Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1999–2000
26 643
Informatie- en communicatietechnologie
21 501-20
Europese Raad
Nr. 9
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG Vastgesteld 26 juli 2000
1
Samenstelling: Leden: Blaauw (VVD), Biesheuvel (CDA), voorzitter, Witteveen-Hevinga (PvdA), Leers (CDA), Voûte-Droste (VVD), ondervoorzitter, Van Zuijlen (PvdA), M. B. Vos (GroenLinks), Rabbae (GroenLinks), Marijnissen (SP), Hessing (VVD), Giskes (D66), Crone (PvdA), Van Dijke (RPF/ GPV), Van Walsem (D66), Hofstra (VVD), Wagenaar (PvdA), De Boer (PvdA), Verburg (CDA), Stroeken (CDA), Ravestein (D66), Geluk (VVD), Van den Akker (CDA), Blok (VVD), Hindriks (PvdA) en Dijsselbloem (PvdA). Plv. leden: Snijder-Hazelhoff (VVD), Atsma (CDA), Kalsbeek (PvdA), Wijn (CDA), Klein Molekamp (VVD), Schoenmakers (PvdA), Van der Steenhoven (GroenLinks), Vendrik (GroenLinks), Poppe (SP), De Swart (VVD), Van den Berg (SGP), Kuijper (PvdA), Van Middelkoop (RPF/GPV), Schimmel (D66), Van Baalen (VVD), Herrebrugh (PvdA), Smits (PvdA), SchreijerPierik (CDA), Van der Hoeven (CDA), Bakker (D66), Van Beek (VVD), De Haan (CDA), Udo (VVD), Hamer (PvdA) en Koenders (PvdA). 2 Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Schutte (RPF/ GPV), Van de Camp (CDA), Van der Hoeven (CDA), voorzitter, De Vries (VVD), Van Zuijlen (PvdA), Rabbae (GroenLinks), Lambrechts (D66), Dittrich (D66), Cornielje (VVD), Dijksma (PvdA), Cherribi (VVD), Rehwinkel (PvdA), ondervoorzitter, Passtoors (VVD), Wijn (CDA), Ross-van Dorp (CDA), Örgü (VVD), Nicolaï (VVD), Kortram (PvdA), Halsema (GroenLinks), Eurlings (CDA), Belinfante (PvdA), Van Bommel (SP), Barth (PvdA) en Hamer (PvdA). Plv. leden: Schimmel (D66), Stellingwerf (RPF/ GPV), Mosterd (CDA), Atsma (CDA), Van Baalen (VVD), De Cloe (PvdA), Harrewijn (GroenLinks), Bakker (D66), Ravestein (D66), E. Meijer (VVD), Valk (PvdA), Udo (VVD), Van der Hoek (PvdA), Blok (VVD), Verhagen (CDA), Schreijer-Pierik (CDA), Rijpstra (VVD), VoûteDroste (VVD), Middel (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Visser-van Doorn (CDA), Gortzak (PvdA), Poppe (SP), Arib (PvdA) en Spoelman (PvdA).
KST47456 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2000
De vaste commissies voor Economische Zaken1 en Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen2 hebben op 29 juni 2000 overleg gevoerd met minister Jorritsma-Lebbink van Economische Zaken en minister Hermans van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen over: – de brief van 21 april 2000 inzake concurreren met ICT-competenties (26 643, nr. 4); – de brief van 11 mei 2000 inzake het voortgangsoverleg actieplan e-Europe (21 501-20, nr. 123); – de brief van 25 mei 2000 inzake deltawerkers voor digitale delta (26 643, nr. 5). Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit. Vragen en opmerkingen uit de commissies Mevrouw Wagenaar (PvdA) benadrukte dat de overheid vooral dient te investeren in de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs in en het onderzoek naar ICT. Hierbij is een afwachtende houding uit den boze. Zij betreurde het daarom dat in de brieven het beeld oprijst dat het bedrijfsleven de verantwoordelijkheid bij de overheid en de overheid de verantwoordelijkheid bij het bedrijfsleven legt. Het schadelijke gevolg hiervan is dat er een pas op de plaats wordt gemaakt. Het is dan ook van belang dat de overheid bereid is een inspanning te leveren om een doorbraak te forceren. Het kabinet heeft een groot aantal initiatieven ontplooid. Als deze echter worden afgemeten aan de criteria doelgerichtheid en doeltreffendheid, valt het op dat het kabinet geen speerpunten heeft geformuleerd. Hierdoor ontstaat het gevaar dat het gevoel van urgentie verdwijnt. Mevrouw Wagenaar adstrueerde haar opvatting door te verwijzen naar de brief inzake het concurreren met ICT-competenties. Deze brief bestaat namelijk voor een te groot deel uit versnipperde plannen zonder flankerend beleid. Hopelijk leidt de motie over het innovatieactieplan ertoe dat er alsnog duidelijke keuzes worden gemaakt en dat het ICT-beleid in het bredere innovatiebeleid wordt ingepast. Mevrouw Wagenaar wees erop dat financiële sturing nodig is om te komen tot substantiële verbeteringen. Dergelijke sturing kan wellicht voorkomen dat ICT-bedrijven uit Nederland verdwijnen. Dit is een
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 643 en 21 501-20, nr. 9
1
probleem, zoals blijkt uit een artikel in Time over het vertrek van ICT-bedrijven uit Nederland naar Beieren. Is de minister van deze ontwikkeling op de hoogte en wat wordt gedaan om het vertrek van deze bedrijven tegen te gaan? In onderzoeken hiernaar worden verschillende opvattingen gedebiteerd over het al dan niet bestaan van een digitale tweedeling. Duidelijk is wel dat maar liefst de helft van het bedrijfsleven geen gebruik maakt van de mogelijkheden van het internet en dat vooral het MKB sterk achterblijft. Mevrouw Wagenaar meende dat directe stimulans hiervoor een betere oplossing is dan mediacampagnes en Postbus-51-spotjes. Is de regering met het oog hierop bereid, een evaluatie te laten uitvoeren van de campagne Nederland gaat digitaal? Kan verder worden aangegeven welke regionale acties door, bijvoorbeeld, de kamers van koophandel worden ontplooid? Kunnen de ministers ingaan op de resultaten die zijn geboekt op de conferentie van 7 juni? De regering schrijft een rol voor de overheid als «launching customer» te zien weggelegd. In