Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1999–2000
27 127
Financiële verantwoordingen over het jaar 1999
Nr. 42
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ’s-Gravenhage, 17 mei 2000 Bijgaand ontvangt u het jaarverslag met betrekking tot het toezicht op de uitvoering van SZW-wetgeving door zelfstandige bestuursorganen en gemeenten. Naast een overzicht van toezichtsactiviteiten in 1999 worden met name in hoofdstuk 2 van het verslag de aspecten benoemd waar het toezicht op de uitvoering van SZW-regelgeving door gemeenten wordt geïntensiveerd en verscherpt, mede naar aanleiding van het algemeen overleg van 5 april jl. Van groot belang acht ik dat voor een effectief toezicht er tijdig over toereikende informatie wordt beschikt om adequaat te kunnen reageren. Voor het toezicht op de rechtmatigheid van de wetsuitvoering zijn, binnen de kaders van de wet, de belangrijkste aanscherpingen: • het single audittraject wordt stringent geïmplementeerd in die zin dat de uitbreiding naar het gemeentelijk arbeidsmarktterrein zal plaatsvinden. Gemeenten zullen worden gewezen op de noodzaak de stappen in dit traject goed te implementeren. Belangrijkste onderdeel is het verantwoordingsverslag over de uitvoering dat alle gemeentebesturen moeten opstellen. Hiermee samenhangend is de ontwikkeling van instrumenten in volle gang waarmee de kwaliteit c.q. betrouwbaarheid van uitvoeringsinformatie van gemeenten èn hun accountants wordt beoordeeld; • de beleidsinvulling en -uitvoering van gemeenten, bijvoorbeeld vastgelegd in gemeentelijke verordeningen, zullen nadrukkelijk worden gevolgd en getoetst aan de kaders; • de recentelijk ingezette lijn dat stevig wordt geïnvesteerd in kortlopend onderzoek gericht op specifieke en actuele uitvoeringsrisico’s wordt uitgebouwd; • Toepassing van verbetertrajecten heeft zich geconcentreerd rondom de invoeringsproblematiek van de Abw 1996. Uitgangspunt is inmiddels dat gemeenten hun uitvoering op orde behoren te hebben. Het instrument zal worden gecontinueerd maar selectief worden toegepast.
KST45769 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2000
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 27 127, nr. 42
1
In het algemeen overleg van 5 april is aangegeven dat de Abw geen expliciete normen bevat om doeltreffendheid van de uitvoering te kunnen toetsen. De intensivering en verscherping van het toezicht ligt hier met name in doorontwikkeling van het huidige brede «systeemonderzoek» naar een gerichte en specifieke methodiek, met name in combinatie met risicoanalyse. Ook de terugkoppeling van het toezichtsoordeel, afspraken met gemeentebesturen en het volgen van de resultaten zullen beter worden gestructureerd. Hierdoor kan intensiever en actueler worden ingezoomd en bijgestuurd op relevante uitvoeringsaspecten. Daarnaast wordt ook bij doeltreffendheidsaspecten geïnvesteerd in specifiek «quick-scan»onderzoek. Thans wordt, in samenspraak met gemeenten, bezien in welke mate het voorliggend onderzoeksmateriaal mogelijkheden biedt om (output) indicatoren te ontwikkelen op het terrein van doeltreffendheid. Afhankelijk van de resultaten hiervan zal worden bezien op welke wijze gemeenten hierover inzicht kunnen verschaffen. De mogelijkheden die het verantwoordingsverslag over de uitvoering biedt zullen daarbij aan de orde komen evenals de wijze waarop Toezicht met de bevindingen omgaat. Bij deze ontwikkelingen moet uiteraard rekening worden gehouden met doelmatigheid in informatie-uitwisseling tussen rijk en gemeenten. Dit verslag is in voorgaande jaren als bijlage bij de begroting van mijn departement aangeboden. Om aan te sluiten bij de ontwikkelingen rondom de beleidsverantwoording, wordt het toezichtverslag bij de financiële verantwoording 1999 van mijn departement gevoegd, die door uw Kamer zal worden behandeld. Met ingang van volgend jaar zullen beide stukken worden geïntegreerd. Ik verzoek u dit verslag in samenhang met de financiële verantwoording 1999 van mijn departement te behandelen. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. A. F. G. Vermeend
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 27 127, nr. 42
2
JAARVERSLAG TOEZICHT GEMEENTEN EN BESTUURSORGANEN 1999 1. Inleiding De minister van SZW heeft de wettelijk omschreven taak om toezicht uit te oefenen op de uitvoering van SZW wet- en regelgeving door gemeenten en zelfstandige bestuursorganen. Daarbij houdt de minister ofwel rechtstreeks toezicht op de uitvoeringsorganisaties zelf ofwel via een externe toezichthouder, i.c. het Ctsv en de Verzekeringskamer. Dit verslag beschrijft per beleidsterrein – voor zover van toepassing – het toezichtbeleid SZW in 1999 en thans, de toezichtbevindingen bij de uitvoering en geëntameerde acties en de kwaliteit van de uitvoering naar aanleiding van de bevindingen. Voor een karakterisering van de beleidsterreinen en de belangrijkste beleidsmatige ontwikkelingen in 1999 wordt verwezen naar de Financiële Verantwoording 1999 van SZW. Tijdens het algemeen overleg met de Kamer over de uitkomsten van de evaluatie van de Abw heeft de minister van SZW aangegeven in het jaarverslag toezicht kenbaar te maken op welke wijze het toezicht op gemeenten kan worden geïntensiveerd. In hoofdstuk 2.1 van dit jaarverslag wordt de meest recente stand van zaken ten aanzien van gemelde concrete maatregelen en instrumenten, die de modernisering van het toezicht bespoedigen, geschetst (peildatum 1 mei 2000). De volledige implementatie van deze maatregelen en instrumenten maakt dat intensiever toezicht wordt gehouden op de uitvoering van SZW regelgeving door gemeenten. 2. Bijstandszaken
2.1 Toezichtbeleid Algemeen Het toezicht op de uitvoering van SZW regelgeving door gemeenten wordt gemoderniseerd. Dit in aansluiting op de bestuurlijke uitgangspunten bij de in medebewind uitgevoerde nieuwe Abw, maar ook de WIW en de WSW. In de zomer van 1999 heeft de Algemene Rekenkamer zijn mening gegeven over de voortgang van deze modernisering. De Rekenkamer was over het algemeen positief over de uitvoering van de toezichthoudende taken, maar signaleerde op een aantal onderdelen vertraging in de voortgang. De kern van de modernisering is dat de gemeenten eind 2000 hun verantwoordelijkheid waarmaken voor de eigen uitvoering, voor de controle en bijsturing daarvan en voor het afleggen van verantwoording daarover. Tegelijkertijd is de modernisering er ook op gericht om de toezichthouder eind 2000 toegerust te hebben op de nieuwe taken. Door veranderingen in de toezichtuitgangspunten en -werkwijze moet capaciteit vrij komen om meer pro actief onderzoek te doen naar effecten van de uitvoering van beleid door gemeenten, specifiek onderzoek te doen naar belangrijke aspecten van de uitvoering en interactief met gemeenten te werken aan verbetering van de uitvoering. De belangrijkste ontwikkeling in het toezicht op de rechtmatige wetsuitvoering betreft de toepassing van het single-auditbeginsel bij de controle en verantwoording van de uitvoering van de Abw. In 1998 is in overleg van de Minister met de VNG besloten tot een gefaseerde ontwikkeling en implementatie. De tweede fase van dit traject is in 1999 van start gegaan. Deze fase beoogt de invoering van een jaarlijks door het gemeentebestuur
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 27 127, nr. 42
3
op te stellen verantwoordingsverslag over de wetsuitvoering. Over het vergoedingsjaar 1999 mag de gemeente al een verslag voor het toezicht opstellen, vanaf 2000 zijn de gemeenten verplicht een verslag over de uitvoering leveren. Een meer toegesneden wettelijke basis voor zo’n verantwoordingsverslag wordt meegenomen in het wetgevingsstraject voor het Fonds Werk en Inkomen. Recent zijn methoden ontwikkeld en toegepast om de betrouwbaarheid en geldigheid van de door gemeenten geleverde verantwoordingsinformatie te kunnen toetsen. Dit is met name noodzakelijk omdat op basis van deze informatie de rijksvergoeding aan gemeenten wordt vastgesteld. Bij 12 van de 38 gemeenten die over 1998 vrijwillig hebben meegedaan aan single audit, is inmiddels een validatieonderzoek uitgevoerd. Mede gelet op het ontwikkelstadium bij gemeenten (single audit) en het departement (validatieonderzoek), is het resultaat van het eerste validatieonderzoek bemoedigend. Uit het onderzoek bleek dat in relatie tot de vaststelling van de rijksvergoeding er sprake is van een betrouwbaarheidsafwijking van ca. 3%. Voor het vergoedingsjaar 1999, waarin single audit voor het eerst voor alle gemeenten verplicht was, zal het toezichtsinstrument validatieonderzoek verder ontwikkeld worden. Tegelijkertijd met de start van de ontwikkeling van single audit heeft ook de ontwikkeling van het toezicht op de doeltreffendheid van de uitvoering van de Abw verder vorm gekregen. De Abw legt gemeenten enkele algemeen geformuleerde (zorg)plichten op. Daarbij hebben de gemeenten beleidsruimte om binnen de kaders lokaal beleid te formuleren en uit te voeren. Het gaat onder meer om uitstroombeleid, bijzondere bijstand/armoede en fraudebeleid. De wet kent geen (gekwantificeerde) normen op deze aspecten. Er is dan ook geen éénduidige gegevensvastlegging bij gemeenten. Dit maakt een op uitvoeringsresultaten (output) gericht onderzoek of gestructureerde verantwoording door gemeenten lastig. Toezicht verricht (steekproefsgewijs) onderzoek bij gemeenten op deze thema’s om inzicht te krijgen in hoeverre gemeenten gestructureerd te werk gaan bij de uitvoering en in de resultaten daarvan. Er wordt beoordeeld in hoeverre het «systeem» bij gemeenten waarborgen biedt om de doelstellingen van de wet te bereiken. De bevindingen en het oordeel worden in toenemende mate besproken met de politiek verantwoordelijken in gemeenten om zo de kwaliteit van de uitvoering te bevorderen. In 2000 zullen in ieder geval de twee nog geplande onderzoeken naar doeltreffendheid van uitstroom/activering en armoedebestrijding worden uitgevoerd. Daarnaast wordt ook bij doeltreffendheidsaspecten geïnvesteerd in specifiek «quick-scan» onderzoek. Thans wordt, in samenspraak met gemeenten, bezien in welke mate het voorliggend onderzoeksmateriaal mogelijkheden biedt om (output) indicatoren te ontwikkelen op het terrein van doeltreffendheid. Afhankelijk van de resultaten hiervan zal worden bezien op welke wijze gemeenten hierover inzicht kunnen verschaffen. De mogelijkheden, die het verantwoordingsverslag over de uitvoering biedt, zullen daarbij aan de orde komen evenals de wijze waarop Toezicht met de bevindingen omgaat. Bij deze ontwikkelingen moet uiteraard rekening worden gehouden met doelmatigheid in informatie-uitwisseling tussen rijk en gemeenten. Een zeer actuele ontwikkeling is het streven naar resultaatafspraken met gemeenten. De rol en functie van toezicht zal bij deze ontwikkeling worden betrokken. Bij de voortgang van de interne modernisering zijn in 1999 belangrijke stappen gezet. Zo zijn methoden van risico-analyses ontwikkeld om een pro-actieve toezichtplanning te kunnen maken. Hiermee kunnen relevante uitvoeringsaspecten gerichter aandacht krijgen. Daarnaast is het validatie-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 27 127, nr. 42
4
instrument ontwikkeld dat met ingang van 2000 ingezet wordt om de juistheid te meten van de door de gemeenten ingediende verantwoordingen. Tevens is in 1999 het periodiek toezichtoverleg met gemeentebestuurders opgezet. Functie van dit overleg is inzicht te krijgen in uitvoeringsaspecten en zo nodig afspraken te maken met het gemeentebestuur over noodzakelijke verbeteringen. Beoogd effect is de verbetering van de kwaliteit van de uitvoering. Tot slot is in 1999 de start gemaakt met het invoeren van kwaliteitsborgingsinstrumenten voor de processen rondom de vaststellingen van de rijksvergoeding, verbetertrajecten en het toezichtoverleg. Hiermee moet een adequate beheersing en sturing van het interne proces gewaarborgd worden.
