t s het belang van de o n t w i k k e l i n g van het personeelsbeleid w o r d t onderstreept. 16. Met een kritische evaluatie van taken aan de basis ten behoeve van een grotere d o e l m a t i g h e i d w o r d t b e d o e l d , dat de onderzoekinstellingen ertoe w o r d e n gebracht de d o o r hen verrichte w e r k z a a m h e d e n op een zodanige wijze kritisch te evalueren, dat d o u b l u r e s en andere o n d o e l m a t i g h e d e n in het onderzoek, w a a r mogelijk, w o r d e n g e ë l i m i n e e r d . Ik ben van m e n i n g dat juist vanuit het wetenschapsbeleid tot deze evaluatie belangrijke impulsen kunnen w o r d e n gegeven en dat mede op dit terrein een belangrijke c o ö r d i nerende rol kan w o r d e n v e r v u l d . 17. Gebrek aan plaatsingsmogelijkheden in het onderzoek is een m i n of m e e r a l g meen verschijnsel. I m m e r s ook in andere onderdelen van de e c o n o m i e doet zich dit verschijnsel v o o r . Vele sectoren van het onderzoek hebben in de 50-eren 60-er jaren een snelle groei d o o r g e m a a k t . Hiermee ging gepaard een snelle t o e n a m e van het personeelsbestand. Thans bevindt het onderzoek zich in een fase van consolidatie. Het valt niet te ontkennen dat dit het gevaar in zich bergt van een langzame v e r o u d e r i n g van het corps van onderzoekers en een te geringe i n s t r o m i n g van nieuwe krachten. Ik beschouw het als een uitdaging van het personeelsbeleid niet slechts de interne mobiliteit te bevorderen, doch tevens w e g e n aan te geven w a a r l a n g s de twee boveng e n o e m d e verschijnselen kunnen w o r d e n v o o r k o m e n . In concreto is thans niet aan te geven in welke vakgebieden de in de v r a a g gesuggereerde stagnatie van de v e r n i e u w i n g van het onderzoekbestand stagneert door gebrek aan plaatsingsmogelijkheden. 18. O m t r e n t de w e n s vroeger met pensioen te gaan bestaat m e t name bij de landelijke vakcentrales enig inzicht. Uit peilingen in een aantal sectoren bij de v o o r b e r e i d i n g van c.a.o.-eisen is gebleken dat vroeger pensioen hoog als w e n s genoteerd staat. Bij de vraag naar de w e n s e l i j k h e i d van vervroegde pensionering is met name het aspect van de sociale aanvaardbaarheid en het kostenaspect van belang. W a t dit laatste aspect betreft wijzen zeer globale berekeningen reeds in de richting van een dan noodzakelijke zeer sterke v e r h o g i n g van de premies v o o r A O W en A W W en w e l l i c h t ook van andere sociale premies. Ik erken dat het in de vraag naar v o r e n k o m e n d e probleem actueel is en meen dat onderzoek op dit terrein aanbeveling verdient. Overigens ben ik ook van m e n i n g dat zulk een onderzoek zich niet kan beperken tot de categorie wetenschappelijke onderzoekers, maar dat dit probleem allereerst in een algemeen kader dient te w o r d e n bezien.
Tweede Kamer, zitting 1 9 7 6 - 1 9 7 7 , 1 4 101, nr. 9
5
19. In de behoefte o m korter te w e r k e n tegen een evenredig v e r m i n d e r d e beloning bestaat nauwelijks enig inzicht. In feite is het in de v o r i g e vraag naar voren gebrachte p r o b l e e m van vervroegde pensionering een v o r m van het meer algemene p r o b l e e m v a n korter w e r k e n . Hetgeen echter in het antw o o r d op de vorige vraag is naar voren gebracht zou ik mutatis m u t a n d i s ook van toepassing w i l l e n verklaren op de onderhavige vraag. 20. a. De d o o r mij te verstrekken bijdrage ad f 0,8 m i n . v o o r het NOBIN is inderdaad eveneens begrepen in artikel 307. b. Artikel 307 is te specificeren als volgt: Totaal geraamd bedrag voor 1977 Popularisering van de wetenschapsbeoefening waarvan: Wetenschapsdienst K N A W andere activiteiten (cursussen, bevordering voorlichting via massamedia, subsidies aan bestaande instellingen) Kosten van coördinatie van activiteiten op het terrein van de wetenschapsbeoefening waarvan: Nationale Programma's NOBIN IIASA (Entrance Fee) Nieuwe activiteiten
f f
f f f f
f f
4 970 000 600 000
f
4 370 000
390 000 210 000
2 650 800 285 635
000 000 000 000
21. a. Als vestigingsplaatsen v o o r d e JET zijn naar v o r e n g e s c h o v e n : door Italië: Ispra door Frankrijk: Cadarache door Engeland: C u l h a m door Duitsland: Garching, en door de Europese C o m m i s s i e : Ispra. b. Bij de uitvoerige b e o o r d e l i n g spelen een aantal aspecten, zoals de w e tenschappelijke, maatschappelijke (bij voorbeeld de onderwijsfaciliteiten), en de aanwezigheid van infrastructuur een rol. Bij de uiteindelijke beslissing spelen deze aspecten mee. Politieke redenen zullen v a n z w a a r w e g e n d belangzijn. 22. Er bestaan op het m o m e n t nog geen concrete gedachten over het richten van onderzoek op andere bevolkingsgroepen. Wel is er een begin van ged a c h t e n v o r m i n g over de mogelijkheid dat de gehandicapten als een dergelijke groep zouden kunnen f u n g e r e n . 23. Volgens de commissie-Casimir dient dat gedeelte van de onderzoekgroepen behouden te blijven dat zich laat voegen rond het centrale t h e m a «Rijping en aanpassing van het zenuwstelsel». 24. Het rapport van de commissie-Casimir zal door de Staatssecretaris van Onderwijs en W e t e n s c h a p p e n , dr. G. Klein, ter kennis van de Kamer w o r d e n gebracht, zodra de Reorganisatiecommissie NCIH (RECON) (zie ook de Nota van verbeteringen o p het Wetenschapsbudget 1977) haar taak heeft afgerond. Het overblijvende onderzoek zal w o r d e n beheerd in de gebruikelijke v o r m van instituut van de K N A W . Dit houdt o.a. in dat de K N A W een c o m missie van deskundigen aanstelt voor de wetenschappelijke begeleiding.
Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14 101, nr. 9
6
25. Dit o n d e r w e r p is m o m e n t e e l in b e h a n d e l i n g bij de R e o r g a n i s a t i e c o m m i s sie Onderzoek NCIH (RECON), welke in ieder geval voor 1 januari 1977 met haar e i n d r a p p o r t zal k o m e n . 26. De cursus w e t e n s c h a p s c o r r e s p o n d e n t e n aan het Instistuut v o o r Perswetenschap te A m s t e r d a m is bestemd v o o r wetenschappelijk onderzoekers en g e v o r d e r d e studenten. De cursus o m v a t dertien zaterdagochtenden, tijdens welke de cursisten door het maken en bespreken van redactionele werkstukken over hun eigen onderzoekobject of studievak w o r d e n g e t r a i n d in het begrijpelijk weergeven van onderzoekresultaten. Hierbij w o r d t gelet op o n dermeer taalkundige en stilistische t e k o r t k o m i n g e n en toepassing van journalistieke technieken. Jaarlijks w o r d e n twee cursussen g e h o u d e n . Met ingang van de cursus 1976 II welke in oktober aanvangt, is het aantal toe te laten cursisten verhoogd van 12 tot 13. Daardoor kunnen in dit jaar 25 cursisten w o r d e n toegelaten, bij een aantal a a n m e l d i n g e n van 8 1 . In 1975 kon als gevolg van financ i e r i n g s p r o b l e m e n slechts één cursus w o r d e n gegeven v o o r 12 d e e l n e m e r s . De in begin 1977 tot stand te k o m e n cursus wetenschapsjournalistiek aan de School v o o r de Journalistiek is in de eerste plaats bestemd v o o r werkzame en ervaren journalisten die zich op het specialistische terrein van de w e tenschapsjournalistiek w i l l e n b e k w a m e n . De cursus zal aan journalisten gelegenheid bieden zich systematisch te b e k w a m e n in het verzamelen van inf o r m a t i e o p het gebied van w e t e n s c h a p en techniek, en daaraan zodanig v o r m te geven dat de v e r w o r v e n h e d e n v a n de wetenschap en maatschappelijke vragen toegankelijk w o r d e n v o o r een breed en niet ter zake kundig publiek. De cursus zal t w i n t i g w e k e n d u r e n , met elke week één volle lesdag. Het aantal toe te laten deelnemers zal ongeveer t w a a l f bedragen. V o o r het verkrijgen van een bewijs van b e k w a a m h e i d zullen de cursisten enige werkstukken m o e t e n maken. 27. De constatering in het W e t e n s c h a p s b u d g e t 1977, dat met de cursus w e tenschapscorrespondenten gunstige ervaringen zijn o p g e d a a n berust op de volgende feitelijke gegevens: - Het aantal aanmeldingen steeg van 31 v o o r de eerste cursus in 1976 t o t 54 v o o r de t w e e d e . W a r e n de a a n m e l d i n g e n v o o r de eerste cursus alle afkomstig v a n (zeven) instellingen van wetenschappelijk o n d e r w i j s , die voor de tweede cursus k w a m e n niet alleen uit (acht) universiteiten en hogescholen, maar ook uit instellingen als het Rijksherbarium, de FOM, het Centraal L a b o r a t o r i u m voor de Bloedtranfusiedienst, het Rijksmuseum en de Postgirodienst. - Het k o m t thans vaker v o o r dan tijdens de eerste jaren van de cursus, dat artikelen van cursisten verschijnen in d a g - en w e e k b l a d e n en tijdschriften. Van de cursus 1976 I zijn reeds populair-wetenschappelijke bijdragen verschenen in o.a. de Nieuwe Linie, G o o i - en Eemlander, Spectrum Encyclopedie en publikaties van Milieudefensie en V r e d e s o p b o u w . Eerder verschenen al artikelen in onder meer NRC-Handelsblad en Economisch" Statistische Berichten. 28a. Via de TAP-regeling zijn in de periode 1 september 1973 tot en m e t 26 augustus 1976 1656 werkzoekende academici, zowel m a n n e n als v r o u w e n geplaatst. Onderstaande tabellen g e v e n , verdeeld over drie p e r i o d e n , een gedetailleerd overzicht naar geslacht en s t u d i e r i c h t i n g .
Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14 101, nr. 9
7
Aantal geplaatste academici per studierichting via de TAP-regeling in de periode 1 1-1973 tot en met 31-12-1974 Studierichting
Godgeleerdheid Letteren en Wijsbegeerte Geschiedenis, kunstgeschiedenis. archeologie, muziekwetenschap Fysische geografie, sociale geografie, aardrijkskunde Geneeskunde Wiskunde en/of natuurkunde Chemie, Biochemie Geologie Biologie Weg- en waterbouwkunde Bouwkunde Elektrotechniek Landbouwkunde Rechtsgeleerdheid Economie Sociologie (westers, niet westers). agr. sociologie, culturele anthropologie Politicologie Psychologie Pedagogie, Andragogie Onbekend Totaal
Mannen
Vrouwen
Totaal
abs.
abs.
abs.
in%
in%
in %
1 18
0,2 3,5
_
_
11
9,1
1 29
0,2 4,6
9
1,8
14
11,6
23
3,7
9 4 28 91 6 34 10 4 2 20 64 41
1,8 0,8 5,5 18,0 1,2 6,7 2,0 0,8 0,4 4,0 12,6 8,1
1
0,8
10 4 29 99 6 42 10 5 2 24 83 41
1,6 0,6 4,6 15,8 1,0 6.7 1,6 0,8 0,3 3,8 13,2 6,5
95 14 28
18,8 2,8 5,5
128 16 38 4 33
20,4 2,6 6,1 0,6 5,3
-
-
28 506
5,5 100
-
-
1 8
0,8 6,6
-
-
8
6,6
-
—
1
0,8
-
4 19
3,3 15,7
33 2 10 4 5 121
— 27,3 1,7 8,3 3,3 4,1 100
627
100
Aantal geplaatste academici per studierichting via de TAP-regeling in de periode 1-1-1975 tot en met 6-6-1975 Studierichting
Godgeleerdheid Letteren en wijsbegeerte Geschiedenis, kunstgeschiedenis. archeologie, muziekwetenschap Fysische geografie, sociale geografie, aardrijkskunde Geneeskunde Natuurkunde Wiskunde Chemie, biochemie Geologie Biologie Weg- en waterbouwkunde Bouwkunde Elektrotechniek Landbouwkunde Rechtsgeleerdheid Economie Sociologie (westers, niet westers), agr. sociologie, cult. anthropologie Psychologie Pedagogie, andragogie Onbekend Politicologie Werktuigbouwkunde Totaal
Mannen
Vrouwen
Totaal
abs.
abs.
abs.
in %
in %
in %
1 3
0,5 1,6
6
13,0
1 9
0,4 3,9
4
2,2
3
6,5
7
3,0
3 1 9
1,6 0,5 4,9
3 1 9
1,3 0,4 3,9
26 2 9 10 4 4 11 21 13
14,2 1,1 4,9 5,4 2,2 2,2 6,0 11,4 7,1
28 2 10 10 4 4 14 30 13
12,2 0,9 4,4 4,4 1,7 1,7 6,1 13,1 5,7
27 10
14,7 5,4
19 5 2
10,3 2,7 1,1
41 12 1 24 5 2
17,8 5,2 0,4 10,4 2,2 0,9
184
100
2
4,4
1
2,2
3 9
6,5 19,5
14 2 1 5
30,4 4,4 2,2 10,9
46
Tweede Kamer, zitting 1976-1977,14 101, nr. 9
100
230
100
8
Aantal geplaatste academici per studierichting via de TAP regeling in de periode 9-6-1975 tot en met 26-8-1976 Studierichting
Mannen
Vrouwen
abs.
abs.
in%
Totaal
in%
abs.
in%
3 14
0,5 2,2
5
3,2
3 19
0,4 2,4
5
0,8
7
4,4
12
1,5
8 3 34 1 69 2 38 13 17 14 24 89 26
1,2 0,5 5,3 0,2 10,7 0,3 5,9 2,0 2,7 2,2 3,7 13,9 4,0
2
1,3
1
0,6
3
1,9
18
11,5
3 1 4 23 1
2,0 0,6 2,5 14,7 0,6
10 3 35 1 72 2 56 13 20 15 28 112 27
1,3 0,4 4,4 0,1 9,0 0,2 7,0 1,6 2,5 1,9 3,5 14,0 3,4
96 47
15,0 7,3
25 16 5 39 4
16,0 10,2 3,2 24,8 2,5
121 63 5 169 13
15,1 7,9 0,6 21,2 1,6
Godgeleerdheid Letteren en wijsbegeerte Geschiedenis, kunstgeschiedenis, archeologie, muziekwetenschap Fysische geografie, sociale geografie, aardrijkskunde Geneeskunde Natuurkunde Wiskunde Chemie, biochemie Geologie Biologie Weg- en waterbouwkunde Bouwkunde Elektrotechniek Landbouwkunde Rechtsgeleerdheid Economie Sociologie (westers, niet-westers) agr. sociologie, culturele anthropologie Psychologie Pedagogie, andragogie Onbekend Politicologie
130 9
Totaal
642
—
—
20,2 1,4 100
157
100
799
100
28b. Onderstaand overzicht van ingeschreven werkzoekende academici naar studierichting en duur der inschrijving is ontleend aan gegevens van het Mi nisterie van Sociale Zaken en geeft de stand aan per 4 juli 1976. Overzicht ingeschreven werkzoekende academici Studierichting
Alg. Taal. Wet. Alg. Litt. Wet. Ned. Taal en Lettk. Duitse Taal en Lettk. Eng. Taal en Lettk. Franse Taal en Lettk. Spaanse taal en Lettk. Italiaanse Taal en Lettk. Scand. Taal en Lettk. Slav. Taal en Lettk. Lat. Taal en Lettk. Griekse Taal en Lettk. Overige Taal en Lettk. Wijsbegeerte Geschiedenis Culturele Prehistorie Archeologie Overige opl. in de humaniora
Abs.
%
Totaal
v.h. land
m
11 3 18 7 11 27 13 6 2 11 6 4 10 15 24 1 6
0,33 0,09 0,54 0,21 0,33 0,81 0,39 0,18 0,06 0,33 0,18 0,12 0,30 0,45 0,72 0,03 0,18
8 2 12 7 5 8 4
2
0,06
-
2 10 3 4 7 14 14
Duur der inschri ving mannen + vrouwen) 0-6 mnd
V
abs.
%
6 19 9 6
5 1 12 3 6 19 7 3
45,45 33,33 66,67 42,86 54,55 70,37 53,85 50
-
-
3 1 6
-
1 3
4
3 1 10 1 2
3 2 2 4 8 16 1 4
2
-
2
—
6-12 mnd
-
abs.
— 27,27 33,33 50 40 53,33 66,67 100 66,67 100
4
— 4 3 3 3 1 2 1 3 1 1 3 4 4
— 1
—
12-18 mnd
%
abs.
36,36
—
1 1
%
abs.
9,09 33,33
— -
-
— -
— -
—
—
—
—
16,67
—
1 1
-
2 2 2
-
_ —
22,22 42,86 27,27 11,11 7,69 33,33 50 27,27 16,67 25 30 26,67 16,67
1 2 2 1
>24 mnd
18-24 mnd
9,09 7,41 15,38 16,67
9,09 16,67
-
20 13,33 8,33
Tweede Kamer, zitting 1976-1977,14 101, nr. 9
2 1
2
— — 1 2 1
%
abs.
11,11 14,29
— — — 18,18
_ 6,67 8,33
_ 16,67
_
1 1
— 1 3 3
— 1 2 2 1 1
% 9,09 33,33
— 9,09 11,11 23,08
50 18,18 33,33 25 10
_ —
— — _ -
_
_
9
Studierichting
Abs.
43 Theologie 1 Oecologische Prehistorie Experimentele Nat. (drs.) 54 Theoretische Nat. (drs.) 26 Matuurk. Aardrijksk. 16 3iologie (drs.) 125 Biologie (Wagenings ir.) 2 Wiskunde (drs.) 42 Wiskunde (ir.) 13 6 Sterrenkunde Anorganische scheik. 25 [drs.) Organische scheik. (drs.) 51 Analytische scheik. 30 (drs.) 3iochemie (drs.) 48 Overige studierichtingen scheik. 54 Anorganische scheik. (ir.) 15 Organische scheik. (ir.) 17 Analytische scheik. (ir.) 7 23 Biochemie (ir.) Overige studierichtingen scheik. (ir.) 38 1 Geofysica Aardkunde Geologie Mineralogie 36 Overige Opl. Wisk. en Natk. wetenschappen 23 Plantenveredeling 6 Planteziektenkunde 13 Milieuhygiëne 15 (Wageningse ir.) Bodemkunde- en bemestingsleer 10 11 Bosbouw Cultuurtechniek 28 Plantenteelt Tuinbou w-plantenteelt Veeteelt Akker- en weidebouw Zoötechniek Tropische Lanrlb. Wetens. Tuin- en Landschapsarchitectuur Overige agrarische opleidingen Mijnbouwkunde Metaalkunde Levensmiddelen technologie (Wag. ir.) Landbouwwerktuigkunde Landbouwtechniek Weg- en Waterbouwkunde (w.o. vermeerskunde en hydrologie) Werktuigbouwkunde Vliegtuigbouwkunde Bedrijfskunde Elektrotechniek
% v.h. land
1,29 0,03 1,63 0,78 0,48 3,76 0,06 1,26 0,39 0,18
Totaal
Duur der inschrijving (mannen + vrouwen)
m
0-6 m n d
6-12 m n d
12-18 mnd
18-24 mnd
> 2 4 mnd
abs.