de praktijk kiest zij echter vooral voor technologie die zich heeft bewezen. Verder is er te weinig expertise op de departementen aanwezig om een sparringpartner te kunnen zijn van de bedrijven waarmee wordt onderhandeld over innovatieve aanbestedingen. Is het niet beter om streefcijfers of percentages te noemen? Mevrouw Wagenaar was verheugd dat Nederland duidelijke speerpunten heeft aangegeven voor het actieplan e-Europe. Een en ander kan echter niet verhelen dat Europa nog steeds sterk achterloopt bij de VS en Japan. Om die achterstand in te lopen moeten op korte termijn concrete acties worden ondernomen. De brief van 11 mei heeft hiervoor echter een te sterk politiek-filosofisch karakter. De Kamer heeft eerder aangedrongen op spoed bij het omzetten van de voorstellen van de taskforce Werken aan ICT in concrete plannen. Omdat investeringen in een kenniseconomie in het bijzonder op de opleiding van mensen moeten zijn gericht, ligt hier een belangrijke taak voor de regering. In de nota De digitale delta wordt gewag gemaakt van een plan om te komen tot een topopleidingsstructuur voor ICT-onderzoekers en ICT-deskundigen. Is inmiddels bekend wanneer die structuur zal zijn gerealiseerd? Op dit moment wordt verder geëxperimenteerd met de integratie van informatica in niet-informaticaopleidingen. Wanneer kan de Kamer de resultaten van deze experimenten tegemoet zien? Om deze integratie te realiseren is een aanzienlijke inspanning noodzakelijk, aangezien hiervoor de starre universitaire cultuur moet worden doorbroken. Is het wellicht mogelijk om de universiteiten door middel van streefcijfers te prikkelen? Ten slotte zei mevrouw Wagenaar in te stemmen met de keuze van de projecten voor de taskforce, maar dat zij zich wel gedwongen ziet om vraagtekens te plaatsen bij de wijze waarop deze projecten worden gefinancierd. Kunnen deze projecten in de begroting 2001 worden voorzien van een adequate financiering? Verder zal de regering zich moeten inspannen om meer vrouwen en allochtonen bij de ICT te betrekken. Het project Color IT zal dan ook alle ruimte moeten worden geboden. Mevrouw Voûte-Droste (VVD) wees erop dat ICT-gerelateerde bedrijvigheid verantwoordelijk is voor 25% van de economische groei, terwijl maar 5% van de totale economie ICT-gerelateerd is. Deze discrepantie dient te verdwijnen en het is dan ook goed dat de regering de nota De digitale delta in een aantal concrete plannen heeft omgezet. Om de economische groei van Nederland veilig te stellen zal verder moeten worden gewerkt aan de integratie van ICT in de oude economie, omdat alleen zo een vernieuwende netwerkeconomie kan worden gerealiseerd. Nederland neemt de zevende plaats in op de ICT-top-10. Dat is geen slechte prestatie, maar een en ander mag niet de aandacht afleiden van het feit dat slechts 28% van de bedrijven gebruikmaakt van e-commerce.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 643 en 21 501-20, nr. 9
2
Verder is het gebruik van ICT door deze bedrijven dikwijls eenzijdig en aanbodgericht. Dit is een probleem, omdat het vernieuwende van ICT nu juist ligt in de interactieve mogelijkheden van deze technologie. Nederland zal met het oog hierop bereid moeten zijn om een inspanning te leveren op het terrein van software- en applicatieontwikkeling. Het project GigaPort is hiervoor belangrijk. Wat is hier de stand van zaken? Het is verheugend dat de universiteiten worden betrokken bij het onderzoek naar softwareontwikkeling. Mevrouw Voûte vroeg zich in dit verband wel af wat precies moet worden verstaan onder de vernieuwingsimpuls voor het fundamentele onderzoek op de universiteiten. Hoe wordt een en ander gefinancierd? Zij wees er verder op dat ook de nodige aandacht uit zal moeten gaan naar toegepast onderzoek. De resultaten van het onderzoek van de universiteiten zullen immers in het bedrijfsleven moeten neerslaan, omdat het uiteindelijke de bedoeling is dat de hele Nederlandse samenleving kan profiteren van de ontwikkelingen op het terrein van ICT. Het kennisnet is voor het onderwijs van groot belang, want ook hier geldt: wie de jeugd heeft, heeft de toekomst. Mevrouw Voûte merkte hierbij wel op dat de inhoud van het kennisnet moet verbeteren als men de jeugd hiervoor wil enthousiasmeren. Een en ander geldt ook voor andere delen van de samenleving. Er zal daarom de nodige aandacht moeten worden besteed aan het concretiseren van de doelen die worden genoemd in de brief inzake het concurreren met ICT-competenties. Een groot deel van de beschikbare financiële middelen wordt niet besteed aan investeringen in nieuwe ICT-ontwikkelingen, maar aan het onderhoud van de steeds complexer wordende systemen. Dit geldt overigens niet alleen voor de overheid, maar ook voor het bedrijfsleven. Kan de regering aangeven hoeveel geld de overheid besteedt aan ICT en welke resultaten met dit geld zijn geboekt? De regering ziet voor zichzelf een rol weggelegd als «launching customer». Kunnen de ministers aangeven wat zij onder dit begrip verstaan en hoe hieraan door de regering invulling wordt gegeven? In de brieven wordt een groot aantal doelen en acties genoemd. Deze zullen echter op zo’n manier moeten worden geconcretiseerd dat zij na verloop van tijd kunnen worden geëvalueerd. Mevrouw Voûte vroeg in dit verband of het mogelijk is deze evaluaties op een zodanig moment aan de Kamer voor te leggen dat zij in het kader van de derde woensdag van mei kunnen worden besproken. Er wordt 70 mln. ingezet