Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1995–1996
24 311
Wijziging van hoofdstuk XVI (Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur) van de uitgaven en de ontvangsten voor het jaar 1994 (slotwet/rekening)
Nr. 3
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN Vastgesteld 16 november 1995 De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen. De daarop door de regering gegeven antwoorden zijn hierbij tevens afgedrukt. Met de vaststelling van dit verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid. De voorzitter van de commissie, Van Nieuwenhoven De waarnemend griffier van de commissie, Nava
1
Samenstelling: Leden: Lansink (CDA), Schutte (GPV), Van Nieuwenhoven (PvdA), voorzitter, Van der Heijden (CDA), ondervoorzitter, Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD), M. M. H. Kamp (VVD), Doelman-Pel (CDA), SwildensRozendaal (PvdA), Vliegenthart (PvdA), Mulder-van Dam (CDA), Versnel-Schmitz (D66), Middel (PvdA), Leerkes (U55+), Nijpels-Hezemans (AOV), Fermina (D66), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Dankers (CDA), Marijnissen (SP), Essers (VVD), Oudkerk (PvdA), Cherribi (VVD), Sterk (PvdA), Van Boxtel (D66), Van Vliet (D66), Van Blerck-Woerdman (VVD). Plv. leden: Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Van der Vlies (SGP), Lilipaly (PvdA), Esselink (CDA), Rijpstra (VVD), Vouˆte-Droste (VVD), Smits (CDA), Dijksman (PvdA), Houda (PvdA), Beinema (CDA), Van den Bos (D66), Vreeman (PvdA), Rouvoet (RPF), Boogaard (Groep Nijpels), Van Waning (D66), Sipkes (GroenLinks), De Jong (CDA), vacature (CD), Passtoors (VVD), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), J. M. de Vries (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Bremmer (CDA), Bakker (D66), Cornielje (VVD).
5K3315 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgeverij Plantijnstraat ’s-Gravenhage 1995
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 311, nr. 3
1
1
Kan de uiteindelijk gerealiseerde onderuitputting in 1994 exact worden aangegeven, alsmede een overzicht van de onderuitputting op die artikelen waaraan de geparkeerde taakstelling niet zal worden toebedeeld? (blz. 2–3) De uiteindelijk in 1994 gerealiseerde onderuitputting bedraagt ten opzichte van de stand in de 2e Suppletore wet 1994 (Kamerstukken II, vergaderjaar 1994–1995, 24 014) f 60,7 miljoen (exclusief de onderuitputting op uitgavenartikel 05.01, opvang asielzoekers). Daarnaast is sprake van hogere ontvangsten van per saldo f 6,2 miljoen. Een deel van deze onderuitputting is via het instrument van de eindejaarsmarge alsnog besteed in 1995 (1e Suppletore wet 1995, Kamerstukken II, vergaderjaar 1994–1995, 24 194). In bijlage 1 bij dit verslag treft u een per begrotingsartikel gespecificeerd overzicht aan van de uiteindelijke over- en onderschrijdingen. De significante verschillen zijn toegelicht in de toelichting op de Rekening 1994. Per saldo is sprake van ruim voldoende onderuitputting. Expliciete toerekening van de geparkeerde taakstelling ad f 8,7 miljoen naar artikelen waar zich deze onderuitputting heeft voorgedaan zou een vrij willekeurige keuze betekenen. Om die reden wordt daar van afgezien. 2
Is inmiddels het besluit gevallen tot verificatie van de inkomens en vermogensgegevens van bejaarden bij de belastinginkomsten als onderdeel van het bijdragebesluit? Zo ja, met ingang van welke datum? Zo niet, waarom niet naar aanleiding van de toelichting bij de rekening 1994 ten aanzien van personeel? (blz. 54–55) Over eventuele verplichtstelling van verificatie van inkomens- en vermogensgegevens bij de Belastingdienst door gemeenten, bent u vorig jaar september laatstelijk geı¨nformeerd (aanleiding was het juniverslag van de Algemene Rekenkamer) (Kamerstukken