%
abs.
abs.
abs.
abs.
2
24
55,81
-
-
41 1 53 23 16 95 1 41 13 5
1 3
-
30 1 1
— 1
—
29 18 9 81 1 26 12 3
53,70 69,23 56,25 64,80 50 61,90 92,31 50
% 18,60 100 25,93 15,38 37,50 20,80
8 1 14 4 6 26
-
-
6
%
2
13,95
— 4 3 1 8 1 5
5 1 1
11,90 7,69 16,67
— -
-
7,41 11,54 6,25 6,40 50 11,90
-
— 5
% 4,65
3
-
-
9,26
— 6
— 3
-
6,98
-
2 1
3,70 3,85
— -
—
-
-
-
4,80 7,14
%
4
—
3,20
-
7,14
3
2
33,33
— —
-
12 7,84
1 5
4 9,80
0,75 25 1,54 46
5
13 18
52 35,29
4 16
16 31,37
4 8
16 15,69
3 4
0,90 29 1,44 40
1 8
21 26
70 54,17
5 14
16,67 29,17
3 5
10 10,42
-
1
2,08
1 2
3,33 4,17
1,63 51
3
27
50
17
31,48
4
7,41
3
5,56
3
5,56
0,45 15 0,51 17 0,21 7 0,69 23
-
9 10 3 16
60 58,82 42,86 69,57
4 3 2 4
26,67 17,65 28,57 17,39
—
1
6,67
1 2
6,67 11,76
1,14 37 0,03 1
29 1
76,32 100
6
15,79
-
—
1
-
-
2 2 2
11,76 28,57 8,70
1
2,63
-
-
1,08 35
1
23
63,89
5
13,89
5
13,89
0,69 22 0,18 5 0,39 8
1 1 5
15 4 13
65,22 66,67 100
3 1
13,04 16,67
2 1
8,70 16,67
0,45 14 0,30 9 0,33 10 0,84 26
1 1 2
-
-
80
2
13,33
1
5 6 21
50 54,55 75
4 1 5
40 9,09 17,86
—
69,23 55,56 28,57 100 50
2 1 2
15,38 11,11 28,57
1
0,39 0,27 0,21 0,03 0,06
13 6 7 1 2
— — -
9 5 2 1 1
24
0,72
21
3
14
58,33
5
9
0,27
8
1
7
77,78
1
— -
—
2
6,67
— 18,18
-
-
— 1
-
7,69
—
14,29
—
1
-
-
4,35
— —
-
—
2
2
5,56
1
3
13,04
-
-
—
-
-
1 1 1
10 9,09 3,57
1 3 2
7,69 33,33 28,57
— 1 1
— — —
9,09 3,57
— — —
— —
12,50
1
1
11,11
1
11,11
—
—
—
83,33 50 80
1 2 1
16,67 25 10
—
-
— — -
—
-
— — -
75
4
16,67
-
-
1
1
16,67
-
-
1 1
2 4
3,17 4,44
5 4 8
24
0,72
20
4
18
6 6
0,18 0,18
6 6
-
4 4
66,67 66,67
-
63 90 9 27 76
1,90 2,71 0,27 0,81 2,29
63 90 9 27 76
52 61 7 22 53
82,54 67,78 77,78 81,48 69,74
8 17 2 3 16
12,70 18,89 22,22 11,11 21,05
1
-
2 5
—
12,50
-
7,41 6,58
T w e e d e K a m e r , z i t t i n g 1 9 7 6 - 1 9 7 7 , 14 1 0 1 , n r . 9
2,78
—
3
-
-
— —
20,83
5 8 10
5,26
—
50
0,18 0,24 0,30
—
— —
1
6 8 10
— -
-
12
13 9 7 1 2
3
-
—
—
4,17
1
4,17
—
1 1
12,50 10
4,17
1
4,17
16,67 16,67
—
—
1
16,67
1,59 5,56
3
3,33
-
1 5
-
-
—
—
— —
2
— -
2,63
10
Studierichting
Geodesie (w.o. landmeetk.) Ir. Scheepsbouw Ir. Techn. Natuurk. Chem. Techn. (ir.+drs.) Ir. Bouwk. (w.o. architectuur, stedebouw, bouwtechn. + civiele bouwkunde Overig techn. wetensch. Alg. Economen (incl. macro) Bedrijfsecon. richting Ec. Soc. richting (w.o. Sociol.-Ec.) Fiscaal Ec. (incl. post doet. Bel.k.) Soc. Econ (w.o. Ec. Best. + Staatk. Ec.) Econometrie R.ontwikkel. Programmering R. Ruimtelijke ordening Accountancy NIvRA Accountancy (post. doet.) Overige Ec. adm. comm. o p l . Ned. Recht Bedrijfsrecht. richting Privaatrecht, richting Publiekrecht, richting Strafrecht, richting Fisc. Jur. richting Notariaat Vrije studiericht. Ov. Jur. Wetens. 2 best. o p l . Voeding ( L . H . Wageningen) Huish. kunde (w.o. Landbouw en t r o p . landbouw) Geneeskunde arts Geneeskunde doctoraal Tandheelkunde arts Tandheelkunde doctoraal Diergeneesk. arts Diergeneesk. doctoraal Farmacie apotheker Farmacie doctoraal Politicologie Sociologie (westers) w.o. Agr. Soc. Westers Sociologie (nietwesters) w.o. Agr. Soc. niet-westers Soc. Geografie (w.o. vrije studie planologie, sociografie Cult. Antropologie Anr ; ragolie + Andragogiek
Abs. % v.h. land
3 1 43 43
0,09 0,03 1,29 1,29
Totaal m
3 1 43 41
Duur der inschrijving (mannen + vrouwen) v
-
0-6 mnd
6-12 mnd
12-18 mnd
18-24 mnd
> 2 4 mnd
abs.
abs.
abs.
abs.
abs.
2
%
%
%
2
1 32 37
66,67 100 74,42 86,05
5 3
11,63 6,98
3 2
6,98 4,65
2 -
%
%
4,85
1 1 1
33,33 2,33 2,33
147 15
4,43 139 0,45 14
8 1
99 12
67,35 80
23 1
15,65 6,67
12 2
8,16 13,33
5
3,40
8
5,44
97 111
2,92 90 3,34 110
7 1
56 65
57,73 58,56
23 24
23,71 21,62
10 10
10,31 9,01
3 4
3,09 3,60
5 8
5,15 7,21
19
0,57
18
1
13
68,42
2
10,53
1
5,26
2
10,53
1
5,26
5
0,15
5
—
—
—
—
-
-
19
0,57 0,36
19 12
-
10 8
52,63 52,63 66,67
5 3
26,32 26,32 25
3 1
15,79 8,33
-
-
12 4
0,12
4
-
3
75
-
1
25
1 1
0,03 0,02
1 1
— -
1 -
100
2
0,06
2
-
2
100
17 158 26 103 29 47 14 11 13
0,51 4,76 0,78 3,10 0,87 1,41 0,42 0,33 0,39
16 124 24 77 22 33 13 10 10
1 34 2 26 7 14 1 1 3
11 109 20 51 17 28 12 9 7
64,71 68,99 76,92 57,28 58,62 59,57 85,71 81,82 53,85
3 28 4 25 5 8 1 1 5
17,65 17,72 15,38 24,27 17,24 17,02 7,14 9,09 38,46
1 9 2 9 1 5 1 1
5,88 5,70 7,69 8,74 3,45 10,64 7,14 9,09
-
27
0,81
24
3
16
59,26
3
11,11
13
0,39
6
7
10
76,92
3
8 121 29 3
0,24 3,64 0,87 0,09
1 87 20 2
7 34 9 1
4 97 19 3
50 80,17 65,52 100
4 20 2 20 4 47
0,12 0,60 0,06 0,60 0,12 1,41
3 16 1 16 2 41
1 4 1 4 2 6
3 15 1 14 3 32
75 75 50 70 75 68,09
_
6,59 160
59
136
62,10
219
-
5
100
-
-
— 1
5,26
5,88 5,06
1 4
5,88 2,53
—
-
-
-
7 6 2
6,80 20,69 4,26
3
2,91
—
-
-
1
3
11,11
23,08
-
-
3 13 6
37,50 10,74 20,69
1 6 2
12,50 4,96 6,90
-
-
-
«.
1 2 1
-
— 1
— 100
-
3
-
15
6
— -
30
1 8
-
—
4
8,51
7,09
— -
— — -
1
3,70
4
14,81
-
-
-
-
3
2,48
-
2 2
1,65 6,90
-
-
-
-
-
— 25 10,64
— — — — -
_ -
_ — — —
— — --
4
8,51
7,76
5
2,28
7
3,20
2
6,45
—
-
6
12,77
1 5
54
24,66
17
25
0,75
21
4
18
72
5
20
1
47 31
1,41 0,93
37 20
10 11
35 22
74,47 70,97
3 4
6,38 12,90
7 2
17
0,51
10
7
13
76,47
4
23,53
-
25 10 50
4
1
14,89 6,45
Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14 101, nr. 9
2 1
4
4,26 3,23
-
11
Opleidingscode
Abs.