om het tekort aan informatici te bestrijden. Dit geld wordt niet alleen verdeeld over het hoger onderwijs, maar ook over het MBO en projecten gericht op vrouwen en allochtonen. De Federatie Nederlandse brancheverenigingen voor informatietechnologie (FENIT) heeft gevraagd om een verhoging van dit bedrag. Vooraleer aan deze wens wordt tegemoetgekomen, moeten de projecten echter wel zijn geëvalueerd en zal de FENIT moeten aangeven welke inspanning het bedrijfsleven zelf heeft geleverd en levert. Als hieraan is voldaan, kan worden overwogen om meer geld ter beschikking te stellen. De Netwerkacademie is een goed initiatief. Zal deze academie echter samenwerken met het Telematica-instituut? Samenwerking ligt voor de hand, omdat het allebei virtuele organisaties zijn. Mevrouw Voûte merkte verder op dat de overheid 10 mln. ter beschikking heeft gesteld voor de Netwerkacademie, maar dat het bedrijfsleven nog niet met een bijdrage over de brug is gekomen. Hoe wordt het bedrijfsleven geprikkeld om zijn bijdrage te leveren en wat gebeurt er als het niet over de brug komt? ICT is een belangrijk hulpmiddel om de administratieve lasten terug te brengen. Een brief over dit onderwerp is toegezegd, maar nog niet ontvangen. Wanneer zal deze brief naar de Kamer worden gezonden? Het Software actieplan 1996–2000 (SWAP 2000) is een goed initiatief. Is er voorzien in een evaluatie van dit plan? Deze evaluatie kan namelijk infor-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 643 en 21 501-20, nr. 9
3
matie opleveren die kan worden gebruikt bij toekomstige projecten voor de ontwikkeling van software. Mevrouw Voûte wees vervolgens op het belang van ICT voor het MKB. Door het MKB wordt een aanzienlijke inspanning geleverd, maar stimulansen van de regering zijn nog steeds noodzakelijk. Kan de regering hieraan aandacht besteden in de Miljoenennota? Ten slotte zei mevrouw Voûte het een goede zaak te vinden dat mede door de inspanningen van de Nederlandse regering op de top van Lissabon de nodige aandacht is besteed aan e-Europe. Een en ander is echter nog niet vertaald in concrete initiatieven. Kan de regering aangeven hoe en wanneer dit zal gebeuren? De heer Wijn (CDA) zei in de brief inzake concurreren met ICT-competenties een concrete uitwerking van de voornemens, voorzien van een gedegen financiële onderbouwing, te missen. Een dergelijke concrete uitwerking ontbreekt overigens ook voor het kennisnet. De internationale concurrentie op het raakvlak van ICT-ontwikkeling en ICT-toepassing zal de eerstkomende jaren sterk toenemen. De Nederlandse inspanning op deze gebieden is momenteel niet groot genoeg en het is dan ook de vraag of Nederland zijn redelijk goed uitgangspositie kan vasthouden. Voor e-Europe is een sterkte-zwakteanalyse gemaakt. Die analyse heeft echter niet geleid tot duidelijke keuzes, terwijl dit wel mogelijk is, want duidelijk is dat Nederland bij de infrastructuur voor ICT wel in de pas loopt met Europa maar bij de ontwikkeling van software en het fundamenteel onderzoek niet. Vorig jaar was het nog maar bij een handjevol gemeentes mogelijk om via internet een boete te betalen of een adreswijziging door te geven. Om burgers het nut duidelijk te maken van ICT-competenties moet hieraan zeker meer aandacht worden besteed. Verder zal ook een concrete invulling moeten worden gegeven aan de taak van de overheid als «launching customer». Nog steeds staan heel veel mensen wantrouwend tegenover internet, omdat zij zich afvragen of internet een veilig medium is. De heer Wijn zei dat de overheid hier haar verantwoordelijkheid dient te nemen en er in ieder geval voor moet zorgen dat het betalingsverkeer via internet veilig is. Met het oog hierop vroeg hij wat de stand van zaken is rond de «trusted third parties». De helft van de bedrijven in het MKB is inmiddels aangesloten op het internet, maar slechts 20% van het MKB maakt gebruik van e-commerce. Hieruit blijkt dat de softwareontwikkeling in Nederland moeizaam van de grond komt. Een aantal brancheorganisaties heeft voorstellen gedaan voor projecten op het gebied van e-commerce en m-commerce. Zij hebben aan het ministerie van Economische Zaken om een bijdrage van 3 mln. gevraagd. Aangezien zij zelf 15 mln. financieren is het verbazingwekkend dat het ministerie slechts 1,5 mln. wil bijdragen. De heer Wijn vond dit teleurstellend, omdat het zo heel moeilijk wordt om het MKB bij deze ontwikkelingen te betrekken. De taskforce Werken aan ICT heeft projectvoorstellen gedaan voor een totaal bedrag van 500 mln. De overheid komt echter maar met 50 mln. over de brug. De heer Wijn vond dit bedrag teleurstellend, ook als er de 20 mln. voor de digitale trapveldjes bij wordt opgeteld. De integratie van informatica in niet-informatica opleidingen is van groot belang. Voorkomen moet dan ook worden dat men in goede bedoelingen blijft steken. Iets dergelijks geldt ook voor het MBO. Hier moeten namelijk de komende jaren ongeveer 12 500 mensen worden opgeleid, terwijl de overheid een hoeveelheid extra geld ter beschikking heeft gesteld die voldoende is voor het opleiden van 600 ICT-ers. Vindt de regering dat doel en middel hier nog met elkaar in overeenstemming zijn?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 643 en 21 501-20, nr. 9
4