II, vergaderjaar 1993–1994, 23 785, nr. 9). Hierbij gaf ik aan dat bij de afweging om tot verplichte verificatie over te gaan, doelmatigheidsaspecten eveneens in ogenschouw zullen moeten worden gehouden (hoge perceptiekosten versus lage baten). Daar komt bij dat de huidige regelgeving ex WBO wordt ingetrokken in verband met de voorgenomen overheveling van de bejaardenoorden naar het AWBZ-regime per 1 januari 1997. De (soms) ingrijpende maatregelen die getroffen moeten worden om verplichtstelling van verificatie bij de Belastingdienst van inkomens- en vermogensgegevens mogelijk te maken, zouden dan slechts voor een korte periode van toepassing zijn. Om deze reden achten de bewindslieden van VWS het niet zinvol om nu over te gaan tot verplichte verificatie. Het is beter om, zodra meer inzicht bestaat in zowel de aard van de toekomstige bijdrageregeling voor bewoners van bejaardenoorden, als de wijze waarop (en door wie) deze regeling zal worden uitgevoerd, ten volle aandacht te besteden aan een verdere uitwerking van een goed M&O-beleid terzake. 3
Kan uiteengezet worden waarom het beschikbare werk niet verdeeld kan worden over bestaande medewerkers met daarbinnen prioriteitenstelling? Dit in verband met het feit dat bij alle Directoraten-Generaal zowel externe deskundigheid alsmede uitzendkrachten zijn ingehuurd? Kan bovendien uiteengezet worden waarom de wachtgeldaanspraken bij iedere Directoraat-Generaal te laag waren geraamd? (blz. 54–55)
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 311, nr. 3
2
Bij ziekte, vakantie, (tijdelijke) verhoging van de werkdruk, dan wel de periode tussen vertrek van een medewerker en de komst van een nieuwe wordt in de meeste gevallen het werk binnen de beschikbare capaciteit opnieuw verdeeld. Het is echter onmogelijk om alle (tijdelijke) uitval van medewerkers op deze wijze op te vangen. Dit heeft tot gevolg dat in sommige gevallen een beroep moet worden gedaan op uitzendkrachten. Bij meer specifieke kennisgebieden wordt bij uitval of een tijdelijke hoge werkdruk gebruik gemaakt van de inhuur van externe deskundigheid indien het niet mogelijk is om het werk tussen collega’s te verdelen. In andere gevallen wordt juist een beroep gedaan op externe deskundigen vanwege een zeer specifieke expertise als aanvulling op de aanwezige kennis en ervaring binnen het departement. Vanwege na-ijl-effecten van de GEO-operatie is het beroep op wachtgeld bij alle DG’s tijdelijk hoger dan in de begroting is opgenomen. Vanwege het tijdelijke karakter zijn de ramingen niet structureel aangepast, maar worden de meerkosten voor wachtgeldaanspraken door vrijvallende middelen, als gevolg van vacatures, binnen het P-artikel gecompenseerd. 4
Waarom bleven bij het RIVM eerder gefinancierde opdrachten/projecten achter? (blz. 55) In de ontwerp-begroting wordt door het RIVM rekening gehouden met uitgaven en ontvangsten als gevolg van het uitvoeren van projecten voor derden uit de collectieve en niet-collectieve sector. Deze raming wordt bij gebrek aan andere informatie gebaseerd op historische grondslag. Gedurende 1994 zijn er minder opdrachten binnengekomen dan in de ontwerp-begroting geraamd. Als gevolg hiervan zijn er dan ook in 1994 minder uitgaven gedaan ten behoeve van projectmedewerkers. In de ontwerp-begroting 1996 is dan ook besloten om de ontvangsten en uitgaven als gevolg van het uitvoeren van projecten voor derden uit de collectieve en niet-collectieve sector structureel te verlagen met f 2,6 miljoen als gevolg van het verminderen van onderzoeksprojecten vanwege de ombuigingen op het milieu-onderzoek, alsmede door het achterblijven van geplande onderzoeksprojecten ten behoeve van internationale organisaties. 5