Bijzondere aandachtspunten Alle voorgeschreven gemeentelijke taken in de sfeer van fraudebestrijding vallen binnen de door Toezicht gehanteerde verantwoordings- en controlesystematiek aangaande de wetsuitvoering. Aangestuurd door de door SZW opgestelde controle- en rapportageprotocollen controleren accountants op de wettelijk voorgeschreven verplichtingen, inclusief die op M&O-gebied. Bij de Abw gebeurt dit mede aan de hand van het bestuurlijk verantwoordingsverslag c.q. beleidsverslag. Anders dan bij WSW en WIW, waar bij risicoanalyses op wetsniveau van overblijvende specifieke M&O-risico’s niet is gebleken, zijn op het terrein van de Abw door Toezicht aanvullende activiteiten ondernomen. De desbetreffende onderzoeken worden in de volgende paragraaf besproken. Daarnaast heeft SZW in 1999 het onderzoeks- en adviesproject «Kwaliteitsverbetering fraudebestrijding gemeenten» laten uitvoeren door het onderzoeks- en adviesbureau RADAR. 2.2 Toezichtbevindingen en acties De begroting en financiële verantwoording van het departement bevatten jaarlijks met betrekking tot de Abw, IOAW, IOAZ circa 9 miljard aan uitgaven. De gemeenten dienen zich over de besteding hiervan te verantwoorden. Over aanloopjaar 1998 hebben 38, voornamelijk grote gemeenten, gebruik gemaakt van de mogelijkheid om single audit toe te passen. Voor het vergoedingsjaar 1999 baseert SZW zich bij haar rechtmatigheidstoets op de gemeentelijke verantwoording die dan nog bestaat uit de jaarlijkse kostenopgave met de daarover afgegeven accountantsverklaring en de rapporten van bevindingen van de gemeentelijke accountant. Op basis van de kostenopgaven, de daarbij overlegde accountantsverklaringen inclusief de rapporten van bevindingen en onderzoeksbevindingen van de rijksconsulenten wordt de beslissing genomen over de hoogte van de definitieve rijksvergoeding aan gemeenten. Uit een analyse van de over 1998 door gemeenten overgelegde verantwoordingsinformatie komt het volgende beeld van tekortkomingen in de gemeentelijke uitvoering naar voren. Tekortkomingen in de gemeentelijke uitvoering volgens de rapportages gemeenteaccountants (uitgedrukt per verantwoordingselement in een percentages van het aantal gemeenten). Gerapporteerde tekortkomingen
Beleidsplan/beleidsverslag Her- en beëindigingsonderzoeken Debiteurenonderzoeken/beheer
In % v.h. aantal gemeenten
Aantal gemeenten
Abw
IOAW
IOAZ
Abw
IOAW
IOAZ
18
2
3
537
533
520
49 40
23 1
20 1
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 27 127, nr. 42
5
Gerapporteerde tekortkomingen Niet opleggen administratieve boeten Geen juiste vastlegging in administratie
In % v.h. aantal gemeenten
Aantal gemeenten
2
–
–
5
–
–
De tekortkomingen t.a.v. beleidsplan en beleidsverslag hebben voornamelijk betrekking op het niet tijdig vaststellen hiervan door B&W. Daarnaast is in enkele gevallen sprake van het niet opnemen van de wettelijk voorgeschreven aandachtspunten. De tekortkomingen bij her- en beëindigingsonderzoeken betreffen het niet tijdig uitvoeren daarvan. Ook de opmerkingen over debiteurenonderzoeken hebben voornamelijk betrekking op het niet tijdig uitvoeren van deze onderzoeken op belanghebbenden en derden. De strekking van de accountantsverklaringen, gebaseerd op het aantal ontvangen verklaringen, kan als volgt worden weergegeven Strekking accountantsverklaringen 1998 Abw
IOAW
IOAZ
Goedkeurend Goedkeurend met opmerkingen Oordeelsonthouding Verklaring met beperking
428 79 4 26
465 49 2 17
462 42 2 14
Totaal
537
533
520
Verbetertrajecten Een belangrijk onderdeel van het rechtmatigheidstoezicht is het vaststellen van de rijksvergoeding en de toepassing van het maatregelenbeleid. In het kader van het maatregelenbeleid kan het instrument verbetertraject worden gehanteerd. Het instrument gaat uit van een primaire verantwoordelijkheid van de gemeenten. De gemeente dient zelf tekortkomingen in de uitvoering tijdig op te sporen en deze structureel en duurzaam te verbeteren. SZW beoordeelt of het verbeterplan uitzicht biedt op een structurele verbetering van de gemeentelijke uitvoering. Indien de gemeente zich vervolgens voldoende inspant om de tekortkomingen volgens de voorwaarden van het verbeterplan op te heffen, zullen de tekortkomingen niet leiden tot een (gehele of gedeeltelijke) weigering van de rijksvergoeding. In 1998 is als bijzondere vorm van een verbetertraject de gemeente de mogelijkheid geboden juridisch oninbare vorderingen uit hun debiteurenadministratie te verwijderen, mits zij het debiteurenbeheer structureel op orde hebben of gaan brengen. Dit heeft geleid tot 171 aanvragen voor deelname aan deze opschoningsactie debiteuren. Voor 155 gemeenten is inmiddels een beschikking afgegeven, waarmee aan die gemeenten toestemming is gegeven om tot afboeking van juridisch oninbare vorderingen over te gaan. Het gaat hierbij om een totaalbedrag van circa f 144 miljoen. Pas wanneer de gehele actie is afgerond zal zekerheid bestaan over het met de opschoningsactie gemoeide totaalbedrag. De door gemeenten in uitvoering genomen verbetertrajecten hebben hun effect gehad op de verbetering van de kwaliteit van de uitvoering. Vanaf 1996 hebben 241 (van de 538) gemeenten voor één of meerdere uitvoeringsaspecten een verbetertraject aangemeld. Eind 1999 waren daarvan zo’n 200 trajecten afgerond. Het leeuwendeel (93%) van die trajecten is succesvol gebleken, d.w.z. dat bij afloop van het traject de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 27 127, nr. 42
6
uitvoering op orde was. In 6% van de trajecten bleek na afloop, dat nog niet alle problemen waren opgelost en in 1% moest geconstateerd worden dat het traject in het geheel niet geslaagd was. Van de in uitvoering genomen verbetertrajecten had het merendeel betrekking op de tekortkomingen inzake de tijdigheid van her-, beëindigings- en debiteurenonderzoeken (ruim 76% van het aantal tekortkomingen). Vanuit de toezichtfunctie zal in het reguliere overleg met de gemeente nauwgezet gevolgd worden of de resultaten blijvend zijn. Aantallen vaststellingen en maatregelen in 1999, naar wet en vergoedingsjaar wet/regeling
vergoedingsjaar
ABW
1994 1995 1996 1997
Totaal in 1999: IOAW
1994 1995 1996 1997
Totaal in 1999: IOAZ
1994 1995 1996 1997
Totaal in 1999: WWV
Totaal in 1999:
1994 1995 1996 1997
aantal vaststellingen
aantal maatregelen
totaalbedrag maatregelen
totaalbedrag rijksvergoeding
2 27 52 569
2 9 4 28
– 333 208 – 4 279 012 – 155 949 – 144 278
288 482 041 4 668 308 869 5 168 103 555 9 056 798 912
650
43
– 4 912 447
19 181 693 377
2 27 53 567
3 1 10
– 45 815 – 4 200 – 8 836
9 163 819 103 808 126 129 774 105 383 740 500
749
14
– 58 851
626 486 550
2 27 51 550
2
– 1 000
8
– 11 967
1 017 308 14 664 385 19 671 409 90 751 675
630
10
– 12 967
126 104 777
2 26 39 204
1 1
– 8 048 0
1
14 131 (credit)
271
3
6 083 (credit)
– 65 629 32 995 (credit) – 813 348 – 1 756 438 – 2 602 420
Specifiek onderzoek Discussies tijdens de Begrotingsbehandeling 2000 SZW en berichten in de pers over een aantal uiteenlopende gemeentelijke eindejaarsuitkeringen zijn aanleiding geweest voor een in december 1999 door Toezicht gehouden quick scan naar gemeentelijke eindejaarsuitkeringen aan minima. Bij één op de vier gemeenten zijn eindejaars-, millennium- of kerstuitkeringen aangetroffen. De omvang van deze uitkeringen loopt uiteen van f 75,– tot f 350,– per huishouden, met een gemiddeld bedrag van zo’n f 150,–. Ruim de helft van de eindejaarsregelingen blijkt niet te voldoen aan randvoorwaarden, zoals deze zijn gesteld in de circulaire Verruiming mogelijkheden voor gemeentelijk inkomensondersteuningsbeleid van 6 juni 1996. Eén kwart van deze regelingen blijkt uitsluitend open te staan voor uitkeringsgerechtigden. Daarnaast blijkt ongeveer 15 procent van de regelingen op andere wijze niet tevens toegankelijk te zijn voor personen die in vergelijkbare omstandigheden verkeren als de door de gemeente geformuleerde doelgroep. Bovendien ontbreekt in één-derde van de regelingen een geformuleerde redenering over de specifieke kosten. Begin 2000 zullen de betrokken gemeenten over deze gang van zaken worden aangesproken. Doel is het voorkomen van herhaling. In het eerste kwartaal van 2000 is een breder onderzoek gestart, waarin het gemeentelijke categoriale inkomensondersteuningsbeleid op rechtmatigheidsaspecten zal worden getoetst.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 27 127, nr. 42
7
In 1999 is tevens, als herhaling van een vergelijkbaar onderzoek in 1995, een onderzoek gehouden naar lokale schuldhulpverlening. Daaruit blijkt dat belangrijke hiaten in de hulpverlening ontbreken. In een groot deel van de gemeenten is het preventieve instrumentarium uitgebreid met kwijtschelding van lokale lasten voor burgers met de laagste inkomens. Vergeleken met 1995 is in toenemende mate sprake van «integrale schuldhulpverlening»: de voorlichting erover is geïntensiveerd, het aantal geïntegreerde schuldenprojecten en meldpunten is toegenomen, in het algemeen is de samenwerking tussen sociale diensten, kredietbanken en maatschappelijk werk geïntensiveerd. Het oordeel van gemeenten over de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen, ingegaan in december 1998, valt positief uit.