% v.h. land
Totaal m
Duur der inschrijving (mannen + vrouwen) v
0-6 mnd
6-12 mnd
12-18 mnd
18-24 mnd
> 2 4 mnd
abs.
abs.
abs.
abs.
abs.
%
%
%
Agologie + Agogiek 1 Klinische psychologie 126 Ontwikkelings psychologie (w.o. kinder- en 47 jeugd-)
0,03 3,79
1 44
1 67
100 53,17
-
-
82
34
26,98
14
11,11
7
1,41
21
26
36
76,60
9
19,15
2
4,26
-
Bedrijfspsy. Soc. Psy. Overige psy. Pedagogiek Soc. Pedagogiek Orthopedagogiek Overige Soc. Cult. o p l . Muziek Wetens. Kunstgeschiedenis Theater Wetensch. Overigen
9 48 50 34 9 16 13 6 29 4 6
0,27 1,44 1,51 1,02 0,27 0,48 0,39 0,18 0,87 0,12 0,18
9 34 37 12 4 6 13 3 13 3 6
6 40 34 26 7 13 7 1 21 1 3
66,67 83,33 68 76,47 77,78 81,25 53,85 16,67 72,41 25 50
2 5 8 6 2 2 3 1 4 1 3
22,22 10,42 16 17,65 22,22 12,50 23,08 16,67 13,79 25 50
-
Totaal
3382
_
-
2775
— 14 13 22 5 10
—
3 16 1
-
-
-
—
2 3 2
4,17 6 5,88
-
-
1 2 2 3 1
-
6,25 15,38 33,33 10,34 25
-
%
-
1
— 1
— — 1 1
— —
%
-
-
-
5,56
4
3,17
—
-
—
1 4
2,08 8
— —
—
11,11 2
16,67 3,45
— -
1 1
— 1
-
-
7,69 16,67 25
— -
607
29. Met betrekking tot het speur- en ontwikkelingswerk dat in Nederland wordt verricht houdt het Centraal Bureau voor de Statistiek om de vier jaar door middel van enquêtering een uitgebreid onderzoek en in de tussenliggende jaren onderzoek op kleinere schaal. Deze zomer zijn door het CBS de meest recente gegevens gepubliceerd namelijk een uitgebreid onderzoek met betrekking tot het jaar 1973 (Speur-en ontwikkelingswerk in Nederland 1973) en een onderzoek op kleinere schaal met betrekking tot het jaar 1974 (Statistisch Bulletin van het Centraal Bureau voor de Statistiek, 32ste jaargang nr. 62, d.d. 5 augustus 1976). Het bedrijfsleven, dat vrijwel uitsluitend op het gebied van de B-wetenschappen onderzoek verricht, neemt reeds enkele jaren bijna 60% van het totale in Nederland uitgevoerde speur- en ontwikkelingswerk dat met eigen personeel wordt verricht, voor zijn rekening. Ongeveer 90% van het in 1974 door het bedrijfsleven verrichte speur- en ontwikkelingswerk wordt uitgevoerd in drie bedrijfstakken namelijk in de metaalindustrie (52%), in de chemische industrie (32%) en in de voedings- en genotmiddelenindustrie (6%). Het totaal aantal manjaren dat met het onderzoek in 1973 en 1974 was gemoeid beliep bijna 28 000. Dit betekent enige teruggang ten opzichte van de jaren vóór 1973 toen het totaal aantal manjaren zich op een niveau van bijna 30 000 bevond. In 1973 stagneerde ook de groei van de uitgaven voor speuren ontwikkelingswerk. In 1974 echter volgde weer een herstel van de uitgavengroei. Uit de eerder genoemde CBS-publikatie blijkt dat het bedrijfsleven in 1973 f 140 min. via intermediaire betalingen en betalingen aan het buitenland verstrekt heeft om speur- en ontwikkelingswerk te verrichten. Anderzijds werd voor dit doel door het bedrijfsleven f 160 min. ontvangen. Van het Rijk ontving het bedrijfsleven in 1973 f 45 min. voor het verrichten van onderzoek. Het door het bedrijfsleven verrichte onderzoek vindt in hoofdzaak plaats in ondernemingen met meer dan 1000 personen (88%). Met betrekking tot de uitgaven die in 1974 werden verricht voor speur-en ontwikkelingswerk en met betrekking tot het daarbij betrokken personeel volgen hieronder per bedrijfstak gerangschikte gegevens.
Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14 101, nr. 9
12
Uitgaven voor met eigen personeel verricht speur en ontwikkelingswerk (in min. gld.) 1974
Waarvan personele uitgaven
materiële uitgaven
investeringen gebouwen en terreinen
machines en apparaten
Industrie Metaalindustrie Chemische industrie Voedings- en genotmiddelenindustrie Leer-, rubber- en kunststofverwerkende industrie 3 Hout-, papier- en grafische industrie Textiel" en kledingindustrie Bouwmaterialen, aardewerk" en glasindustrie
1094,2 667,7 126,7
633,4 402,4 88,8
380,3 189,9 28,8
28,9 28,2
51,6 47,2
0,7
8,4
10,0 12,4 11,8
7,2
6,1 8,1 6,3 4,5
3,3 3,7 3,8 1,2
0,3 0,6
0,6 0,6 1,4 0,9
83,1
56,5
21,5
0,9
4,2
25,1 19,3
12,6 12,1
9,5 4,9
1,9 0,9
1,1 1,4
25,8
12,2
6,1
6,8
0,7
6,9
4,3
1,8
0,1
0,7
190,2
1247,3
654,8
69,3
118,8
— —
Niet-industrie Transport, opslag, communicatie Zakelijke dienstverlening Landbouw en visserij 4 Bouwnijverheid Handel, bank- en verzekeringswezen Delfstoffenwinning Openbare nutsbedrijven Ondernemingen totaal
Personeel betrokken bij speur en ontwikkelingswerk (in manjaren) 1974
Waarvan academici
met hogere beroepsopleiding
14 017 9 014 2 038
2 038 1 509
3 318 2 221
355
154 167 135 105
16 23 13 22
met middelbare beroepsopleiding
met lagere beroepsopleiding
overig personeel
3 045 1 685
3710 2 169
1 906 1 430
571
414
539
159
39 58 43 27
21 17 8 17
32 48 16 25
46 21 55 14
Industrie Metaalindustrie Chemische industrie Voedings- en genotmiddelenindustrie Leer-, rubber- en kunstverwerkende industrie 3 Hout-, papier- en grafische industrie Textiel" en kledingindustrie Bouwmaterialen, aardewerk" en glasindustrie Niet-industrie Transport, opslag, communicatie Zakelijke dienstverlening Landbouw en visserij 4 Bouwnijverheid Handel, bank- en verzekeringswezen Delfstoffenwinning Openbare nutsbedrijven Ondernemingen totaal
1 172
248
175
26 86 79
71 47 61
81 33 23
178 34 29
17
31
17
12
3
4 386
6 746
5 714
6 863
4 066
39 54 52
80 27 775
247
191
311
395 254 244
1
Met 50 en meer personen. Wiskunde, natuur-, technische, medische en landbouwwetenschappen. 3 De kunststofverwerkende industrie is vanaf 1973 ingedeeld bij de rubberindustrie. Voorheen ressorteerde deze industrie onder de chemische nijverheid. 4 Vanaf 1973 uitgebreid met de bedrijfstak visserij.
2
Tweede Kamer, zitting 1976-1977,14 101, nr. 9
13
30. Indien deze omstandigheid zich zou voordoen, ben ik bereid te bevorderen dat de basisactiviteiten van de Stichting De Jonge Onderzoekers en De Kleine Aarde - in afwachting van het advies van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen - ook na 1 januari 1977 kunnen worden voortgezet.
31. Het voornaamste doel van het project «Ontwikkeling van dynamische maatschappijmodellen» zal zijn het fungeren als referentiepunt op dit gebied, om zo te komen tot evalueren en ontwikkeling van kwantitatieve dynamische modellen bedoeld voor probleemgerichte analyse van maatschappelijke vraagstukken. Er is internationale samenwerking en er bestaat een internationaal samengestelde begeleidingscommissie. In de reeds bestaande commissie Maatschappijmodellen van TNO wordt regelmatig het onderzoek van diverse Nederlandse groepen besproken. De WRR - die zelf overigens geen onderzoek verricht, maar hiertoe opdrachten verstrekt - neemt deel aan deze besprekingen. 32. In principe wordt in de meeste gevallen een terugbetalingsregeling als voorwaarde gesteld bij de financiering van ontwikkelingsprojecten. Of dit ook in de praktijk zal gebeuren, hangt uiteraard af van het succes van dat onderzoek en van de toepassing van de resultaten. 33. De verkenningscommissies die tot dusver ingesteld zijn en waarvan er al drie gerapporteerd hebben, waren alle werkzaam op maatschappelijk belangrijke probleemgebieden. De vier terreinen van meer fundamenteel onderzoek waarvoor in het Wetenschapsbudget 1976 verkenningscommissies zijn aangekondigd hebben een dergelijke omvang dat ze om die reden van belang zijn voor het wetenschapsbeleid. In alle gevallen wordt getracht inzicht te verkrijgen in ontwikkelingen met het oog op wenselijke veranderingen in de toekomst. 34. De kosten van de Hoge Flux Reactor te Petten komen voor het jaar 1977 ruim 1 a 1,5 min. rekeneenheden hoger uit dan in 1976. Dit is onder meer het gevolg van een stijging van de elektriciteitsprijzen met meer dan 40%, voorzieningen voor de aankoop van uranium nu de mogelijkheid tot leasing van splijtstof voor proefopstellingen door de Verenigde Staten niet aanwezig is, stijging van de personeelskosten en de behoefte aan enige infrastructurele voorzieningen. 35. De als gevolg van de opheffing van het Energiefonds thans in de begroting van Economische Zaken respectievelijk in de homogene groep wetenschapsbeoefening opgenomen uitgaven voor speur- en ontwikkelingswerk zijn op de volgende artikelen geraamd: Artikel 8 1 . Artikel 85. Artikel 89.
