Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1996–1997
21 501–07
Ecofin-Raad
Nr. 187
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 21 mei 1997 Hierbij zend ik u, mede namens de Staatssecretaris van Financiën, het verslag van de vergadering van de Ecofin-Raad van 12 mei 1997. Dit verslag wordt toegezonden aan de Voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer alsmede de Voorzitters van de Algemene Commissie voor EG-Zaken en de vaste commissie voor Financiën van de Tweede Kamer. De Minister van Financiën, G. Zalm
7K1651 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 1997
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 21 501–07, nr. 187
1
1. Convergentieprogramma Portugal Commissievoorzitter Santer wees er op dat de nieuwe convergentieprogramma’s de periode na 1999 bestrijken en dat zij dientengevolge rekening dienen te houden met de eisen van het Stabiliteits- en groeipact. Commissaris de Silguy gaf aan dat Portugal reeds belangrijke vooruitgang had geboekt op het gebied van tekortreductie en schuldverlaging. Zo was het tekort in 1993 nog hoger dan 6% BBP; in 1997 wordt een tekort van 2,9% verwacht. De schuldquote is gedaald van boven de 70% tot 66% in 1996. De tekort- en schuldreductie is mede toe te schrijven aan een verbetering van de belastinginkomsten en aan het aanwenden van de opbrengsten van privatisering. Hoewel het programma uitgaat van een hoger dan gemiddelde groei van 3%, achtte hij deze veronderstelling realistisch en geloofwaardig: als gevolg van het inhaaleffect is de groei in Portugal doorgaans hoger dan het EU-gemiddelde. Voorzitter van het Monetair Comité Wicks begon zijn weergave van de discussie in het Monetair Comité met de opmerking dat de bespreking van het convergentieprogramma niet vooruit loopt op de discussie over welke landen aan de EMU deelnemen. Het Portugees programma is in het Monetair Comité goed ontvangen. De groeiveronderstellingen werden realistisch geacht. De geloofwaardigheid van het programma wordt versterkt door de resultaten die Portugal op het gebied van overheidsfinancien en inflatie bereikt had. Wel zou het wenselijk zijn als Portugal duidelijk een hogere prioriteit aan tekortreductie boven lastenverlichting zou geven, met name wanneer zich mee- of tegenvallers voordoen. In de discussie werd gewezen op het belang van de hervorming en modernisering van het overheidsapparaat. Tevens werd er op gewezen dat Portugal de meest flexibele arbeidsmarkt van de EU kent, hetgeen wenselijk is in verband met de toenemende mondiale concurrentie en tevens van belang is wanneer in de EMU de wisselkoersen niet meer flexibel zijn. Portugal stelde dat het convergentieprogramma beoogde de voorwaarden te vervullen om aan de derde fase van de EMU deel te nemen. Het wees er op dat de nominale en reële convergentie van belang waren, maar dat sociale steun voor het programma niet minder belangrijk is. Het is derhalve verheugend dat het programma politiek en sociaal breed ondersteund wordt. De groei over 1996 bedroeg 3,3% en er zijn goede vooruitzichten dat deze zich in 1997 en 1998 zal voortzetten. Voorzitter Zalm concludeerde dat het Portugese programma positief ontvangen is. De hoger dan gemiddelde groei kan als realistisch aangemerkt worden, gelet op het inhaaleffect en de flexibiliteit van de Portugese economie. De vastgestelde conclusies zijn bijgevoegd.1 2. Convergentieprogramma Spanje
1
Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.