Aan M&O gerelateerd onderzoek Vanaf de invoering van de Wet Boeten worden de door gemeenten in de kwartaaldeclaraties verantwoorde ontvangsten op de wet boeten gevolgd. Eind 1999 heeft vanuit Toezicht overleg plaatsgevonden met gemeenten, die volgens de kwartaaldeclaraties niet of nauwelijks boete-ontvangsten verantwoorden. Voor zover mogelijk is nagegaan of het niet of weinig verantwoorden omtrent boete-ontvangsten te maken heeft met een onjuiste uitvoering van de Wet Boeten. In een aantal gevallen zijn met de gemeenten afspraken gemaakt tot bijsturing van de uitvoering. Medio 1999 is onderzoek gedaan naar de inhoud van de voorgeschreven beleidsplannen en -verslagen Abw, mede gericht op het beeld hoe hierin met M&O-voorschriften is omgegaan. De resultaten zijn op bestuurlijk niveau teruggekoppeld naar gemeenten in het kader van het toezichtoverleg over de doeltreffendheid van de uitvoering. Eind 1999 werd de laatste hand gelegd aan de «M&O-monitor (Abw) 1997&1998», waarin diverse specifieke fraudebestrijdingsaspecten, zoals activiteiten van de sociale recherche, aantallen fraudezaken en relaties met het Openbaar Ministerie, worden beschreven. Begin 2000 verschijnt de rapportage, waarna terugkoppeling naar gemeenten en OM zal plaatsvinden. In het voorjaar van 1999 is bij 70 voornamelijk grotere gemeenten een onderzoek uitgevoerd naar de doeltreffendheid van de gemeentelijke uitvoering van de Algemene bijstandswet op het terrein van de poortwachtersfunctie en misbruikbestrijding. Het beleid van gemeenten blijkt vooral gericht te zijn op beheersing van de uitvoering van het primaire proces van rechtmatige uitkeringsverstrekking. Gemeenten maken nog geen optimaal gebruik van de hen geboden beleidsruimte. De preventieve aspecten van de poortwachtersfunctie krijgen nog maar weinig aandacht. Dit geldt in het bijzonder ten aanzien van het voorkomen van onnodige instroom door het stimuleren van werkaanvaarding. De gemeentelijke interne controles richten zich vooral op het primaire proces van rechtmatige uitkeringsverstrekking. Interne controles op de terreinen van de afhandeling van nieuwe aanvragen, heronderzoeken, beëindigingsonderzoeken en de terug- en invordering van fraudeschulden leiden in driekwart van de gevallen tot de vaststelling dat de procedures worden nageleefd. Interne controles op het gebied van voorlichting en misbruikpreventie en het gebied van beperking van de instroom leiden minder vaak tot een positief resultaat. Dit zijn overigens ook de gebieden waarop het minst vaak controles worden uitgevoerd. Een essentiële schakel binnen de gemeentelijke beleidscyclus is inzicht in de resultaten van het gevoerde beleid. Veel gemeenten blijken nog onvoldoende statistische gegevens te hebben om de resultaten van hun inspanningen m.b.t. de poortwachtersfunctie en misbruikbestrijding te kunnen beoordelen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 27 127, nr. 42
8
Een beter inzicht in de gerealiseerde prestaties van gemeenten is voor zowel gemeenten als het rijk van groot belang. Een ontwikkeling in de richting van een betere registratie lijkt inmiddels in gang gezet. In 2000 zal onderzocht worden welke maatregelen een meer adequate meting van de doeltreffendheid van de uitvoering kunnen bevorderen. De resultaten worden bestuurlijk teruggekoppeld en in veel gevallen zijn afspraken gemaakt over aanpak van tekorten. In dit kader zijn de resultaten van het eerder genoemde onderzoek naar de beleidsplannen meegenomen. Beide onderzoeken zijn input geweest voor de evaluatie van de Abw.
Bevindingen uit andere bronnen De uiteenlopende veldcontacten van de rijksconsulenten, waaronder de vragen van gemeenten aan de servicelijn, leveren een belangrijke bijdrage aan het beeld van de uitvoering. Incidentele situaties waarbij gemeenten in hun beleidsformulering de grenzen zoeken van wat de regelgeving toestaat, trekken daarbij de aandacht; dit leidt tot het informeren van de minister en de beleidsdirecties, en tot nadere toezichtsacties. In 1999 hadden dergelijke situaties onder andere betrekking op het debiteurenbeleid (o.a. afboeken van debiteurenposten), de uitvoering van de Koppelingswet en het opleggen van de arbeidsverplichting aan alleenstaande ouders. De aardbeving in Turkije gaf aanleiding tot vragen van gemeenten naar mogelijkheden om een verblijf in het buitenland van langer dan 4 weken toe te staan met behoud van een bijstandsuitkering, en naar de mogelijkheden om extra bijstand te verlenen. Gemeenten bleken op vrij grote schaal cliënten onjuist te hebben ingedeeld in belastingtariefgroepen. In overleg met Divosa zijn toen landelijke voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd. Niet alle gemeenten hebben in hun toeslagenverordeningen al een bepaling opgenomen waarmee wordt voorkomen dat voor jongeren een cumulatie van verlagingen op de uitkering kan optreden. Hiernaar doet Toezicht in 2000 nader onderzoek. Bij de afsluiting van collectieve verzekeringen voor aanvullende ziektekosten, waarbij bijzondere bijstand of gemeentelijke minimagelden worden ingezet, komt voor dat deze uitsluitend toegankelijk zijn voor bijstandscliënten. In een SZW-circulaire van augustus 1999 is nogmaals uiteengezet dat dit niet is toegestaan. Ook op dit punt zet Toezicht in 2000 verdere acties in, waaronder een actueel onderzoek naar gemeentelijke inkomensondersteuning.
