Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1996–1997
25 521
Werkbezoek van een delegatie van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen aan Nedersaksen, ter oriëntatie op de ontwikkeling van het grensoverschrijdend onderwijs in de regio
Nr. 1
VERSLAG Vastgesteld 28 augustus 1997 Op 19 en 20 juni 1997 heeft een delegatie van de vaste commissie voor OC&W, op uitnodiging van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen een bezoek gebracht aan het secretariaat van de «Euregio» en een aantal hoger onderwijsinstellingen in Nedersaksen. De delegatie bestond uit: W. J. van Gelder (delegatievoorzitter), J. Liemburg, M. de Vries, M. van der Hoeven (vanaf donderdagavond), J. A. Jorritsma en U. Lambrechts. De delegatie werd ondersteund door Ch. J. M. Roovers en C. A. M. E. Mattijssen (griffiers). Het werkbezoek was georganiseerd door het Ministerie van OC&W, in het bijzonder de heer J. Reiff (coördinator grenslandenbeleid) en de heer W. C. Weeda (directeur-generaal Beroepsonderwijs). Doel van het bezoek was een nadere oriëntatie te verkrijgen op de ontwikkeling van het Grenslandenbeleid inzake het onderwijs. Dit werkbezoek vormde een vervolg op het werkbezoek van een delegatie uit de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen aan België en Duitsland dat heeft plaatsgevonden van 12 tot en met 14 juni 1996. De delegatie kijkt terug op een interessant en nuttig werkbezoek en dankt de Minister voor de geboden mogelijkheid om kennis te nemen van de praktische uitwerking van het grenslandenbeleid. Tevens dankt de delegatie de gesprekspartners uit Duitsland en Nederland voor de gastvrije ontvangst en de openheid die de delegatie heeft ontmoet in de gedachtenwisseling. De voorzitter van de delegatie, Van Gelder De griffier voor dit verslag, Mattijssen
7K2756 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 1997
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 521, nr. 1
1
Formele inbedding van de samenwerking In aanvulling op het verdrag van 14 oktober 1993 over de samenwerking tussen hogescholen en Fachhochschulen in Nedersaksen en Nederland, en het actieprogramma van 3 juni 1995 over grensoversschrijdende samenwerking in het hoger onderwijs in Bremen, Nedersaksen, NoordrijnWestfalen, Vlaanderen en Nederland, zijn de bewindslieden verantwoordelijk voor het hoger onderwijs van Nederland en Nedersaksen, op 7 april 1997 een Gemeenschappelijke Verklaring overeengekomen. De Gemeenschappelijke Verklaring beoogt de grensoverschrijdende samenwerking in het hoger onderwijs te verdiepen, opdat uiteindelijk een open onderwijsen onderzoekruimte in deze regio kan ontstaan. Daartoe kunnen instellingen volgens punt 7 van de Gemeenschappelijke Verklaring, subsidiemiddelen ontvangen voor activiteiten die gericht zijn op: – structurele bestuurlijke en strategische samenwerking, in het bijzonder op afstemming over ontwikkeling en vernieuwing van het onderwijsaanbod, inzet van personeel en het benutten van apparatuur; – brede onderwijskundige samenwerking, in het bijzonder het ontwikkelen van gezamenlijke modules met wederzijdse erkenning van onderdelen van opleidingen, met als doel aan beide zijden rechtsgeldige diploma’s, en de organisatie van uitwisseling van personeel en van studenten; – verankering van de taakuitvoering in de maatschappelijke regionale omgeving. De bezochte instellingen Het werkbezoek is gestart met een bijeenkomst op het secretariaat van de Euregio, voor een algemeen overleg over de kansen en bedreigingen van de regionale samenwerking en uitwisseling. In het kader van de regeling stimulering grensoverschrijdende samenwerking hoger Onderwijs 1997–2000 hebben op