Commissaris De Silguy introduceerde het Spaanse convergentieprogramma en gaf aan dat het is gericht op sanering van de overheidsfinanciën en structurele hervormingen, voortbouwend op de reeds bereikte resultaten. De uitgaven voor volksgezondheid vormen echter een risico. Hoewel het programma ook uitgaat van lastenverlichting moet tekortreductie prioriteit hebben. Van belang noemde De Silguy ook de overeenkomst tussen de sociale partners inzake flexibele arbeidscontracten. Tenslotte gaf hij aan dat de lasten van tekortreductie evenwichtig verdeeld worden over de centrale en regionale overheden. Voorzitter van het Monetair Comité Wicks achtte het programma eveneens evenwichtig, waarbij vooral de structurele hervormingen goed waren ontvangen. De geloofwaardigheid van het programma wordt versterkt door de goede resultaten die in het verleden zijn geboekt. Er is brede steun voor het programma in het parlement en in de regio’s. Spanje
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 21 501–07, nr. 187
2
heeft de bereidheid uitgesproken, indien nodig extra maatregelen te nemen. Wel had het Monetair Comité aarzelingen bij het tijdelijk karakter van bepaalde maatregelen en zou er een tijdschema voor de implementatie van structurele hervormingen moeten komen. Tijdens de discussie werd waardering geuit over de hervormingen op het terrein van de arbeidscontracten. Wel werden vraagtekens gezet bij de houdbaarheid van de bevriezing van de ambtenarensalarissen bij sterke economische groei. Voorts werd gevraagd welke maatregelen genomen zouden worden als de structurele hervormingen onverhoopt geen vruchten zouden afwerpen en welke afspraken met de regio’s zijn gemaakt. Spanje gaf aan dat de politieke steun voor het programma in het parlement overweldigend is, terwijl ook de regio’s het ondersteunen. Het is echter hoofdzakelijk de centrale overheid die het tekort moet terugbrengen. Met de regio’s zal een stabiliteitspact worden opgesteld waarbij, in geval van buitensporige tekorten, sancties kunnen worden opgelegd. Terugdringing van het tekort heeft absolute prioriteit, lastenverlichting is pas later aan de orde. Hoewel de bevriezing van de ambtenarensalarissen een permanent karakter heeft, wordt ook gewerkt aan bevriezing van de omvang van het ambtenarenapparaat. Er is een tijdschema voor structurele hervormingen, waarvan reeds 40% is gerealiseerd. Voorzitter Zalm constateerde dat het Spaanse programma op brede politieke steun kan rekenen. De voorgestelde structurele hervormingen, die zo snel mogelijk ten uitvoer moeten worden gebracht, zullen de economie ten goede komen. Hoewel lastenverlichting wordt toegejuicht, moet de prioriteit bij tekortreductie liggen. De vastgestelde conclusies zijn bijgevoegd.1) 3. Euromunten Commissaris De Silguy deelde onder dit punt mee dat de Commissie vóór de Ecofin van juni met een voorstel voor de technische specificaties, zoals het nikkelgehalte en de meerkantigheid, van de euromunten zal komen. De Ecofin van 17 maart had om een spoedig voorstel verzocht. Het blijkt echter dat additionele testen met alternatieven voor het gebruik van nikkel in enkele munten toch enige tijd in beslag nemen. De verwachting is dat dit dossier tijdens de juni-Ecofin kan worden afgerond. De Commissie zal, eveneens in juni, rapporteren over de door de jury geselecteerde ontwerpen voor de gemeenschappelijke zijde van de munten, mede op grond van een begin mei gehouden enquête onder het publiek. De Europese Raad van Amsterdam zal vervolgens de definitieve selectie maken uit de geselecteerde ontwerpen. 4. Voorontwerp van Begroting 1998 Naar aanleiding van de Informele Ecofin van Noordwijk in april jl., waar consensus erover bestond dat de Ecofin-Raad de gelegenheid moet krijgen zich een aantal keren per jaar uit te spreken over zaken die betrekking hebben op de EG-begroting, heeft de Commissie tijdens deze Ecofin voor de eerste keer het Voorontwerp van Begroting gepresenteerd in de Ecofin-Raad. Commissaris Liikanen lichtte toe dat het Voorontwerp van Begroting 1998 (VOB ’98) een groei laat zien ten opzichte van 1997 van 2,4% in vastleggingskredieten en van 2,9% in betalingskredieten. Aangezien de kredieten voor de Structuurfondsen ingevolge de besluiten van de Europese Raad van Edinburgh (1992) met ruim 6% moeten stijgen, resteert voor de andere uitgavencategorieën een maximale groei van ca. 0,5%. De Commissaris benadrukte dat het voor de totstandkoming van een werkelijk restrictieve begroting 1998 van cruciaal belang is dat de Raad echte besparingen realiseert bij de landbouwuitgaven. Het Commissievoorstel om 1,4 mrd. ECU te besparen op de akkerbouwsteun