De heer Van Walsem (D66) merkte op dat zowel de Kamer als de regering overtuigd zijn van het belang van ICT. De discussie moet zich dan ook niet richten op de vraag of maar hoeveel aandacht aan ICT moet worden besteed. Met het oog hierop vroeg hij of op de top van Lissabon een ambitieniveau is afgesproken dat hoger ligt dan in Nederland. Hij had de indruk dat dit met name voor het onderwijs geldt. Kan de minister van OCW ingaan op hetgeen in Lissabon op dit punt is afgesproken? Het is een veeg teken dat de universiteiten zoveel moeite hebben om de mensen aan te trekken die nodig zijn om Nederland een hoogwaardig kennisland te laten zijn. Als oplossing hiervoor is een grotere investering in het fundamentele onderzoek naar ICT geopperd. De heer Van Walsem meende dat dit niet genoeg is en dat er ook aandacht moet worden besteed aan de fysieke omgeving waarin de medewerkers van een universiteit moeten werken. In Europa gaat 30% van het «venture capital» naar de ICT-sector, terwijl dit percentage in de VS 70% bedraagt. De heer Van Walsem meende dat hieruit wel blijkt dat de inspanningen om investeringen in deze sector te bevorderen nog steeds onvoldoende zijn. Er wordt door de regering de nodige aandacht besteed aan het MKB. Dit neemt niet weg dat er hier sprake is van een ontwikkelingsachterstand. Het is dan ook een goede zaak dat een aantal brancheorganisaties concrete voorstellen heeft gedaan. Is het mogelijk om tegemoet te komen aan het verzoek van deze organisaties om 3 mln. ter beschikking te stellen? Er is een flink bedrag uitgetrokken voor Color IT en projecten die de participatie van vrouwen in de ICT-sector bevorderen. Dit bedrag staat echter in geen verhouding tot de bedragen waarover de arbeidsvoorziening beschikt. De heer Van Walsem vroeg daarom of het niet mogelijk is, de arbeidsvoorziening een financiële bijdrage te laten leveren aan het oplossen van deze arbeidsmarktproblemen. Het geld dat de ministeries van EZ en OCW daardoor besparen, kan worden besteed aan andere doelen op ICT-gebied. De heer Rabbae (GroenLinks) vond het opmerkelijk dat de ministerpresident Nederland vanaf de top van Lissabon toesprak over het belang van ICT, terwijl hij er enkele jaren geleden nog blijk van gaf onbekend te zijn met de mogelijkheden van de computermuis. Hieruit blijkt wel dat de regering het belang van ICT inmiddels onderkent. De vertaling van de ambities van de regering in concrete plannen met een gedegen financiële onderbouwing, is echter nog steeds onvoldoende. De brieven maken duidelijk dat de regering bereid is de nodige aandacht te besteden aan het betrekken van allochtonen bij de ontwikkelingen in de ICT-sector. Hij betreurde het daarom dat het ministerie van EZ slechts bereid is een bijdrage van 3,5 mln. te leveren aan het plan van de Hogeschool van Amsterdam om maar liefst 5000 mensen klaar te stomen voor de ICT-sector. Overigens is voor dit plan slechts 60 mln. nodig, een gering bedrag gezien het aantal mensen dat men naar de arbeidsmarkt wil brengen. Is dit project niet een goede gelegenheid voor het kabinet om het woord bij de daad te voegen? De heer Rabbae wees erop dat in de VS en Canada, die samen 50% van alle internetgebruikers ter wereld tellen, sprake is van een maatschappelijke tweedeling op ICT-gebied. Ook daar heeft namelijk een aanzienlijke groep mensen uit de lagere inkomensgroepen geen toegang tot het internet. Een en ander geldt ook voor Nederland en het is dan ook de vraag hoe deze kloof kan worden gedicht. Hij verbaasde zich in dit verband over de afwijzende reactie van de sociaal-democratische minister-president op zijn voorstel om via de bijzondere bijstand computers ter beschikking te stellen. Het is daarom goed dat de liberale minister van OCW nu heeft voorgesteld om de scholen geld ter beschikking te stellen om kinderen uit arme gezinnen te voorzien van een computer.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 643 en 21 501-20, nr. 9
5
De heer Rabbae vroeg de minister van OCW of dit geld zodanig is geoormerkt dat het niet voor een ander doel kan worden gebruikt. Overigens wordt met dit geld maar een deel van de samenleving bereikt. Als het dan ook de intentie van de regering is om de hele bevolking gebruik te laten maken van het internet, is het wellicht beter een pc-privéprogramma voor de minima in het leven te roepen. Hij vroeg of de creativiteit van de regering hier niet tekortschiet. Het moet in deze tijd van economische voorspoed immers mogelijk zijn, iedereen bij de informatierevolutie te betrekken. Ten slotte herinnerde de heer Rabbae aan de fiscale regeling die door voormalig staatssecretaris Vermeend in het leven is geroepen. Deze regeling behelsde een fiscale aftrek voor de aanschaf van al dan niet tweedehandse computers. Kan de regering aangeven waarom deze regeling niet langer van kracht is? Wordt deze regeling soms vervangen door een gelijksoortige regeling? Zo niet, dan zal in deze lacune moeten worden voorzien, want vooral kleine welzijnsorganisaties en buurthuizen zijn voor hun functioneren afhankelijk van een dergelijke regeling. Antwoord van de regering De minister van Economische Zaken merkte op dat in de nota De digitale delta de ambities van de regering voor de ICT worden geschetst. In de brief inzake het concurreren met ICT-competenties wordt concrete invulling gegeven aan een van de pijlers uit deze nota, te weten «kennis en innovatie». Aandacht voor deze pijler is noodzakelijk, omdat de situatie hier nog steeds niet geruststellend is. In de nota wordt verder een analyse gemaakt van de zwakke punten van Nederland op ICT-gebied. Zo constateert men dat te weinig bedrijven zich bezighouden