Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1991-1992
19504
Nr. 20
Overheidsbeleid en homoseksualiteit
LIJSTVAN VRAGEN
Vastgesteld 12 maart 1992 De vaste Commissie voor welzijn en cultuur1 heeft ter voorbereiding van een mondelinge gedachtenwisseling over de voortgangsrapportage inzake het homo-/lesbisch emancipatiebeleid (19 504, nr. 19) de bijgaande lijst van vragen ter beantwoording voorgelegd aan de minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur.
HOOFDSTUKI. INLEIDING
blz. 4
1
Samenstelling: Leden: Beinema (CDA), Dees (VVD), Niessen (PvdA), De Pree (PvdA), Lankhorst (Groen Links), Van Nieuwenhoven (PvdA), Van der Heijden (CDA), Dijkstal (VVD), Kamp (VVD), Nuis (D66), voorzitter, Doelman-Pel (CDA), Lilipaly (PvdA), De Hoop Scheffer (CDA), Frissen (CDA), onder– voorzitter, Esselink (CDA), Koetje (CDA), Vliegenthart (PvdA), Mulder-van Dam (CDA), Versnel-Schmitz (D66), E van Middelkoop (GPV), Beijlen-Geerts (PvdA), Middel (PvdA), Valk (PvdA) Plv leden: Laning-Boersema (CDA), Wiebenga (VVD), De Cloe (PvdA), Witteveen-Hevinga (PvdA), Rosenmöller (Groen Links), Van Otterloo (PvdA), De Kok (CDA), Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD), E. G. Terpstra (VVD), Eisma (D66), Janmaat-Abee (CDA), Jurgens (PvdA), Huibers (CDA), Tuinstra (CDA), Krajenbrink (CDA), Vriens-Auerbach (CDA), Schoots (PvdA), Gerritse (CDA), Wolffensperger (D66), Van der Vlies (SGP), Leerling (RPF), Ruigrok Verreijt (PvdA), Verspaget (PvdA).
212368F ISSN0921 7371 Sdu Uitgeverij Plantijnstrn.it 's Gravenhage 1992
1. Waarom is niet eerder uitvoering gegeven aan het verzoek van de Kamer, zoals geformuleerd in de motie van 10 april 1989, om de Kamer jaarlijks te rapporteren over de voortgang van het beleid op de diverse departementen? 2. Kan worden aangegeven waar in deze nota een integrale visie op het homobeleid is gegeven? 3. Waarom heeft de interdepartementale werkgroep overheidsbeleid en homosexualiteit (IWOH) voor de andere dan in de beleidsbrief genoemde prioriteiten slechts minimaal de stand van zaken aangegeven in dit coördinerende stuk? 4. Wanneer verwacht het kabinet een uitspraak te doen n.a.v. de door de Commissie Kortman opgestelde rapportage met betrekking tot een wettelijke regeling inzake leefvormen? 5. Waarom loopt de minister van Justitie op die beoordeling vooruit blijkens zijn uitspraak, gedaan tijdens de studiedag over ouderschap en recht dat homo's geen wettelijk ouderschap kunnen krijgen en wat vindt de minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur van die uitspraak? 6. Kan worden aangegeven of en hoe de Nederlandse Vereniging ter integratie van homosexualiteit en de verschillende organisaties bij deze voortgangsrapportage zijn betrokken? 7. Wanneer hebben de betrokken organisaties en instellingen deze voortgangsrapportage ontvangen? 8. Kan een uiteenzetting worden gegeven van de relatie tussen de kerntaken van het ministerie van WVC, zoals ondermeer weergegeven in
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 19 504, nr. 20
de beleidsbrief Samenwerken langs nieuwe wegen en het homo-/lesbisch emancipatiebeleid? 9. Betekent de passage: «Het kabinet acht het gewenst dat mensen ongeacht hun homo– of heteroseksuele voorkeur op voet van gelijkheid aan alle facetten van het maatschappelijk leven kunnen deelnemen. Met het homo/emancipatiebeleid stelt het kabinet zich ten doel dat deze situatie wordt bereikt.», dat het instrument van een Algemene wet gelijke behandeling om deze doelstelling te bereiken is verlaten? blz. 5
10. Is de formatieplaats homo/lesbisch emancipatiebeleid nog steeds vacant? Op welke termijn denkt de minister de vacature te vervullen? 11. Hoe vaak vergadert de IWOH? Brengt de werkgroep verslagen uit? Zo ja, aan wie? HOOFDSTUK II. ONDERSTEUIMING VAN DE HOMO-/LESBISCHE BELANGEN-ORGANISATIES 11.2 Nederlandse vereniging tot integratie van homoseksua– liteit/COC blz. 7