Kan aangegeven worden welke trainingen wegens gebrek aan belangstelling niet door zijn gegaan? Waaraan is dit gebrek aan belangstelling te wijten? (blz. 58) Een deel van het niet doorgaan van trainingen was gelegen in het feit dat de decentrale opleidingsplannen pas in de loop van het voorjaar gereed zijn gekomen. Dit had tot gevolg dat de aanmelding voor trainingen langzaam op gang komt. Een ander deel van het niet doorgaan van training is gelegen in het feit dat vooraf een inschatting was gemaakt van de behoefte aan een hoeveelheid cursussen met een bepaalde inhoud. Op basis daarvan werden trainingen aan leidinggevenden en medewerkers aangeboden. Uiteindelijk bleek deze inschatting te hoog. Met deze informatie wordt rekening gehouden bij de volgende opleidingscyclus. De volgende trainingen zijn niet (volledig) doorgegaan zoals gepland: – Leidinggeven aan een beleidsafdeling: was tweemaal gepland, maar sluit vermoedelijk niet meer voldoende aan bij de opleidingswensen van de doelgroep; – Begrotingscyclus: was tweemaal gepland, maar is gecombineerd met de cursus Financieel Management;
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 311, nr. 3
3
– Intercultureel leidinggeven: was eenmaal gepland, thema «leefde» op dat moment vermoedelijk (nog) te weinig; – Planning & Control voor leidinggevenden: was eenmaal gepland, maar thema leefde (nog) te weinig onder de doelgroep; – Beleidsevaluatie (aangekondigd als Planning & Control voor beleidsmedewerkers): was eenmaal gepland, maar de ontwikkeling van de module is uitgesteld in afwachting van op te stellen richtlijnen ten aanzien van beleidsevaluatie; – Workshop Ambtelijke Staf: was eenmaal gepland; – Financieel Management: de ontwikkeling van deze module kostte meer tijd dan gepland was, waardoor de cursus in ’94 slechts eenmaal in plaats van tweemaal kon worden uitgevoerd; – Onderhandelen en Conflicthantering voor leidinggevenden: is eenmaal in plaats van tweemaal uitgevoerd, wegens onvoldoende deelnemers in het voorjaar. Dit kan samenhangen met feit dat in 1994 veelvuldig door leidinggevenden is deelgenomen aan managementleergangen waarin dit onderwerp ook vaak aan de orde is gekomen; – Beleidsontwikkeling voor senior-beleidsmedewerkers: is eenmaal in plaats van tweemaal uitgevoerd, wegens onvoldoende deelnemers in het voorjaar; – Beleidsnota’s en onderzoeksrapporten schrijven: is eenmaal uitgevoerd in plaats van tweemaal, wegens onvoldoende deelnemers in het najaar; – Presenteren van beleidsstandpunten; tweemaal in plaats van driemaal uitgevoerd, wegens onvoldoende deelnemers voor twee groepen in het voorjaar; – Begeleiding en Coaching (= mentorschap): is eenmaal uitgevoerd in plaats van tweemaal, wegens onvoldoende deelnemers in het najaar. 6
Hoe denkt de regering te voorkomen dat de uitgaven van de SCP opnieuw (zie slotwet/rekening 1993) hoger uitvallen dan oorspronkelijk geraamd? (blz. 62) Het is moeilijk volledig te voorkomen dat de geraamde uitgaven SCP afwijken van de gerealiseerde situatie. Het is gezien de aard van de uitgaven ook niet wenselijk om de hogere uitgaven te voorkomen. De afwijkingen ten opzichte van de ramingen hebben namelijk te maken met projecten die het SCP voor derden uitvoert. Tegenover de uitgaven als gevolg van de projecten voor derden staan evenveel inkomsten. Het is echter moeilijk vooraf aan te geven hoeveel projecten het precies zal betreffen en wat het financie¨le beslag van deze projecten zal zijn. In verband met de regels ten aanzien van het «bruto-boeken» van uitgaven en ontvangsten zijn in de ontwerp-begroting 1995 de ramingen van zowel de uitgaven als de ontvangsten structureel met f 0,6 miljoen verhoogd. 7