met ICT-vernieuwing; dat de ICT-kennisinfrastructuur onvoldoende is ontwikkeld en dat men nog steeds kampt met een tekort aan ICT-deskundigen. De remedie voor deze problemen wordt gezocht in projecten waarin ICT-bedrijven, hoogwaardige gebruikers en kennisinstituten samenwerken, het geven van impulsen aan de vergroting van de kennis van ICT en projecten gericht op verbetering van de situatie op de arbeidsmarkt. Op de startconferentie van 7 juni is gesproken over het concurreren met ICT-competenties. Op deze conferentie waren 350 sleutelfiguren aanwezig uit het bedrijfsleven en organisaties die zich bezig houden met de kennisinfrastructuur. Wat de precieze resultaten zullen zijn, moet nog worden afgewacht, maar de eerste indruk is dat deze conferentie wel degelijk een aantal samenwerkingsprojecten zal opleveren. Tijdens de voorbereiding van de begroting van het ministerie van Economische Zaken wordt rekening gehouden met de middelen die de komende jaren nodig zijn voor de uitvoering van de nota Concurreren met ICT-competenties. Precieze bedragen zei de minister niet te kunnen noemen, omdat binnen het kabinet is afgesproken dat hierover pas na prinsjesdag mededelingen mogen worden gedaan. De uitvoering zal hierdoor geen vertraging oplopen, omdat de kosten die hiervoor dit jaar moeten worden gemaakt, uit de lopende begroting kunnen worden gefinancierd. Het rapport van de taskforce Werken aan ICT is eind oktober openbaar geworden. De indruk dat men vervolgens lang heeft moeten wachten op de concrete uitwerking van dit rapport noemde de minister onterecht. Het schrijven van businessplannen vergt immers veel tijd. Een en ander wordt nog gecompliceerd door het feit dat de eerste verantwoordelijkheid hier niet bij de overheid maar bij het bedrijfsleven en opleidingsinstellingen ligt, aangezien samenwerking tussen deze partijen het doel is. Omdat het schrijven van de businessplannen zo voortvarend is aangepakt, is de verwachting gerechtvaardigd dat ook de uitvoering daadkrachtig ter hand zal worden genomen. De minister zei verheugd te zijn dat e-Europe tijdens de top van Lissabon
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 643 en 21 501-20, nr. 9
6
duidelijk op de kaart is gezet. Er zal hier nog veel moeten worden gedaan, maar de commissarissen lijken voortvarend met e-Europe aan de slag te zijn gegaan. Zo komt commissaris Bolkestein binnenkort met een voorstel om het intellectueel eigendom te regelen. Hierbij moet wel in het oog worden gehouden dat de Europese besluitvorming door het grote aantal betrokken partijen nog al eens moeizaam verloopt en dat het daarom niet is te voorspellen wanneer zijn voorstel in wetgeving zal zijn omgezet. De campagne Nederland gaat digitaal is onlangs van start gegaan en richt zich vooralsnog vooral op het MKB. Een evaluatie is nog niet mogelijk, omdat het op dit moment nog te vroeg is om de effecten van de campagne te kunnen meten. Zodra de eerste effecten kunnen worden gemeten, zal een evaluatie worden uitgevoerd. De minister tekende hierbij aan dat de eerste tekenen positief zijn. Zo hebben 20 000 mensen de website bezocht en hebben vele honderden bedrijven inmiddels vragen gesteld. Zij merkte verder op dat er ook de nodige aandacht is geschonken aan een regionale aanpak. Dit mag geen verwondering wekken, omdat de campagne uitgebreid is opgezet en vergezeld gaat van workshops en spreekuren voor ondernemers. Wil een en ander een succes worden, is echter ook de actieve betrokkenheid van VNO/NCW, MKB Nederland en de brancheverenigingen vereist. Het belang dat aan de overheid als «launching customer» wordt gehecht, mag niet de aandacht afleiden van het feit dat de overheid zorgvuldig om dient te gaan met publieke middelen. De overheid mag dan ook geen onverantwoorde risico’s nemen. De minister antwoordde desgevraagd dat het niet gemakkelijk is om streefcijfers te hanteren bij het innovatief aanbesteden door de overheid, omdat het onduidelijk is welke criteria hiervoor moeten worden gehanteerd. Zo kan met een op zichzelf conventionele aanbesteding ook een innovatief proces op gang worden gebracht. Een en ander neemt niet weg dat gezocht moet worden naar innovatieve ICT die het functioneren van de overheid ten goede komt. Om dit mogelijk te maken is inmiddels een projectgroep in het leven geroepen die moet zorgen voor een professioneel inkoop- en aanbestedingsbeleid. Overigens verloopt de aanbesteding op dit moment al via het internet en zal voor de follow-up van de commissie-Slechte gebruik worden gemaakt van de in de markt aanwezige creativiteit op ICT-gebied. De Kamer zal hierover binnenkort een brief ontvangen. Door het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zullen verder twee pilots worden uitgevoerd naar de beveiliging van internet en systemen die participatieprocessen ondersteunen. De minister zei veel te verwachten van de discussie die wordt gevoerd naar aanleiding van de nota Contract met de toekomst van minister Van Boxtel. Deze nota waarin wordt ingegaan op de relatie tussen de elektronische overheid en de burger, is zo belangrijk omdat het informatieaanbod van de overheid, afgezien van onder meer de belastingdienst, grotendeels aanbodgestuurd is. Om hierin verandering te kunnen brengen zullen nieuwe interactieve systemen moeten worden ontwikkeld. Het is niet geheel duidelijk hoeveel en waarom ICT-bedrijven uit Nederland vertrekken. Een reden hiervoor kunnen de specifieke strategische overwegingen van een bepaald bedrijf zijn, maar ook de huidige krapte op de Nederlandse arbeidsmarkt. Dat er bedrijven uit Nederland vertrekken, neemt niet weg dat er in Nederland per saldo nog steeds ICT-bedrijven bijkomen. Nederland zal wel alert moeten blijven op de wensen van bedrijven en de activiteiten van onder meer GigaPort zijn en blijven dan ook van belang. In het kader van GigaPort zijn inmiddels zes projecten gestart, hetgeen wel laat zien dat het bedrijfsleven ook steeds meer overtuigd raakt van het nut van GigaPort en bereid is om een bijdrage te leveren. De ministeries van Justitie, Economische Zaken en Verkeer en Waterstaat werken samen met marktpartijen aan de ontwikkeling van de infrastructuur die nodig is om te komen tot «trusted third parties». Een en ander