12. Is de voorwaarde van minimaal 4 regionale steunfuncties door het ministerie van WVC gesteld? Zo ja, welke opvattingen liggen ten grondslag aan het beleid met betrekking tot regionale functionele clustering, naast en in relatie tot het landelijk kristallisatiepunt? 13. Moet uit de datum van de voortgangsnotitie worden afgeleid dat op 1 november 1991 het COC-bedrijfsplan nog niet was ingediend? 14. Gaat het hier om een bedrijfsplan of om een beleidsplan, nader uitgewerkt in jaarprogramma? 15. Is het verstrekken van subsidie afhankeüjk van de goedkeuring van dit bedrijfsplan door de minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur? 16. Om welke reden(en) verlangt het ministerie gedetailleerde infor– matie van het COC, zoals wie op welke functie op het landelijk bureau zit en wat de specifieke bekwaamheden zijn? Waarom wordt deze infor– matie in dit geval vooraf gevraagd in plaats van - zoals meestal gebrui– kelijk - verantwoording achteraf door middel van een jaarverslag? blz. 8
17. Kan worden aangegeven waarop de minister haar visie baseert dat er bij het COC meer aan contributie kan binnenkomen? Met welke organisatie is het COC in dit geval vergeleken? Welk contributiebedrag acht de minister redelijk? 18. Welke verhouding tussen eigen middelen en subsidiemiddelen acht de minister evenwichtig? Waaraan wordt dat afgemeten? 19. De minister spreekt over taken die nu nog door andere homo-/lesbische organisaties worden uitgevoerd en waarvoor binnen het huidige COC plaats is. Aan welke taken denkt zij dan bijvoorbeeld, in het licht van de opmerkingen op de bladzijden 6 en 7 dat diverse organi– saties niet zullen integreren in het COC? 20. Gesteld wordt dat COC zelf oplossingen moet zien te vinden voor knelpunten en dat extra subsidies daarvoor vanwege het rijk niet mogelijk zijn; elders in de rapportage wordt gewezen op verantwoordelijkheden en taken die het COC ter onderstcuning van andere organisaties op zich
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 19 504, nr. 20
zou dienen te nemen. Is het realistisch te verwachten dat COC dergelijke taken zal kunnen vervullen? 11.3 Landelijk homo jongeren overleg (LHJO)
blz. 9 21. Is er sprake van een geheel vrije keuze tot samenwerking door het Christelijk homo jongeren overleg (CHJC)? 11.4 Stichting landelijk coördinatiepunt groepen kerk en homoseksualiteit (LKP) blz. 10 22. Wat is de stand van zaken met betrekking tot het PSVG-project? Is er reeds voortgang geboekt met het vinden van een financieel draagvlak binnen de kerken? 23. Wat dragen kerken zelf financieel bij aan projecten die zich bezig– houden met geloof en homoseksualiteit? 11.5 De toekomstige ondersteuning 24. Wat is de stand van zaken met betrekking tot de clustervorming homo-emancipatie? 25. Kan nader worden ingegaan op de 3000 hulpverleningscontacten die genoemd worden onder het kopje Orpheus (b.v. de verhouding hulpverlening aan volwassenen en/of kinderen waarvan de vader of moeder homo/lesbisch is). blz. 12 26. Is er na de tussentijdse rapportage van de Commissie BUC, die volgens bijlage 2 (ter inzage gelegd) zou plaatsvinden voor eind december 1991 al enig inzicht gekomen in de mogelijke ontwikkeling van sub-clusters van homo-organisaties? HOOFDSTUK III. DOELGROEPEN VAN BELEID III.2 Lesbische vrouwen 27. Is het onderzoek «Lesbisch in Nederland» inderdaad eind vorig jaar afgerond? Zo ja, trekt de minister hieruit de conclusie dat kwanti– tatief en representatief onderzoek nodig is? blz. 13 28. Kan worden uitgelegd waarom het Internationaal informatie– centrum vrouwenbeweging Amsterdam wel gesubsidieerd wordt om het archief toegankelijk te maken en het Anna Blamanhuis niet? 29. Zijn er samenwerkingsrelaties tussen het Internationaal informatie– centrum vrouwenbeweging Amsterdam en het Anna Blamanhuis? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet? 30. Ziet de minister na de uitvoering van de clustervorming van homo-organisaties wel mogelijkheden om het Anna Blamanhuis - als landelijke en internationale informatievoorziening - financieel te onder– steunen?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 19 504, nr. 20
111.3 Etnische minderheden 31. Kan naar aanleiding van het literatuuronderzoek «Ethnische minderheden en homoseksualiteit» een overzicht worden gegeven van de maatschappelijke tolerantie ten aanzien van homoseksualiteit bij de verschillende ethnische minderheidsgroeperingen in Nederland? Om welke redenen heeft dit onderzoek nog niet geleid tot nader onderzoek en/of beleidsontwikkeling, gericht op deze ethnische groepen? Zijn er plannen om de conclusies uit de genoemde literatuurstudie op te nemen in het officiële minderhedenbeleid? Zo ja, wanneer en door welk minis– terie? blz. 14 32. Kan de gewenste voorlichtingsfilm, gericht op Turkse jongeren, door het COC worden bekostigd? Is overwogen ook een dergelijk project te ontwikkelen voor Marokkaanse jongeren? 111.4 Ouderen
33. De voortgangsrapportage meldt dat de toegankelijkheid van bejaardenoorden voor oudere homoseksuele mannen en lesbische vrouwen onderwerp is geweest van brede maatschappelijke discussie. Kan de minister meedelen waarom deze discussie vooralsnog tot weinig concrete resultaten heeft geleid en wat zij hieraan denkt te doen? Welke problemen doen zich naar het inzicht van de minister op dit moment nog voor met betrekking tot de toegankelijkheid van bejaarden– oorden voor homoseksuele ouderen? blz. 15 34. Wat is de conclusie van het literatuuronderzoek naar het ouderen– beleid met betrekking tot homoseksuele mannen en lesbische vrouwen? Is al duidelijk of er een vervolgonderzoek gaat plaatsvinden? 111.5 Jongeren 35. Waarom zijn de projecten met betrekking tot homoseksuele jongeren vooral gericht op het bestrijden van discriminatie van homo's en lesbiennes door middel van voorlichting, en allerminst op het erkennen en/of stimuleren van een homo/lesbische cultuur? Deze vraag geldt eveneens voor de wet– en regelgeving. 111.6 Gehandicapten blz. 16 36. Wat is de minister bekend omtrent het verzoek dat door het COC is gedaan aan de Gehandicaptenraad? HOOFDSTUK IV. WET– EIM REGELGEVING blz. 17 37. Kan per aangenomen wet genoemd onder IV.3 en IV.4 al iets gezegd worden over het effect van deze wetten nu zij in werking zijn getreden op 1 januari 1992 respectievelijk 1 december 1991?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 19 504, nr. 20
4
IV.6 Opsporings– en vervolgingsbeleid blz. 18 38. Bij hoeveel politiekorpsen in Nederland heeft daadwerkelijk partici– patie in plaatselijke– of regionale samenwerkingsverbanden tussen hulpverleningsinstellingen en de politie plaatsgevonden na de aanbe– veling daartoe in 1987? 39. Kan worden aangegeven hoeveel meldingen van anti-homosek– sueel geweld er sinds het doen uitgaan van de circulaires jaarlijks binnen gekomen zijn bij de verschillende homo-organisaties en hoeveel officiële aangiften bij de politie daar tegenover stonden? blz. 19 40. Wat is de achtergrond van de discrepantie tussen het aantal gemelde gevallen van homosexueel geweld en het aantal officiële aangiften? 