Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 1987-1988
2
Rijksbegroting voor het jaar 1988
20200 Hoofdstuk XVI Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur
IMr. 35
BRIEF V A N DE EN CULTUUR
ISTER V A N W E L Z I J N , VOLKSGEZONDHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, Rijswijk, 9 november 1987 Hierbij bied ik u het vastgestelde Rijksplan Welzijnswet voor het jaar 1988 aan, vergezeld van een bundeling van de binnengekomen reacties op het ontwerp-Rijksplan 1 . 1. Algemeen Het voor u liggende Rijksplan is tot stand gekomen na actualisering van de ontwerp-tekst, tekstuele bijstelling na gebleken onduidelijkheid en inhoudelijke aanpassing, voor zover naar mijn oordeel de commentaren hiertoe aanleiding gaven. 2. Het karakter van het Rijksplan
' Ter inzage gelegd op de bibliotheek, evenals de bijlagen.
Verschillende instanties hebben opmerkingen gemaakt over de totstandkoming van het ontwerp-Rijksplan; de termijn om erop te reageren; de wijze van opzet en de leesbaarheid van de gegeven informatie. Het Rijksplan dient te worden bezien in relatie tot de stukken van de begroting van het Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur en biedt een nadere specificatie van de memorie van toelichting bij de begroting. Op grond van artikel 11 van de Welzijnswet wordt het Rijksplan ten aanzien van de tot 's Rijks bemoeiing behorende voorzieningen door de minister vastgesteld, nadat een ieder gedurende één maand heeft kunnen reageren op het ontwerp-plan. Gebleken is, dat niet iedereen in staat was binnen de gestelde wettelijke termijn te reageren. Ook reacties, die na de sluitingstermijn van 31 augustus jl. zijn binnengekomen, heb ik in de bundeling opgenomen. Het komt mij niet opportuun voor om, zoals door verschillende instanties en het Gestructureerd Overleg Sociaal-Cultureel Werk werd gevraagd, vóór het opstellen van het ontwerp-Rijksplan overleg te plegen. Het Rijksplan presenteert immers mijn beleidsuitgangspunten en voornemens, waarop vervolgens door instanties kan worden gereageerd. Gezien de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 200 hfdstk. XVI, nr. 35
1
contacten op ambtelijk niveau is de strekking van de beleidsvoornemens meestal ook niet onbekend. 3. De opzet en vormgeving Een en ander punt waarop van verschillende zijden werd gereageerd, is de opzet en vorm van het rijksplan. Gezien het hierboven beschreven karakter van het rijksplan en het feit, dat het niet het eerste rijksplan is, heb ik ervoor gekozen de ontwikkelingen op hoofdlijnen van beleid weer te geven en de meest relevante wijzigingen ten opzichte van het Rijksplan 1987 duidelijk te maken. De kamerstukken en nota's, waarin diverse onderdelen van het beleid zijn beschreven, zijn vermeld. Voor de overzichtelijkheid is de indeling gehanteerd van de vanouds bekende beleidsterreinen. Een andere opzet zou mijns inziens snel leiden tot uitgebreide en reeds bekende uiteenzet tingen van het beleid, zonder dat de ontwikkelingen voor het betreffende jaar goed naar voren komen. Zoals ik reeds in het hoofdstuk Verantwoording heb vermeld, zal ik de komende jaren in het Rijksplan een hoofdstuk verslag opnemen, dat is opgesteld mede aan de hand van de resultaten van het onderzoek door het Sociaal-Cultureel Planbureau, zodat aldus voorzien is in een vorm van evaluatie van het gevoerde beleid. 4. Budgettaire opmerkingen In het rijksplan zijn de voorgenomen bezuinigingen, voor zover betreffende de tot de bemoeiing van het Rijk behorende voorzieningen, opgenomen. Het beschikbare budget ten behoeve van de voorzieningen ressorterend onder het Rijksplan Welzijnswet is in de afgelopen jaren minder geworden. Zoals terecht geconstateerd wordt, blijven de doelstellingen van mijn beleid echter gelijk en ongewijzigd. Bij de verwezenlijking van de doelstellingen zijn de pretenties mijnerzijds evenwel minder geworden, hetgeen zich ook uit in het soberder karakter van het Rijksplan. In het ontwerpRijksplan werd 2,9 miljoen gulden geraamd voor uitbreiding van de personeelsformatie thuislozenvoorzieningen. De krappe middelen die voor 1988 beschikbaar zijn staan slechts een beleidsintensivering ten behoeve van f 1,7 miljoen toe. Het streven is met ingang van 1 januari 1989 een verdere beleidsintensivering van f 1,2 miljoen te realiseren onder voorbehoud, dat daarvoor de benodigde middelen op de begroting kunnen worden vrijgemaakt. 5. De deelterreinen 5.1.
Vrijwilligersbeleid
De passages in het plan over het vrijwilligerswerk in het algemeen en binnen specifieke werksoorten gaven aanleiding tot kanttekeningen. Deze opmerkingen hebben geleid tot aanpassingen in de tekst. Ter ondersteuning van vrijwilligershulp in georganiseerd verband heeft het kabinet het initiatief genomen tot het verhogen van de fiscale vrijstelling voor de vergoeding van onkosten en kosten van verzekering van f 6 0 0 tot f 8 0 0 . 5.2. Sport en sportieve
recreatie
Op het terrein van de sport zal, zoals reeds is aangekondigd in het ontwerp-Rijksplan, ook middels reallocatie extra aandacht worden besteed aan de topsport. Naar aanleiding van de opmerkingen van de Landelijke Contactraad wil ik gaarne het volgende toelichten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 200 hfdstk. XVI, nr. 35
2
Op het terrein van de sport wordt op landelijk niveau, met name in het sportstimuleringsbeleid, vorm gegeven aan de prioriteiten die samenhan gen met vraagstukken als vergrijzing, werkloosheid, perspectief voor de jeugd en de multiculturele samenleving. Voor het belangrijkste deel echter is in de sportsector het beleid met betrekking tot deze onderwerpen een zaak die op het lokale niveau zijn beslag krijgt. Topsport daarentegen is een taak, waarvoor de (overheids-)verantwoordelijkheid primair op het rijksniveau ligt. Hoewel ogenschijnlijk sprake is van een korting op de stimuleringsactie «Sport, zelfs ik doe het», is reeds in 1987 - zij het na de vaststelling van de begroting voor dat jaar - in het Landelijk Comité van de actie de bijdrage van WVC teruggebracht tot f 6 0 0 0 0 0 . Dit bedrag is derhalve gelijk aan het bijgestelde bedrag van 1987. Voor wat betreft de gesignaleerde korting van ± 86% op een aantal kostenplaatsen wijs ik erop, dat onder het hoofd «arbeidsmarkt ca.» in voorgaande jaren hiervan tevens de thans in onderdeel 6 opgenomen rubrieken deel uitmaakten. Het topsportbeleid kan een specifiek landelijke taak worden genoemd, die een voorwaardenscheppend karakter bezit. De verantwoordelijkheid voor de topsport zelf berust uiteraard bij de betrokken sportorganisaties. De aandacht voor de medische begeleiding vloeit voort uit de beleidsvoornemens, verwoord in de Nota Sportmedische begeleiding en Sportgezondheidszorg (kamerstukken II, 1986/1987, 19851 nrs. 1 en 2). De specifieke aandacht voor de medische begeleiding van de topsporter maakt onderdeel uit van het plan, te komen tot een samenhangende structuur waarin met name de preventieve medische functies voor topsportbeoefenaren optimaal kunnen worden vervuld. Het gaat hierbij niet om het overnemen van een taak, maar om het scheppen van voorwaarden, waardoor de bonden hun taak met betrekking tot de medische begeleiding van (top)sporters optimaal kunnen vervullen. De sporttechnische begeleiding kan eveneens worden gezien in het licht van het scheppen van voorwaarden ten behoeve van de landelijke sportorganisaties. In dit geval is het optimaal aandacht kunnen besteden aan de kwaliteit van de topsportbeoefening een beleidsuitgangspunt. Ook dit past in het bredere kader van de stimulering van de kwaliteit van de sportbeoefening in zijn geheel. In een afgewogen topsportbeleid is de kwaliteit van het begeleidend kader van groot belang. Het ligt niet in de bedoeling om bijdragen te verlenen aan hoogwaardige beroepsopleidingen, maar veeleer zal het accent liggen op de verhoging van de kwaliteit van het bestaande kader door middel van topsportclinics, congressen etc. Naar aanleiding van de opmerkingen van de Nederlandse Federatie van Werkers in de Sport inzake het STK-beleid, merk ik het volgende op. Deze accentverlegging houdt voor 1988 geen aantasting van het aantal STK-arbeidsplaatsen in. De ontvangen commentaren hebben mij geen aanleiding gegeven de tekst van het Rijksplan te wijzigen. 5.3.
Vormingswerk
In het Rijksplan wordt ook aandacht besteed aan het bevorderen van de verdraagzaamheid tussen bevolkingsgroepen. Het betreft het wegnemen van vooroordelen over anderen in het kader van het antidiscriminatiebeleid en niet, zoals de Stichting Vredesopbouw veronderstelt, de bevordering van een actieve overheidsbemoeienis met het terrein van mondiale vorming. Naar aanleiding van de reactie van BOUW inzake vrouwenvormingswerk en het terzake gevoerde overleg is de tekst van het Rijksplan bijgesteld.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1 988, 2 0 2 0 0 hfdstk. XVI, nr. 35
3
5.4.
Kinderopvang
De WKN heeft aangegeven het aspect innovatie en stimulering ten aanzien van kinderopvang te missen. Dit is in zoverre correct, dat het Rijksplan 1988 geen innovatieve zaken bevat die al in het Rijksplan 1987 ter sprake zijn gekomen. In 1987 heeft de werksoort gastouderopvang een extra stimulering gekregen en deze zal in 1988 worden voortgezet. Waar het kinderopvang in het algemeen en de plaats van kinderopvang in het jeugdbeleid betreft, wil ik u verwijzen naar het binnenkort verschijnende Meerjarenprogramma Jeugdbeleid en daaraan toevoegen dat in 1988 het eerder aangekondigde herziene kabinetsstandpunt over kinderopvang zal verschijnen. De desbetreffende passage is enigszins aangepast. 5.5.