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 643 en 21 501-20, nr. 9
7
verloopt zeer voorspoedig. Zij verwachtte daarom dat nog dit jaar de eerste concrete resultaten te zien zullen zijn. De minister meldde dat het ministerie van Economische zaken tot volle tevredenheid van beide partijen met het Hoofdbedrijfschap detailhandel (HBD) overeenstemming heeft bereikt over het bedrag van 1,5 mln. Dat dit bedrag lager uitvalt dan de oorspronkelijk gevraagde 3 mln., mag de aandacht niet afleiden van het feit dat het ministerie van Economische Zaken nog meer activiteiten ontplooit die op het MKB gericht zijn. Zo heeft Syntens in opdracht van het ministerie een actie opgestart voor het geven van spoedadviezen. Verder staat het project van de HBD inmiddels zo dicht bij de markt dat het de vraag is of hier nog een taak voor de overheid ligt. Het bedrag van 1,5 mln. is verantwoord en hoeft zeker niet te worden verhoogd nu de beginfase is afgerond en het project rendabel blijkt te zijn. De taskforce Werken aan ICT heeft aangegeven dat ICT-deskundigen efficiënter moeten worden ingezet. Dat is zeker nodig nu is gebleken dat 60% van de middelen beschikbaar voor ICT wordt besteed aan onderhoud, 50% van de ICT-projecten het beschikbare budget overschrijdt of langer duurt dan vooraf voorzien en 30% van de projecten nooit wordt opgeleverd. Het spreekt vanzelf dat deze situatie moet worden verbeterd. De overheid alleen is daartoe echter niet in staat. Opdrachtgevers zullen hiervoor samen met de betrokken ICT-bedrijven een oplossing moeten zoeken. De initiatieven die hiertoe zijn ontwikkeld, zijn versnipperd. De reden hiervoor is dat het een complex probleem betreft met zowel ingewikkelde technologische als organisatorische aspecten. Een en ander neemt niet weg dat het ministerie bereid is om initiatieven te steunen gericht op het ontwikkelen van gereedschappen en «best practices». De marktpartijen en de opleidingsinstellingen zijn zelf verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van de voorstellen van de taskforce Werken aan ICT. De bijdrage van de overheid is dan ook bedoeld als een aanjaagpremie, waarmee grotere financieringsstromen moeten worden losgemaakt. De minister meende met het oog hierop dat de overheid niet meer geld hoefde te investeren dan de 50 mln. die ter beschikking is gesteld. De minister gaf aan dat de Netwerkacademie zowel met het Telematicainstituut als met de Open universiteit samenwerkt. Voor de activiteiten van de Netwerkacademie bestaat grote belangstelling van zowel aanbieders van onderwijsdiensten als potentiële afnemers. De financiële bijdrage van het bedrijfsleven is voor het slagen van deze academie essentieel, zeker omdat de academie veel aandacht zal besteden aan het postinitiële onderwijs. Deze vorm van onderwijs behoort door het bedrijfsleven en niet door de overheid te worden gefinancierd en het bedrijfsleven zal dan ook zijn verantwoordelijkheid moeten nemen. Het businessplan van Color IT omvat 60 mln. Een groot gedeelte van dit bedrag is bedoeld voor een coördinerend projectbureau. Verder is de meerwaarde van de voorgestelde projecten niet altijd even groot. Al met al heeft dit tot de conclusie geleid dat slechts enkele projecten door de overheid zullen worden gesteund. De projecten die worden gesteund, richten zich vooral op flankerende ondersteuning van allochtonen bij reguliere opleidings- en scholingstrajecten. Overigens zal Echo, een overheidsorganisatie die zich richt op flankerende onderwijsactiviteiten, 1 mln. ter beschikking stellen aan Color IT. De overige gelden zullen door Color IT bij het bedrijfsleven moeten worden gevonden. Ten slotte merkte de minister op dat de arbeidsvoorziening een niet geringe financiële bijdrage levert aan het project voor het MBO en ICT. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen meende dat zeker niet gesteld mag worden dat te weinig aandacht wordt besteed aan de introductie van ICT in het onderwijs. Uit onderzoek is namelijk gebleken dat Nederland een grote voorsprong heeft op landen als Frankrijk en Duitsland en op de wereldranglijst alleen de VS, Canada en de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 643 en 21 501-20, nr. 9
8