Kan een overzicht worden gegeven van de totale kosten die inmiddels gemoeid zijn met de ontwikkeling en het beheer van het nieuwe Jeugd Ouderbijdrage Systeem? Hoeveel bedroegen de oorspronkelijk geraamde automatiseringskosten voor dit systeem? (blz. 66) In 1994 bedroegen de totale kosten voor de ontwikkeling en het beheer van het nieuwe Jeugd Ouderbijdrage Systeem circa f 390 000,–. De oorspronkelijke raming bedroeg f 190 000,–. 8
Hoe hoog was het bedrag dat voor de vestiging van de rekenplichtige inning ouderbijdrage te Gouda is uitgegeven? Betreft dit de totale kosten
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 311, nr. 3
4
voor de vestiging in Gouda of zijn hiervoor ook ramingen in de begrotingen 1995 en 1996 opgenomen? (blz. 66) Het betreft hier de aanschaf van meubilair waarvan de kosten circa f 54 000,– bedroegen. Voor deze eenmalige uitgaven in 1994 zijn geen ramingen opgenomen in de begrotingen 1995 en 1996. 9
Hoeveel verrichtingen zijn er in totaal door de deurwaarder gedaan? Hoeveel kosten waren daar mee gemoeid en wat was de opbrengst van deze verrichtingen in relatie tot de gemaakte kosten? (blz. 66) De deurwaarder heeft in 1994 872 dossiers in behandeling gehad wat een totale opbrengst van f 552 148,35 heeft gegenereerd. De totale inningskosten bedroegen f 379 000,–. De verhoging van de uitgavenraming betreft de desaldering van ontvangsten van deurwaarderskosten die door de ouderbijdrageplichtigen worden vergoed. 10 Hoe is het mogelijk dat in 1994 meer verplichtingen worden aangegaan dan waarvoor in de begroting toestemming is gegeven? Voor welke projecten is men in 1994 verplichtingen aangegaan waarvoor de wetgever geen gelden beschikbaar heeft gesteld? (blz. 68) In 1994 zijn meer meerjarige projecten toegekend dan bij de opstelling van de begroting werd verondersteld. Hierdoor zijn in 1994 hogere verplichtingen aangegaan (een verplichting wordt vastgelegd op het moment van aangaan, ongeacht het jaar van betaling). De overschrijding op de verplichtingenraming heeft geen consequenties voor de ramingen van de kasuitgaven. Voor de begrote meerjarige kasuitgaven verandert er dus niets. Opgemerkt wordt dat de omvang van de aan te gane verplichtingen met kaseffecten over meerdere jaren bij projecten veelal moeilijk vooraf is te ramen. In de praktijk treden er tempoverschillen op. Er zijn in 1994 geen verplichtingen aangegaan waarvoor de wetgever geen gelden (in dit geval verplichtingenruimte) beschikbaar heeft gesteld. Zoals uit de tabel bij uitgavenartikel 02.07 blijkt, is de benodigde ruimte voor de verplichtingen zowel in de 1e als 2e Suppletore wet 1994 verhoogd en door de Kamer goedgekeurd. Zoals uit de toelichting blijkt, hebben de hogere verplichtingen betrekking op meerjarige onderzoeksprojecten. 11 Hoe hoog bedroeg de oorspronkelijke raming aan projecten en onderzoek en wat was de totale feitelijke realisatie? Is er een speciale reden waarom er meer projecten zijn toegekend dan oorspronkelijk geraamd? (blz. 70) 12 Kan met betrekking tot artikel U0301 (onderdelen 3, 4 en 6) worden aangegeven welke financie¨le bovengrens er voor de toekenning aan projecten op deze onderdelen geldt? Op grond van welke criteria werden de extra projecten toegekend? Kan een overzicht worden geboden om welke projecten het ging bij deze drie onderdelen en wanneer ze exact (data) werden toegekend? (blz. 70) 13 Is er ook bij andere onderdelen op de post projecten en onderzoek sprake geweest van overschrijding? Zo ja, kan hiervan een overzicht worden verstrekt? (blz. 70)
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 311, nr. 3
5