Bijdrage in de kosten van het Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) Uitgaven ten behoeve van ontwikkelingswerk op energiegebied Uitgaven in verband met onderzoek en ontwikkelingswerk ten behoeve van het project SNR-300
Totaal
Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14 101, nr. 9
f 16,0 min. 18,8 min. 28,2 min. f 63,0 min.
14
Het ten laste v a n de post speerpunten uitgetrokken bedrag ad f 46 m i n . v o o r de n a t r i u m t e c h n o l o g i e - o n t w i k k e l i n g is in zoverre gerelateerd aan het SNR-project, dat met deze gelden b e o o g d w o r d t een optie open te houden v o o r levering v a n c o m p o n e n t e n v o o r het in DEBENELUX-samenwerking aan Nederland toegewezen g e b i e d , ten aanzien w a a r v a n de Nederlandse industrie onder de hooggekwalificeerde landen een vooraanstaande positie heeft w e t e n te v e r w e r v e n . Door de v o l t o o i i n g van het SNR-300-project zullen de uitgaven ten laste van het eerder g e n o e m d e artikel 89 in 1980 dalen t o t nihil. De uitgaven geraamd o p artikel 85 blijven in de m e e r j a r e n r a m i n g e n tot 1981 v r i j w e l c o n stant. De op artikel 81 g e r a a m d e uitgaven ten behoeve van het ECN vertonen tot 1981 een t r e n d m a t i g e stijging. De op de g e n o e m d e drie artikelen geraamde uitgaven afkomstig uit het Energiefonds bereiken omstreeks 1979 een niveau van ruim f 40 m i n . , welk niveau daarna weer enigszins zal stijgen. 36. De Zweedse Staatscommissie v o o r de Organisatie van de Research Councils heeft in 1975 een rapport uitgebracht over de w e r k g e b i e d e n , samenstelling, werkwijze enz. van en de o n d e r l i n g e coördinatie tussen de research councils. Een Engelse s a m e n v a t t i n g van dit rapport is beschikbaar. Enkele maanden geleden is d o o r de Zweedse regering bij de Rijksdag een w e t s o n t w e r p i n g e d i e n d , w a a r i n de voorstellen uit het rapport v r i j w e l volledig zijn o v e r g e n o m e n . De Staatscommissie - waarvan onder meer vier parlementsleden deel uit maken - heeft een bezoek aan Nederland gebracht in het kader van haar nieuwe opdracht, te w e t e n het doen van voorstellen voor de organisatie van het wetenschapsbeleid in Z w e d e n . 37. De Minister van Staat voor het Wetenschapsbeleid van de Republiek lndonesië bevond zich in Nederland in verband met een uitnodiging van het Koninklijk Instituut v o o r de T r o p e n , o m v o o r de a l g e m e n e ledenvergadering van dat instituut op 27 n o v e m b e r 1975 een inleiding te houden over de w e tenschappelijke s a m e n w e r k i n g tussen Nederland en Indonesië. In het kader van dit bezoek heb ik de b e w i n d s m a n v o o r een kort oriënterend gesprek uitg e n o d i g d , waaraan ook een v e r t e g e n w o o r d i g e r van Staatssecretaris Klein d e e l n a m . Het gesprek heeft niet tot bepaalde conclusies of v o o r n e m e n s geleid. 38. Mede gezien het feit dat de V e r k e n n i n g s c o m m i s s i e Sociaal Onderzoek een jaar geleden (april 1975) een rapport heeft uitgebracht over het sociaalwetenschappelijk onderzoek en beleid, w o r d t het op dit m o m e n t niet opport u u n geacht dat d o o r de OESO een country review v o o r Nederland over dit o n d e r w e r p w o r d t opgesteld. 39. Er bestaat geen tegenstrijdigheid tussen de uitspraak op blz. 14 van de m e m o r i e van toelichting o p de begroting van Buitenlandse Zaken betreffende het Nederlands lidmaatschap van de NAVO en hetgeen vervat is in het wetenschapsbudget onder 5.1.6 betreffende het NAVO Science C o m m i t t e e . Aldaar is aangegeven dat bij het bepalen van de prioriteiten noodzakelijk in het licht van de budgettaire situatie, d o o r mijn a m b t g e n o o t van Onderwijs en Wetenschappen en m i j zelf g e m e e n d is dat geen gelden voor deze post voor 1978 en v o l g e n d e jaren in de begroting v o o r Onderwijs en W e t e n schappen ter beschikking zouden kunnen w o r d e n gesteld. De Regering beraadt zich m o m e n t e e l over de wijze w a a r o p aan de voortgezette financiering v o r m kan w o r d e n gegeven.
Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14 101, nr. 9
15
40. Van de noodzaak tot vervanging van onderzoek in het kader van het NAVO Science Committee kan niet gesproken worden. Zoals reeds opgemerkt bij de ten aanzien van punt 5.1.6 gestelde vraag wordt door de Regering de beeindiging van het lidmaatschap van het NAVO Science Committee niet overwogen. Opgemerkt zij overigens dat het NAVO Science Committee zelf geen onderzoek uitvoert, de helft van de beschikbare middelen wordt besteed aan beurzen voor jonge afgestudeerde onderzoekers op het gebied van de wis-en natuurkunde, de technische wetenschappen en de medische basisvakken. De overige middelen worden verdeeld over subsidies aan ervaren onderzoekers en onderzoekteams, het organiseren van colloquia en het houden van deskundigenpanels. 41. Voor de samenstelling van de overzichten van lopend onderzoek in de verschillende vakgebieden op het terrein van de geesteswetenschappen heb ik dankbaar gebruik gemaakt van het voorbereidende werk van de begeleidingscommissie als genoemd in paragraaf 8.1.2. Gelet op de beperkte termijn die de begeleidingscommissie voor haar werkzaamheden ter beschikking stond is uitdrukkelijk overeengekomen dat de beschrijving van het geesteswetenschappelijk onderzoek globaal zou zijn en geen aanspraak zou kunnen maken op volledigheid. Niettemin heeft de begeleidingscommissie in betrekkelijk korte tijd gegevens verzameld over vrijwel het gehele veld van het geesteswetenschappelijk onderzoek in Nederland, en op basis van deze gegevens, dankzij de hulp van daartoe uitgenodigde deskundigen, overzichten samengesteld van het onderzoek in het overgrote deel van de verschillende vakgebieden. Op het tijdstip van beëindiging van de werkzaamheden van de begeleidingscommissie waren voor wat betreft Portugese taal- en letterkunde onvoldoende gegevens beschikbaar om in een overzicht te kunnen worden verwerkt. De wel beschikbare gegevens over Egyptologie, Slavische taalkunde en Spaanse taal- en letterkunde waren niet zodanig geordend dat zij, zonder dat opnieuw een beroep zou moeten worden gedaan op de betrokken deskundigen, op verantwoorde wijze in overzichten konden worden verwerkt. Nu de begeleidingscommissie haar taak heeft beëindigd, kunnen bedoelde ontbrekende overzichten niet meer worden tegemoetgezien. 42. Volgens mijn informatie is het helaas niet mogelijk op korte termijn een overzicht samen te stellen van het aantal bedoelde buitenlandse onderzoekers. De gevraagde gegevens berusten bij de instellingen voor wetenschappelijk onderzoek afzonderlijk. 43. De voorbeelden van samenwerking tussen onderzoekers binnen een vakgebied en van interdisciplinaire samenwerking, die in paragraaf 8.1.3 worden gegeven, vormen slechts een beperkte selectie van de vele voorbeelden die in de overzichten van de verschillende vakgebieden zijn te vinden. Opnieuw bij wijze van voorbeeld kan nog worden gewezen op: - Paragraaf8.2.1. Theologie • Samenwerking tussen kerkhistorici bij verschillende projecten (blz. 125, laatste alinea). • Samenwerking tussen exegeten («Corpus Hellenisticum Novi Testamenti», blz. 127, 2de alinea). • Interdisciplinaire samenwerking op het gebied van onder andere medische ethiek (blz. 128,1ste alinea) en vanuit de pastoraaltheologie (ib., 2de alinea). • Een godsdienstfilosofisch onderzoek naar aard en inhoud van het joodse denken in het kader van een daartoe opgerichte interuniversitaire (landelijke) werkgroep.
Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14 101, nr. 9
16
- Paragraaf 8.2.3. Geschiedenis • S a m e n w e r k i n g binnen de eigen discipline en met andere disciplines op diverse gebieden (blz. 130 e.v.). • Het internationale multidisciplinaire project voor de uitgave van de «Opera Omnia» van Erasmus, voorzien van inleidingen en een kritisch apparaat, ± 40 delen. • Te n o e m e n valt het onderzoek naar de Middeleeuwse stedengeschiedenis in hun relatie tot het platteland en de sociaal-economische context waarin zij zich o n t w i k k e l d e n . • Het bibliografisch-genealogisch, literair en algemeen historisch onderzoek op het gebied van de 18de eeuw in Nederland binnen het kader van de interdisciplinaire «Werkgroep 18de e e u w » . - Paragraaf 8.2.5. Muziekwetenschap Interuniversitaire s a m e n w e r k i n g bij verschillende uitgaven (blz. 134, 4de alinea). - Paragraaf 8.2.6. Archeologie • S a m e n w e r k i n g met natuurwetenschappen op het gebied van pre- en protohistorisch archeologisch onderzoek (blz. 135, 2de alinea). • Interuniversitaire archeologische onderzoekingen naar huizen te Ostia en Pompei. - Paragraaf 8.2.7. Griekse Taal- en Letterkunde S a m e n w e r k i n g op het gebied van Nieuwgriekse letterkunde, ook internationaal (blz. 139,4de alinea). - Paragraaf 8.2.16. Scandinavistiek Interne en externe s a m e n w e r k i n g tussen Nederlandse scandinavisten ten aanzien van leeronderzoekprojecten (blz. 149, 2de alinea). - Paragraaf 8.2.17. Algemene Taalwetenschap Interdisciplinaire samenwerking op het gebied van de experimentele fonetiek (blz. 151,4de alinea). - Paragraaf 8.2.18. Nederlandse Taalkunde Landelijke W e r k g r o e p Frequentieonderzoek (blz. 152, 4de alinea). - Paragraaf 8.2.20. Duitse Taalkunde Een viertal samenwerkingsprojecten van meerdere, waaronder ook buitenlandse universiteiten (blz. 154,1ste alinea). - Paragraaf 8.2.25. Nederlandse Letterkunde Tekstedities van «Lantsloot» en «Truwanten» w o r d e n verzorgd in samenwerking met respectievelijk Instituut voor Nederlandse Lexicologie en de Vrije Universiteit te Brussel (blz. 159, 5de alinea). - Paragraaf 8.2.26. Duitse Letterkunde Groepsproject «Quellen und Forschungen zur Erbauungsliteratur des spaten Mittelalters und d e r f r ü h e n Neuzeit» (blz. 162, 2de alinea). - Paragraaf 8.2.28. Franse Letterkunde Interuniversitair project «avant-garde» (blz. 164, 2de alinea). - Paragraaf 8.2.30. Slavische Letterkunde Een drietal samenwerkingsprojecten (blz. 165,4de alinea). Met enige nadruk zij er op gewezen, dat de hier gegeven voorbeelden geen volledige o p s o m m i n g van al het interdisciplinaire onderzoek op het gebied van de geesteswetenschappen in Nederland v o r m e n .
Tweede Kamer, zitting 1 9 7 6 - 1 9 7 7 , 1 4 101, nr. 9
17
44a. Onderstaand overzicht, ontleend aan de CBS-publikatie Mededelingen nr. 7625 van juli 1975, geeft de meest recente gegevens met betrekking tot de tijdsverdeling van het totale aan universiteiten en hogescholen werkzame wetenschappelijk personeel 1 per (sub-)faculteit naar categorie van werkzaamheden, uitgedrukt in procenten. Uitgesproken onderwijs aan studenten W.O.
A-wetenschappen totaal
UitgeGemengd Beheer sproken onderen wetenwijs/ bestuur niet aan schappe- onderstudenlijk zoek ten W.O. onderzoek
Uitgesproken gezondheidszorg
Gemengd gezondheidszorg/ onder-
Gemengd Overige Totaal gezond- werkzaamheidsheden zorg/ onder
WIJS
WIJS
34
3
29
13
10
11
100
Letteren Sociale wetenschappen
34 32
3 3
31 27
12 14
10 12
10 12
100
Exacte wetenschappen totaal
24
38
15
10
12
100
18
46
14
11
100
48 51 45 27 32
13 13 16 16 13
13 9 12 12 16
100 100 100 100 100
21
10
21 13
10 10
W.O.
100
w.v. Wiskunde en natuurwetenschappen w.o. Wiskunde, natuurkunde, sterrenkunde Scheikunde Biologie Technische wetenschappen Landbouwwetenschappen Medische wetenschappen totaal w.o. Geneeskunde 2 Tandheelkunde
15 18 18 31 29
2 1 1 2 2
12 10 36
1 Onder het werkzame personeel zijn ook zij begrepen die niet door de universiteiten en hogescholen zelf worden betaald, zoals het ZWOpersoneel
2 1
9 8 8 12 8 32 6 6
34 15
100 6 8
3 2
8 8
100 100
2 Voor Geneeskunde exclusief arts-assistenten zijn de percentages respectievelijk: 13, 3, 28, 11,9,18,5,3,10.
44b. Het laatste uitgebreide onderzoek van het CBS naar de tijdsbesteding van het wetenschappelijk personeel bij universiteiten en hogescholen heeft betrekking op het academisch jaar 1969/'70. Het in de CBS-publikatie Mededelingen nr. 7625 weergegeven onderzoek naar de tijdsbesteding van het wetenschappelijk personeel bij universiteiten en hogescholen in 1972/'73 is een steekproefonderzoek. Het aantal geënquêteerde personen bedroeg ruim 15% van de totale populatie, terwijl iedere geënquêteerde over een termijn van twee weken een opgave behoefde te verstrekken. Doel van deze enquête was het vaststellen van de mankracht betrokken bij en de uitgaven gedaan ten behoeve van speur- en ontwikkelingswerk bij universiteiten en hogescholen. De verkregen informatie over de tijdsbesteding leverde daartoe de basisgegevens. Verondersteld is namelijk dat de tijdsbesteding van hetwetenschappelijk personeel uit de steekproef gebruikt mag worden als sleutel voor deze berekening. Met behulp van coëfficiënten die vastgesteld zijn op basis van de tijdsbesteding, zijn daarna de uitgaven voor speur- en ontwikkelingswerk en andere bestemmingscategorieën berekend. Per (sub-)faculteit en per kostensoort zijn verschillende coëfficiënten berekend. De gemengde categorieën zijn voor de helft aan elk van de samenstellende hoofdcategorieën toegerekend. Opgemerkt moet nog worden dat voor de sleutels op de personele uitgaven de tijdsbesteding werd gewogen met het gemiddelde salaris van de verschillende ranggroepen. Bij het vaststellen van de
Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14 101, nr. 9
18
sleutels werd alleen rekening gehouden met het door de universiteiten en hogescholen zelf betaalde onderzoek. Voor de sleutels op de materiële uitgaven werd mede rekening gehouden met de tijdsbesteding van het bij het wetenschappelijk onderwijs werkzame personeel, dat niet door de universiteiten en hogescholen zelf betaald wordt, zoals het ZWO-personeel. Wat de voornaamste uitkomsten van de tijdsbesteding betreft, blijkt in de A-faculteiten en de technische wetenschappen door het wetenschappelijk corps de meeste tijd aan onderwijsactiviteiten te zijn besteed. Bij de wiskunde en natuurwetenschappen ligt het accent meer op het speur- en ontwikkelingswerk, terwijl bij de landbouwwetenschappen het aandeel van de bovengenoemde activiteiten in de totale tijdsbesteding ongeveer even groot blijkt te zijn. Bij de medische wetenschappen loopt de tijdsbesteding van het wetenschappelijk corps (inclusief de arts-assistenten) nogal uiteen: bij geneeskunde is het aandeel van de gezondheidszorg het grootst, bij de sub-faculteit tandheelkunde ligt het accent meer op onderwijs. Indien naast de tijdsbesteding van het wetenschappelijk corps ook de tijdsbesteding van het overige wetenschappelijk werkzame personeel erin betrokken wordt, valt op dat de aanwezigheid van ZWO- en FOM-medewerkers het aandeel van het speuren ontwikkelingswerk in de totale tijdsverdeling bij met name de wiskunde en natuurwetenschappen toenemen. Het bovenstaande heb ik ontleend aan de eerder genoemde Mededelingen nr. 7625, van juli 1975 van het CBS. Voor verdere en gedetailleerder informatie verwijs ik gaarne naar deze publikatie. 45. De «wetenschapsgebiedcommissies» worden in paragraaf 8.1.4 genoemd in verband met de voorstellen die zijn gedaan in de eindnota van de Werkgroep ad hoc Universitair Onderzoek (WUO) van de Academische Raad (AR). Naar de opvatting van de WUO zijn de wetenschapsgebiedcommissies bedoeld om als bundeling van onderling verwante AR-secties gemeenschappelijke vragen te behandelen alsmede het interdisciplinaire en het probleemgerichte aspect van de wetenschapsbeoefening beter tot hun recht te laten komen. Formeel bestaan binnen de AR een Commissie Geesteswetenschappen, een Commissie Maatschappijwetenschappen, een Commissie Technische Wetenschappen, een Commissie Levenswetenschappen en een Commissie Exacte Wetenschappen. Alleen de Commissie Technische Wetenschappen functioneert feitelijk, zij het niet in alle opzichten in de door de WUO voor de wetenschapsgebiedcommissies beoogde richting. Voorts functioneert de Commissie Besturen Letterenfaculteiten, waarin voornamelijk problemen van bestuurlijke aard worden behandeld. 46. Voor zover bekend is in het kader van geesteswetenschappelijk onderzoek van computers gebruik gemaakt op het gebied van: de theologie (KUN-onderzoek naar taal- en stijlkenmerken van de synoptische evangelies), de egyptologie (RUU-onderzoek naar het reproduceren van hiëroglyphen per computer), de Duitse taalkunde (een computerproject op het gebied van de Duitse naamkunde) en de Nederlandse taal- en letterkunde (onderzoekingen op het gebied van de computerlinguïstiek). Er bestaat op dit moment geen inzicht in de kosten van het gebruik van computerfaciliteiten voor de genoemde onderzoekprojecten. 47. PICA is een project dat tot doel heeft de dienstverlening aan de gebruikers door de bibliotheken die deelnemen (of nog gaan deelnemen) aan het samenwerkingsverband op peil te houden en zo mogelijk te verbeteren. Door de sterke groei van het aantal wetenschappelijke publikaties is een situatie ontstaan waarin de titelbeschrijving van de aangekochte boeken een groot probleem is geworden. Vaak kunnen boeken die al wel gekocht zijn toch niet uitgeleend worden omdat zij nog beschreven moeten worden. Het komt
Tweede Kamer, zitting 1976-1977,14 101, nr. 9
19