basis van de beoordeling van een eerste ronde projectvoorstellen, tien Nederlandse hoger onderwijsinstellingen van het Ministerie van OC&W extra steun ontvangen. Het betreft onder meer de Rijksuniversiteit Groningen voor samenwerkingsprojecten met de universiteiten van Oldenburg en Bremen, en de Hogeschool Enschede voor samenwerkingsprojecten met de Fachhochschule Osnabrück. Zowel een bezoek aan de universiteit van Oldenburg als van de Fachhochschule Osnabrück maakten deel uit van het werkbezoek. ’s Avonds is de delegatie een diner aangeboden door een vertegenwoordiging van het Ministerium für Wissenschaft und Kultur onder leiding Frau Dr. K. Gafert (Hoofd Internationale Betrekkingen) waar tevens ruimte geboden werd voor interessante gedachtenwisselingen. Daarnaast is in het werkbezoek het Berufsbildungs und Technologiezentrum des Handwerks GmbH te Lingen bezocht. Deze instelling levert een bijdrage aan de opleiding voor leerlingen aan de Berufsaufbauschule. De Berufsaufbauschule vertoont gelijkenis met de Nederlandse middelbare beroepsopleiding en het leerlingenwezen. De Berufsaufbauschule is opgebouwd volgens het zgn. duale stelsel: bestaande uit een Berufsgrundbildungsjahr met vooral theorie en de bedrijfsopleiding waar de leerling gedurende twee jaar in de praktijk van een bedrijf het vervolg van zijn opleiding krijgt. Het Berufsbildungs und Technologiezentrum beoogt in de praktijkfase mogelijkheden te bieden voor leerlingen om ook met andere aspecten van hun vakarbeid kennis te maken, dan hun werkplek bij de werkgever mogelijk maakt en zich zo breder te ontwikkelen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 521, nr. 1
2
Bezoek aan het secretariaat van de ’Euregio’ Dhr. Verbeten, voorzitter onderwijscommissie Euregio Dhr. Deupman, projectmanager arbeidsmarkt-beroepsopleiding Euregio is een samenwerkingsverband dat optreedt als dienstverlenende instantie voor grensoverschrijdende betrekkingen en contacten, waarvan alle publieke en particuliere instellingen gebruik kunnen maken. Euregio geeft voorlichting en informatie-uitwisseling over studie en beroep, onder andere door de uitgave van een «Regionalheft Bildung und Beruf» waarin alle opleidingen en scholen en instituten in de Euregio zijn opgenomen. Daarnaast wordt ondersteuning verleend aan de bi-certificering en bi-diplomering in het beroepsonderwijs, aan de ontwikkeling van grensoverschrijdende opleidings- en uitwisselingsprogramma’s en het gezamenlijk ontwikkelen van omscholingsprogramma’s voor werklozen in de Euregio. Het secretariaat adviseert burgers over o.a. sociale zekerheid, ziekteverzekeringen, belastingen en wonen en werken in het buurland. Aandachtspunt bij het bevorderen van samenwerking en wederzijdse betrekkingen vormt voor Euregio het wegnemen van de anti-Duitse houding onder de Nederlandse jeugd. Daartoe richt men zich niet alleen tot de jeugd zelf, maar ook tot bijvoorbeeld geschiedenisleraren. Opvallend is immers dat tot nu toe in de geschiedenislessen wel aandacht wordt besteed aan de negatieve gebeurtenissen in Duitsland maar niet of nauwelijks aan de positieve bijdragen van Duitsland aan onze geschiedenis. De sociaal-economische structuur aan beide zijden van de grens is in hoge mate vergelijkbaar. De textielindustrie, van oudsher belangrijk voor de werkgelegenheid in dit gebied, heeft zich van de landsgrens weinig aangetrokken. Arbeiders werkten en werken ook aan beide zijden van de grens. Ook bijvoorbeeld het verenigingsleven van bewoners van de grensstreek strekt zich tot over de grens uit, zij het dat dat sinds WO II wel is afgenomen. Uitwisseling van mensen uit bepaalde beroepsgroepen over en weer stuit op