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 21 501–07, nr. 187
3
moet daarom geaccepteerd worden door de (Landbouw-)Raad, aldus Commissaris Liikanen. De Commissie werd door alle Lidstaten gecomplimenteerd met de kwaliteit van het ingediende VOB ’98. Met dit restrictieve en evenwichtige VOB heeft de Commissie inhoud gegeven aan de consensus van de Informele Ecofin in Noordwijk dat strikte begrotingsdiscipline betrekking moet hebben op alle categorieën van de Financiële Perspectieven en dat dit bovendien betekent dat de jaarlijkse begroting vastgesteld moet worden op een niveau dat significant onder de huidige Financiële Perspectieven ligt, waarbij uiteraard het Interinstitutioneel Akkoord gerespecteerd moet worden. Desalniettemin was een groot aantal Lidstaten van mening dat ernaar gestreefd moet worden dat de begroting 1998, evenals dat gold voor de begroting 1997, een groei van 0% in betalingskredieten kent. Verscheidene delegaties benadrukten daarbij dat het van groot belang is dat de Landbouwraad de totale omvang van het door de Commissie voorgestelde prijzenpakket respecteert. Alleen dán zal het mogelijk zijn te komen tot een restrictieve én realistische landbouwbegroting 1998. Nederland gaf eveneens aan dat bezien moet worden of het mogelijk is te komen tot een begroting die evenals in 1997 een groei van 0% in betalingskredieten kent. Ook benadrukte Nederland dat, indien de Landbouwraad niet kan instemmen met de voorgestelde korting op de akkerbouwsteun, eenzelfde bedrag gevonden dient te worden door alternatieve bezuinigingsmaatregelen. Anderen stelden dat geen enkele uitgavencategorie van bezuinigingen mocht worden uitgesloten. Voorzitter Zalm concludeerde dat in de loop van de begrotingsprocedure zal moeten blijken of een nulgroei van de begroting realistisch is. Voorts stelde hij vast dat de door de Commissie voorgestelde groei tevens een maximum is voor de Raad. De omvang van het door de Commissie ingediende prijzenpakket moet door de Landbouwraad gerespecteerd worden, teneinde het mogelijk te maken tot een restrictieve begroting 1998 te komen. Dit betekent ook dat, als de Landbouwraad niet kan instemmen met de voorgestelde korting op de akkerbouwsteun, eenzelfde bedrag gevonden moet worden door alternatieve bezuinigingen elders in het landbouwbudget. Hiermee samenhangend haalde hij aan dat meermalen naar voren is gebracht dat een restrictieve begroting gevolgen moet hebben voor alle uitgavencategorieën. Dit is ook benadrukt in Noordwijk. Tijdens de begrotingsprocedure zal bezien moeten worden welk niveau vereist is voor de betalingskredieten bij de Structuurfondsen. Hij constateerde eensgezindheid in de Raad inzake de noodzaak tot een goede samenwerking met het Europees Parlement. Minister Zalm stelde vast dat, om zeker te stellen dat het Parlement besluit tot een restrictief budget voor de uitgaven voor intern en extern beleid, de Raad duidelijk zal moeten maken dat ze bereid is de nodige besluiten te nemen om een restrictieve landbouwbegroting te realiseren. Tot slot concludeerde Minister Zalm dat na deze bespreking duidelijk is wat het kader is waarbinnen de begrotingsprocedure 1998 zich zal moeten afspelen en dat de uiteindelijke positie van de Raad op onderdelen van de begroting vastgesteld zal worden tijdens de Begrotingsraad van juli a.s. 5. Buitensporige tekortenprocedure Commissaris De Silguy gaf aan dat het tekort van Finland in 1996 is gedaald naar 2,6% van het BBP en dat dit naar verwachting in 1997 verder zal dalen naar 1,9% BBP; de schuldquote heeft nooit de referentiewaarde van 60% overschreden. In Nederland is in 1996 een tekort van 2,4% BBP geconstateerd, hetgeen in 1997 naar verwachting verder zal afnemen tot 2,3% BBP. De staatsschuld van Nederland is afgenomen van 80% tot 78% BBP in 1996; deze daling zal zich komende jaren naar verwachting versterkt voortzetten. De Commissie stelt daarom voor het buitensporige tekortoordeel van Finland en Nederland in te trekken, waarmee het totaal
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 21 501–07, nr. 187
4