WAO-Platforms
De subsidiëring van de WAO-platforms is door mij tot rijksverantwoordelijkheid verklaard, omdat ik mij verantwoordelijk acht voor de immateriële aspecten van uitkeringsgerechtigden in het algemeen en de positie van arbeidsongeschikten daarbij in het bijzonder. Het Rijksplein is in deze zin bijgesteld. 5.6.
Bibliotheken
De Bibliotheekraad heeft verzocht aan te geven waarvoor de extra middelen voor de informatieverzorging door bibliotheken bestemd zijn. Het beschikbare bedrag voor experimenten en projecten is bestemd voor de verbreding en intensivering van het beleid inzake de informatieverzorging door openbare bibliotheken. Met de Stuurgroep Informatienetwerken Openbare Bibliotheken ben ik op dit moment doende met de uitwerking van de criteria voor de projectsubsidies, zoals deze zijn vermeld in het Rijksplan Welzijnwet 1988. Met het NBBI vindt overleg plaats, dat mede gericht is op afstemming van de verschillende ontwikkelingen op het terrein van het bibliotheekwerk. Naar de taken van de LBC in de landelijke ondersteuningsstructuur voor het openbaar bibliotheekwerk vindt thans een onderzoek plaats. Daarbij wordt ook de afstemming met andere organisaties betrokken. Als gevolg van de bestuurlijke impasse in het Centraal Orgaan zal ik niet in staat zijn eerder dan in de eerste helft van 1988 mijn opvattingen over de taken van het blindenbibliotheekwerk en relaties van deze werksoort met het openbare bibliotheekwerk, en instellingen voor gehandicaptenzorg neer te leggen in een beleidsnotitie. Aan de oplossing van de impasse in het Centraal Orgaan wordt thans gewerkt. In het adviesprogramma voor 1988 van de Bibliotheekraad, c.q. RABIN, zal dit onderwerp opnieuw worden opgenomen. 5.7. Kleine kernen Naar aanleiding van een verzoek om ook de Minister van Onderwijs en Wetenschappen te betrekken bij het kleine-kernenbeleid merk ik op, dat de positie van scholen in kleine kernen de aandacht heeft van de Minister van Onderwijs en Wetenschappen. 5.8. Kunstzinnige vorming en amateuristische
kunstbeoefening
Naar aanleiding van de opmerkingen van de Vereniging voor Kunstzinnige Vorming merk ik op, dat stimulering van nieuwe voorzieningen en kwaliteitsverhoging van het bestaande aanbod wordt vorm gegeven door de uitvoering van het projectenbeleid.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 200 hfdstk. XVI, nr. 35
4
Zoals bekend bereid ik te zamen met mijn ambtgenoot van 0 en W een notitie voor over de plaats en omvang van de kunstvakken in met name het voortgezet onderwijs. In deze notitie zal ook de relatie tussen het voortgezet onderwijs en de buitenschoolse kunstzinnige vorming en de vooropleidingen van het reguliere kunstvakonderwijs aan de orde komen. Zoals ik reeds in de brief over het kunstbeleid heb uiteengezet, ben ik ervan overtuigd, dat het opzetten van een goed vertakte bemiddelingsstructuur het beste kan geschieden door de daartoe aangewezen organisatie in casu het LOKV. Impliciet is met de adviesaanvraag aan de Raad voor de Kunst inzake Borckershof advies gevraagd over een separaat budget voor bijzondere cursussen. 5.9. Gecoördineerd
ouderenwerk
Op grond van de commentaren van het gecoördineerd ouderenwerk heb ik de tekst van het Rijksplan uitgebreid. Voor de goede orde is aan degenen, die gereageerd hebben een afschrift van deze brief verzonden. De Ministervan Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, L. C. Brinkman
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 200 hfdstk. XVI, nr. 35
5
INHOUD blz. Hoofdstuk
Bijlagen'
Korte terugblik
7
I Het beleid nader beschouwd
10
II Verschuivingen ten opzichte van 1987
19
V Financiën
22
Financiële paragraaf I Verdeling cursistendagdelen internaatsvormingswerk II Stimuleringsuitkeringen vluchtelingen V Toekenning Bibliotheek Opleidingspraktijkplaatsen (BOPP)
V Overzicht van in 1987 en eerder verschenen stukken VI Overzicht van in 1988 te verschijnen stukken
Ter inzage gelegd op de bibliotheek
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 2 0 2 0 0 hfdstk. XVI, nr. 35
6
Verantwoording Voor u ligt het rijksplan op grond van artikel 11 van de Welzijnswet (Stb. 1987, nr. 73) voor het jaar 1988. Dit beleidsplan trekt de lijnen verder door, die zijn aangegeven in het rijksprogramma sociaal-cultureel werk 1986 en het rijksplan voor 1987. Voorafgaande aan de schets van beleidsmaatregelen wordt een korte terugblik gegeven. Daarmee wil ik recht doen aan het bepaalde in artikel 9 van de Welzijnswet, waarin is bepaald, dat ik jaarlijks aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal verslag dien uit te brengen over de ontwikkelingen op de in deze wet geregelde deelterreinen. Het verdient de voorkeur daartoe geen apart verslag uit te brengen, maar dit onderdeel te laten zijn van het rijksplan. Daarmee wordt beleidsmatig een betere aansluiting bereikt tussen het recente verleden en de nabije toekomst. Het in dit rijksplan opgenomen verslag is beknopt. Het jaar 1987 is in vele opzichten een overgangsjaar geweest en het is nog niet goed mogelijk nieuwe landelijke trends aan te geven bij de ontwikkelingen op de deelterreinen. Voorts is er nog niet voorzien in systematisch evaluerend onderzoek, dat meer inzicht zou kunnen geven. Daarom is met het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) afgesproken, dat er binnenkort een onderzoek van start zal gaan. Dit onderzoek richt zich zowel op rapportage van bestuurseffecten als op inhoudelijke trends op de deelterreinen. In het rijksplan voor 1989 zal mede op basis van deze SCP-rapportage uitvoeriger verslag gedaan kunnen worden. Verder is in dit verband van belang, dat het ontwerp van dit plan op 31 juli in de Nederlandse Staatscourant is geplaatst. De ontvangen commentaren zijn u separaat toegezonden, alsmede mijn reactie erop. Tevens vraag ik uw aandacht voor het financiële hoofdstuk. Allereerst geldt hier uiteraard het voorbehoud, dat de wetgever daarvoor de benodigde middelen ter beschikking moeten stellen. In dit hoofdstuk is een vergelijkend overzicht gemaakt over de jaren 1986 en 1987 en de voorgenomen maatregelen in 1988, zodat ook in financiële zin beleidsverschuivingen zichtbaar zijn gemaakt. Daarbij is aangesloten bij de meer gedetailleerde artikelsgewijze toelichting op de WVC-begroting 1988, zodat het financiële hoofdstuk feitelijk beschouwd kan worden als een verdere uitwerking van deze begroting. Voorts vraag ik uw aandacht voor de herstructurering van landelijke organisaties. Op 30 juni 1 987 heeft de Stuurgroep Herstructurering Landelijke Organisaties haar rapport «Een acceptabel aanbod» aan mij en de Staatssecretaris van Justitie uitgebracht. Ik heb dit inmiddels met begeleidend schrijven aan de Tweede Kamer aangeboden. De Stuurgroep zal de in dit tussentijdse verslag aangegeven lijnen verder uitwerken. Met de consequenties van het kabinetsstandpunt terzake van het advies van de Stuurgroep kon in dit rijksplan nog geen rekening worden gehouden. Voorts vraag ik uw aandacht voor het volgende. In afwijking van het rijksplan 1987 zijn in dit plan geen maatregelen opgenomen ten behoeve van de WVC-bijdrage aan het onderwijsvoorrangsbeleid. Dit hangt samen met mijn besluit mijn bijdrage in 1988 te beëindigen in verband met de bezuinigingstaakstelling voor dit begrotingsjaar.