problemen; Duitse verpleegkundigen en fysiotherapeuten zijn naar Nederlandse begrippen minder gekwalificeerd. Omgekeerd hebben Nederlandse leraren geen erkenning om in Duitsland les te mogen geven (Duitse leraren zijn academisch geschoold en Nederlandse leraren hebben «slechts» een HBO-opleiding). Dit compliceert de uitwisselingsprogramma’s in het onderwijs. Euregio is van mening dat deelname aan een uitwisselingsproject voor de betreffende leraren in elk geval voor dat project tot een erkenning zou moeten leiden. Probleem voor de Duitse leraren die in Nederland willen werken is weer dat «wachtgelders» bij de vervulling van vacatures in het onderwijs voorrang moeten hebben. Het (tijdelijk) invullen van een vacature met een Duitse leraar wordt daardoor bemoeilijkt. Op verzoek van de heer Van Gelder wordt toegezegd dat eventuele casus waarin dit heeft geleid tot het frustreren van een uitwisseling aan de vaste commissie zal worden toegezonden, zodat de Minister van OC&W hierover bevraagd kan worden. De taakverdeling tussen de Bondsregering en de Landsregering leidt tot voor- en nadelen. De vergaande verantwoordelijkheid van de Landsregering maakt het mogelijk om met de direct betrokken en belanghebbende ambtenaren en regering afspraken te kunnen maken. Anderzijds leidt het er tevens toe dat met meerdere Landsregeringen telkens dezelfde problemen moeten worden opgelost.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 521, nr. 1
3
Uiteraard spelen ook culturele verschillen een rol bij uitwisselingen en grensoverschrijdende betrekkingen. Waar in Nederland werkervaring kan opwegen tegen het niet-hebben van een diploma, hecht men in Duitsland sterk aan het feitelijk hebben van een diploma. Nederlandse werkgevers zullen daarom iemand op niveau 1 (= 2 jaar leerlingwezen) wel aannemen, maar Duitse werkgevers niet. De verschillen tussen het Duitse beroepsvakonderwijs, waarbij 2/3e deel van de opleiding bestaat uit praktijkervaring, en het Nederlandse beroepsonderwijs bemoeilijken de uitwisselbaarheid van leerlingen en afgestudeerden. Leerlingen uit het Nederlands leerlingenwezen hebben een vergelijkbaar aandeel praktijkonderwijs, maar bij de MBO-opleiding ligt de nadruk sterker op de theorie. Het feit dat in Duitsland de werkgever verantwoordelijk is voor de laatste fase van het onderwijs van de leerling (het praktijkonderwijs) en daarmee voor het halen van het diploma door de werknemer, maakt dat de Duitse vakbonden niet genegen zijn om in te stemmen met deelcertificering binnen het Duitse beroepsonderwijs. Deelcertificering zou uitwisseling vergemakkelijken. De bonden vrezen echter dat werkgevers de leerlingen niet meer door laten studeren tot het einddiploma, maar na het behalen van de meest relevante deelcertificaten hun investeringen in de leerling stoppen. Anders dan in Nederland, staan vaklieden in Duitsland relatief in hoog aanzien. De lonen voor vaklieden liggen in Duitsland dan ook hoger dan in Nederland. De praktijk leert echter dat het tot nu toe voor vaklieden met uitsluitend een Nederlands diploma nauwelijks mogelijk is om promotie te maken of een leidinggevende functie te verwerven. Fachhochschule Osnabrück – Hogeschool Enschede Prof. E. Mielenhausen, voorzitter CvB FH Osnabrück Drs. A. Peters, voorzitter CvB HS Enschede Dr. H. Gleisner, FH Osnabrück Ir. J. Ouwehand, HS Enschede Prof. M. Moers, projectleider Prof. Berkhau, projectleider Drs. A. Peeters, projectleider De Fachhochschule Osnabrück en de Hogeschool Enschede hebben samen het Binationaal Hogeschoolcentrum Enschede-Osnabrück opgericht. De samenwerking richt zich op het opzetten van gezamenlijke Duits-Nederlandse opleidingen. Het