In tegenstelling tot hetgeen de gehanteerde formulering doet vermoeden, zijn in 1994 niet meer projecten toegekend dan oorspronkelijk was geraamd. Per saldo is in 1994 f 0,386 miljoen minder aan projecten besteed dan was begroot. Wel is in 1994 een aantal malen de verplichtingenruimte verhoogd. Het betreft technische bijstellingen, dat wil zeggen het opnieuw invoeren van reeds in voorgaande jaren vastgelegde verplichtingen. Concreet betrof het bijvoorbeeld het opnieuw invoeren van lopende verplichtingen voor de geclusterde sportstimuleringsorganisaties. Op artikelonderdeel 4 is een aantal projecten in het kader van het Landelijk Accommodatie Plan doorgeschoven naar 1995. Het «vrijvallende» kasgeld is in het kader van het zogenaamde actief kasbeleid opnieuw ingezet door het naar voren halen van de uitgaven ten behoeve van het stadion Amsterdam. Deze uitgaven waren oorspronkelijk voorzien in 1995 en 1996. Voor het opvoeren van deze verplichtingen was extra verplichtingenruimte nodig, terwijl het afvoeren van de oude lopende verplichtingen in de administratie onmogelijk is. Bij artikelonderdeel 6 betroffen de extra verplichtingen met name de (eenmalige) uitgaven van f 35 miljoen voor het Fonds voor de topsporter. 14 Kan aangegeven worden wanneer het besluit om f 2 miljoen ter beschikking te stellen voor de renovatie van het PSV-stadion aan de Kamer is medegedeeld? Kunnen bovendien alle projecten gemeld worden die zijn goedgekeurd, terwijl de wetgever geen gelden beschikbaar had gesteld? (blz. 71) 15 Door welke bewindspersoon is de toezegging van f 2 miljoen voor de renovatie van het PSV-stadion gedaan? Behoort een dergelijke toezegging op basis van een individuele regeling tot de categorie van afspraken die niet voor herhaling vatbaar is? (blz. 71) De staatssecretaris van VWS heeft f 2 miljoen beschikbaar gesteld voor de renovatie van het PSV-stadion, op titel van het landelijk sportaccommodatiebeleid. De basis voor deze subsidie is gelegen in het feit dat de organisatie van het EK Voetbal 2000 aan Nederland en Belgie¨ toegewezen zou worden en dat het Philips-stadion door de KNVB zou worden aangewezen als e´e´n van de vier stadions waar wedstrijden zullen worden gespeeld. Bovenstaande is inmiddels ook gebeurd. Eerder zijn op deze titel bijdragen verleend aan het nieuwe stadion in Amsterdam en het gerenoveerde Feyenoord-stadion in Rotterdam. Over een bijdrage aan het vierde stadion, het Gelderland Stadion, wordt de Kamer een voorstel gedaan in de 2e Suppletore wet 1995. In dit verband wijs ik voorts nog op de passage in de Welzijnsnota «Naar eigen vermogen» bij het Programma accommodatieve voorzieningen in de sport. Hierin is sprake van een bijdrage aan stadions in het kader van EURO 2000. Er is samenvattend weliswaar sprake van een individuele regeling, maar dan wel toegesneden op een specifieke en voor Nederland unieke situatie als EURO 2000. 16 Moet uit de toelichting ten aanzien van de opvangvoorzieningen worden afgeleid dat ca f 15 miljoen te weinig is overgedragen aan het Fonds Sociale Vernieuwing? (blz. 73) Nee.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 311, nr. 3
6
De verschillen die in de Rekening worden toegelicht, betreffen de stand ontwerp-begroting en de uiteindelijke realisatie. In de stand ontwerpbegroting was rekening gehouden met de uitgaven voor opvangvoorzieningen. Later is besloten de gelden voor opvangvoorzieningen over te boeken naar het Fonds Sociale Vernieuwing (waar dus de uitgaven plaatsvonden). Dat is verwerkt in de 1e Suppletore wet 1994. Mede als gevolg van deze overboeking is de realisatie circa 50% lager dan geraamd. 17 Kan een toelichting worden gegeven op de hogere verplichtingen (f 184,4 miljoen) die ten behoeve van het convenant huisvesting, verzorging en opvoeding van kinderen van binnenschippers en kermisexploitanten worden geraamd? Lopen deze verplichtingen ook nog door naar latere jaren dan 1998? (blz. 80) Het betreft hier een verplichting uit hoofde van genoemd convenant waarvan de uitgaven gelijkelijk verspreid zijn over de jaren 1996, 1997 en 1998. De resulterende kasuitgaven passen vanzelfsprekend binnen de kasramingen voor die jaren. 