2.3 Kwaliteit van de uitvoering Door het gunstige verloop van vele verbetertrajecten zijn rechtmatigheidstekortkomingen in de uitvoering sterk afgenomen vergeleken met de jaren 1996 en 1997; de eerste jaren na de invoering van de nieuwe Algemene bijstandswet. Daar waar het gaat om doeltreffendheidsaspecten van de uitvoering kan geconstateerd worden dat de gemeenten nog niet over de gehele breedte aan alle voorwaarden voor een doeltreffende uitvoering voldoen. De onderontwikkeling van de regiefunctie heeft ook hier, net als op het Arbeidsmarktterrein, repercussies (zie hoofdstuk 3.1.3). Zo moet geconstateerd worden dat, waar het uitstroombevordering en instroombeperking betreft, gemeenten niet optimaal gebruik maken van de hen geboden beleidsruimte. Daarnaast hebben gemeenten vaak onvoldoende gegevens om een goed zicht op de resultaten van hun inspanningen te hebben. Bij de toezichtonderzoeken wordt er vanuit gegaan dat de ontwikkeling van indicatoren van gemeentelijke prestaties en de registratie hiervan voor verschillende aandachtsgebieden in de Algemene Bijstandswet een
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 27 127, nr. 42
9
wezenlijk onderdeel is van een deugdelijke cyclus van planning en control. De aanwezigheid en vergelijkbaarheid van betrouwbare prestatie- en kengetallen is echter geen vanzelfsprekendheid gebleken. Als gevolg van schaalverschillen blijven kleinere gemeenten op een aantal punten achter bij grotere gemeenten. In 2000 zal onderzocht worden welke maatregelen nog nodig zijn om efficiënter inzicht te krijgen in de doeltreffendheid van de uitvoering. Een specifiek aandachtspunt is de vraag of de gemeenten binnen de kaders blijven bij de invulling van de toegekende beleidsruimte zoals bij de bijzondere bijstandsverlening. Ook de in dit kader opgestelde gemeentelijke verordeningen moeten scherper aan de kaders worden getoetst. 3. Arbeidsmarkt
3.1 Arbeidsmarktregelingen onder verantwoordelijkheid van gemeenten 3.1.1 Toezichtbeleid De arbeidsmarktregelingen die in medebewind worden uitgevoerd door gemeenten, zijn de Wet Inschakeling Werkzoekenden (WIW) en de Wet Sociale Werkvoorziening (WSW). Beide wetten zijn op 1 januari 1998 in werking getreden. Vervolgens zijn in 1998 en 1999 de reïntegratie van arbeidsgehandicapten en de middelen voor de realisatie van een sluitende aanpak voor de nieuwe instroom van bijstandsgerechtigden aan de WIW toegevoegd. De primaire verantwoordelijkheid voor een juiste uitvoering van de WIW en de WSW ligt, evenals bij de Abw, bij het gemeentebestuur. De Minister van SZW verstrekt aan gemeenten een subsidie voor de uitvoering van de wet. De gemeente verantwoordt zich achteraf over het gevoerde beleid en de kwaliteit van de uitvoering. De minister heeft de mogelijkheid om in het kader van het toezicht alle relevante informatie op te vragen. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van verschillende onderzoeksmethoden: enquête van verantwoordelijken bij de gemeente, eigen onderzoek bij de gemeente en, in uiterste situaties, onderzoek bij de WIW of WSW organisatie. Indien blijkt dat naar het oordeel van de Minister de uitvoering van de wet op een onjuiste wijze plaatsvindt bestaat de mogelijkheid om in te grijpen. Dit kan in de vorm van het geven van aanwijzingen aan een gemeentebestuur en/of het verlagen van de verstrekte subsidie na afloop van het jaar. Ook de toezichtaanpak voor de gemeentelijke arbeidsmarktregelingen loopt mee in de modernisering van het toezicht zoals beschreven in hoofdstuk 2.1. In 1999 is het toezichtkader WIW uitgewerkt. Daarmee worden op structurele wijze de toezichtsactiviteiten omvattend in beeld gebracht. Dit toezichtskader zal voorts dienen bij de actualisering van toezichtsactiviteiten ten aanzien van 2000. Als uitgangspunt voor het toezichtkader is bepaald dat ten aanzien van de vergoedingsjaren 1998 en 1999 sprake zal zijn van een «beperkt» financieel maatregelenbeleid en de toepassing van «coulance», gezien de invoeringsproblemen bij de implementatie van deze nieuwe wet. Ook voor de WSW worden de jaren 1998 en 1999 beschouwd als overgangsjaren voor de invoering van de Wet, waarbij sprake zal zijn van een «beperkt» financieel maatregelenbeleid. Daarbij zal bij de beoordeling van de nieuwe terreinen van de wet eveneens uit worden gegaan van «coulance». In het kader van interdepartementale afspraken over (zelf) evaluaties van toezichtsarrangementen is door SZW toegezegd het toezicht op de uitvoering van de nieuwe WSW te evalueren en de resultaten ter beschikking te
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 27 127, nr. 42
10
stellen van de interdepartementale commissie, die de evaluaties van de departementen nader zal beoordelen. De evaluatie is eind 1999 afgerond en begin 2000 aangeboden aan de betreffende commissie. 3.1.2 Toezichtbevindingen en acties De vaststelling van de rijksvergoeding WIW 1998 vindt plaats in 2000, zodat een oordeel over de rechtmatigheid van de uitvoering 1998 in het verslag 2000 zal worden gegeven. Ten aanzien van de WSW geldt dat voor 1995 de laatste definitieve subsidies zijn vastgesteld. Voor het vaststellingsproces over de jaren 1996 en 1997 is vervolgens de afhandelingsprocedure vastgesteld en is het feitelijke proces van start gegaan. Deze vaststellingen zijn begin 2000 afgerond. De volgende tabel geeft een overzicht van de vaststellingen en maatregelen bij de WSW, de voorlopers van de WIW (de Banenpoolregeling en de Jeugdwerkgarantiewet) en van de Regeling Kinderopvang alleenstaande ouders. Aantallen vaststellingen en maatregelen in 1999, naar wet en vergoedingsjaar wet/regeling
Vergoedingsjaar
WSW
1995 1996
totaal in 1999 JWG
1994 1995 1996 1997
totaal in 1999 BP
totaal in 1999
aantal maatregelen
20 3
23 1
– 1 464 900 – 17 500
925 266 600 27 988 600
23
24
– 1 482 400
953 255 200
1
– 105 314
2 27 53 559 641
1993 1994 1995 1996 1997
totaal in 1999 KOPV
aantal vaststellingen
1996 1997
totaalbedrag maatregelen
totaalbedrag rijksvergoeding
5
192 962 (credit)
8 553 574 129 840 497 162 664 769 381 681 920
7
87 648 (credit)
682 740 760
1 2 26 51 556
4
– 47 521
5 424 176 10 284 760 203 350 833 236 894 152 486 437 858
636
4
– 47 521
942 391 779
22 481
5 24
– 531 523 – 396 079
611 989 52 155 452
503
29
– 927 602
52 767 441
Specifiek onderzoek Op grond van de voorlopige jaarstatistiek WSW 1998 waren signalen dat wachtlijstgegevens en plaatsingsgegevens in dienstbetrekkingen onjuist waren. Niet-ingezetenen van bepaalde gemeenten leken abusievelijk wel opgevoerd te zijn door die gemeenten, hetgeen gevolgen zou kunnen hebben voor te subsidiëren aantallen fte’s voor die gemeenten. Door de Rijksconsulenten is bij de betreffende gemeenten gericht onderzoek verricht. Er zijn (enige honderden) onjuist opgegeven personen geconstateerd. Hierop is actie ondernomen teneinde de gemeenten deze onjuiste inschrijvingen richting de juiste gemeenten te laten herstellen. Onder kenbaar gemaakte voorwaarden behoeven de – tijdig, voor 1 januari 2000 herstelde – fouten geen gevolg te krijgen voor de toe te kennen subsidies voor 2000. Ten tijde van het opstellen van dit jaarverslag wordt gecheckt of de bewuste gemeenten de administratieve overdrachten naar de juiste gemeenten correct hebben uitgevoerd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 27 127, nr. 42
11
Tegen de achtergrond van de in het kader van SUWI aangekondigde uitbesteding van reïntegratieactiviteiten door gemeenten is eind 1999 een verkennend onderzoek uitgevoerd naar de uitvoering en opdrachtverlening van de huidige reïntegratieactiviteiten door gemeenten. Begin 2000 waren de resultaten daarvan beschikbaar. In het onderzoek waren 28 gemeenten betrokken. Hieruit bleken de volgende hoofdlijnen: • Bij een op de twee gemeenten is Arbeidsvoorziening nog steeds de «vanzelfsprekende» hoofdaannemer voor reïntegratietrajecten. Voor de andere gemeenten is Arbeidsvoorziening een minder vanzelfsprekende partner; in een aantal gevallen is er sprake van scherpe kritiek, vooral op het feit dat Arbeidsvoorziening op de geleverde prestaties niet of nauwelijks zicht kan bieden. De grootste gemeenten zijn in het algemeen negatiever dan de overige. • Vooral bij de grootste gemeenten is er een kiem voor wat in de toekomst «gemeentelijke reïntegratiebedrijven» zouden kunnen worden. Dat gemeenten nu al, buiten hun traditionele werkterrein om, als bieder de «reïntegratiemarkt» betreden in verband met vrij te besteden budgetten, is buiten de grootste gemeenten niet of nauwelijks zichtbaar geworden. • De gemeentelijke regievoering is in het algemeen verder ontwikkeld naarmate gemeenten groter zijn; een scheiding tussen regie en uitvoering is ook niet overal even sterk doorgevoerd.