aantal Lidstaten zonder buitensporig tekort op 5 komt. Voor de overige 10 Lidstaten heeft de Commissie een concept-aanbeveling opgesteld. Voorzitter Wicks van het Monetair Comité onderschreef de bevindingen van de Commissie en wees tevens op enkele tekstwijzigingen van het Monetair Comité in de concept-aanbevelingen als voorgesteld door de Commissie. Tevens wees hij erop dat de aanbevelingen vertrouwelijk zijn, doch dat het iedere minister vrijstaat de aanbeveling aan zijn eigen land openbaar te maken. Een grote Lidstaat gaf aan dat op korte termijn, als parlementaire discussies inzake de structurele aanpassingen zijn afgerond, op basis hiervan een nieuw convergentieprogramma zal worden ingediend. Dit moet verwerkt worden in de aanbeveling. Drie zuidelijke Lidstaten gingen in op de economische conditionaliteit in relatie tot subsidies uit het cohesiefonds. Zij gaven aan de mening te zijn toegedaan dat de jaarlijkse streefcijfers niet bepalend zijn of uitkeringen uit het fonds dienen te worden opgeschort, doch dat slechts de resultaten aan het einde van de periode bepalend zijn. Commissaris De Silguy gaf aan dat de jaarlijkse doelstellingen wel degelijk bindend zijn wat betreft de toegang tot het Cohesiefonds. De Britse delegatie verzocht het aannemen van de aanbeveling op te schorten in afwachting van de begrotingsvoorstellen van de onlangs aangetreden nieuwe regering. Voorzitter Zalm concludeerde dat de intrekking van het buitensporige tekortoordeel voor Finland en Nederland zonder discussie door de Raad wordt geaccordeerd. De aanbeveling van het VK wordt aangehouden in afwachting van nieuwe begrotingsvoorstellen. De tekstwijzigingen van het Monetair Comité zullen worden verwerkt, evenals de door een grote Lidstaat voorgestelde wijziging m.b.t. zijn eigen aanbeveling. 6. Actieplan voor de Interne Markt Commissievoorzitter Santer gaf aan dat dit actieplan, dat bedoeld is als een nieuwe impuls voor de Interne Markt, reeds is aangekondigd tijdens de Europese Raad van Dublin (1996). Commissaris Monti gaf aan dat het programma definitief vorm moet krijgen na bespreking in de Ecofin-Raad en de Interne Marktraad, waarna het de bedoeling is dat de Europese Raad van Amsterdam politieke richtsnoeren zal geven over de te volgen weg. Het actieplan bestaat uit vier strategische doelstellingen en 19 actievoorstellen die uiterlijk op 1 januari 1999 gerealiseerd zouden moeten zijn. De strategische doelstellingen zijn 1) effectieve regels (vereenvoudiging en naleving regelgeving), 2) opheffing marktverstoringen (m.n. op het vlak van de fiscaliteit en de staatssteun), 3) opheffing belemmeringen voor marktintegratie (m.n. op het vlak van de financiële diensten en het kapitaalverkeer) en 4) een Interne Markt voor alle burgers (vrij verkeer van personen). Een groot aantal Lidstaten spreekt waardering uit voor de algemene doelstellingen van het actieplan. Voorts werd vooral prioriteit toegekend aan de implementatie en naleving van bestaande EU-regelgeving, alsmede, waar mogelijk, aan vereenvoudiging van regelgeving. Meerdere Lidstaten vonden het plan van de Commissie te ambitieus en willen komen tot een nadere prioriteitenstelling. Enkele Lidstaten gaven aan dat het tegengaan van oneerlijke fiscale concurrentie aandacht verdient. Andere Lidstaten achtten de fiscaliteit in dit verband minder prioritair en wezen op de werkzaamheden van de Monti-groep op dit vlak. Minister Zalm gaf aan dat de Raad pas zeer recent de beschikking heeft gekregen over de tekst van het actieplan, zodat het moeilijk is al diepgaand op de voorstellen van de Commissie in te gaan. Geconstateerd kan worden dat er steun is voor de doelstellingen van het actieplan, maar dat de Commissie wat de specifieke voorstellen betreft moet nagaan in hoeverre hiervoor een draagvlak bestaat.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 21 501–07, nr. 187
5