18 Kan eens worden aangegeven hoe het mogelijk is dat voor f 10 miljoen verplichtingen zijn aangegaan die niet waren geraamd en waarvoor de verantwoordelijkheid rust bij de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, aangezien het de bejaardenoorden betreft met een specifieke functie? (blz. 81) Het betreft hier een technische aanpassing van de verplichtingenruimte die voortvloeit uit de wijze waarop de geı¨ntegreerde verplichtingenkasadministratie (GVKA) is vormgegeven in de departementale administratie. Essentieel is daarbij dat in overeenstemming met de Comptabiliteitswet aansluiting is gezocht bij het juridische verplichtingenbegrip. Kort samengevat komt onderstaande nogal technische toelichting er op neer dat de ene verplichting die niet is gee¨ffectueerd wordt vervangen door een andere verplichting binnen het totaal van de kasraming. Hierbij worden structurele verplichtingen – in casu die voor de bejaardenoorden met een bijzondere functie – voor het jaar t reeds in het jaar t-1 vastgelegd. Nu kan het geschieden dat de hierbij behorende kasuitgaven in jaar t niet geheel tot besteding komen omdat individuele oorden minder subsidie ontvangen dan hiervoor aanvankelijk geraamd is. Bij de bejaardenoorden met een bijzondere functie geschiedt dit regelmatig doordat de lopende subsidie¨ring (dat wil zeggen subsidievoorschotten voor het jaar t) gecorrigeerd wordt (dat wil zeggen verrekend) voor te hoog ontvangen subsidievoorschotten in voorgaande jaren (veelal ten gevolge van hogere eigen bijdragen dan geraamd en onderbezetting). In dat geval is sprake van incidentele ruimte in het structurele macro-budget ten behoeve van de bejaardenoorden met een bijzondere functie. Deze middelen kunnen dan aangewend worden voor bijvoorbeeld renovatie of nieuwbouw. De aanwending van het bestaande budget wijzigt dan doordat incidenteel in jaar t «nieuwe» verplichtingen aan andere oorden worden aangegaan. Op de totale kasuitgaven voor dat jaar heeft een dergelijke herallocatie geen invloed. Wel op de raming van de verplichtingen. Deze wordt – zoals in het onderhavige geval – verhoogd. 19 Kan exact het substitutie project in Schoonhoven uiteengezet worden, inhoudelijk en met name financieel waaronder de hogere opbrengst uit eigen bijdragen? (blz. 82)
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 311, nr. 3
7
Het substitutieproject «Krimpenerwaard-Oost» te Schoonhoven was bedoeld om na te gaan of op kleinschalige basis een goede combinatie van verzorgings- en verpleeghuis mogelijk is. Deze combinatie maakt het mogelijk dat men niet meer hoeft te verhuizen en dat partners bij elkaar kunnen blijven. Uit de evaluatie van dit experiment bleek dat de opzet geslaagd is: het is mogelijk gebleken om zorg op maat te verlenen binnen aanvaardbare kosten. Voor verdere informatie over inhoud, opzet en resultaten van dit experiment wordt verwezen naar het rapport «Verpleging en verzorging – geı¨ntegreerd en kleinschalig» dat in november 1994 eveneens aan de Tweede Kamer is aangeboden. Wat betreft de hogere opbrengst uit eigen bijdragen het volgende. De subsidiebijdrage aan dit project was begroot op de totale kosten minus de te verwachten inkomsten uit eigen bijdragen. Deze opbrengsten zijn, zeker voor een nieuw type voorziening als in Schoonhoven vooraf moeilijk te ramen. Hierbij spelen namelijk factoren als bereik (wordt van de geboden voorziening gebruik gemaakt), inkomen en vermogen een rol. Om lopende het project financieringsproblemen te voorkomen, is voor wat betreft de opbrengsten uit eigen bijdragen een zeer voorzichtige raming gehanteerd. Bij de vaststelling van het definitieve subsidiebedrag voor dit project bleken de eigen bijdragen evenwel hoger dan geraamd waardoor de feitelijk betaalde subsidie lager uitviel. 