HOOFDSTUK I Korte terugblik Op 14 februari 1987 werd de Welzijnswet in het Staatsblad afgekondigd. De wet trad met terugwerkende kracht per 1 januari van dit jaar in werking. Voor de deelterreinen openbaar bibliotheekwerk, vorming en sociaal-cultureel werk, emancipatie- en opbouwwerk, maatschappelijke opvang en hulpverlening, sport en sportieve recreatie, vrijwilligerswerk,
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1 988, 20 200 hfdstk. XVI, nr. 35
7
amateuristische kunstbeoefening en kunstzinnige vorming, jeugd- en jongerenwerk, kinderopvang, opvang van vluchtelingen en asielzoekers, alsmede voor woontussen-voorzieningen en flankerend en gecoördineerd ouderenwerk gaf de wet een nieuwe bekostigingsregeling. Voorts wijzigde de wet in een aantal gevallen de bestuurlijke toedeling van verantwoordelijkheden. Tegelijkertijd waren in 1987 voor het totale voorzieningenpakket minder middelen beschikbaar door de bezuiniging op de middelen voor het sociaal-culturele werk. Gebleken is, dat bij vele gemeenten, provincies en instellingen vragen zijn ontstaan over de veranderingen die van de invoering van de Welzijnswet het gevolg waren. Via informatiebrieven, het geven van voorlichting per telefoon en op speciale bijeenkomsten is gepoogd te voorzien in deze informatiebehoefte. Teneinde een gecoördineerde aanpak vanuit het ministerie te bevorderen is binnen de Directie Maatschappelijke Ontwikkeling het werkverband uitvoering welzijnswerk opgericht, dat fungeert als het primaire aanspreekpunt voor Welzijnswetzaken. In mijn antwoord op de vragen van het kamerlid Buurmeijer (kamerstuk II, 86/87, nr. 8270) heb ik een overzicht gegeven van de stand van zaken van de uitvoering van de Welzijnswet en de te nemen stappen bij de verdere vormgeving van uitvoeringsregelingen van deze wet. In aanvulling daarop wil ik nog melden, dat er een apart gesprek heeft plaatsgevonden tussen de SOS-telefonische hulpdiensten en vertegenwoordigers van de VNG, IPO en het ministerie over dreigende knelpunten bij de financiering van deze voorzieningen, die een onmisbare rol vervullen bij de 7 x 24 uur bereikbaarheid van het algemeen maatschappelijk werk. In een brief aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en het Interprovinciaal Overleg Welzijn ben ik nader ingegaan op enkele knelpunten in de uitvoering van de Welzijnswet. Vrijwel alle gemeenten en provincies hebben besloten hun bezuinigingstaakstelling 1987 te realiseren in de begrotingsvoorbereiding voor 1988. Uit de signalen, die mij daaromtrent bereiken, kan worden opgemaakt, dat de meeste provincies, grote en middelgrote steden hun maatregelen in dit bestek koppelen aan reeds in gang gezette of voorgenomen herstructureringsoperaties. Bij veel provincies is er discussie gaande over de hernieuwde opzet van de ondersteuningsstructuur. In een aantal provincies speelt daarbij de plaats van het identiteitsgebonden werk een voorname rol. De politieke voorkeur bij de voorgenomen herstructurering wordt in die gevallen gelegd bij de opzet van een algemeen model, dat vaak een spanning geeft met wensen tot behoud van de eigen identiteit van werksoorten of vormen. Een aantal provincies tracht deze opzet beter toe te snijden op bijzondere groepen, zoals vrouwen en achterstandsgroepen. In een tweetal provincies is men van plan niet langerte subsidiëren in voorzieningen voor kunstzinnige vorming. Bij andere provincies wordt getracht te komen tot herstructureringen, waarbij door het tegengaan van verkokering kwaliteitsverbetering het oogmerk is. Bezuinigingen tracht men hierbij te realiseren door verminderde uitgaven voor overhead en aparte institutionalisering. Verder gaat in een aantal provincies de herstructurering ten koste van adviesraden. Ten aanzien van de grote en middelgrote steden is het thans bekende beeld diffuser. Het onderstaande pretendeert dan ook niet een uitputtend overzicht te geven. In een aantal plaatsen wordt getracht via achterstandsscores en de invoering van budgetfinanciering te komen tot meer wijkgerichte inzet van voorzieningen. Daarbij worden verbindingen gelegd met het zogenaamde probleem-cumulatiebeleid en de onderwijsvoorrangsgebieden. De achtergrond is vaak een keuze voor een territoriaal achterstandsbeleid, dat sterk overeenkomt met het indertijd gevoerde beleid ten aanzien van Opbouwwerk in Bijzondere Situaties (OBS) en de stadsvernieuwingsaanpak.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 200 hfdstk. XVI, nr. 35
8
Voorts is er aandacht voor speciale doelgroepen zichtbaar. De vergrijzingstendens heeft de situatie van ouderen hoger op de lokale politieke agenda gebracht. Daarbij zijn in Venlo, Nieuwegein en Kerkrade speciale projecten gaande voor integraal ouderenbeleid. Het vraagstuk van kleine criminaliteit en in een aantal plaatsen voetbalvandalisme heeft nog eens nadrukkelijk de aandacht gevraagd voor jeugdgroepen die veelal maatschappelijk kansarm zijn. Bij de organisatorische vormgeving wordt in een aantal gemeenten de voorkeur gegeven aan het onderbrengen van beroepskrachten in stedelijke instituten, waarbij men beoogt een- of tweemansposten gekoppeld aan aparte accommodaties tegen te gaan. De discussie over het te voeren welzijnsbeleid in kleine gemeenten is van zeer recente datum. Voor een belangrijk deel beperkte het welzijnsbeleid zich hier vaak tot het uitvoeren van de voorschriften van rijkswege en het volgen van de plannen van het aanwezige particulier initiatief. Door de Welzijnswet is de beleidsverantwoordelijkheid voor een groter voorzieningenpakket in het vizier gekomen. Tegelijkertijd speelt echter bij de kleinere gemeenten vaak het probleem, dat de grotere verantwoordelijkheid ook een groter beroep doet op de bestuurlijke capaciteit. Voor een deel tracht men dit te ondervangen door in regionaal verband te komen tot samenwerking. Bij die regionale samenwerking spelen ook financiële afwegingen een sterke rol. Zo is in een aantal situaties besloten niet langer meer mee te betalen aan de regionaal werkende muziekschool. Daardoor kwamen de lasten daarvan te drukken op de gemeente van vestiging, die vervolgens moest besluiten tot opheffing, omdat de last niet was op te brengen. Apart aandachtspunt bij de kleine gemeenten is de beleidsverantwoordelijkheid voor bibliotheekwerk geworden. Met de provinciale besturen zal men overleg moeten gaan voeren over de contracten van dienstverlening. Tot nu toe zijn er geen aanwijzingen, dat deze niveauwijziging aanleiding geeft tot knelpunten, die de noodzakelijke netwerkvorming zou kunnen gaan belemmeren. De gegroeide samenwerking tussen de provinciale bibliotheekcentrales en de plaatselijke bibliotheken is hecht en veelal hadden vertegenwoordigers van deze gemeenten al nauwe relaties met de plaatselijke bibliotheekbesturen of zelfs zitting in deze besturen. Van heel andere aard is de problematiek van de kleine kernen. De leefbaarheid van kleine dorpen en landelijke gebieden vraagt aandacht. Ik heb u daarover reeds geïnformeerd, alsmede over informatieverzorging door openbare bibliotheken, leenvergoeding, sport-medische begeleiding en sport-gezondheidszorg. Ook over andere terrreinen, zoals thuislozenzorg, FIOM, homobeleid, emancipatiebeleid, jeugd, opvang van werklozen, asielzoekers en vluchtelingen vond overleg plaats. Daarin is het rijksbeleid vaak uitvoerig aan de orde geweest. Het past dan ook niet in deze terugblik daar uitgebreid op in te gaan. De verslagverplichting van de Welzijnswet moet immers niet in die zin worden verstaan, dat een gedetailleerde weergave plaats zal moeten vinden van de ontwikkelingen op de verschillende deelterreinen. Het gaat om trends op het werkterrein en op sturing op hoofdlijnen. Verder dient te worden bedacht, dat het een korte beschrijving betreft van trends in 1987. De bezuinigingstaakstelling van 30 miljoen op de welzijnsuitkering en de voorgenomen bezuiniging van 40 miljoen in 1989 zullen zeker effecten hebben. Het is echter nog niet mogelijk aan te geven tot welke bijstellingen dit aanleiding zal geven. Mede op basis van de rapportage van het Sociaal-Cultureel Planbureau zal in de volgende Rijksplannen daarop kunnen worden ingegaan.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 200 hfdstk. XVI, nr. 35
9