voor dat ze na maanden nog niet in de catalogus zijn opgenomen. Dit betekent dat de dienstverlening van de wetenschappelijke bibliotheken achteruit is gegaan. Juist de recente literatuur komt te laat beschikbaar. Automatisering als via het PICA-project moet aan deze toestand een einde maken. In de eerste uitvoerende fase van PICA, die waarschijnlijk nog dit jaar van start zal gaan, zal een aantal buitenlandse computerbanden met titelbeschrijvingen in een andere gegevensstructuur aangekocht worden. Deze banden moeten worden «omgespoeld» tot de PICA-gegevensstructuur (onder weglating van de niet relevante publikaties) en in een centrale gegevensband worden opgeslagen. De titelbeschrijvers van de deelnemende bibliotheken kunnen voor de door hun bibliotheek aangeschafte boeken op eindstations nagaan of de titelbeschrijvingen hiervan in de gegevensbank voorkomen. In het bevestigende geval moeten de titelbeschrijvers de titels aanpassen aan de specifieke eisen van hun bibliotheek (bij voorbeeld signatuurnummers) om ze daarna te laten afdrukken. Bevindt de gezochte titelbeschrijving zich niet in de gegevensbank dan moet die titelbeschrijving alsnog gemaakt worden. Het verschil tussen de eerste fase en de latere fasen van het PICA-project is, dat in deze latere fasen de door de titelbeschrijvers decentraal vervaardigde beschrijvingen ook zullen worden ingevoerd in de centrale gegevensbank, dus naast de invoer van de in het buitenland aangekochte titelbeschrijvingen. Deze staan dan eveneens ter beschikking van de andere deelnemende bibliotheken, op dezelfde wijze als de titels van de gekochte banden. De titelbeschrijvingen in het centrale gegevensbestand worden voorzien van lokale kenmerken van de deelnemende bibliotheken waardoor dit bestand zal uitgroeien tot een centrale catalogus van de literatuur die daar aanwezig is. Uiteindelijk zal PICA moeten uitgroeien tot een «total library system», dat alle relevante informatie over het totale boekenbezit van alle aangesloten bibliotheken bevat. De geschatte duur voor de realisatie van dit totale systeem wordt thans nog op 4 jaar geschat. Tot en met 1975 is aan de kosten van het project bijgedragen door het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen, het NOBIN en de deelnemende bibliotheken tot een totaalbedrag van f 2 422 000. Een raming van de totaal te maken kosten is in verband met een aantal onzekerheden thans helaas niette geven. 48. De gevraagde nadere informatie over de voornaamste in Nederland verschijnende internationale tijdschriften op het gebied van de theologie is thans niet beschikbaar. Ik ben uiteraard bereid desgewenst bedoelde informatie te verstrekken. Het verzamelen van de benodigde gegevens door een daartoe uit te nodigen vakreferent zal, naar ik verwacht, binnen betrekkelijk korte termijn (enkele weken) mogelijk zijn. 49. Theologisch onderzoek vindt plaats aan de rijksuniversiteiten te Leiden, Groningen en Utrecht, de Universiteit van Amsterdam, de Vrije Universiteit te Amsterdam, de Katholieke Universiteit te Nijmegen, de Technische Hogeschool te Enschede en de Katholieke Hogeschool te Tilburg, alsmede aan de Theologische Hogeschool van de Gereformeerde Kerken in Nederland te Kampen, de Theologische Hogeschool van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) te Kampen, de Theologische Hogeschool der Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland te Apeldoorn, de Hogeschool voor theologie en pastoraat te Heerlen, de Stichting Theologische Faculteit te Tilburg, de Katholieke Theologische Hogeschool Amsterdam en de Katholieke Theologische Hogeschool Utrecht. In het overzicht van lopend onderzoek op het gebied van de theologie, dat in hoofdzaak steunt op gegevens die door de Academische Raad zijn bijeengebracht, is vooral gelet op het onderzoek aan de eerstgenoemde acht universitaire instellingen, hoewel het onderzoek aan de overige genoemde instellingen niet geheel uit het oog is verloren. Een volle-
Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14 101, nr. 9
20
dig overzicht van het t h e o l o g i s c h onderzoek, gedurende de jaren 1971-1976 aan alle g e n o e m d e instellingen verricht, alsmede van de aantallen onderzoekers en hun belangrijkste publikaties paste niet b i n n e n de opzet v a n hoofdstuk 8 van het W e t e n s c h a p s b u d g e t w a a r i n een, noodzakelijkerwijs o n v o l l e d i g , overzicht van lopend onderzoek w o r d t gegeven. Het gevraagde uitvoerige overzicht is thans niet beschikbaar en zou eerst na consultatie v a n de betrokken instellingen kunnen w o r d e n verstrekt. Indien het verstrekken van de gevraagde informatie o p hoge prijs w o r d t gesteld, ben ik w e d e r o m uiteraard gaarne bereid te b e v o r d e r e n dat deze w o r d t i n g e w o n n e n en u te zijner tijd ter beschikking kan w o r d e n gesteld. 50. Het betreft hier de m e m o i r e s van Chr. Cornelissen (1864-1942), een Nederlandse syndicalist die, aanvankelijk de rechterhand van Domela Nieuw e n h u i s , later een grote rol heeft gespeeld als theoreticus in de syndicalistische b e w e g i n g in Frankrijk. In het speciaal aan het anarchisme en syndicalisme g e w i j d e laatstelijk verschenen d u b b e l n u m m e r van het tijdschrift Maatstaf is, zo heb ik v e r n o m e n , een artikel over de figuur van Cornelissen o p g e nomen. 51. Gezien het t o e n e m e n d e aantal op de markt verschijnende, vaak zeer specialistische bibliografieën, bestaat er een t o e n e m e n d e behoefte aan periodiek gepubliceerde totaal-overzichten van de verschenen en nog te verschijnen wetenschappelijke literatuur o p de verschillende vakgebieden. Onderzocht w o r d t m o m e n t e e l of en hoe dit soort onderzoek-ondersteunende i n f o r m a t i e verzorging binnen de gegeven beleidskaders nader gesteund en verder ges t i m u l e e r d zouden moeten w o r d e n . De v r a a g of in dat v e r b a n d specifieke aandacht geschonken dient te w o r d e n aan d o o r Nederlandse onderzoekers in v r e e m d e talen gepubliceerde literatuur, is derhalve - mede gelet op het internationale karakter van de w e t e n s c h a p s b e o e f e n i n g - v o o r a l s n o g negatief te b e a n t w o o r d e n . Ten slotte zij er met enige nadruk op gewezen dat Nederlandse onderzoekers hun publikaties juist in vreemde talen doen verschijnen o m een groter publiek te bereiken dan bij gebruik van de Nederlandse taal ooit mogelijk zou zijn. 52. Semasiologie is, naar mij van taalwetenschappelijke zijde is m e e g e d e e l d , de binnen de algemene taalwetenschap in o n b r u i k geraakte t e r m v o o r o n derzoek naar de historische o n t w i k k e l i n g v a n de betekenis. Het onderzoek naar de betekenis w o r d t thans semantiek g e n o e m d . Zoals in de overzichten van lopend onderzoek op het gebied van a l g e m e n e taalwetenschap en de taalkunde van de m o d e r n e talen (paragraaf 8.2.17.-23) blijkt, v i n d t op het terrein van de semantiek veelvuldig onderzoek plaats. 53. Aanleiding zeker, o m d a t er behoefte is aan meer inzicht in het gebruikersp a t r o o n zowel bij de wetenschappelijke b i b l i o t h e k e n zelf, als bij de beleidsbepalende instanties op dit terrein. Ten aanzien van de mogelijkheden dient m e n zich echter te hoeden v o o r al te grote v e r w a c h t i n g e n op korte t e r m i j n . Zoals uiteengezet in 8.2.31. w o r d t de wetenschappelijke bibliotheekstaf zwaar belast door de dagelijkse w e r k z a a m h e d e n . Ook al zou m e n het b o v e n bedoelde onderzoek door buitenstaanders laten verrichten, dan nog m o e t e n de basisgegevens uit de bibliotheken van het aldaar werkende personeel kom e n . Voorts zullen deze gegevens van bibliotheek tot bibliotheek van a f w i j kende structuur zijn hetgeen het bijeenbrengen tot een totaalbeeld zal bemoeilijken. De w a a r n e e m b a r e tendens naar a u t o m a t i s e r i n g van bibliotheekfuncties zal op de lange t e r m i j n hierin verbetering kunnen brengen, allereerst o m d a t hierdoor het bibliotheekpersoneel ontlast kan w o r d e n van veel t i j d r o v e n d routinematig werk en vooral o m d a t geautomatiseerde systemen
Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14 101, nr. 9
21
zelf doorlopend statistische gegevens verzamelen welke essentieel zijn als huismateriaal voor allerlei studies zoals in de vraag bedoeld. Bovendien kunnen deze gegevens dan dusdanig gestructureerd worden dat deze consistent passen in een groter geheel waardoor een nationaal beeld ontstaat dat ook in zijn ontwikkeling verder gevolgd kan worden. Voor het zover is, zal in bepaalde gevallen een ad-hoc onderzoek nodig kunnen blijken te zijn om bij voorbeeld voor een afgebakend gebied tot een gefundeerde beslissing voor verdere ontwikkeling te komen. Dit zal ik zeker stimuleren, ook al zal het resultaat fragmentarisch zijn, omdat het mede een stap zal betekenen op de weg naar betere mogelijkheden voor dit soort onderzoek. 54. Ik ben bereid na te gaan of initiatieven kunnen worden ontwikkeld met betrekking tot onderzoek naar methodische uitgangspunten voor popularisering van wetenschappelijke resultaten. Zo nodig ben ik bereid dergelijke initiatieven te bevorderen. 55. Bezien zal worden of de inhoud van het Wetenschapsbudget 1978, de toevoeging van een verklarende woordenlijst naast de reeds opgenomen lijst van afkortingen vereist. Met betrekking tot het wetenschapsbudget 1977, kom ik alsnog aan het verzoek van de geachte afgevaardigde tegemoet, door bij dit antwoord, een verklaring te geven van een aantal begrippen gebruikt in hoofdstuk 8, handelend over de globale beschrijving van het geesteswetenschappelijk onderzoek in Nederland. Deze lijst pretendeert niet exacte definities te geven van de gebruikte termen doch beoogt slechts de lezer verduidelijking van moeilijke termen te geven. Naar ik hoop zal dit de leesbaarheid ten goede komen.