Binationaal Hogeschoolcentrum Enschede-Osnabrück richt zich op het bevorderen van de mobiliteit van studenten, en een wederzijdse openheid voor taal, cultuur en gebruiken, voor wet- en regelgeving en de marktsituatie in diverse werkgebieden in beide landen. De voorzitter van het College van Bestuur van de Hogeschool Enschede, drs. A. Peters, lichtte toe dat daar waar de markt van Enschede op alle mogelijke terreinen open staat voor omwonenden uit Duitse regio (werk, recreatie, inkopen, cultuur), er niet ineens een barrière zou mogen zijn waar het het onderwijs betreft. De ervaring heeft bovendien geleerd dat studenten – en dat geldt in beide richten – na hun studie grensoverschrijdend werken. De studie zou studenten daar beter op moeten voorbereiden door ook grensoverschrijdend onderwijs te bieden. Een intensief contact tussen Nederlandse en Duitse studenten bevordert bovendien de kennis van en het begrip voor elkaars visie ten aan zien van belangrijke (levens)vraagstukken. Het onderwijs zou aan dit contact moeten bijdragen. Een ander belang dat voor de Hogeschool Enschede samenhangt met de uitwisseling met Osnabrück is dat hierdoor en passant nieuwe mogelijkheden voor de mobiliteit van docenten ontstaan. Zo doceren docenten Duits recht en Duitse staatkunde van de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 521, nr. 1
4
Fachhochschule Osnabrück in Enschede, en doceren docenten sociale technieken van de Hogeschool Enschede in Osnabrück. Daar waar de samenwerking en fusie met hoger onderwijsinstelling binnen de Nederlandse regio voltooid is, vormt de samenwerking met Osnabrück voor Enschede een interessante aanvulling. De gezamenlijke Duits-Nederlandse opleidingen betreffen vooralsnog: Bestuurskunde-Overheidsmanagement (Verwaltungsmanagement), Verpleegkunde (Krankenpflege), Technische bedrijfskunde (Management und Technische Betriebswirtschaft). De studierichting Verwaltungsmanagement is voor Duitsland een geheel nieuwe studierichting. Uiteindelijk zullen de gezamenlijke opleidingen moeten leiden tot een dubbeldiploma. Getracht wordt ook om lokale overheden te interesseren voor onderzoeksopdrachten die in het kader van de gezamenlijke opleidingen kunnen worden uitgevoerd. Zo heeft de gemeente Haaksbergen een verzoek ingediend voor een onderzoek naar jeugdcriminaliteit in die regio. Probleempunt dat wordt gesignaleerd is dat de Duitse studenten die in Enschede willen studeren, verplicht zijn f 2 500 collegegeld te betalen (de meesten zijn ouder dan 27 jaar), terwijl in Duitsland geen collegegeld geheven wordt. Carl-von-Ossietzky Universität Oldenburg – Universität Bremen Rijksuniversiteit Groningen Prof. dr. Michael Daxner, Präsident Universität Oldenburg Prof. dr. Martens, Dekaan Fachbereich Chemie Prof. dr. Rössner, Fachbereich Chemie Prof. Broeder, Dekaan Fachbereich Sprach- und Literaturwissenschaft Prof. Grüttemeier, Fachbereich Niederlandistiek Dhr. Beelen, Fachbereich Niederlandistiek Dhr. Hener, Derzernat Universitätsentwicklungsplanung, Forschungs-u. Förderungsangelegenheiten Mw. dr. Kurth, Dezernat Universitätsentwicklungsplanung, Forschungsu. Förderungsangelegenheiten Prof. dr. van der Woude, Rector Universiteit Groningen Prof. dr. Benackers, Chemie Prof. dr. Janssen, Chemie Mw. dr. Kemperink, Nederlandistiek Prof. Hermans, Nederlandistiek Dhr. Jurriens, Coördinator Technische Wetenschappen Prof. dr. Lichtenberg, Konrektor Universität Bremen De universiteit van Oldenburg, de universiteit van Bremen en de universiteit van Groningen werken samen aan de totstandkoming van twee gezamenlijke opleidingen, te weten Producttechnologie (Oldenburg & Groningen) en Industriële Automatisering (Bremen & Groningen), de oprichting van een «Hanse Law School» (Bremen & Groningen) en de ontwikkeling van gezamenlijke onderwijsmodules inzake NederlandsDuitse relaties op cultureel en historisch gebied (Oldenburg, Bremen & Groningen). Prof. dr. Daxner lichtte het belang van de samenwerking tussen de verschillende universiteiten in de regio toe. Deze samenwerking gaat verder dan de ontwikkeling van gezamenlijk onderwijs; op bestuurlijk niveau vindt geregeld afstemming plaats en maken de instellingen goed gebruik van elkaars ervaringen, kritische analyse en deskundigheid. Het in 1994 opgerichte Hanse Wissenschaftskolleg, een gezamenlijk onderzoeksinstituut van de twee Duitse universiteiten, biedt de mogelijkheid om
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 521, nr. 1
5
onderzoekspotentieel te bundelen. Thans wordt onderzocht op welke wijze ook de Rijksuniversiteit Groningen in dit onderzoeksinstituut kan deelnemen. De heer Daxner waarschuwde voor het risico dat de groeiende Europese samenwerking ertoe leidt dat nationale overheden hun verantwoordelijkheden ten aanzien van het onderwijs niet meer voldoende nemen. Zo constateert hij een korting op de onderzoeksbudgetten door de nationale overheid, die mogelijk zou zijn omdat uit internationale fondsen meer inkomsten kunnen worden gegenereerd. De chemische industrie heeft zich ontwikkeld van een nationale industrie die produkten aanbiedt voor de nationale markt, tot een internationale industrie die antwoorden zoekt op vragen en problemen die in alle delen van de wereld kunnen rijzen. Dit vereist naast een opleiding waarin toekomstige medewerkers van die industrie zich oriënteren op die internationale setting, tevens een andere vertrekpunt voor bijvoorbeeld de produkttechnologie. Vertrekpunt kan niet langer zijn dat produkten worden ontwikkeld waarvoor vervolgens een markt wordt gezocht, maar dat onderzocht wordt voor welk «probleem» de markt een oplossing zou wensen en vervolgens een passend produkt wordt ontwikkeld. De gezamenlijke opleiding produkttechnologie zal vanuit dit vertrekpunt en met gebruikmaking van de integratie van diverse disciplines, worden opgezet. Met deze aanpak wordt tevens beoogd om meer studenten voor de opleiding chemie te interesseren. Het is de bedoeling dat de gezamenlijke opleiding produkttechnologie start met ingang van het academisch jaar 1998–1999. Hoewel op termijn gestreefd wordt naar het verlenen van een dubbeldiploma, wordt er vooralsnog van uitgegaan dat studenten het diploma krijgen van de universiteit waar zij afstuderen. Uiteindelijk zouden studenten via het European Credit Transfer System (ECTS) een Europees geldende titel moeten kunnen halen. Dit vereist echter een verdere ontwikkeling van het ECTS. De opleiding produkttechnologie bestaat uit een basisjaar dat zowel in Oldenburg als in Groningen gevolgd kan worden, daarna moet de student minimaal één jaar in het «andere land» studeren en maakt hij zijn studie af bij die universiteit die het best aansluit bij zijn opleidingsambitie. De ontwikkeling van onderwijsmodules in de vergelijkende DuitslandNederlandstudies is ontstaan vanuit de gedachte dat voor een goede Europese ontwikkeling het spreken van elkaars taal alleen niet voldoende is. Voor een goed begrip van elkaars ideeën, gebruiken en ontwikkeling is een «culturele tweetaligheid» noodzakelijk. De modules richten zich dan ook niet alleen op studenten die Nederlands, respectievelijk Duits studeren, maar ook op studenten rechten, economie, bestuurskunde of geschiedenis. In Oldenburg zal de gezamenlijke opleiding als hoofd- en/of bijvak bij Nederlandkunde gevolgd kunnen worden. Groningse studenten