HOOFDSTUK II Het beleid nader beschouwd In het vorige hoofdstuk is een korte terugblik gegeven. Daarmee werd recht gedaan aan artikel 9 van de Welzijnswet. In dit hoofdstuk worden de beleidsvoornemens en prioriteiten aangegeven ten aanzien van de voorzieningen op rijksniveau voor het maatschappelijke en sociaal-culturele welzijn, voor zover ressorterend onder de Welzijnswet. Met maatschappelijk en sociaal-cultureel welzijn in artikel 1 van de wet wordt bedoeld het welbevinden van personen en groepen in de samenleving, waarvan ontplooiing, het dragen van verantwoordelijkheden voor zichzelf en voor anderen en actieve maatschappelijke deelname aspecten zijn. Kijkend naar de voorzieningen op rijksniveau komt direct de veelkleurigheid en veelsoortigheid ervan naar voren: bibliotheken, vormingswerk, sociaal-cultureel werk, opbouw- en emancipatiewerk, jeugdwerk, kunstzinnige vorming en amateuristische kunst, vluchtelingenwerk en de opvang van asielzoekers, sport- en sportieve recreatie, de maatschappelijke opvang en hulpverlening, ouderenwerk, vrijwilligerswerk en de aandacht voor kleine kernen. Met de bekostiging van al deze voorzieningen wordt de inspanning van de rijksoverheid in het kader van de Welzijnswet vorm gegeven. Daarmee wordt recht gedaan aan de beoogde pluriformiteit van de samenleving, waarbij ik bij voorrang aandacht besteed aan achterstandssituaties. In de memorie van toelichting bij de WVC-begroting 1988 heb ik het kader geschetst voor mijn beleid op het WVC-terrein. In aanvulling daarop wil ik de uitgangspunten voor mijn beleid op het terrein van het maatschappelijke en sociaal-culturele welzijn herhalen, zoals reeds verwoord in het rijksplan 1987 Uitgangspunt van het kabinet is dat het welzijn van de burger meer gekoppeld wordt aan diens eigen verantwoordelijkheid en dat de overheid zich terughoudend opstelt. Bij de invulling van de overheidstaken gaat het derhalve om het stimuleren van zelfwerkzaamheid, zelfredzaamheid en zorgzaamheid. Vraagstukken welke voortvloeien uit vergrijzing, werkloosheid, de noodzaak perspectief te bieden aan de jeugd, de multiculturele samenleving, de aanwezigheid van discriminatieverschijnselen, de informatisering van de samenleving zijn daarbij richtinggevend. Op de verschillende deelterreinen wordt aan deze uitgangspunten en prioriteiten nader vorm gegeven. Bibliotheekwerk en informatieverzorging Het openbaar bibliotheekwerk kent een veelzijdigheid aan mogelijkheden en taken op terreinen als educatie, informatie en cultuur en kan hiermede een goede rol vervullen in het bevorderen van het welzijn van mensen. Ook in 1988 zullen in goed overleg maatregelen genomen worden om de functie kwalitatief te handhaven en waar nodig te versterken. Mijn beleid op het terrein van de informatieverzorging is neergelegd in kamerstukken II, 1986/1987, 19379nr. 1 toten met 4. Op dit beleidsterrein zal een samenhangend projectenbeleid gevoerd worden, dat mede tot doel heeft de vorming van communicatienetwerken, zowel ter verspreiding als ter verdieping van de ontwikkelingen. In 1988 zullen naar verwachting de eerste resultaten van de evaluatie van de uitvoering van de regeling van de leenvergoeding beschikbaar komen. In 1988 zal voor uitkeringen aan auteurs en uitgevers 7,5 min. gulden beschikbaar zijn, bestaande uit een bedrag van 5 miljoen uit de algemene middelen en een bijdrage van 2,5 miljoen, die verschuldigd is door de openbare bibliotheken.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 2 0 2 0 0 hfdstk. XVI, nr. 35
10
In 1988 zal rekening houdend met de reacties op mijn eind 1987 neergelegde visie op de vorming van het landelijke netwerk nadere uitwerking hiervan plaatsvinden, zowel binnen het bibliotheekwerk als tussen bibliotheekwerk en andere culturele en educatieve instellingen en andere instellngen op welzijnsterrein. De toekenning van de bibliotheek-opleidingspraktijk-plaatsen (BOPP, voorheen POBOB) zal plaatsvinden aan de hand van criteria die mede gericht zijn op ondersteuning van innovatie in bibliotheken (zie hoofdstuk III). In de loop van 1988 zijn resultaten te verwachten van het externe organisatiebureau, dat zich buigt over de uitzuivering en verdere toespitsing van taken van de Landelijk Bibliotheekcentrale. Met het samenwerkingsorgaan van de bibliotheken met een wetenschappelijke steunfunctie is overleg gaande over afstemming van de collectievorming met name door het aanbrengen van thematische of onderwerpgerichte accenten. Uit het in 1987 tot stand gekomen fonds voor het lezen zullen in 1988 leesbevorderingsprojecten worden gefinancierd. Daarnaast is leesbevordering in de reguliere taakstelling van het NBLC opgenomen. Sinds de opkomst van het gesproken boek is de gebruikersgroep van de blindenbibliotheken op beperkte schaal uitgebreid tot andere lichamelijk of geestelijk gehandicapten die niet (meer) in staat zijn tot het hanteren van gedrukte materialen. Inventarisatie en afbakening van deze groepen en taakafstemming van blindenbibliotheken en openbare bibliotheken is noodzakelijk op dit terrein en zal in 1988 worden afgerond binnen het bestaande budget. De taak- en functieverdeling tussen bibliotheken onderling zal in 1988 worden afgerond. Vorming Bij het stimuleren van deelname aan het culturele, politieke besluitvormings- en verenigingsleven zijn vormingsactiviteiten een onmisbaar instrument. Tot medio 1 987 zijn te weinig relaties gelegd met vormingsactiviteiten binnen verenigingsverband en het vrijwilligerswerk. In 1988 worden deze relaties geïntensiveerd. Vrijwilligers spelen immers in het maatschappelijke leven een steeds belangrijkere rol. Vandaar dat extra impulsen worden gegeven aan het vormingswerk om tot een betere toerusting van vrijwilligers te komen. Gedacht wordt aan projectmatige activiteiten, zoals het pubüciteitsproject vrijwilligersorganisties, en aan verbetering van de ondersteuning. Over de vormgeving van de ondersteuning zal met de landelijke vrijwilligersorganisaties overlegd worden. Het beleid is gericht op subsidiëring van projecten op het terrein van vrijwilligers. Tevens zal worden bevorderd, dat de Stichting Burgerschapskunde, de Stichting de Populier/Balie en de Thorbecke Vereniging op het gebied van politieke vorming effectiever samenwerken. Het niet-discrimineren blijkt nog steeds geen praktijk te zijn in onze samenleving. Maatschappelijke instellingen worden bij uitstek geschikt geacht om normatieve waarden bespreekbaar te maken. Zij zullen in staat worden gesteld programma's uit te voeren, die gericht zijn op het bevorderen van de verdraagzaamheid tussen bevolkingsgroepen. Relevant in dit verband is het project culturele educatie in het Joods Historisch Museum. De in 1987 gerealiseerde herstructurering van het internaatsvormingswerk heeft de profilering van de instellingen en de specialisatie van de werkers daarbinnen in een duidelijke stroomversnelling gebracht. Het ligt in de bedoeling de kadertraining door het internaatsvormingswerk in de toekomst te versterken met name voor die groepen, die zich in een achtergestelde positie bevinden, zoals vrouwen, WAO-ers en minderheden. De eigen bijdrage aan het cursuswerk (in het algemeen ongeveer f 2 0 tot f 3 0 per dagdeel) vormt voor deelnemers in toenemende mate een
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 200 hfdstk. XVI, nr. 35
11
probleem. Teneinde voor hen de toegankelijkheid van het IVW te behouden en waar nodig te vergroten, streef ik ernaar om deze aanpak te ondersteunen met gerichte consumentensubsidies. Een punt daarbij is het uitvoeren van eendaagse cursussen. De vormingsinternaten hebben in de loop van 1987, parallel aan hun keuzes voor aandachtsvelden, ook hun keuzes gemaakt ten aanzien van het aan O en W overgedragen werk. Het aantal cursisten dagdelen, dat per vormingsinternaat door O en W wordt gefinancierd, blijkt uit het overzicht in bijlage II. In de brief van 19 maart 1987 aan de Tweede Kamer (VOW-U 50721) is aangegeven hoe de besluitvorming over dit werk, dat ingevolge het protocol van overdracht van de volwasseneneducatie aan O en W is overgedragen, plaatsvindt. Sociaal-cultureel w e r k In het sociaal-cultureel werk en het opbouwwerk hebben een aantal reorganisaties hun beslag gekregen teneinde qua taakstelling beter te kunnen functioneren in de situatie ontstaan na de ontwikkelingen van de afgelopen tijd. De RCW, NCVO, Gamma en het Landelijk Platform Opbouwwerk zijn betrokken bij een initiatief te komen tot nieuwe vormen van werkontwikkeling, dat besproken wordt met de Stuurgroep Herstructurering Landelijke Organisaties. Ik wacht het resultaat ervan af. Sedert 1982 voert dit ministerie een ontwikkelingsbeleid, dat erop gericht is WAO/AWW-uitkeringsgerechtigden in staat te stellen via projecten bij te dragen aan het proces van zelfhulp en zelfhulporganisaties. Bij de behandeling van het ontwerp-rijksplan voor 1987 heb ik toegezegd in het voorliggende plan nader in te gaan op de follow-up van het ontwikkelingsbeleid op dit terrein. Het ontwikkelingsstadium is voorbij en thans is inpassing in meer regulier beleid aan de orde. Gezien de beperkte spreiding van de ontwikkelingsprojecten over het land zal vanuit het rijksbeleid in overleg met het Landelijk Samenwerkingsverband Regionale Platforms Arbeidsongeschikten-organisaties (LSV) moeten worden gekomen tot een betere verdeling van aandacht en een meer gerichte taakstelling, zodat een meer adequate ondersteuningsstructuur kan ontstaan en ook de situatie van onder andere de Platforms Noord-Holland en Overijssel de aandacht krijgt die nodig is. Eén en ander zal gerealiseerd moeten worden binnen het bestaande budget, dat sedert 1982 nagenoeg is verdubbeld. In het afgelopen jaar is een reeks wetenschappelijke publikaties verschenen, waarin de immateriële aspecten van de situatie van de langdurige echte minima belicht worden. Uit deze onderzoeken blijkt een sociaal isolement, vereenzaming, problemen in de relationele sfeer, bijzondere opvoedingsvraagstukken, gebrek aan adequate informatie, een toenemende afhankelijkheid, alsmede gebrek aan perspectief. De vraagstukken liggen met name op het terrein van het sociaalculturele en maatschappelijk welzijn. De tot nu toe beschikbare gegevens tonen een omvangrijke en complexe problematiek. Via extra middelen voor onderzoek en beleidsontwikkeling krijgt het minima-vraagstuk aandacht. De onderzoeken hebben betrekking op de mogelijkheden tot huishoudelijke produktie, de beheersbaarheid van de woonuitgaven, een taalanalytische studie van de begrippen minima en een studie naar belemmeringen in de regelgeving. In het kader van de beleidsontwikkeling ligt het accent op de activering van maatschappelijke verbanden, de inzet van het reguliere welzijnswerk en de stimulering van zelforganisaties van uitkeringsgerechtigden. Emancipatie De doelstellingen van het emancipatiebeleid, waarvan het WVC-emancipatiebeleid onderdeel uitmaakt, zijn neergelegd in het Beleidsplan