41. Is de - in de nota dringend gewenste - inventarisatie naar aard en omvang van het probleem van het officieel aangifte doen door slacht– offers van anti-homoseksueel/lesbisch geweld reeds in gang gezet? IV.7 Wetgeving in het kader van het vreemdelingen en vluchte– lingenbeleid 42. Hoeveel asielaanvragen (mede) op grond van homoseksualiteit zijn er sinds het aanbieden aan de staatssecretaris van Justitie van de brochure door het COC gedaan? In hoeveel gevallen is daarbij asiel op die grond verleend? 43. Heeft de minister al overlegd met de staatssecretaris van Justitie over homoseksualiteit als grond voor vluchtmotief van asielzoekers? Wat is het resultaat van dat overleg? 44. Waarom is de passage «ik ben voornemens om in overleg met de staatssecretaris van Justitie te bezien of het COC kan worden gevraagd..» zo behoedzaam geformuleerd? IV.8 Model non-discriminatieverordening 45. Heeft de VNG zich bereid verklaard een model non-discriminatie– verordening te ontwerpen? Zo ja, wat is de stand van zaken op dit moment? Kan de VNG gevraagd worden een streefdatum te noemen? HOOFDSTUK V. BESTRIJDING ANTI-HOMOSEKSUEEL EIM –LESBISCH GEDRAG V.2 Politiebeleid blz. 20 46. Op welke termijn kan de minister van WVC meer concrete infor– matie aan de Kamer geven omtrent de resultaten van haar overleg met de bewindslieden van Binnenlandse Zaken en van Justitie over homo-lesbisch emancipatiebeleid bij politiekorpsen? Waarom heeft evaluatie niet plaats gehad? Waarom heeft de minister niet eerder contact opgenomen met de collega's van Binnenlandse Zaken en Justitie?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 19 504, nr. 20
V.3 Onderzoek naar daders van anti-homoseksueel geweld 47. Wanneer zal het NlSSO-onderzoek «Jongens en jonge mannen als daders van anti-homoseksueel gedrag» gereed zijn? V.4 Adviesgroep bestrijding anti-homoseksueel gedrag blz. 22
48. Heeft de Adviesgroep bestrijding anti-homoseksueel gedrag inmiddels haar advies uitgebracht? V.5 Centrum anti-discriminatie homoseksualiteit blz. 23
49. Heeft inmiddels overleg met betrokkenen plaatsgevonden over de mogelijkheid de door het CAdH behartigde functie in te bedden in bestaande activiteiten van de op dit terrein werkzame instellingen? Aan welke instellingen wordt hierbij gedacht? Waarom heeft dit overleg niet eerder plaatsgevonden, gelet op de beëindiging van de subsidie aan het CAdH per 1 januari 1992? Bestaat er inmiddels duidelijkheid over conti– nuering van de subsidie aan het CAdH? V.6 Discriminatie in de sport 50. Wanneer kan de minister nadere informatie geven over een onderzoek naar discriminatie in de sport? HOOFDSTUKVI. ARBEID VI.2 Onderzoeken naar de positie van homoseksuelen in arbeidsorganisaties blz. 24
51. Zijn beide genoemde onderzoeken naar de positie van homosek– suelen in arbeidsomstandigheden reeds afgerond? Zo ja, wat zijn de resultaten daarvan en wanneer wordt het beleid van de minister daarop afgestemd? VI.4 Vertrouwenspersonen blz. 25
52. Wanneer wordt besloten genoemde inventarisatie onder de vertrouwenspersonen ongewenste intimiteiten te laten uitvoeren? HOOFDSTUK VII. ONDERWIJS VII.1 Moties 14 en 15(19504) 53. Heeft de in paragraaf VII. 1. - in overigens dezelfde bewoordingen als gebezigd in de brief van haar voorganger, d.d. 15 juni 1989 - uitge– sproken bereidheid om de bevoegde instellingen te benaderen ter uitvoering van motie nr.14 al tot resultaten geleid?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 19 504, nr. 20
blz. 26