7. Hervorming regeling Communautair douanevervoer Commissaris Monti lichtte toe dat het actieplan Communautair douanevervoer een reactie is op de Parlementaire enquête inzake transitfraude die is uitgemond in een door het Europees Parlement op 12 maart 1997 aanvaard rapport waarin het onderwerp is verbreed tot het functioneren van de Commissie en de douanediensten. Voorts wijzen ook de rapporten van de Europese Rekenkamer op substantiële transitfraude. Wat betreft de inhoud van het actieplan vroeg hij met name aandacht voor de automatisering van het douanesysteem en merkte hij verder op dat de Commissie, naar aanleiding van de doorlichting van het douanebeleid, met voorstellen voor wetgeving zal komen. Het succes van de hervorming zal volgens Monti voor een belangrijk deel afhangen van de samenwerking tussen de Lidstaten. Hij riep de Lidstaten dan ook op voldoende personele en financiële middelen beschikbaar te stellen. Voorzitter Zalm dankte de Commissaris voor het ingediende actieplan. Onder verwijzing naar discussies die eerder zijn gevoerd in de Ecofin-Raad over fraudebestrijding, riep hij de Lidstaten op zich met kracht in te zetten voor het bestrijden van de fraude op dit terrein. Hiervoor zal het soms nodig zijn nationale tradities en competenties te doorbreken. Het is van fundamenteel belang dat tot een betere samenwerking tussen de douane-administraties wordt gekomen. Tot slot gaf hij aan dat de Raad uitziet naar de door de Commissie in te dienen voorstellen voor nadere wetgeving. 8. Belasting op energieprodukten Op verzoek van de voorzitter lichtte DG Witteveen, voorzitter van de ad-hoc groep op hoog niveau, het voortgangsverslag van deze groep toe. Door de groep is een tweedeling aangebracht in de aspecten verbonden aan het richtlijnvoorstel. In de eerste plaats zijn er de onderwerpen van fiscaal-technische en juridische aard. Deze zullen vooralsnog nader bestudeerd worden door specialisten op dit vlak. In de tweede plaats zijn er de onderwerpen die op korte termijn bespreking op politiek niveau vereisen. Hierbij gaat het met name om de hoogte van de minimumtarieven van de belasting op energieprodukten en om de uitbreiding van het pakket van energieprodukten waarop de belasting in de toekomst moet worden geheven. Alvorens deze discussie op politiek niveau van start kan gaan is echter aanvullende informatie vereist inzake de inflatoire, algemeen-economische en milieu-effecten van de in de richtlijn voorziene maatregelen. Ook de resultaten van de Monti-groep zouden meegenomen moeten worden. Commissaris Monti kondigde aan dat de Commissie binnenkort met een macro-economisch stuk zal komen waarin met name aandacht besteed zal worden aan het verschuiven van lasten van werkgelegenheid naar milieu en aan de inflatoire aspecten. Zonder nadere discussie nam de Raad vervolgens kennis van het voortgangsrapport van de groep. 9. Belasting op ondernemingen: Moeder-dochterrichtlijn Deze richtlijn, gericht op het voorkomen van dubbele belastingheffing, regelt de afstemming van de belastingheffing op dividenden in de verschillende Lidstaten bij winstuitkering van een dochtermaatschappij aan een in een andere Lidstaat gevestigde moedermaatschappij. Het voorzitterschap gaf aan dat op dit dossier op technisch niveau geen voortgang meer te bereiken is, hetgeen verklaart waarom het aan de Ecofin-Raad is voorgelegd. Twee grote Lidstaten kunnen niet instemmen met de richtlijn vanwege problemen samenhangende met de uitbreiding van de werkingssfeer met personenvennootschappen. Voorzitter Zalm
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 21 501–07, nr. 187
6
deed dan ook een nadrukkelijk beroep op de betrokken Lidstaten zich op politiek niveau over dit dossier te buigen. Eén grote Lidstaat verzocht het voorzitterschap behulpzaam te zijn bij een nadere beschouwing van de resterende problemen. Een andere grote Lidstaat stelde dat de richtlijn dat land mogelijk veel geld zou kosten; dit moet nader onderzocht worden. Voorzitter Zalm zegde toe met beide Lidstaten te zullen bezien hoe dit dossier weer kan worden vlotgetrokken. 10 Fiscalis Commissaris Monti presenteerde het voorstel voor het Fiscalis programma. Het betreft een programma voor administratieve samenwerking tussen de Commissie en de Belastingdiensten van de Lidstaten op het gebied van de indirecte belastingen. Het gaat met name om de invoering van communicatie- en informatie-uitwisselingssystemen, uitwisseling van ambtenaren, studiebijeenkomsten, proefprojecten voor gezamenlijke controle en een gemeenschappelijk opleidingsinitiatief. De belangrijkste functie van het programma is het creëren van een juridische basis voor uit doen van uitgaven na het aflopen van het huidige Mattheus-Tax programma en de verdeling van de kosten van de programma’s over de Gemeenschap en de Lidstaten. Voorzitter Zalm concludeerde dat het CoRePer en de Groep Financiële Vraagstukken de behandeling van dit voorstel snel ter hand dienen te nemen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 21 501–07, nr. 187
7