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 987-1988, 2 0 2 0 0 hfdstk. XVI, nr. 35
12
Emancipatie (kamerstukken II, '84/'85 19052 nr. 1 en 2) en zijn richtinggevend. In 1988 zal een nota worden uitgebracht, waarin uitvoerig wordt ingegaan op het emancipatiebeleid op WVC-terrein. Naar verwachting zal de Begeleidingscommissie medio 1988 de rapportage op basis van materiaal van het Sociaal Cultureel Planbureau over de werking van de Tijdelijke Rijksbijdrage regeling ter stimulering van emancipatiebeleid kunnen uitbrengen. De WVC-Emancipatiestuurgroep zal een subsidieprogramma voor 1988 opstellen, dat mede ondersteuning biedt aan vrouwenhulpverlening. Veel emancipatiewerk wordt gedragen door vrijwilligers. Daarom is destijds een speciale consumentensubsidieregeling getroffen. Teneinde kadervorming een meer structurele plaats in het beleid te geven worden in 1988 toegespitste kadertrainingsprogramma's, opgezet vanuit vormingsinternaten, mogelijk gemaakt. In het voorjaar van 1988 zal het kabinet een notitie uitbrengen met betrekking tot het overheidsbeleid ten aanzien van homosexualiteit. Daarin wordt ook uitvoerig ingegaan op de WVC-inzet terzake. Prioriteit in dit rijksplan heeft verder de ondersteuning van activiteiten, gericht op de preventie van AIDS, alsmede op de opvang van de sociale gevolgen van deze ziekte. Het COC zal in 1988 daartoe middelen ontvangen, evenals de AIDS info. Deze activiteiten zijn onderdeel van een gecoördineerde aanpak vanuit het ministerie. Kunstzinnige vorming en amateuristische kunstbeoefening Het landelijke beleid op het terrein van de kunstzinnige vorming en amateuristische kunstbeoefening zal zich in 1988 en de jaren daarna meer en meer toespitsen op het scheppen van voorwaarden, die voor brede lagen van de bevolking kunst- en cultuurparticipatie mogelijk maken. Dat houdt in, dat expliciet wordt geopereerd vanuit de doelstellingen van het kunstbeleid, zoals neergelegd in de 1985 uitgebrachte nota Cultuurbeleid, de notie Kunstzinnige Vorming, Amateuristische Kunstbeoefening en Kunstbeleid later dat jaar en de begin 1987 aan de Raad voor de Kunst verzonden brief over het kunstbeleid. Aan de Raad voor de Kunst is advies gevraagd over het voornemen in de komende jaren bij het LOKV te komen tot het opzetten van een goed vertakte bemiddelingsstructuur onder gelijktijdige heroverweging van de tot dusverre uitgevoerde taken van dit instituut. De Raad voor de Kunst is tevens verzocht advies uit te brengen over het voornemen het subsidie aan de Stichting Brockershof per 1 januari 1989 te beëindigen, onder de conditie dat tezelfdertijd een separaat budget voor topcursussen van landelijk niveau en belang wordt ingesteld. Tevens is de Raad voor de Kunst verzocht de voornemens geformuleerd voor het letterenbeleid nog eens te bezien in relatie tot het advies aangaande de literaire vorming. Dit advies over de literaire vorming werd in april 1987 ontvangen en kent als belangrijkste aanbevelingen: het laten aansluiten van het landelijke beleid met betrekking tot literaire vorming bij de bestaande kaders en de aandacht voor het aspect schrijven en dichten nader te profileren door middel van bestaande netwerken en projectenbeleid. In 1988 zal worden nagegaan op welke wijze het beleid inzake literaire vorming nader vorm moet krijgen. De Raad voor de Kunst heeft eind 1986 advies uitgebracht over de plaats en de functie van het bemiddelingsbureau Dans en Drama. Dit advies wordt opgevolgd. Met de landelijke organisaties op het gebied van de fotografie, film, video en beeldende kunst wordt in 1987 gesproken over een meer toegesneden en geprofileerd beleid op dit terrein. Daartoe zijn door de organisaties verschillende plannen bij het ministerie ingediend. De Raad
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 200 hfdstk. XVI, nr. 35
13
voor de Kunst zal worden verzocht daarover (en over het ministeriële standpunt terzake) advies uit te brengen. Teneinde de ontwikkelingen niet onnodig te vertragen zullen belangwekkende en vernieuwende initiatieven in dit vlak extra worden gestimuleerd. Het ligt in de bedoeling, in de vorm van een actieplan in 1988 en de jaren daarna, extra aandacht te besteden aan de participatie van de jeugd aan de cultuur. In het Beleidsplan Cultuuruitingen van Etnische Minderheden, dat in 1987 is verschenen, wordt het beleid ten aanzien van het opnemen van cultuuruitingen van minderheden in het reguliere kunstbeleid uitgebreid toegelicht (zie in dit verband tevens het ontwerp-rijksprogramma welzijn minderheden 1988). Jeugdbeleid In het meerjarenprogramma jeugdbeleid (najaar 1987) worden de ontwikkelingen en beleidsvoornemens ten aanzien van het jeugdbeleid voor 1988 aangegeven. Daartoe behoren ook de onderdelen van het jeugdbeleid die onder de werking van de Welzijnswet vallen. In het meerjarenprogramma wordt de samenhang tussen de verschillende ontwikkelingen en beleidsvoornemens beschreven. Medio 1988 zal een hernieuwde standpuntbepaling ten aanzien van de kinderopvang verschijnen mede aan de hand van bevindingen uit diverse projecten en van adviezen. In het voorjaar heeft de Tweede Kamer in verkennende zin gesproken over de voorstellen ter vereenvoudiging van de loom en inkomstenbelasting, zoals geformuleerd door de commissie-Oort. In het voorjaar van 1988 zal deze discussie, op basis van een voorstel van wet, worden voortgezet. Ten aanzien van de kinderopvang speelt hierbij het punt van de Aanvullende Arbeidstoeslag: het fiscale voordeel voor ouders die beiden werken en kinderen jonger dan 12 jaar opvoeden. Deze toeslag, die de Commissie-Oort als gevolg van haar vereenvoudigingsdoelstellingen laat vervallen, vormt op dit moment een belangrijk instrument in het kinderopvangbeleid. Via de motie-De Grave heeft de Tweede Kamer verzocht de budgettaire opbrengst van de afschaffing van de Aanvullende Arbeidstoeslag voor het kinderopvangbeleid beschikbaar te houden. In 1987 heeft een gemengde werkgroep een structuurvoorstel gedaan voor een nieuw landelijk centrum voor internationaal jeugdwerk als rechtsopvolger voor BUK en PIJON. Het accent zal komen te liggen op meer dienstverlening aan jongeren en jongerenorganisaties. Op basis van dit structuurvoorstel is een voorlopige stichting met de voorbereiding van dit centrum begonnen. Eind 1985 besloten BRES, NUSO, Stichting Ruimte en Cultuurdienst tot een hecht samenwerkingsverband, dat fasegewijs wordt opgebouwd en dat uiterlijk 1 januari 1 988 vorm krijgt door middel van een rechtspersoonlijkheid bezittende organisatie. Het besluit tot deze hechte samenwerking werd ingegeven door de overtuiging, dat de vier organisaties door bundeling hun specifieke landelijke steunfunctietaken ten behoeve van het uitvoerende werk kunnen verbeteren. De bundeling schept voor het werkveld Spel, Expressie en Ruimte voor de jeugd tevens betere mogelijkheden voor vernieuwing en ontwikkeling van de dienstverlening/ ondersteuning, die door de vier organisaties afzonderlijk in een lange reeks van jaren zorgvuldig en met toenemend effect is opgebouwd. De culturele participatie van jongeren zal in 1988 door middel van het plan «meer doen met cultuur» worden gestimuleerd. Maatregelen binnen dit plan, dat een verbinding legt tussen jeugdbeleid en cultuurbeleid, richten zich onder meer op: voorlichting, methodiekontwikkeling, verbeterde bemiddeling van cultuurprodukten en verbetering van accommodaties.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 200 hfdstk. XVI, nr. 35
14
Sport- en sportieve recreatie Op het terrein van sport en sportieve recreatie kreeg de Notitie Accenten Sportbeleid 1984 (kamerstukken II, 1984, 18 039, nrs. 2-3) zijn verdere invulling en uitwerking. Het beleid zal zich blijven richten op het scheppen van voorwaarden, opdat de sportorganisaties hun maatschappelijke functies kunnen blijven vervullen. Dit betekent centrale aandacht voor de instandhouding en waar nodig versterking (bij voorbeeld door automatisering) van de landelijke sportinfrastructuur en het daarbij behorende opleidingenstelsel. Voorts kon de nota Sportmedische Begeleiding en Sportgezondheidszorg (kamerstukken II, 1986/1987, 1 9 8 5 1 , nrs. 1-2) begin 1987 aan de Tweede Kamer worden aangeboden. De uitwerking van de daarin vervatte beleidsvoornemens zal in 1988 veel aandacht vragen. Het in de «accentennotitie» aangekondigde stimuleringsbeleid kreeg met name vorm in de landelijke actie «Sport, zelfs ik doe het», die tot in 1988 nog zal doorlopen. Op het terrein van de accommodaties werd een aantal studies verricht naar mogelijkheden tot besparingen op de exploitatiekosten. In 1988 zal, ook in het licht van de verdergaande privatisering, dergelijk ondersteunend beleid worden voortgezet. De bestrijding van het voetbalvandalisme werd een onderwerp van verder groeiende aandacht. Medio 1987 kwam het in 1985 ingestelde Landelijk Overleg Voetbalvandalisme na een tussenrapportage in 1986 met een aantal aanbevelingen in de vorm van een eindrapport. Aanbevelingen die in 1987 en 1988 dienen te leiden tot een gecoördineerde aanpak van het probleem. Een geactualiseerde discussie over de plaats van de topsport in Nederland en in het WVC-sportbeleid heeft geresulteerd in een reallocatie ten gunste van de topsport van ruim 1 miljoen gulden binnen het artikel