Bevindingen uit andere bronnen De financiële problematiek en de bestuurlijke ontwikkelingen bij een werkvoorzieningsschap hebben tot Kamervragen geleid. Voor de beantwoording is door de rijksconsulent nader onderzoek ingesteld. Nogal wat vragen van gemeenten aan het eind van het jaar, onder andere via de Servicelijn van de Rijkconsulentschappen, hadden betrekking op de verschillende uitvoeringsmodaliteiten die de WIW toestaat. Dergelijke vragen houden mede verband met de beëindiging van de verplichte inkoop bij Arbeidsvoorziening, waardoor de vrije bestedingsmogelijkheden van gemeenten toenemen. Enkele lokale onderzoeken naar de bereidheid tot werkaanvaarding van alleenstaande ouders met een bijstandsuitkering, die in het algemeen aanzienlijk blijkt, zijn door de rijksconsulenten aan de beleidsdirecties aangeboden. 3.1.3 Kwaliteit van de uitvoering WIW en WSW Er zijn geen signalen dat zich ernstige uitvoeringsproblemen voordoen bij de uitvoeringsorganisaties voor WIW en WSW. In de WSW zijn verstoringen grotendeels terug te voeren op het ondernemersrisico dat wordt gelopen. Wel worden WIW- en WSW-plaatsingen in nog te sterke mate door veel gemeenten als op zichzelf staande instrumenten gezien; zij worden nog te weinig vanuit een omvattende beleidsvisie als mogelijke tussenstappen in een integraal uitstroombeleid gezien. Zo speelt de toepassing van WIWen WSW-instrumenten in de Abw-beleidsplannen en -verslagen geen prominente rol. In het algemeen zijn veel gemeenten tot nu toe slechts in beperkte mate in staat om hun regierol ten aanzien van reïntegratie goed gestalte te geven. In de praktijk hebben de uitvoeringsorganisaties vaak een belangrijke adviserende stem in de bestuurlijke standpuntbepaling van de gemeente. Daarbij kunnen zich onzuiverheden voordoen als de eigen taakafbakening en positie van die uitvoeringsorganisaties aan de orde komt, zoals bij «begeleid werken» in het kader van de WSW.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 27 127, nr. 42
12
3.2 Arbeidsvoorziening 3.2.1 Toezichtbeleid Arbeidsvoorziening is een zelfstandig bestuursorgaan dat zowel taken uitvoert op grond van de Arbeidsvoorzieningswet 1996 als op grond van een aantal andere wetten. Sinds Arbeidsvoorziening in 1998 onverwacht met liquiditeitsproblemen werd geconfronteerd, is er sprake van verzwaard toezicht. Arbeidsvoorziening rapporteert sindsdien maandelijks over de liquiditeitssituatie en geeft een prognose voor de daaropvolgende 12 maanden. Het overleg met Arbeidsvoorziening over toezichtsaangelegenheden is in 1999 geïntensiveerd. In 1999 bleek sprake te zijn van onregelmatigheden bij projecten die via Arbeidsvoorziening subsidie ontvingen uit het Europees Sociaal Fonds. Dit heeft geleid tot een aanzienlijke toezichtsinspanning (zie paragraaf 3.3). De ontwikkelingen rond SUWI maakten dat het toezicht op Arbeidsvoorziening in 1999 geleidelijk in een nieuwe context is geplaatst. Dit werd met name actueel omdat Arbeidsvoorziening voorbereidingen trof voor een interne ontvlechting van de eigen organisatie in een aantal afzonderlijke onderdelen. 3.2.2 Toezichtbevindingen en acties
Begroting en beleidsplan 1999 De begroting en het beleidsplan 1999 zijn conform de wettelijke vereisten voor 1 december 1998 voorgelegd aan de minister van SZW. Aanvankelijk was de ingediende begroting niet sluitend en ontbraken belangrijke toezichtsinformatie en een categoriale begroting. De minister heeft de begroting en het beleidsplan eind april 1999 goedgekeurd en aan de Staten-Generaal gezonden. In 1999 zijn twee begrotingswijzigingen ingediend. Beide begrotingswijzigingen zijn door de minister goedgekeurd en aan de Staten-Generaal aangeboden. Voor 1999 heeft Arbeidsvoorziening een rijksbijdrage van f 1295 miljoen inclusief f 75 miljoen sluitende aanpak begroot. Daarnaast was een bedrag begroot van f 314 miljoen voor verplichte inkoop door de gemeenten en Uvi’s, een bedrag van f 132 miljoen voor eigen organisatie ESF en een bedrag van f 138 miljoen voor de commerciële dienstverlening. Verantwoording Tussentijdse verantwoording wordt afgelegd in kwartaalrapportages. Met ingang van de derde kwartaalrapportage 1999 worden deze ook aan de Staten-Generaal gezonden. Deze rapportages bevestigen het beeld van de begrotingswijzigingen: er vindt een verschuiving plaats naar meer basisdienstverlening en minder prestatiedienstverlening. Conform de wettelijke vereiste heeft de Arbeidsvoorzieningsorganisatie haar jaarrekening en jaarverslag 1998 voor 1 mei 1999 ingediend. De review door de Departementale Accountantsdienst werd in december 1999 afgerond. Arbeidsvoorziening heeft in 1998 over het algemeen de geplande produktie gerealiseerd. Dit resultaat kon mede worden bereikt doordat een gewijzigde begroting was ingediend. In deze gewijzigde begroting zijn de geplande aantallen bemiddelingsplannen voor een deel neerwaarts bijgesteld ten opzichte van de oorspronkelijke begroting. In juni 1999 vond een Algemeen Overleg plaats met de Vaste Kamercommissie van SZW over Arbeidsvoorziening. Gespreksonderwerpen waren onder andere de afdoening van de jaarstukken 1996 en 1997, de begroting
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 27 127, nr. 42
13
en het beleidsplan 1999 en de liquiditeitsbegroting 1999. De minister zegde bij die gelegenheid toe om de kwartaalrapportages van Arbeidsvoorziening voortaan ook aan de Tweede Kamer te zenden.
Liquiditeitspositie Vanwege de liquiditeitsproblematiek van Arbeidsvoorziening werd in 1998 een kasschuif toegepast. Er werd een voorschot verleend van f 160 miljoen uit het budget van 1999. In 1999 bleek een nieuwe kasschuif noodzakelijk, ditmaal van 150 mln. Eind 1999 was het liquiditeitssaldo van Arbeidsvoorziening mede hierdoor positief. In 2000 wordt door Toezicht nauwlettend bezien hoe de liquiditeitssituatie zich verder ontwikkelt. Besluiten Arbeidsvoorziening In april 1999 is het reglement Beheer en beleid 1999 door de minister goedgekeurd. In de loop van 1999 is het samenwerkingsverband van Arbeidsvoorziening met Start en Vedior in ASV BV beëindigd. Bij de beëindiging is in overeenstemming met de daartoe gemaakte afspraak, een deel van het personeel teruggekeerd naar Arbeidsvoorziening. In de loop van 1999 heeft Arbeidsvoorziening melding gemaakt van een aantal transacties met betrekking tot hard- en software, welke reeds aan het begin van dat jaar hadden plaatsgevonden. De transacties zijn feitelijk leasecontracten. Vanwege de complexiteit van de problematiek is de landsadvocaat voor advies ingeschakeld. Deze kwestie is nog niet tot afronding gekomen.
Overige wettelijke taken Arbeidsvoorziening In 1999 is op initiatief van Toezicht begonnen met een inventarisatie van de wijze van uitvoering van alle wettelijke en overige taken van Arbeidsvoorziening. Op basis hiervan zullen voorstellen worden gedaan voor het verbeteren van het toezicht op de recht- en doelmatige uitvoering van deze taken, mede met het oog op SUWI. Ontslagtaak De ontslagtaak, gebaseerd op het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen en daarop gebaseerde nadere regelgeving, wordt uitgevoerd door de Regionaal Directeur van de Arbeidsvoorziening (RDA). In het toezicht wordt beoordeeld of de RDA de regels van het ontslagbesluit in acht neemt en of met het doelgroepenbeleid rekening is gehouden. Tevens wordt bekeken of de regelgeving leidt tot uitvoeringstechnische problemen. Uitgangspunt voor het toezicht vormen de specifieke kwartaalrapportages, de reguliere verantwoordingsprodukten van Arbeidsvoorziening (begroting, beleidsplan en jaarverslag) en de klachteninformatie die via de nationale ombudsman binnenkomt. In 1999 is een verkorte ontslagprocedure ingevoerd en zijn enkele kleinere wijzigingen in de regelgeving aangebracht. Overleg tussen SZW en Arbeidsvoorziening heeft geresulteerd in een betere voorlichting aan werkgevers en werknemers. Geconstateerde knelpunten in de uitvoerbaarheid worden betrokken in een thans lopende evaluatie. Wav Op grond van de Wet Arbeid Vreemdelingen (Wav) geeft Arbeidsvoorziening tewerkstellingsvergunningen af. Bij het toezicht op de uitvoering hiervan wordt aandacht besteed aan de informatieverstrekking, de rechtmatigheid, het doelbereik van de wet (marginale toets) en de doelmatigheid. De afhandelingstermijn van aanvragen voor een tewerkstellingsvergunning blijft een punt van zorg. Arbeidsvoorziening heeft op aandringen van SZW maatregelen genomen om hierin verbetering aan te brengen. Ook
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 27 127, nr. 42
14
zal Arbeidsvoorziening betere informatie verzamelen over de afhandelingsduur. 3.2.3. Kwaliteit van de uitvoering Vooralsnog bestaat er geen volledig beeld van de kwaliteit van de uitvoering. Arbeidsvoorziening heeft in 1999 een positieve accountantsverklaring gekregen, zodat de rechtmatigheid van de uitgaven is verzekerd. Daarnaast wordt ten behoeve van de rechtmatigheid getoetst of de prestaties van Arbeidsvoorziening overeenkomen met de afspraken met de minister. De huidige mogelijkheden om uitspraken te doen over de doeltreffendheid zijn echter beperkt; er zijn slechts kwantitatieve vergelijkingen met voorgaande jaren mogelijk. Normen voor doeltreffendheid moeten nog worden ontwikkeld. Tevens is onvoldoende bekend over de doelmatigheid. Hierbij valt op dat de huidige wetgeving en financieringssystematiek onvoldoende prikkels bevatten om Arbeidsvoorziening doelmatiger te laten werken. In de SUWI wet- en regelgeving zal hieraan expliciet aandacht worden besteed. Tijdens de overgangsperiode zal, in overleg met Arbeidsvoorziening, worden nagegaan hoe doeltreffendheid en doelmatigheid het best kunnen worden bevorderd. Hiertoe wordt onder andere onderzoek gedaan naar de kostprijsberekening. De overgangsfase zelf brengt nieuwe problemen met zich mee, zodat het toezicht op de uitvoering zal worden geïntensiveerd. Arbeidsvoorziening is zelf al geruime tijd bezig met een verbetering van de kwaliteit van de uitvoering. Als bijdrage hieraan is onder andere een uniforme klachtenregeling en klachtenbehandeling opgesteld (conform de Algemene Wet bestuursrecht). Over 1999 is een eerste landelijk klachtenrapport opgesteld. In totaal zijn 618 schriftelijke klachten ingediend, voornamelijk van werkzoekenden. Van de behandelde klachten werd 41% (gedeeltelijk) gegrond bevonden. Van de 30 klachten ingediend bij de Nationale Ombudsman werden vier klachten (gedeeltelijk) gegrond verklaard. Negen klachten zijn nog in behandeling.