De Minister voor Wetenschapsbeleid F. H.P. Trip
Tweede Kamer, zitting 1976-1977,14 101, nr. 9
22
Bijlage
Afasie Altaïsche talen Apocriefe boeken
o n v e r m o g e n o m te spreken, inz. d o o r g e m i s van het w o o r d g e h e u g e n samenvattende b e n a m i n g v o o r de Turkse, M o n g o o l s e en Tongoese talen, bijbelboeken, die niet als echt, als gezaghebbend erkend w o r d e n .
B Bandkeramische cultuur
l a n d b o u w - en veetelerscultuur, die zich als eerste van die aard in L i m b u r g en o m g e v i n g op de löss-gronden vestigde (ca. 4000 v. Chr.).
Codicologie Comparatisme Concordantie
handschriftkunde, kennis v a n het geschreven boek als geheel. vergelijkende taal- of litteratuurwetenschap. register, waarin al de w o o r d e n van een bepaalde auteur alfabetisch v o o r k o m e n , met aanwijzing van de plaats waar zij staan. d a t e r i n g s m e t h o d e v a n o . m . archeologische m o n u m e n t e n met behulp v a n radio-actieve koolstof.
C 14-datering
Descriptieve taalkunde Diachronisch taalonderzoek
Epiek Epigrafie
beschrijft status quo zonder uitspraak te doen over goed of f o u t taalgebruik, maakt een lengtedoorsnede door het taalmateriaal (volgt bij v o o r b e e l d een bep. constructie, een t a a l v o r m d o o r de tijden heen); b e s c h o u w t dus de verschijnselen in hun historische o n t w i k k e l i n g .
leer van het heldendicht. leer der op- en inschriften op m o n u m e n t e n .
F Filologie Fonetiek
Fonologie
onderzoek van de geestelijke ontwikkeling en de geestelijke eigenaardigheid van een volk (erenfamilie) op g r o n d van zijn taal en letterkunde, klankleer; wetenschappelijke studie van het menselijk spraakgeluid onder zijn drie aspecten: de wijze van v o o r t b r e n g i n g , de g e l u i d s v o r m e n zelf, en de wijze van w a a r n e m i n g en de v e r w e r k i n g daarvan, functionele klankleer; de f o n o l o g i e bestudeert de dienst, de functie van spraakklanken in het w o o r d , zonder deze klanken haarfijn te analyseren (dat doet de fonetiek).
H Hagiografie Hellenisme
levensbeschrijving der heiligen. Griekse beschaving zoals deze zich in Europa, Azië en Afrika v e r t o o n t na de val van het rijk van Alexander de Grote (gestorven 323 v ó ó r Chr.).
I Iconografie Intuïtionisme
beschrijving der prenten enz. die op een bepaald o n d e r w e r p betrekking hebben. op innerlijke a a n s c h o u w i n g berustende wijze van redeneren.
Jahrhundertwende
periode van de overgang van de 19de naar de 20ste eeuw.
Tweede Kamer, zitting 1 9 7 6 - 1 9 7 7 , 1 4 101, nr. 9
23
K Koine
a l g e m e n e o m g a n g s t a a l , oorspronkelijk de Griekse.
L Lexicografie Lexicologie Linguistiek Logica
het schrijven van w o o r d e n b o e k e n . het o r d e n e n van de w o o r d e n s c h a t . taaistudie, t a a l w e t e n s c h a p (t.o. f i l o l o g i e = tekststudie; zie aldaar). wetenschap die zich met de w e t t e n van het denken bezighoudt.
M Metriek Morfologie Mycenologie
leer van de v e r s b o u w . bestudeert de v o r m e n v a n de w o o r d e n en de v e r a n d e r i n g e n die zich daarbij voordoen. studie van Myceense cultuur (1800-1200 v. Chr.). M i d d e l p u n t van d e z e c u l t u u r was Kreta (Koning Minos).
N Neolithicum
j o n g e steentijd, periode dat de m e n s tot l a n d b o u w en v e e h o u d e r i j k w a m (rond 3000 v. Chr.).
Paleolithicum Papyri Patristiek
Oude steentijd ( ± 10 000 v. Chr.). o u d e handschriften o p papyrus geschreven. wetenschap die (deel der g o d g e l e e r d h e i d dat) het leven, de geschriften en leerstellingen der kerkvaders (Augustinus, A m b r o s i u s , Gregorius de Grote etc.) behandelt. van de kerkvaders a f k o m s t i g . richting in het protestantisme die nadruk legt o p v r o o m h e i d van g e m o e d en o p een leven dat d a a r m e e overeenstemt. richting in de rationalistische wijsbegeerte die het gebied van het w e t e n bepaalt t o t w a t met de zinnen w a a r g e n o m e n kan w o r d e n , en dat bij de daaruit afleidbare w e t m a t i g h e d e n , ook op het gebied der zedelijkheid, w i l blijven staan, zonder zich te laten leiden d o o r het bovenzinnelijke. t a a l p s y c h o l o g i e ; h o u d t zich bezig met het onderzoek naar ons begrip van t a a l u i t i n g e n . G e p o o g d w o r d t f u n d a m e n t e l e v r a g e n op te lossen, als: w a t w e e t de taalgebruiker van de systematiek van zijn taal? Hoe w o r d t die kennis in het taalgebruik toegepast? Hoe w o r d t die kennis v e r w o r v e n ?
Patristisch Piëtisme Positivisme
Psycholinguistiek
Rederijkerskamer
kamer van retorica; n a a m v o o r de m i n of meer als g i l d e n georganiseerde v e r e n i g i n g e n tot beoefening der dichtkunde v o l g e n s bepaalde regels, zoals die in de 15de e e u w bij ons (het eerst in Zuid-Nederland) o n t s t o n d e n en tot in de 17de e e u w bloeiden (en w a a r v a n thans nog enkele bestaan).
S Scholiën Semantiek
c o m m e n t a r e n van g e l e e r d e n , geschreven in de m a r g e van w e r k e n van Griekse of Latijnse schrijvers (Homerus, Plato, Ovidius, e.d.). studie van de betekenissen die aan de w o o r d e n zijn gehecht; • De historische semantiek beschrijft betekenisveranderingen en -ontwikkelingen. Door onderzoek van grotere teksten probeert m e n er achter te kom e n , of een bepaalde t a a l v o r m steeds dezelfde betekenis heeft gehad. • Het onderzoek v a n de v o r m van de w o o r d e n en de v e r a n d e r i n g daarvan is e t y m o l o g i e .
Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14 101, nr. 9
24
Sociolinguïstiek Structurele taalwetenschap Synchronisch taalonderzoek
Syncretisme
Synoptische evangeliën Syntaxis
Toponymie Transformationeelgeneratieve grammatica
• Het onderzoek van de inhoud van de woorden en de verandering daarvan is History of Ideas (ontwikkeling van bij voorbeeld het woord Geus van Scheldnaam tot erenaam). onderzoekt taal en haar implicaties voor de maatschappij; bestudeert taal en maatschappij gezamenlijk, onderzoekt de systematische bouw van de taal. houdt zich bezig met een dwarsdoorsnede van het taalmateriaal (bijvoorbeeld van het Nederlands van 1580 of het Engels van 1300); bestudeert dus de bouw van een taal op een bepaald ogenblik van haar bestaan zonder rekening te houden met de historische evolutie (t.g.o.v. diachronische taalwetenschap). versmelting van wijsgerige en religieuze opvattingen en meningen van verschillende herkomst, zonder dat de tegenstrijdigheden worden opgeheven en een diepere synthese wordt bereikt. De evangeliën van Mattheus, Marcus en Lucas, die een overzicht van het leven van Jezus geven. (onderdeel van de grammatica) houdt zich bezig met de studie van de zinnen.
plaatsnaamkunde. Toponiemen zijn (behalve de echte plaatsnamen) ook veldnamen, straatnamen en waternamen. (kortweg TG-grammatica) (door Noel Chomsky ontwikkeld) geeft een beeld van de structuurvan taalbouwsels, niet van het voortbrengen of waarnemen van uitingen. De TG-grammatica gaat uit van de veronderstelling dat alle zinnen in een taal omvormingen (transformaties) zijn van kernzinnen, die bestaan uit een nominaal en een verbaal deel.
V Veda
naam voor de heilige boeken der Hindoes, het oudste gedeelte der Sanskrietletterkunde.
Tweede Kamerzitting 1976-1977,14 101, nr. 9
25