sportzaken van de begroting van WVC voor 1988. Deze middelen zuilen voor een belangrijk deel op de (maatschappelijke) begeleiding van topsporters gericht worden. De in 1985 gestarte evaluatie van de Stichting de Nationale Sporttotalisator werd begin 1987 afgerond. Structurele samenhang in het landelijk sportbeleid is in 1988 een belangrijk punt van bespreking tussen overheid, bedrijfsleven, sport en media. De voorbereiding van de (helaas mislukte) kandidatuur van Amsterdam voor de Olympische Spelen van 1992 hebben daartoe en belangrijke impuls gegeven. Voorts speelt in dit verband de evaluatie van het NSO een rol. Vrijwilligerswerk Vrijwilligerswerk is een belangrijk facet binnen vrijwel iedere vorm van voorzieningenbeleid. Zo is in dit plan de inzet van vrijwilligers bij vormingswerk, maatschappelijk activiseringswerk, bij ondersteuning van uitkeringsgerechtigden, bij emancipatiewerk alsmede in het jeugdbeleid, bij maatschappelijke opvang en hulpverlening en sport van belang. Op een geheel eigen wijze speelt vrijwilligerswerk daar steeds een rol en draagt het bij tot persoonlijke ontplooiing. De verschillende voorzieningen trekken vaak een eigen kring van actieve mensen die daarvoor veel inzet en motivatie tonen. Het vrijwilligerswerk geeft gelegenheid tot het zich inzetten voor medemens en samenleving; de eigen verantwoordelijkheid van mensen voor zichzelf en elkaar komt erin tot uiting. Vrijwilligerswerk als vorm van informele hulp- en dienstverlening blijft een continu aandachtspunt in het beleid van het ministerie. Het is niet aleen van belang voor onze samenleving maar ook voor hen die als vrijwilligers actief zijn. Ten aanzien van deze vrijwilligers wordt voorzien in gerichte deskundigheidsbevordering en begeleiding vanuit de verschillende organisaties, die op de diverse deelterreinen werkzaam zijn. Zij zijn het
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 987-1988, 20 200 hfdstk. XVI, nr. 35
15
meest deskundig in de vaardigheden die vereist zijn. Derhalve wordt in de betreffende deelterreinen een daarop afgestemd beleid gevoerd. De inzet van vrijwilligers wordt ook door vernieuwde projecten met een landelijke voorbeeldwerking bevorderd. Provincies en gemeenten kunnen - op grond van dit plan en artikel 14 van de Welzijnswet - in aanmerking komen voor een bijdrage om het vrijwilligerswerk op hun terrein te ontwikkelen. Er kunnen gedurende maximaal 4 jaar uitkeringen worden verstrekt ten behoeve van projecten en experimenten op lokaal respectievelijk provinciaal niveau. Bovendien is door het kabinet bewerkstelligd, dat de fiscale vrijstelling voor de vergoeding van onkosten en de kosten van verzekering voor vrijwilligers in georganiseerd verband is verhoogd van f 6 0 0 naar f 8 0 0 . Internationaal neemt de aandacht voor en erkenning van de betekenis van het vrijwilligerswerk toe. De door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties uitgeroepen Internationale Vrijwilligersdag wordt met subsidie van WVC door het Landelijk Steunpunt Vrijwilligerswerk, Platform Vrijwilligerswerk en de Landelijke Vereniging van Vrijwilligerswerk voor wat betreft Nederland op 7 december 1987 vormgegeven. Kleine kernen De doelstelling van het ontwikkelings- en stimuleringsbeleid kleine kernen staat aangegeven in het Rijksplan 1987 en blijft in principe voor 1988 onveranderd. Voorts heb ik mijn beleid uiteen gezet in mijn brief van 7 juli 1986 aan de Voorzitter der Tweede Kamer der Staten-Generaal, kamerstukken II, 1985/1986, nr. 15 398, nr. 12. In het kader van het ISP-III lever ik in de vier noordelijke provincies een bijdrage aan oplossingen voor de problematiek van plattelandskernen. Tot 1990 is daar vanuit WVC 1,2 miljoen gulden beschikbaar. (Vanuit EZ is op jaarbasis eveneens 1,2 miljoen beschikbaar). Er is gekozen voor een systematische aanpak in onderscheiden plattelandsgebieden. De bewoners worden daarbij ingeschakeld bij het zoeken van oplossingen voor knelpunten. Deze aanpak werpt vrucht af. De bewoners krijgen meer vertrouwen in eigen kunnen en de toekomst van hun dorp. Door de inzet en betrokkenheid van de dorpsgenoten blijft het dorp als een leefgemeenschap functioneren waarbinnen mensen zich ook voor elkaar verantwoordelijk voelen. Dat is met name van belang voor de wat kwetsbare, vaak minder mobiele dorpsbewoners, zoals ouderen die op de hulp van anderen zijn aangewezen. Onderzoek geeft het belang aan van het verzamelen van gegevens op dorpsniveau. De indruk bestaat, dat binnen een perifeer gelegen landelijk gebied grote verschillen bestaan in de mate waarin de leefbaarheidsproblematiek zich voordoet. Vluchtelingen en asielzoekers Mijn beleid ten aanzien van vluchtelingen heb ik neergelegd in kamerstukken II, '85/'86, 19 637, nr. 1 en 2. Voor een beschrijving van de centrale opvang van de vluchtelingen en de opvang in gemeenten verwijs ik naar dat stuk. In bijlage III bij dit plan staat een overzicht van de verschillende stimuleringsuitkeringen. Op 1 april 1987 heeft het kabinet in een brief aan de Tweede Kamer de nieuwe regeling voor de opvang van asielzoekers uiteengezet. Tijdens de behandeling van de Vluchtelingennota in de Tweede Kamer op 9 april 1987 is deze Regeling Opvang Asielzoekers (ROA) aanvaard. Op 16 april 1987 werd de ROA in de Staatscourant afgekondigd. Om het opvangsysteem feitelijk in werking te kunnen laten treden, is het nodig om te beschikken over ± 6000 plaatsen in gemeenten. Hiertoe is op 26 augustus 1987 aan alle gemeenten een brief gestuurd met een conceptovereenkomst, waarbij gevraagd is concreet aan te geven hoeveel
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 200 hfdstk. XVI, nr. 35
16
plaatsen beschikbaar kunnen worden gesteld. Daarbij is aangegeven, dat per 1 januari 1988 1 promille en per 1 januari 1989 2 promille van het aantal inwoners aan opvangcapaciteit nodig zal zijn. Om een evenredige spreiding van de asielzoekers over Nederland te bereiken, zal elke gemeente zoveel mogelijk het berekende promillage aan opvangplaatsen beschikbaar moeten stellen. Naast de plaatsen in gemeenten zijn zo'n 4 a 8 asielzoekerscentra met elk een capaciteit van ± 275 bedden nodig voor de eerste opvang van asielzoekers, die niet meteen in een gemeente terecht kunnen. Separaat zal ik u informeren over de datum van daadwerkelijke invoering van de ROA. Maatschappelijke opvang en hulpverlening Voor algemene opvang en hulpverlening bestaan er een aantal voorzieningen, die zich richten op een bepaalde problematiek of doelgroep. Mijn beleid ten aanzien van de zogenaamde opvang-voorzieningen heb ik neergelegd in een nota kamerstukken II, '85/86, 19 065, nr. 2. In de loop van 1988 zal het grootste gedeelte van de daarin gesignaleerde knelpunten zijn weggenomen. Na afronding van het onderzoek onder opvangvoorzieningen in 1987 bestaat meer inzicht in de cliëntenpopulatie, waardoor een duidelijke taakafbakening ten opzichte van complementaire voorzieningen kan worden vastgesteld. Voor opvangvoorzieningen wordt thans een registratiesysteem ingevoerd, zodat steeds inzicht blijft bestaan in de ontwikkelingen binnen deze werksoorten. Daarnaast wordt een personeelsformatiebeleid vastgesteld. Mede op grond daarvan kan een verder gaande vorm van normering en budgettering worden ingevoerd. Over de thuislozenzorg is een beleidsnota uitgebracht door de Landelijke Stichting voor Thuislozenzorg en Onderdak, die door mij als uitgangspunt wordt gehanteerd bij het verder vormgeven van het beleid ten aanzien van, bijvoorbeeld, de capaciteit, de dagopvang, het personeelsformatiemodel en kleinschalige woonprojecten. Ook de resultaten van het onlangs met subsidie van WVC gestarte onderzoek onder leiding van Prof. Dr. Heyendaal naar de oorzaak van de toename van het aantal dak- en thuislozen in Nederland kunnen van invloed zijn op het in 1988 en latere jaren te voeren beleid. Door prioriteitsstelling richten de FIOM-instellingen zich steeds meer op de specifieke hulpvragen, waarvoor gespecialiseerde hulpverlening noodzakelijk is. Daardoor worden overlappingen tussen de taken van een eerstelijnsvoorziening als het algemeen maatschappelijk werk en de specialistisch georiënteerde FIOM-bureaus zoveel mogelijk voorkomen. Bij het herformuleren van de beleidsdoelstellingen zullen (naast huidige taken en functies van de bureaus) onderwerpen als vrouwenmishandeling, vrouwenhulpverlening, hulpverlening bij incest- en echtscheidingsproblematiek en bestrijding van seksueel geweld een steeds belangrijker rol spelen. In de loop van 1988 kunnen naar verwachting de eerste concrete stappen worden genomen om te komen tot een landelijke uitvoerende voorzieningenstructuur voor ambulante hulpverlening bij alleenstaand ouderschap en zwangerschap. Door de Mr. de Graaffstichting wordt onderzoek verricht naar alle aspecten van de problematiek rond prostitutie. De AIDS-problematiek, met name onder drugsverslaafde prostituees krijgt thans bijzondere aandacht. De personeelsformatie van de Mr. de Graaffstichting is in 1987 uitgebreid om tegemoet te kunnen komen aan de toenemende vraag naar informatie en ondersteuning onder andere vanuit belangengroepen en zelfhulpinitiatieven. Een belangrijke bijdrage wordt geleverd aan de ontwikkeling van nieuwe initiatieven op het terrein van de thuiszorg en het flankerend
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 2 0 2 0 0 hfdstk. XVI, nr. 35
17