Duitslandkunde krijgen voor het volgen van de gezamenlijke modules een certificaat, een aantekening op de bul. De gezamenlijke modules worden aangeboden in het derde en vierde jaar van de studie. In het derde wordt aandacht besteed aan cultuurgeschiedenins, rechten, bestuurskunde en economie en wordt nader ingegaan op maatschappelijke vraagstukken waarop in het andere land op een bijzondere wijze wordt omgegaan (t.a.v. Nederland bijvoorbeeld de drugsproblematiek of euthanasie). Het vierde jaar zullen de studenten aan de universiteit in het andere land dezelfde vakken volgen, maar dan vanuit het andere gezichtspunt. Tevens zal in het vierde jaar een stage gelopen moeten worden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 521, nr. 1
6
De samenwerking tussen de letterenfaculteiten vindt ook op andere terreinen plaats. Zo wordt bezien of voor letterenstudenten van beide universiteiten gezamenlijke colleges gegeven zouden kunnen worden in Middel-Nederlands/oud-Duits. Het Nederlands en het Duits waren in die tijd nog min of meer dezelfde taal. Er bestaat ook belangstelling voor gezamenlijke colleges Judaïstiek in het Jiddish. Gezamenlijke onderzoeksof vertaalcolleges behoren eveneens tot de mogelijkheden. De universiteit van Oldenburg zal graag gebruik maken van de ervaringen die in Groningen zijn opgedaan met de zgn. vrouwen- en genderstudies. In Duitsland zijn deze studies momenteel erg in opmars, terwijl dit in Nederland eigenlijk alweer op z’n retour is. De lesmethode die aan de universiteit van Oldenburg is ontwikkeld om Duitsers Nederlands te leren, wordt door de universiteit van Groningen nauwlettend gevolgd. De verwachting is dat deze lesmethode ook goed bruikbaar is om Nederlanders beter, vooral zakelijk, Duits te leren. Berufsbildungs und Technologiezentrum des Handwerks GmbH, Lingen Dhr. R. Meiners, Geschäftsführer BTZ Dhr. de Boer, Collegevoorzitter ROC Drenthe Dhr. Stahl, leraar Duits ROC Drenthe Het Berufsbildungs und Technologiezentrum des Handwerks GmbH (BTZ) biedt een aanvulling op de opleidingsmogelijkheden die leerlingen in de praktijkfase van hun opleiding hebben. Leerlingen werken in die fase bij een baas, maar als gevolg van de verdergaande specialisatie van bedrijven kan dit ertoe leiden dat de leerling feitelijk heel eenzijdige ervaring opdoet (bijvoorbeeld: in een fabriek voor kunststof kozijnen leert een leerling-timmerman niet om hardhouten kozijnen te maken). Om te voorkomen dat lacunes in de opleiding ontstaan kan de leerling gedurende een bepaalde periode in het BTZ kennis maken met andere onderdelen van het vak. Het BTZ wordt volledig gefinancierd door de werkgevers. Het BTZ voert in samenwerking met het Drenthe College (ROC) twee projecten uit op het gebied van Motorvoertuigen- en Installatietechniek. De ervaring leert dat vakmensen hun emplooi na hun opleiding in de regio vinden, maar dat bepaalde technieken die in Nederland worden gebruikt niet in Duitsland worden toegepast en omgekeerd. Wil de opleiding van vakmensen aansluiten bij de behoefte uit de praktijk om in de gehele regio werk te kunnen verrichten, dan zullen de leerlingen tijdens de studie kennis moeten kunnen nemen van de technieken zoals die worden toegepast aan beide zijden van de grens. Knelpunt dat wordt gesignaleerd is dat voor de opleiding aan het Drenthe College geen eindtermen voor het vak Duits zijn gesteld, terwijl dit volgens de nota Onbegrensd vakmanschap wel zou gebeuren. Tot slot is een bezoek gebracht aan bouwonderneming Stahl, waar een gesprek heeft plaatsgevonden met een Nederlandse stagiair en zijn Duitse werkgever.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 521, nr. 1
7