3.3 Europees Sociaal Fonds (ESF) 3.3.1 Toezichtbeleid Van de ESF-periode 1994–1999 was 1999 het laatste jaar dat er nog subsidiebeschikkingen voor nieuwe projecten konden worden afgegeven. Arbeidsvoorziening is uitvoerder van het grootste deel van het ESF-programma (doelstellingen 1, 2, 3, en 5b). In 2000 start een nieuw ESF-programma (2000–2006). In 1999 werden onregelmatigheden ontdekt bij projecten die via Arbeidsvoorziening ESF-subsidie hadden ontvangen. Daarom heeft SZW in 1999 veel aandacht besteed aan de verdere verbetering van het systeem van beheer en controle. Dit gebeurde in aanvulling op de eerdere verbeteringen in de organisatie van de uitvoering door Arbeidsvoorziening. Hierbij ging het zowel om verbeterde controle (het vroegtijdig ontdekken van onregelmatigheden) als om preventie van onregelmatigheden. SZW heeft een Toezichtsplan ESF met jaarplan 2000 opgesteld, dat voor de zomer van 2000 wordt vastgesteld. Hierin komt tot uiting dat SZW in vergelijking tot het verleden intensiever toezicht gaat houden op de uitvoering van het ESF, onder meer door eigen waarnemingen en oordeelsvorming respectievelijk actievere bijsturing.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 27 127, nr. 42
15
3.3.2 Toezichtbevindingen en acties Een controle door de Europese Commissie (EC) in april 1999 heeft onregelmatigheden aan het licht gebracht bij projecten uit de periode 1994– 1997. Het was al bekend dat in deze periode onregelmatigheden voorkwamen. Dit was ook de reden waarom de Minister van SZW in juni 1996 bij het CBA had aangedrongen op een Plan van aanpak ESF. De omvang van de aangetroffen onregelmatigheden was echter opmerkelijk. Op verzoek van SZW heeft Arbeidsvoorziening in 1999 ook eigen onderzoek gestart naar de door de Europese Commissie bekritiseerde projecten. Ten behoeve van het geïntensiveerde toezicht is bij Arbeidsvoorziening veel informatie opgevraagd. Op 25 juni 1999, 29 september 1999 en 16 maart 2000 heeft de minister hierover uitgebreid aan de Tweede Kamer gerapporteerd. Acties: 1. verbetering controle: een review door het Ministerie van SZW heeft aangetoond dat Arbeidsvoorziening de controles over het ESF subsidiejaar 1997 op een adequate wijze heeft uitgevoerd. Er is een aanzienlijk aantal projecten gecontroleerd. Aandachtspunten waren nog de maatregelen van kwaliteitscontrole en de zichtbaarheid van de afhandeling van de controleresultaten (intrekken en terugvorderen subsidies en eventueel het volgen van het strafrechtelijke traject). In 2000 zal het Ministerie een review uitvoeren op de afhandeling door Arbeidsvoorziening van de controleresultaten over ESF 1997. 2. verbetering aansturing: binnen de Algemene Directie is de unit ESF Nederland opgericht met een landelijk directeur die direct 6 regionale clusterservicepunten aanstuurt. Arbeidsvoorziening zal meer preventieve controles uitvoeren, zodat fouten in de einddeclaraties van projecten kunnen worden voorkomen. Toezicht zal in 2000 erop gericht zijn te bezien of deze (organisatie)wijzigingen de gewenste effecten hebben (betere preventie van fouten). 3.3.3 Kwaliteit van de uitvoering De verbeteringen in de ESF-organisatie bij Arbeidsvoorziening gericht op betere aansturing en betere controle moeten uiteindelijk hun effect hebben bij de subsidieaanvragers en projectuitvoerders. Het kan voorkomen dat bij projecten uit de subsidiejaren ESF 1998 en ESF 1999 nog onregelmatigheden worden geconstateerd. Met de verbeterde ESF-organisatie moeten deze nu in een vroegtijdig stadium worden ontdekt en gecorrigeerd. Bij het ontwerp van het systeem van beheer en controle voor de nieuwe ESF-programmaperiode 2000–2006 wordt rekening gehouden met alle «lessen uit het verleden». Dit moet leiden tot een betere kwaliteit van de uitvoering, ook bij de subsidieaanvragers en projectuitvoerders. 4. Sociale verzekeringen
4.1 Toezichtbeleid De ministeriële verantwoordelijkheid voor het toezicht op een rechtmatige en doelmatige uitvoering van de sociale verzekeringswetten wordt uitgeoefend via het toezicht op het Ctsv (meta-toezicht). De taak van het Ctsv is het houden van toezicht op de rechtmatigheid en doelmatigheid van de uitvoering van wetten door de Svb, het Lisv en de uitvoeringsinstellingen sociale verzekeringen. Het toezicht van de minister richt zich op de organisatie van het Ctsv, waarbij de begroting en het jaarplan worden beoordeeld. Daarnaast worden de produkten die Ctsv op grond van de wet
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 27 127, nr. 42
16
levert, zoals de rechtmatigheidsverklaring en de doelmatigheidsrapportage, beoordeeld en ter kennis aan de Staten-Generaal gezonden.
4.2 Toezichtbevindingen en acties Budgettoewijzing De begroting en het jaarplan van het Ctsv voor 2000 zijn door Toezicht beoordeeld. Het budget van het Ctsv voor 2000 werd op grond hiervan door de minister vastgesteld. In dit budget is de bijdrage verdisconteerd die het Ctsv diende te leveren in het kader van de invulling van de taakstelling op basis van het Regeerakkoord inzake de uitvoeringskosten op SV-terrein. Rechtmatigheid Het Ctsv dient jaarlijks per wet een rechtmatigheidsverklaring te geven. Uit de rechtmatigheidsverklaringen blijkt al enkele jaren achtereen dat er nog teveel fouten worden gemaakt bij de uitvoering van de werknemersverzekeringen. Een werkgroep, waarin SZW, het Ctsv en het Lisv waren vertegenwoordigd, heeft de aard en oorzaak van de rechtmatigheidsfouten in kaart gebracht en op basis daarvan oplossingen geformuleerd. Het eindrapport wordt tezamen met de rechtmatigheidsverklaringen over 1998 en het oordeel van de minister, aan de Staten-Generaal gezonden. Naast een oordeel per wet heeft het Ctsv over 1998 voor het eerst een oordeel verstrekt over de totale wetsuitvoering per afzonderlijke uitvoeringsinstelling en het Lisv. Doelmatigheid Eind 1999 heeft het Ctsv de rapportage over de doelmatigheid van de uitvoering van de sociale verzekeringswetten door Svb, het Lisv en de Uvi’s over 1998 uitgebracht. De twee eerdere sinds de Osv 1997 verschenen rapportages waren experimenteel van karakter. De huidige rapportage heeft een nieuwe opzet. Nog niet alle aspecten daarvan hebben al invulling gekregen. Er is sprake van een groeiproces. De rapportage en het oordeel van de minister is in februari 2000 aan de StatenGeneraal gestuurd. Het Ctsv doet geen overall uitspraak over doelmatigheid van de uitvoering. Het wil de nadruk leggen op de eigen verantwoordelijkheid en zelfevaluatie van de uitvoeringsinstellingen. De rapportages van de uitvoeringsinstellingen voldoen nog niet alle aan de gewenste kwaliteit. De uitvoeringsinstellingen hebben geen meetbare doelen geformuleerd en in hun rapportage besteden zij slechts aandacht aan enkele doelen. Hierdoor kan geen oordeel worden gegeven over de efficiency van de organisatie van de uitvoering. Ctsv-rapporten In 1999 bracht het Ctsv een aantal rapportages uit over specifieke aspecten van de uitvoering die aan de Staten Generaal zijn gezonden. Meest opvallend in 1999 waren de augustusrapportages over handhaving en arbeidsongeschiktheidsregelingen. Belangrijke bevindingen in de rapportage Handhaving waren het feit dat bij de bestrijding van witte fraude en fraude door werknemers/uitkeringsgerechtigden goede resultaten worden geboekt en dat de bestrijding van zwarte fraude en fraude door werkgevers beduidend minder vruchten afwerpt. In de augustusrapportage Arbeidsongeschiktheidsregelingen gaf het Ctsv onder meer een beeld van de werking van het poortwachtersmodel in het eerste ziektejaar en een oordeel over de effectiviteit van reïntegratiewetgeving. Belangstelling voor WAO leidde ook tot andere rapportages, bijvoorbeeld over de werking van het FIS-systeem. De bevindingen en conclusies van het Ctsv hebben geleid tot aanbeve-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 27 127, nr. 42
17
lingen die enerzijds door de uitvoering zullen worden opgepakt en anderzijds in de planvorming rond de WAO respectievelijk het SUWI-traject hun plaats krijgen. De augustusrapportages 1999 waren de laatste die in deze vorm zijn verschenen. In 1999 is besloten om voortaan uitvoeringsrapportages door het Lisv en de Svb te laten opstellen. Het Ctsv velt een toezichtsoordeel over de rapportages. De nieuwe taakverdeling is beschreven in een brief die in december door de staatssecretaris naar de Tweede Kamer is gestuurd. In januari 2000 heeft hierover Algemeen Overleg plaatsgevonden met de Vaste kamercommissie SZW. Voorts verscheen in 1999 onder meer het rapport «straffen met beleid» (evaluatie wet Boeten). De conclusies hebben geleid tot aanpassing van de regelgeving in de vorm van twee AmvB’s. Daarnaast bevat het rapport een scala van aanbevelingen, die door het Ctsv aan de uitvoering kenbaar zijn gemaakt. Het Ctsv onderzoekt momenteel wat door de uitvoering met de aanbevelingen is gedaan. Het rapport is in een Algemeen Overleg met de Vaste Kamercommissie SZW besproken. De derde vervolgrapportage ontvlechting van het Ctsv is, voorzien van een oordeel van de minister, in het eerste halfjaar toegezonden aan de Tweede Kamer bij de beantwoording van de motie-Jaarsma. Nadere informatie is door het Ctsv meegenomen met de vierde vervolgrapportage ontvlechting, die begin februari 2000 is gepubliceerd.