54. Heeft de minister van Onderwijs en Wetenschappen al stappen genomen met betrekking tot een voorlichtingsproject richting scholen op het terrein van ongewenste intimiteiten? Wanneer is de start van dit project voorzien? 55. Kan bij de uitvoering van de moties 14 en 15 (19 504) naast de aandacht voor het bestrijden van discriminatie van homo's en lesbiennes door middel van voorlichting, eveneens aandacht geschonken worden aan het bevorderen van een homo/lesbisch emancipatiebeleid, zoals bijvoorbeeld stimulering van een homo/lesbische cultuur? VII.2 Onderzoek «homoseksualiteit in het onderwijs» 56. Zijn de resultaten van het ISOR/IWHS-onderzoek inmiddels openbaar? VII.3 Boek «Homoseksualiteit voor beginners» 57. Wat zijn resultaten van de verspreiding van dit boek onder docenten? HOOFDSTUK VIII. GEZONDHEIDSZORG EN MAATSCHAPPE– LIJKE DIENSTVERLENING VIII.5 Overdracht van de deskundigheid van categoriale instel– lingen naar regionale instellingen blz. 28
58. Waarom nemen initiatieven om aandacht voor homoseksualiteit binnen reguliere instellingen te intensiveren onvoldoende resultaat op? (zie ook passage op blz. 38) 59. Is overwogen het NIZW te betrekken bij de ontwikkeling van methodieken en de bevordering van deskundigheid ten behoeve van functionarissen in algemene instellingen? 60. Is de indruk juist dat de omvang van specifieke rapporten, onder– zoeken en publicaties ruim voldoende is, maar dat deze om welke redenen dan ook onvoldoende worden benut? 61. Ziet de minister na de voorgenomen clustering van homo-organi– saties wellicht mogelijkheden om het in paragraaf VIII.5 genoemde project ter verbetering van de deskundigheid van reguliere instellingen financieel te ondersteunen? Welk bedrag is nodig om de uitvoering van dit project mogelijk te kunnen maken? HOOFDSTUK IX. PROVINCIAAL EN GEMEENTELIJK HOMO-/LESBISCH EMANCIPATIEBELEID blz. 29
IX.2 Onderzoek naar het ontwikkelen van homo-/lesbisch emancipatie-beleid door gemeenten 62. Is het onderzoeksrapport van de VNG over het homo-/lesbisch emancipatiebeleid door gemeenten inmiddels uitgebracht? Zo ja, wat zijn de resultaten hiervan? Kan dit leiden tot een modelverordening?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 19 504, nr. 20
IX.3 Overleg tussen WVC, provincies en gemeenten in het kader van het homo-/lesbisch emancipatiebeleid 63. Heeft er sinds maart 1990 nog verder overleg plaatsgevonden tussen WVC, provincies en gemeenten? Zijn er, sinds de eerste bijeenkomst in september 1989 al resultaten in de vorm van het signaleren van knelpunten c.g. beleidsafstemming zichtbaar? IX.4 Interprovinciaal ambtelijk overleg homo-/lesbisch emanci– patie-beleid blz. 30
64. Welke resultaten zijn te melden uit het interprovinciaal ambtelijk overleg? HOOFDSTUKX. ONDERZOEK X.1 Uitvoering motie inventarisatie onderzoek 65. Wanneer heeft de minister het onderzoeksrapport van de heer Tielman ontvangen? Waarom geeft de minister thans nog geen opvatting over een aantal onderdelen van dit rapport? X.3 Onderzoek geweld tegen lesbische vrouwen blz. 33
66. Is het onderzoek «Geweld tegen lesbische vrouwen» inmiddels afgerond? Zo ja, wat zijn de resultaten? HOOFDSTUKXI. VOORLICHTING XI.2 Postbus 51 blz. 34
67. Hoe groot is het bereik van de doelgroep door de homo-lesbische organisaties en homo-bladen? Welke ongewenste neveneffecten van Postbus 51 hebben zich thans voorgedaan? HOOFDSTUK XII. SAMENVATTING EN CONCLUSIES blz. 36
68. Beoogt de minister de subsidies ten behoeve van specifieke belan– genbehartiging te beëindigen? BIJLAGE I. OVERZICHT VAN VERSTREKTE SUBSIDIES blz. 39
69. Kan een geactualiseerd overzicht worden gegeven van de toege– zegde en verstrekte subsidies per instelling voor de jaren 1989 tot en
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 19 504, nr. 20
8
met 1992, uitgesplitst naar structurele en projectmatige subsidiebe– dragen? 70. Is de constatering juist dat het ministerie van Onderwijs en Wetenschappen in 1990 geen bijdrage heeft verstrekt met betrekking tot het homobeleid? De voorzitter van de commissie Nuis De griffier van de commissie, Roovers
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 19 504, nr. 20