Scandinavische landen voor zich moet dulden. Verder wordt er 1,2 mld. geïnvesteerd in ICT voor het onderwijs en is de verwachting gerechtvaardigd dat hiervoor bij de begroting voor 2001 extra middelen zullen worden vrijgemaakt. Al met al is het dan ook zeker niet uitgesloten dat Nederland aan het einde van deze kabinetsperiode enkele plaatsen op de wereldranglijst zal zijn gestegen, zeker nu er zoveel aandacht wordt besteed aan mogelijkheden om het innovatieve vermogen van bedrijven te betrekken bij de ontwikkeling van ICT voor het onderwijs. De universiteiten en de hogere beroepsopleidingen zullen in de toekomst steeds meer te maken krijgen met competitie vanuit het buitenland. Het is dan ook goed dat de universiteit van Twente de Netwerkacademie heeft opgericht. Om de internationale en nationale concurrentie te kunnen weerstaan zullen echter alle Nederlandse universiteiten gebruik moeten maken van de nieuwe ontwikkelingen op het gebied van de ICT. De eerste tekenen wijzen er overigens op dat het beleid dat door de overheid is geïnitieerd, zijn vruchten begint af te werpen. De minister wees erop dat de overheid relatief veel geld, 4,2 mld. per jaar, investeert in fundamenteel onderzoek. Omdat dit geld voor een groot deel besteed wordt aan langjarige programma’s en jonge onderzoekers hier vaak maar moeizaam toegang toe kunnen krijgen, is ervoor gekozen om ook het onderzoek door «jonge creatieve dwarsliggers» te stimuleren. Het geld dat hiervoor door de regering ter beschikking wordt gesteld, wordt overigens door zowel het NWO als de universiteiten met een even hoog bedrag aangevuld. De investering van de regering van 25 mln. komt in de praktijk dus neer op een investering van 75 mln. Ook hier is het de bedoeling dat op de begroting voor 2001 meer geld beschikbaar komt voor dergelijk onderzoek. Om de problemen van het wetenschappelijk onderwijs op de arbeidsmarkt op te lossen is verder structureel 40 mln. ter beschikking gesteld. De universiteiten en het hoger onderwijs kennen een hoge mate van autonomie. Het gevolg hiervan is dat de overheid beleid niet dwingend kan opleggen en dat zij zich moet concentreren op het stimuleren van ontwikkelingen. In de brief inzake concurreren met ICT-competenties wordt daartoe een aanzet gegeven. Hiervoor was ook de conferentie van 7 juni belangrijk, want hier waren veel mensen uit de universitaire wereld aanwezig die bereid bleken te zijn om bij het onderzoek en het onderwijs op hun universiteiten een relatie te leggen met ontwikkelingen in het bedrijfsleven. De minister zei dat hij deze gelegenheid had aangegrepen om in zijn toespraak te wijzen op de mogelijkheid dat hoogleraren niet alleen op de universiteit maar ook in het bedrijfsleven werkzaam zijn. De minister benadrukte dat in het MBO goede voortgang is geboekt. Zo volgden in het studiejaar 1998/1999 8000 leerlingen een ICT-opleiding en zijn dat er in het studiejaar 1999/2000 12 000. Deze cijfers laten echter niet zien dat ook binnen de technische en economische opleidingen van het MBO steeds meer aandacht wordt besteed aan ICT. Steeds meer mensen leren tijdens hun opleiding de waarde van ICT en het internet kennen. Het gevolg hiervan zal zijn dat de bedrijven waar deze mensen komen te werken, min of meer gedwongen zullen worden aan te haken bij ontwikkelingen als het internet. Op het informele gedeelte van de top van Lissabon is door de ministers voor wetenschapsbeleid gediscussieerd over de rol van de universiteiten bij de bescherming van intellectueel eigendom. De conclusie van deze discussie is dat de universiteiten er goed aan zouden doen om in de arbeidsvoorwaarden van de onderzoekers duidelijk aan te geven wie de eigenaar van het octrooi wordt. Op dit moment is dat vrijwel altijd de universiteit, maar het is goed denkbaar dat de universiteiten ervoor kiezen om hun competitieve positie te verbeteren door het eigendom van een octrooi aan de wetenschapper zelf toe te kennen. De minister tekende hierbij aan dat het onderzoek op een universiteit uit publieke middelen wordt gefinancierd en dat er dus sprake kan zijn van
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 643 en 21 501-20, nr. 9
9
oneerlijke concurrentie met onderzoeksinstituten uit het bedrijfsleven. Dit probleem kan worden ondervangen door het onderwijsinvesteringsfonds, omdat bij dit fonds zowel de overheid als het bedrijfsleven zijn betrokken. Hij betreurde het dan ook dat er een amendement in stemming zal worden gebracht dat de oprichting van dit fonds onmogelijk maakt. Op de informele top in Lissabon is verder besloten om zo snel mogelijk in Europees verband te regelen dat een patent of octrooi dat in een van de lidstaten is aangevraagd, voor de hele EU geldt. De Europese Commissie zal voor het einde van dit jaar met voorstellen terzake komen. De minister merkte in dit verband op dat deze regelingen voor het octrooi- en patentrecht tot een zodanige schaalvergroting binnen de EU zullen leiden dat de Europese concurrentiepositie ten opzichte van de VS aanmerkelijk sterker zal worden. Het ministerie heeft geld ter beschikking gesteld voor de aanvangskosten van de stichting Furby. Hierover is geklaagd door een aantal commerciële bemiddelingsbureaus voor tweedehands computers. Deze klachten zijn gegrond verklaard en vervolgens is besloten om de 14 mln. die hiervoor beschikbaar was, aan de scholen ter beschikking te stellen. Dit geld wordt nu gebruikt om kinderen uit achterstandswijken in de gelegenheid te stellen, ook thuis met een computer te werken. Ten slotte benadrukte de minister dat het van groot belang is dat zowel de regering als de Kamer de vinger aan de pols houden. Als de ontwikkelingen in het onderwijs aan snelheid verliezen zullen de betrokkenen partijen immers met additionele regelingen moeten worden gestimuleerd. Nadere gedachtewisseling Mevrouw Wagenaar (PvdA) wees op het belang dat gemeentes door middel van flankerend beleid ICT-bedrijven