Bijzondere activiteiten Bepaalde aspecten van de uitvoering gaven in 1999 aanleiding tot aandacht in de pers en vragen van de Tweede Kamer. Te noemen zijn het GAK-boetebesluit, de vermeende onrechtmatige besteding van publieke middelen bij het SFB, de bemiddeling in de B-poot bij het GAK, de verhoging van salarissen van de top van het GAK, de GAK-doelmatigheidsprojecten, sanering bij het GAK wegens teruglopende werkloosheid, GUO onder verscherpt toezicht wegens problemen, o.a. bij premie-incassosysteem. Over al deze onderwerpen werden vragen van leden van de Tweede Kamer beantwoord. Eigen onderzoek SZW Toezicht verricht jaarlijks onderzoek naar telkens wisselende onderwerpen. In 1999 is een onderzoek geëntameerd naar de rechtmatigheid en doelmatigheid van het thematisch onderzoek van het Ctsv. De bevindingen zijn verwerkt tot een rapport. 4.3 Kwaliteit van de uitvoering De rechtmatigheidsverklaringen 1998 zijn in 1999 ontvangen en voldoen op hoofdlijnen aan de eisen zoals in wet- en regelgeving vastgelegd. Organisatiewet sociale verzekeringen is bepaald dat het Ctsv een rechtmatigheidsverklaring verbijzonderd naar wetten dient af te geven. Het Ctsv heeft op een aantal aspecten een gedetailleerd oordeel afgegeven. Dit betreft het distribuerend proces (de uitkeringsverzorging), waar het oordeel op het niveau van een proces per wet is gegeven. Op een aantal andere aspecten is het oordeel minder gedetailleerd. Bij het beherend proces is één oordeel voor alle wetten tezamen gegeven. De rechtmatigheidsverklaring als toezichtsproduct van het Ctsv is verbeterd vergeleken met voorgaande jaren. Op bondige wijze is een aanzienlijke hoeveelheid informatie inzichtelijk gepresenteerd. Het Ctsv heeft een helder toezichtsoordeel gegeven over het distribuerend proces en aangegeven welke concrete verbeterpunten er nog zijn.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 27 127, nr. 42
18
4.4 Verzekeringskamer De Pensioen- en spaarfondsenwet (PSW) gaf de minister onvoldoende bevoegdheden en instrumenten voor de uitoefening van het regulier toezicht. Met de inwerkingtreding van de gewijzigde PSW – 1 januari 2000 – is hierin verandering gekomen. Het jaar 1999 is gebruikt om deze nieuwe situatie voor te bereiden. Het gestructureerd overleg met de Verzekeringskamer heeft gedurende het verslagjaar verder vorm gekregen. Voorts is in het kader van het toezicht een risico-analyse uitgevoerd waarvan de resultaten zullen dienen als input voor het op te stellen toezichtsplan Verzekeringskamer. Daarnaast is een concept communicatieplan met de Verzekeringskamer opgesteld, waarover in beginsel overeenstemming is met de Verzekeringskamer. Met Financiën zijn voorbereidingen getroffen voor wijziging van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf. In het voorstel voor wijziging van deze wet wordt o.a. de goedkeuring van de begroting van de Verzekeringskamer door beide ministers (Financiën en SZW) geregeld. Daarnaast wordt in het benoemen en schorsen van bestuursleden van de Verzekeringskamer en leden van de Raad van Toezicht door de ministers van Financiën en SZW en de naamswijziging in Pensioen- & Verzekeringskamer voorzien. De wet moet per 1 januari 2001 van kracht zijn. Het overleg met de Verzekeringskamer in 1999 is mede gebruikt om te anticiperen op de veranderingen in het toezicht als gevolg van de wijziging van de PSW en op de toezichtactiviteiten die daaruit voor de Verzekeringskamer voortvloeien. In 2000 zal op basis van de in 1999 uitgezette lijnen het toezicht op de Verzekeringskamer plaatsvinden. 5 Arbeidsverhoudingen en arbeidsomstandigheden
5.1 Arbeidsverhoudingen 5.1.1 Toezichtbeleid Het toezicht op de Sociaal Economische Raad (SER) wordt onderscheiden in het algemeen toezicht op de SER als bestuursorgaan en het metatoezicht op de bedrijfslichamen. Dit laatste houdt in dat de SER toezicht houdt op de bedrijfslichamen en van de bevindingen verslag doet aan de minister. Het toezichtbeleid heeft in 1999 verder vorm gekregen. Zo heeft de SER haar toezicht op de bedrijfslichamen nader uitgewerkt in een conceptnota «Toezichtarrangement». In het verlengde van dit toezichtarrangement is in overleg met het SER-secretariaat een SZW-beoordelingskader voor de verantwoordingsinformatie van de SER opgesteld. Dit beoordelingskader is begin 2000 vastgesteld en ter kennisname aan de SER verzonden. Voorts is gedurende 1999 bezien wat de consequenties zijn voor het toezichtbeleid als gevolg van de wijziging van de Wet op de bedrijfsorganisatie in 1999. 5.1.2 Toezichtbevindingen en acties In het verslagjaar is aan de SER goedkeuring verleend voor de begroting 2000 en de heffingsverordeningen 2000 en is ingestemd met de rekening van baten en lasten over 1998. In 1999 heeft de SER verslag gedaan van het toezicht op de bedrijfslichamen in 1998. In dit verband is met het secretariaat van de SER afgesproken dat de toezichtbevindingen uitvoeriger zullen worden weergegeven.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 27 127, nr. 42
19
Er is door Toezicht overleg gevoerd met het SER-secretariaat over een duidelijker verantwoording van het beleggingsbeleid van de bedrijfslichamen (hetgeen leidt tot een wijziging van de Verordening financiën bedrijfslichamen 1999) en van de SER. Daarnaast is bij de SER gewerkt aan een verordening voor subsidieverstrekking en aan beleidsregels voor de toepassing voor de zogenaamde «Schildhuiskorting», een korting die bedrijfslichamen mogen verlenen op de heffing aan leden van organisaties, als bedoeld in artikel 126, zesde lid van de wet op de bedrijfsorganisatie. Een bedrijfslichaam is sinds de wijziging van de Wet op de bedrijfsorganisatie in 1999 verplicht aan de minister van SZW te melden welke rechtspersonen het heeft opgericht en in welke rechtspersonen het deelneemt. Nieuwe oprichtingen en deelnemingen behoeven de goedkeuring van de minister. Eind 1999 zijn acties voorbereid om de bedrijfslichamen aan dit voorschrift te herinneren. Door genoemde wetswijziging behoeven bestemmingsheffingen van bedrijfslichamen de goedkeuring van de betrokken ministers. Over de wijze van invulling van deze bevoegdheid wordt overleg tussen de betrokken departementen gevoerd. De bedrijfslichamen zijn als gevolg van de wijziging van de Wet op de bedrijfsorganisatie verplicht voor 1 april een verslag op te stellen over het afgelopen kalenderjaar. De minister van SZW zendt exemplaren hiervan toe aan de Staten-Generaal, voor de eerste maal in het jaar 2000 van de jaarverslagen over 1999. Met het secretariaat van de SER is overleg gaande over aan deze verslagen te stellen eisen. 5.1.3 Kwaliteit van de uitvoering Op basis van de verantwoordingsproducten en overige informatie van de SER kan worden geconcludeerd dat de kwaliteit van de activiteiten van de SER van een goed niveau zijn. Ook uit de hiervoor vermelde conceptnota «Toezichtarrangement» van de SER blijkt dat het toezicht op de bedrijfslichamen serieus wordt ingevuld.
5.2 Arbeidsomstandigheden 5.2.1 Toezichtbeleid Op het terrein van Arbeidsomstandigheden zijn door de minister van SZW instanties aangewezen die publieke taken uitvoeren inzake de Wet op de gevaarlijke werktuigen en de Arbeidsomstandighedenwet. De taken die door deze zelfstandige bestuursorganen onder meer worden uitgevoerd zijn het keuren en certificeren van produkten, installaties en systemen, het opleiden en certificeren van personen en het certificeren van arbodiensten. Op de uitvoering van de wettelijke taken door deze instanties wordt toezicht gehouden. Het veld waarop toezicht wordt gehouden is voortdurend in beweging. Enerzijds wordt dit veroorzaakt door de marktwerking (vanaf 1998 is een tendens merkbaar waarbij een aanzienlijk aantal instellingen willen worden aangewezen voor de uitvoering van wettelijke keurings- en certificatieactiviteiten) en anderzijds door ontwikkelingen waarbij gestreefd wordt naar een systeem waarin accreditatie een belangrijke rol is toebedeeld. In 1999 werd door de Algemene Rekenkamer het rapport «Toezicht op keuringen in Nederland» gepubliceerd (TK, 1998–1999, 26 400 nrs. 1–2), waarin de Algemene Rekenkamer aanbevelingen doet om het toezicht op keuringen te verbeteren en te komen tot een sluitende toezichtketen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 27 127, nr. 42
20
In de verdere ontwikkeling van het toezichtbeleid zullen de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer, met name ten aanzien van het sluitend toezicht, worden meegenomen. Naast genoemde keurings- en certificatieinstellingen is SZW betrokken bij het College Toelating Bestrijdingsmiddelen (CTB). Per 1 januari 2000 is het CTB verzelfstandigd, waardoor toezicht op dit zelfstandig bestuursorgaan moet worden uitgeoefend. Toezicht heeft in 1999 in overleg met de andere betrokken departementen en het CTB, een onderzoek naar een toezichtarrangement laten uitvoeren, dat bouwstenen voor het toezicht heeft opgeleverd. Met LNV wordt gewerkt aan een implementatieplan voor het toezicht op het CTB. 5.2.2. Toezichtbevindingen en acties Het toezicht op de keurings- en certificatieinstellingen vindt plaats aan de hand van de verplichte jaarlijkse verantwoordingsinformatie van deze instellingen. In deze rapportage moet door de instellingen verslag worden gedaan van hun werkzaamheden, waarbij tevens moet worden aangegeven in hoeverre blijvend is voldaan aan de wet- en regelgeving en aan de bijzondere bepalingen van de aanwijzingsbeschikking. Daarnaast wordt in het toezicht gebruik gemaakt van de rapporten van de Raad voor Accreditatie (RvA). Tenslotte zijn de signalen van belang die o.a. worden verkregen van de keurings- en certifcatieinstellingen en de Arbeidsinspectie.