bejaardenbeleid door het vrijwilligerswerk in de maatschappelijke dienstverlening. Het gecoördineerd ouderenwerk (GOW), veelal genoemd «welzijnswerk voor ouderen» staat voor een geheel van taken en daaruit voortvloeiende activiteiten, gebundeld in organisatorische verbanden van particulier initiatief op plaatselijk en/of regionaal niveau. Ze delen echter de algemene doelstelling van het samen met ouderen en hun organisaties bevorderen van zelfstandigheid en maatschappelijke integratie. De doelstellingen en taken van de landelijke organisatie voor het gecoördineerd ouderenwerk, de Stichting Landelijk Welzijnswerk voor Ouderen, zijn afgeleid van de uitgangspunten van het gecoördineerd ouderenwerk op lokaal niveau. In het gemeentelijk beleid worden daarbij verschillende accenten gelegd, afhankelijk van de lokale omstandigheden. In de Nota «Zorg voor Ouderen» is het gecoördineerd ouderenwerk als onderdeel van het samenhangende beleid rond voorzieningen voor ouderen beschreven. De Stichting Landelijk Platform fungeert daarbij als landelijk orgaan voor overleg, coördinatie, beleidsontwikkeling en beleidsadvisering ten behoeve van het GOW. Verdere maatregelen Voor de uitvoering van de Welzijnswet wil ik bevorderen, dat de in artikel 13 en artikel 14 van de wet bedoelde algemene maatregel van bestuur op 1 januari 1988 in werking treedt. Deze bekostigingsregeling heeft het karakter van een raamregeling. Nadere regelen zijn noodzakelijk voor onderscheiden deelterreinen mede in verband met de verschillende grondslagen voor subsidiëring. Immers niet voor alle deelterreinen zullen gelijke normen van toepassing kunnen zijn. Het streven is erop gericht om met ingang van 1 januari 1989 over te gaan tot de invoering van budgetfinanciering op alle deelterreinen. De onvermijdelijke keuze voor verschillende subsidiegrondslagen zal echter niet met zich meebrengen, dat er niet op elkaar afgestemde uitvoeringsregelingen van kracht worden. Er zal worden voorzien in geharmoniseerde administratieve voorwaarden. De voorbereiding van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 18 van de Welzijnswet (voor de verdeelmaatstaven van de welzijnsuitkering) is naar verwachting eind 1987 zover afgerond, dat begin 1988 het ontwerp daarvan in de Nederlandse Staatscourant kan worden geplaatst. Ik zal bevorderen dat uiterlijk in het najaar van 1988 publikatie in het Staatsblad kan volgen. Zoals in het mondeling overleg met de vaste Kamercommissie voor Welzijn en Cultuur van 1 juli 1987 is afgesproken, zie ik af van de voordracht van een algemene maatregel van bestuur voor kwaliteits- en opleidingseisen. Voor de meeste terreinen welke onder de Welzijnswet vallen zijn de opleidingseisen geregeld in een CAO. Dit geldt tot nu toe niet voor het terrein van de kunstzinnige vorming. Gelet op de thans voorgestane lijn, waarbij voor de verzekering van de kwalitatieve aspecten van de arbeidsvoorwaarden tripartite overleg wordt gevoerd tussen het Rijk en de werkgevers- en werknemersorganisaties, zal ik waar mogelijk bevorderen, dat de in voorbereiding zijnde CAO spoedig tot stand komt. Aparte aandacht vragen de beroepen en opleiding. Als gevolg van veranderde opvattingen over professionalisering en van bezuinigingen zijn er de afgelopen jaren aanzienlijke veranderingen opgetreden in de beroepspraktijk. Dit geldt met name voor het sociaalculturele terrein. Het meest in het oog springt daarbij een grotere nadruk op de begeleiding van vrijwilligers en managementtaken. Tevens zijn er veranderingen gaande bij het hoger sociaal-agogische onderwijs. Er is sprake van een concentratie van instellingen. Deze concentratie gaat gepaard met een proces van taakverdeling en een herprogrammering van studierichtingen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 200 hfdstk. XVI, nr. 35
18
HOOFDSTUK III In dit hoofdstuk wordt per deelterrein aangegeven, welke verschuivingen c.q. nieuwe activiteiten in 1988 te verwachten zijn als gevolg van de beleidsvoornemens beschreven in het voorgaande hoofdstuk. Bibliotheekwerk en informatieverzorging • Ten behoeve van een uitzuivering en verdere toespitsing van taken zal voor de Landelijke Bibliotheekcentrale een extern organisatiebureau worden ingeschakeld. • Een op te richten stichting bestaande uit de NBLC, de Nederlandse Boekverkopersbond en de Koninklijke Nederlandse Uitgeversbond zal het fonds voor het lezen beheren, waaruit projecten voor het bevorderen van het lezen worden gefinancierd. • Met het samenwerkingsorgaan van de bibliotheken met een wetenschappelijke steunfunctie wordt overleg gepleegd over afstemming van de collectievorming met name door het aanbrengen van thematische of onderwerp gerichte accenten. • Sinds de opkomst van het gesproken boek is de gebruikersgroep van de blindenbibliotheken op beperkte schaal uitgebreid tot andere lichamelijk of geestelijk gehandicapten. De noodzakelijke inventarisatie en afbakening van deze groepen en taakafstemming van blindenbibliotheken en openbare bibliotheken op dit terrein zal in 1988 worden afgerond binnen het bestaande budget. • De taak- en functieverdeling tussen blindenbibliotheken onderling zal in 1988 tot afronding komen. • De criteria voor toekenning van opleidingspraktijkplaatsen zijn voor 1988 aangescherpt in verband met het relatief geringe aantal plaatsen (zie bijlage IV). • Nagegaan zal worden welke activiteiten van het Nederlands Filminstituut nog voor subsidiëring in aanmerking komen. Hierbij speelt de afbakening met de commerciële activiteiten een belangrijke rol. • Via het NBLC is aan het Economisch Instituut Tilburg opdracht verstrekt voor een onderzoek naar de kosten van on-line-retrival systemen ten behoeve van de informatieverzorging. • Er zal een samenhangend projectenbeleid gevoerd worden dat mede tot doel heeft de vorming van communicatienetwerken zowel ter verspreiding als ter verdieping van de ontwikkelingen. • Rekening houdend met de reacties op mijn eind 1987 neergelegde visie op de vorming van het landelijk netwerk op grond van artikel 30 van de Welzijnswet zal nadere uitwerking hiervan plaatsvinden. Vorming, sociaal-cultureel w e r k , opbouwwerk en emancipatiewerk • Zowel met het Landelijk Steunpunt Vrouwenvormingswerk als met de Stichting BOUW en het NIVON (School voor Vrijwilligers) is overleg gaande om de activiteiten van deze instellingen effectiever in één organisatorisch kader voort te zetten. • Teneinde voor minder draagkrachtige groepen de toegankelijkheid van het internaatsvormingswerk te behouden en te vergroten zal worden bijgedragen met gerichte consumentensubsidies. • De mogelijkheden voor toegespitste kadertrainingsprogramma's vanuit vormingsinternaten en ontwikkeld in samenspraak met het Landelijk WAO-beraad ten behoeve van vrijwilligerswerk voor uitkeringsgerechtigden, zullen worden uitgebreid. • Ruim f 3 0 0 0 0 0 is gereserveerd ten behoeve van onderzoek, beleidsontwikkeling en bijdragen aan het European Programm To Combat Poverty in het kader van het minima-vraagstuk. • De bijdrage vanuit mijn ministerie aan het onderdeel gebiedenbeleid van het onderwijsvoorrangsbeleid zal met ingang van 1 januari 1988
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 2 0 2 0 0 hfdstk. XVI, nr. 35
19
worden beëindigd. Tevens wordt de subsidiëring aan de daarbij behorende landelijke ontwikkelingsorganisatie ingetrokken. Een en ander vloeit voort uit de bezuinigingstaakstelling voor dit begrotingsjaar. • Teneinde te komen tot een verbeterde afstemming van het ondersteuningsaanbod op het terrein van het emancipatiewerk worden gesprekken gevoerd met de Nederlandse Vrouwenraad, de Christelijke Plattelandsvrouwen, de Nederlandse Bond van Plattelandsvrouwen en de Katholieke Plattelandsvrouwenraad, welke op 1 januari 1989 zullen kunnen resulteren in bijstellingen. • In 1988 zal geen subsidie meer worden verleend ten behoeve van een functionaris voor uitvoerende emancipatieactiviteiten aan het (Regionaal) Streekcentrum Binnenwijzend te Hoorn. • De subsidiëring van de formatieplaatsen emancipatiewerk bij de Stichting Welzijnsproject Den Bosch Oost zal per 1 januari 1988 worden beëindigd. Ook hier betreft het uitvoerend werk waarvoor thans de gemeente verantwoordelijk is. • Met de Vereniging Brood en Rozen in 's-Hertogenbosch zal nog nader overleg plaatsvinden over de wijze van continuering van het subsidie. • De consumentensubsidieregeling voor vrijwilligers in het emancipatiewerk komt te vervallen, wanneer de toegespitste kadertrainingsprogramma's vanuit de vormingsinternaten zijn gerealiseerd. De middelen van de consumentensubsidieregeling komen ten goede aan de nieuwe opzet. • In het kader van het beleid inzake homosexualiteit worden subsidies verstrekt voor speciale projecten, alsmede voor onderzoek en activiteiten inzake bewustwording, weerbaarheid en mentaliteitsverandering. Voor onderzoek, voorlichting en preventieactiviteiten (discriminatiebestrijding) zijn extra middelen voorzien voor meerdere projectaanvragen. • Het COC en AIDS-info zullen middelen ontvangen gericht op preventie van AIDS en de opvang van de sociale gevolgen van deze ziekte. Kunstzinnige vorming en amateuristische kunstbeoefening • Conform het advies van de Raad van de Kunst zal per 1 januari 1988 de subsidiëring van het Bemiddelingsbureau Dans en Drama worden beëindigd. • Bij de Vereniging voor Kunstzinnige Vorming zal een docenten-informatiebestand worden ingericht ten dienste van met name de creativiteitscentra, de muziekscholen en het onderwijs. • Voor de integratie van cultuuruitingen van minderheden is in 1988 een bedrag van f 2 0 0 0 0 0 0 beschikbaar (van art. 83 1,8 miljoen en van art. 76 f 2 0 0 000). In de daarop volgende jaren zal dit bedrag als volgt aflopen 1989. f 2 000 000, 1990: f 1 110000; en 1991 f 6 5 0 0 0 0 . • Er wordt uitwerking en uitvoering gegeven van de notitie literaire vorming (i.c. leesbevordering). • Er wordt uitwerking en uitvoering gegeven aan het actieplan jeugd en cultuur. • Vernieuwende en bijzondere initiatieven op het terrein van de amateur-fotografie, film, video en beeldende kunst zullen extra aandacht krijgen. • Op basis van een door de Raad voor de Kunst gegeven advies zal worden nagegaan of het voornemen het subsidie aan de Stichting Brockershof te beëindigen wordt geëffectueerd. Jeugdbeleid • In 1988 zal het Investeringsplan Jongeren bouwen voor jongeren ook worden gericht op:
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 200 hfdstk. XVI, nr. 35
20
- accommodatieverbetering van werkplaatsen voor werkloze jongeren, waar het uitvoerende werk met jeugdigen onder begeleiding staat van vrijwilligers of beroepskrachten, - supportershonken teneinde de band tussen jeugdige supporters en betaalde voetbalorganisaties te verstevigen, waarbij echter voorwaarde is, dat deze deel uitmaken van een expliciet gevoerd supportersbeleid, en - productiewerkplaatsen in casu projecten van werkloze jongeren, die het karakter hebben van een productiewerkplaats voor jeugdwerkvoorzieningen. • Per 1 januari 1988 zal de subsidiëring aan BUK en PIJON worden beëindigd. In de plaats hiervan zal een nieuw landelijk centrum voor internationaal jeugdwerk als rechtsopvolger worden gesubsidieerd. • In 1987 vindt de evaluatie van taken en doelstellingen van het Landelijk Steunpunt voor Randgroepjongerenwerk (LSR) plaats. Aan de hand van de uitkomsten daarvan zal het beleid ten aanzien van het LSR zo nodig worden bijgesteld. • Bij de werkende jongeren-organisaties vindt in 1987 een organisatie/evaluatie-onderzoek plaats. In 1988 zal uitwerking worden gegeven aan de resultaten, o.a. gericht op verbetering van de efficiency en de invoering van budgetfinanciering. • De projecten buitenschoolse opvang worden in 1988 verlengd, evenals de voormalige EAJ-projecten kinderopvang en de tijdelijke arbeidsplaatsen bij de projecten internationale kinderopvang. Per 1 januari 1989 zullen de middelen waarmee deze verlenging is gerealiseerd, komen te vervallen. Vluchtelingen en asielzoekers • In 1988 zal het beleid ten aanzien van vluchtelingen ongewijzigd worden voortgezet. Zie voor de stimuleringsuitkering bijlage III. • Het in 1987 gestarte nieuwe beleid ten aanzien van asielzoekers zal in 1988 nader vorm krijgen, zoals in hoofdstuk II is beschreven. Maatschappelijke Opvang en Hulpverlening • In 1988 zal overleg worden gevoerd met de instellingen, die betrokken zijn bij de ondersteuning op landelijk niveau van de opvangvoorzieningen en over de bundeling van de ondersteunende taken ten behoeve van het gehele opvangterrein in één landelijke organisatie. • Met ingang van 1987 ressorteren de instellingen voor thuislozen, voorheen gesubsidieerd krachtens de TSMD, onder de Welzijnswet. • In 1988 zullen stappen worden genomen ter realisering van het voornemen te komen tot één landelijke uitvoerende voorzieningenstructuur voor ambulante hulpverlening bij zwangerschap en alleenstaand ouderschap. Sport en sportieve recreatie • De Stichting Spel en Sport (SSS) en de Landelijke Dienst voor Beweging, Recreatie en Spel (BRES) zullen worden gestimuleerd tot een meer marktgericht functioneren. • Per 1 januari 1988 eindigt de subsidiëring van de 2 formatieplaatsen van het project Stimulering Sportdeelneming door jeugdigen, aangezien het project is afgerond. • Bij de NSF, de SSS en de BRES zullen in totaal drie landelijke consulenten worden aangesteld ten behoeve van de landelijke ondersteuningstaken op het gebied van sport voor minderheden. • Bijdragen kunnen worden verleend voor projecten gericht op sportdeelneming door minderheden, wanneer deze zich meer toespitsen op versterking van de organisatiestructuur, waarin de activiteiten plaatsvinden en minder op kennismaking.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 200 hfdstk. XVI, nr. 35
21
•
• De nadere aandacht voor de topsport zal zich met name richten op de maatschappelijke, medische en sporttechnische begeleiding van topsporters. De hiertoe benodigde middelen zullen voor een belangrijk deel gevonden worden in de afronding van de B-accommodaties in het Landelijk Accommodaties Plan en in een reallocatie binnen financieringsarbeidsaangelegenheden. • Ook zullen ten behoeve van opleiding en bijscholing met betrekking tot topsport in beperkte mate middelen worden ingezet. Deze middelen worden gevonden bij opleidingsprojecten die in 1987 zijn afgelopen en bij opleidingscategorieën, waarvoor een verminderde belangstelling bestaat. Vrijwilligersbeleid • Stimuleringsbijdragen aan gemeenten en provincies zullen met name gericht zijn op: - ontwikkelen van nieuwe vormen van vrijwilligerswerk; - coördinatie, ondersteuning en begeleiding van vrijwilligersactiviteiten; • Mijn beleid inzake experimenten en projecten met een landelijke strekking blijft ten opzichte van het rijksplan 1987 in grote lijnen ongewijzigd. Kleine kernenbeleid • Mijn beleid inzake ontwikkelings- en stimuleringsprojecten blijft ten opzichte van het rijksplan 1987 ongewijzigd.
HOOFDSTUK IV Financiën Algemeen In dit hoofdstuk wordt de financiële vertaling aangegeven van de in de vorige hoofdstukken opgenomen beleidsmaatregelen. Als uitgangspunt is genomen de begroting 1988, waarin de structurele doorwerking van de volgende algemene maatregelen zijn verwerkt: a een verhoging van 1,49% over de loongevoelige componenten van het rijkssubsidie op grond van de CAO-Welzijnswerk (WAGGS); b een verhoging van 0,69% over de loongevoelige componenten van het rijkssubsidie op grond van de CAO-Openbare Bibliotheken (WAGGS); c een verlaging van 1,75% over de prijsgevoelige componenten van het rijkssubsidie. In bijlage I zijn opgenomen de te verstrekken rijkssubsidies op kostenplaatsniveau waar mogelijk met vermelding van de bijbehorende instellingen. Aan het eind is een totaaloverzicht gegeven van deze bijlage. Tenslotte moet het algemene voorbehoud worden gemaakt voor toezeggingen voor 1988 en volgende jaren, dat de wetgever de benodigde middelen ter beschiking moet stellen. Bijzonderheden naar aanleiding van de uitsplitsing in bijlage I In vergelijking met 1987 vertonen de thans ter beschikking staande middelen 1988 naar werksoort globaal de volgende verschillen. Openbaar bibliotheekwerk en informatievoorziening Via herschikking tussen de artikelen 31 (onderdeel bibliotheekwerk) en 33 is dit onderdeel verhoogd met f 5 310 500, ten behoeve van de informatieverzorging bibliotheken (zie nota Informatieverzorging door openbare bibliotheken van januari 1985).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 200 hfdstk. XVI, nr. 35
22
Sociaal-Cultureel Werk, Opbouwwerk Dit onderdeel is met f 2 0 0 0 0 0 verhoogd voor het informatieproject Almelo ten laste van o.a. artikel 33 onderdelen 1 en 2. Door herschikking binnen de artikelen 31 (onderdeel sociaal-cultureel werk) en 33 is dit onderdeel verhoogd met f 1 974 500 ter intensivering van het projectenbeleid. Door ombuiging op het onderwijsvoorrangsbeleid is een verhoging van f 5 200000 ontstaan inzake te verlenen wachtgeldcompensatie. Dit onderdeel is tenslotte verlaagd met f 75 000 welk bedrag is overgeboekt naar artikel 35 minderheden ten behoeve van het Samenlevingsproject Hoorn-Noord. Emancipatiewerk Middels herschikking tussen de artikelen 31 (onderdeel sociaal-cultureel werk) en 33 is dit onderdeel verhoogd met f 1 2 9 8 0 0 0 ten behoeve van intensivering en uitbreiding van het projectenbeleid op de terreinen van homosexualiteit en AIDS, alsmede voor het vrouwenwerk. Kunstzinnige Vorming, Amateuristische Kunstbeoefening en Volkscultuur Per 1 januari 1987 zijn de gelden ten behoeve van de volgende arbeidsplaatsen gedecentraliseerd (kostenplaats 810511). - A.M.V. Konsulenten - Secuproject - Provinciale toneeladviseurs Het bedrag ad. f 1 800 000 komt van diverse andere artikelen. Jeugdbeleid Ten gevolge van de invoering van de Welzijnswet zijn de middelen voor de provinciale steunfunctie kinderopvang (kostenplaats 861260) en de structurele middelen voor de internationale kinderdagverblijven (kostenplaats 860114) vanaf het jaar 1987 niet meer meegenomen. De middelen ten behoeve van werkende jongerenorganisaties (kostenplaats 861220) worden voor het jaar 1987 en 1988 verhoogd overeenkomend met het bedrag, dat door de provincie voor het jaar 1986 aan provinciale afdelingen van de landelijk werkende jongeren is verstrekt. Asielzoekers Het opgenomen bedrag is conform het begrotinsbedrag volgens brief d.d. 23 juni 1986 (II, 1985/1986, 18940, nr. 24). Opvangvoorzieningen en thuislozen Als gevolg van Arobprocedures heeft vanaf 1 987 een verschuiving van f 1 000 000 plaatsgevonden tussen de opvangcentra (kostenplaats 881303) en F.I.O.M.-tehuizen (kostenplaats 881321). Daarnaast heeft bij de F.I.O.M.-tehuizen een overheveling plaatsgevonden van f425 000 naar Jeugdhuizen. In 1987 is op kostenplaats 881020 een éénmalig bedrag opgenomen ten behoeve van het Viditelproject. Sport en sportieve recreatie Begrotingsartikel 29 onderdeel 6 bestond in de jaren 1 986 en 1987 niet. Een en ander maakte deel uit van de toenmalige artikelen 58 en 59.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 200 hfdstk. XVI, nr. 35
23