aan hun gemeente proberen te binden. Is het mogelijk dat de regering hieraan enige aandacht besteed? Zij erkende verder dat de universiteiten zelfstandig zijn en zelf de nationale en internationale concurrentie moeten aangaan. Het gevaar bestaat echter dat niet alle universiteiten even doortastend op de nieuwe ontwikkelingen bij de ICT inspelen. Met het oog hierop vroeg mevrouw Wagenaar, de universiteiten te blijven stimuleren. Verder moet worden voorkomen dat de «jonge creatieve dwarsliggers» binnen de universiteiten een wereld op zich gaan vormen. Mevrouw Voûte-Droste (VVD) vroeg om een concrete financiële onderbouwing van de actieplannen die in de brief inzake concurreren met ICT-competenties worden genoemd. Is het verder mogelijk om deze actieplannen volgend jaar te evalueren? De heer Wijn (CDA) wees erop dat de overheid bereid moet zijn, zich actief voor het MKB te blijven inzetten. Het is immers zorgelijk dat in het MKB slechts 20% van de bedrijven zich bezighoudt met e-commerce. De toename van het aantal ICT-studenten op het MBO is verheugend, maar deze groei is niet groot genoeg om de openstaande vacatures op te vullen. Er zal dan ook meer aandacht moeten worden besteed aan de voorstellen van de taskforce Werken aan ICT voor omscholing en bijscholing, omdat bij het ontwikkelen van lesmateriaal ook een taak voor de overheid ligt. Ten slotte merkte de heer Wijn op dat de overheid er zorg voor dient te dragen dat de kennis die bij de proefprojecten voor de verspreiding van informatica in niet-informaticaopleidingen wordt opgedaan, over het hele onderwijsveld wordt verspreid. De heer Van Walsem (D66) benadrukte nogmaals het belang dat de werkomgeving van de universiteiten wordt verbeterd. Dit is namelijk een voor-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 643 en 21 501-20, nr. 9
10
waarde om de concurrentiepositie van de Nederlandse universiteiten op peil te houden. Wat is overigens het precieze beleid voor de immigratie van werknemers ten behoeve van ICT-bedrijven? De heer Rabbae (GroenLinks) verbaasde zich erover dat vreemdelingen die een ICT-opleiding hebben genoten, door het Nederlandse vreemdelingenbeleid gedwongen worden Nederland te verlaten, terwijl er tegelijkertijd mensen in het buitenland worden geworven die een soortgelijke opleiding hebben genoten. Hij vroeg de ministers samen met staatssecretaris Cohen een oplossing te zoeken voor deze paradoxale situatie. De minister van Economische Zaken zei dat zij zal bezien welke rol gemeentes hebben bij het ontwikkelen van flankerend beleid ten behoeve van een gunstig vestigingsklimaat voor ICT-bedrijven. Hiervoor zal ook een vergelijking worden gemaakt met het lokale flankerend beleid in het buitenland. Zij wees er verder op dat is afgesproken dat over de voortgang van de actieplannen jaarlijks zal worden gerapporteerd. FENIT heeft inmiddels een voorlichtingsbrochure uitgebracht over het aantrekken van buitenlandse ICT-deskundigen. De regelgeving voor het aantrekken van buitenlandse werknemers geldt natuurlijk ook voor ICT-deskundigen. De minister merkte verder op dat speciale regelgeving voor mensen met een ICT-opleiding die Nederland moeten verlaten, tot rechtsongelijkheid leidt, omdat mensen uit meer gangbare beroepen dan, gedwongen door de Vreemdelingenwet, nog steeds gedwongen zouden worden om Nederland te verlaten. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen benadrukte dat de relatie tussen markt en onderwijs niet langer moet worden gezien als een strijd tussen «bad guys» en «good guys». De samenwerking tussen markt en onderwijs kan immers leiden tot een extra krachtige ontwikkeling van de ICT. Het vernieuwingsbeleid van het ministerie van OCW is er nu juist op gericht om het onderwijs en dus ook zeker de universiteiten krachtdadig te laten inspelen op de ontwikkeling in de ICT-sector. Hij herhaalde dat de universiteiten autonoom zijn en hiervoor dus als eerste verantwoordelijk zijn. Door de aantrekkingskracht van het bedrijfsleven zal vermoedelijk een groot aantal onderzoekers de universiteiten verlaten. Dit is echter niet louter een slechte ontwikkeling, omdat hierdoor jonge onderzoekers een kans krijgen die zich meer dan de oudere generatie bewust zijn van de mogelijkheden van ICT. De minister onderkende het belang van een goede werkomgeving op de universiteiten. Het besef dat hieraan moet worden gewerkt, bestond echter al eerder en er is dan ook het nodige beleid opgestart. De groei van het aantal ICT-studenten op het MBO is nog niet groot genoeg. Een oplossing voor de arbeidsmarktproblemen moet worden gezocht in het inschakelen van de arbeidsreserve van 900 000 mensen, omdat voorkomen moet worden dat het werven van ICT-studenten ten koste gaat van andere opleidingen. Het tekort aan bijvoorbeeld verpleegkundigen is immers even nijpend.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 643 en 21 501-20, nr. 9
11
Ten slotte wees hij erop dat door bedrijven steeds vaker onderhoudscontracten worden afgesloten met het MBO en het HBO. Deze activiteiten in het kader van een leven lang leren, kunnen er wellicht voor zorgen dat een deel van de openstaande vacatures wordt opgevuld. De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Biesheuvel De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, Van der Hoeven De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken, Tielens-Tripels
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 643 en 21 501-20, nr. 9
12