Certificatieinstellingen arbodiensten In 1998 werd een drietal instellingen aangewezen voor het certificeren van arbodiensten. Gedurende 1999 werden nog twee instellingen op dit terrein aangewezen. In het verslagjaar werden de verantwoordingsrapportages 1998 van de drie eerst aangewezen instellingen ontvangen. Deze rapportages hadden gezien het tijdstip van aanwijzing slechts betrekking op een beperkte periode. Met deze rapportages is voldaan aan de wettelijke vereisten. Uit de voorbereidende werkzaamheden voor de aanwijzingen van de instellingen in 1998 en 1999, de verantwoordingsinformatie over 1998 en contacten met de RvA blijkt wel dat certificatieinstellingen en arbodiensten nog moesten wennen aan de nieuwe verantwoordingsconstellatie. Notified bodies en keuringsinstanties (nationaal regime) Van de instanties die keuringen volgens EU-richtlijnen uitvoeren (de notified bodies) zijn in het verslagjaar de verantwoordingsrapportages 1998 ontvangen. Uit deze rapportages bleek dat deze instanties hebben voldaan aan de wettelijke vereisten en de bijzondere bepalingen van de aanwijzingsbeschikking. Aangezien deze organisaties voor de uitvoering van hun wettelijke taak zijn aan te merken als zelfstandige bestuursorganen, dienen zij ook te voldoen aan de Algemene wet bestuursrecht. Met name op dit punt heeft nog bijsturing bij de notified bodies moeten plaatsvinden. Eén notified body op het gebied van persoonlijke beschermingsmiddelen heeft in 1999 nog onder verscherpt toezicht gestaan. Dit verscherpt toezicht was aan de orde omdat in 1997 was geconstateerd dat de instantie goedkeurende verklaringen afgaf terwijl de wettelijke bevoegdheid daartoe ontbrak. Met deze instantie is intensief overleg geweest over de voortgang van afgesproken verbeteracties. In 1999 is een situatie bereikt waarin het verscherpt toezicht is beëindigd. Begin 1999 is de Arbeidsinspectie verzocht onderzoek te doen naar de keuring van mobiele kranen en torenkranen. SZW wilde via het onderzoek
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 27 127, nr. 42
21
onder meer te weten komen of de zich ontwikkelende marktwerking een negatief effect heeft op het veiligheidsniveau van de kranen. De belangrijkste conclusies zijn enerzijds dat bij vrijwel alle (> 96%) kranen het wettelijk verplichte kraanboek is aangetroffen en de laatste keuring op tijd is uitgevoerd, maar anderzijds dat de keuringsinstanties niet op dezelfde manier bewaken of geconstateerde tekortkomingen ook daadwerkelijk worden verholpen en de keuringsinstanties niet op dezelfde manier omgaan met het kraanboek. SZW heeft de keuringsinstanties verzocht met elkaar in overleg te treden. In het kader van de beoordeling van de jaarlijkse verantwoordingsrapportages 1998 van de keuringsinstanties is gevraagd over het overleg nadere informatie te verstrekken. Deze informatie gaf geen aanleiding tot nadere acties. SZW heeft deze instanties eveneens verzocht aan te geven wat men doet aan het bewaken van de bij kranen geconstateerde tekortkomingen. De instanties hebben aangegeven dat men bezig is, met het oog op de aanwijzing per november 1999, de procedures aan te passen. Tot november 1999 dienden keuringsinstanties alleen bij zwaarwegende tekortkomingen actie te ondernemen (een melding aan de AI). De drie keuringsinstanties zijn per november 1999 opnieuw aangewezen; ook in dat kader heeft beoordeling van deze instanties plaatsgevonden.
Klassebureaus De Scheepvaartinspectie van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat (V&W) houdt ingevolge een mandaatregeling toezicht op de klassebureaus ten aanzien van hijs- en hefwerktuigen aan boord van zeeschepen. In het verslagjaar is de eerste rapportage van V&W ontvangen. Over deze rapportage heeft overleg plaatsgevonden met V&W. De Scheepvaartinspectie heeft bij de klassebureaus aangedrongen op completere rapportages en zal bij haar toezicht ook informatie gebruiken die zij uit anderen hoofde heeft verkregen. 5.2.3 Kwaliteit van de uitvoering Uit de rapportages van de aangewezen instanties en de nadere informatie daarover zijn geen ernstige tekortkomingen in de uitvoering naar voren gekomen. Op het terrein van het certificeren van deskundigheid (de persoonscertificatie) zijn in 1999 nadere stappen ondernomen. De verwachting is dat de eerste instanties in 2000 worden aangewezen voor persoonscertificatie. 6. Project millennium en Euro
6.1 Toezichtsbeleid In het toezichtbeleid is bijzondere aandacht geschonken aan de millenniumproblematiek en de invoering van de euro. Uitgangspunt is dat gemeenten en zelfstandige bestuursorganen zelf verantwoordelijk zijn voor de oplossing van eventuele problemen bij beide onderwerpen. De minister heeft wel een initiërende en coördinerende taak. SZW heeft veel (preventieve) activiteiten verricht om de millenniumrisico’s bij toeleiding naar de arbeidsmarkt, inkomensgarantie en (arbeids-)veiligheid, te minimaliseren. SZW heeft de voortgang gemonitord en er is regelmatig overleg gevoerd met betrokkenen. De activiteiten van SZW met het oog op een juiste implementatie van de euro door gemeenten en zelfstandige bestuursorganen per 1 januari 2002, stonden in 1999 in het teken van een actieve bewustwording, inventariseren en analyseren en – waar nodig – een centrale regie op strategische onderdelen van de euroconversie.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 27 127, nr. 42
22
6.2 Toezichtsbevindingen 6.2.1 Gemeenten
Millennium SZW heeft in samenwerking met het Kenniscentrum sociale diensten 2000, het Kenniscentrum voor de sociale werkvoorziening, de VNG, Divosa, NOSW en het Projectbureau Millennium Overheid, een aantal centrale maatregelen uitgevoerd problemen rond de millenniumovergang te voorkomen. De belangrijkste activiteiten waren gericht op het beoordelen van gemeentelijke noodplannen, het benaderen van gemeenten met een verhoogd millenniumrisico, het centraal faciliteren van de gemeentelijke aanpak en het centraal testen van sociale dienst systemen. In september 1999 heeft de voorzitter van de stuurgroep sociale diensten een millenniumstatement afgegeven waarin hij het vertrouwen uitsprak over de continuïteit van de bijstandsverlening ook na de millenniumwisseling. Er hebben zich bij sociale diensten inderdaad geen noemenswaardige problemen voorgedaan. Euro In 1999 is de euromonitor gemeenten uitgevoerd. Tevens is door Toezicht een normplanning voor de gemeentelijke euro-aanpak ontwikkeld. Uit de monitor blijkt dat gemeenten ten opzichte van 1998 voortgang hebben geboekt met de euro-aanpak, maar dat op gemeentelijk niveau nog veel werk moet worden verricht om de mijlpaal van 1-5-2000, afronding planning- en analysefase, te halen. Eind 1999 is aan Divosa een opdracht verleend om een beschikbaar model implementatiestrategie te bewerken tot een voor sociale diensten herkenbare handreiking. 6.2.2 Arbeidsvoorziening
Millennium Op basis van de gegevens van begin januari 2000 kan worden geconcludeerd dat zich bij Arbeidsvoorziening geen verstoringen van enige betekenis hebben voorgedaan, met uitzondering van het ESF. In de tweede helft van 1999 meldde Arbeidsvoorziening aan SZW dat ten behoeve van de millenniumbestendigheid van het ESF-systeem hulp van de Europese Commissie noodzakelijk is. De verwachting is nu dat, na werkzaamheden door technici van de Europese Commissie, het ESF-systeem eind mei 2000 weer operationeel is. Euro Arbeidsvoorziening heeft in 1999 een grote inhaalslag moeten maken om enigszins in pas te gaan lopen met de interdepartementale tijdsplanning voor de euro. Deze inhaalslag is succesvol ingezet met de presentatie van een plan van aanpak en de formering van een projectteam euro. In 2000 zal de daadwerkelijke implementatie vorm moeten krijgen. SZW zal intensief de voortgang bij Arbeidsvoorziening blijven monitoren. 6.2.3 Ctsv, Lisv, Svb, Uvi’s, VK en pensioenfondsen
Millennium In samenspraak met de eerstelijns toezichthouders is de voortgang van maatregelen ter voorkoming van de eventuele millenniumproblemen bij het Ctsv, Lisv, Uvi’s, de SVb, de VK en de pensioenfondsen intensief gemonitord. Begin 1999 is het ketenonderzoek millenniumproblematiek afgerond. Op basis daarvan zijn in 1999 onder de coördinatie van PMO een aantal testen met externe partijen als de belastingdienst en GBA’s uitgevoerd en is het
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 27 127, nr. 42
23
overleg met de betaalsector over de uitwisseling van testresultaten gehouden. Het ketenonderzoek is in 1999 nog tweemaal geactualiseerd. Eind 1999 hebben de organisaties zich in positieve zin uitgesproken over de continuïteit van de bedrijfsvoering na de millenniumovergang. Op basis van de gegevens van begin januari 2000 kan worden geconcludeerd dat zich bij de uitvoeringsinstanties geen verstoringen van enige betekenis hebben voorgedaan.
Euro De aanpak van het toezicht op de Uvi’s, het Lisv, het Ctsv en de SVb is vastgelegd (toetsingskader) en wordt conform afspraken uitgevoerd. Met de VK is een discussie op gang gekomen over het houden van toezicht op de pensioenfondsen. Het is de bedoeling dat deze discussie ertoe leidt dat de VK halfjaarlijks inzicht verschaft in de voortgang bij pensioenfondsen. De organisaties in het SV-veld hebben in meerderheid de planning- en analysefase van het eurotraject succesvol afgerond. Met ingang van 1 januari 2000 is een start gemaakt met de realisatiefase.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 27 127, nr. 42
24