20 Kunnen exact de effecten van het wetsvoorstel Van Otterloo worden aangegeven, zowel voor de rijksbijdrage als voor de MOOZ-bijdrage vastgelegd in het wetsvoorstel voor het jaar 1994 en voor het jaar 1995? (blz. 82) Vanwege de Wet Van Otterloo is in 1994 de rijksbijdrage ziekenfondsverzekering eenmalig met f 300 miljoen verhoogd. In budgettaire termen is hier compensatie voor gevonden door de rijksbijdrage aan het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten (AFBZ) in 1995 eenmalig te verlagen met f 300 miljoen. Per saldo heeft de Wet Van Otterloo dus geen effect op de rijksbijdrage ziektekosten. Artikel VII van de Wet Van Otterloo bepaalt dat het op grond van de Wet MOOZ mede te financieren bedrag voor 1994, in afwijking van de normale systematiek, wordt vastgesteld op f 433 miljoen. Aangezien het MOOZ-bedrag 1994 een jaar later, dus in 1995, wordt omgeslagen door middel van de individuele MOOZ-omslagbijdrage is deze bijdrage van 1994 op 1995 gestegen met f 84,– voor een particulier verzekerde in de leeftijdscategorie 20–64 jaar (1994: f 27,60 1995: f 111,60). Het MOOZ-bedrag 1995 is inmiddels door de Stichting MOOZ, overeenkomstig de normale systematiek, vastgesteld op f 390,3 miljoen. Dit bedrag wordt in 1996 omgeslagen in de vorm van een individuele MOOZ-omslagbijdrage van f 99,60 voor een particulier verzekerde in de leeftijdscategorie 20–64 jaar. De stijging van de MOOZ-omslagbijdrage in 1995 als gevolg van de Wet Van Otterloo wordt gecompenseerd door een daling van de WTZ-omslagbijdrage in 1996; eveneens een – zij het indirect – gevolg van de Wet Van Otterloo. De WTZ-omslagbijdrage voor een particulier verzekerde in de leeftijdscategorie 20–64 jaar bedraagt in 1995 f 414,– en is voor 1996 door de Stichting Uitvoering Omslagregeling WTZ vastgesteld op f 324,– (een daling van f 90,–). 21 Kan bovendien uiteengezet worden waarom er minder projecten zijn ingediend in verband met het experimenten programma ouderenhuisvesting via de SEV? (blz. 82)
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 311, nr. 3
8
De uitputting van het budget ten behoeve van projecten en experimenten op het terrein van de volkshuisvesting en dat via de SEV loopt, is afhankelijk van het aantal gehonoreerde aanvragen voor een projectsubsidie. Een van de belangrijkste criteria waar aan moet worden voldaan is het exclusieve en innovatieve karakter van de projecten. Er is in het verleden reeds veel innovatief onderzoek gee¨ntameerd vanuit het veld, waardoor de behoefte hieraan wellicht wat is afgenomen. 22 Is te verwachten dat er ook in 1995 en 1996 bij het Centrum ’45 nog behandelkosten zullen zijn die niet op grond van een wettelijke regeling of een ziektekostenverzekering worden vergoed? Welke andere oplossingen heeft de regering al nagestreefd? (blz. 87) Reeds in 1975 is een overeenkomst getroffen tussen het toenmalige Ministerie van CRM en het Centrum ’45 over de vergoeding van behandelkosten die niet op grond van een wettelijke regeling of een ziektekostenverzekering worden gedekt. De kosten betreffen met name reiskosten, kosten van medebehandeling van partners/familieleden en kosten die de door de betrokken ziektekostenverzekering gestelde vergoedingslimiet overschrijden. Centrum ’45 kan deze kosten jaarlijks declareren bij het ministerie. Zowel voor het begrotingsjaar 1995 als voor 1996 is hiertoe een bedrag van f 450 000,– geraamd. In feite bestaat er een nauwe relatie tussen een deel van de betreffende kosten en de zogenoemde «bijzondere voorzieningen» in het kader van de wetten voor oorlogsgetroffenen. Op dit moment wordt onderzocht in hoeverre de overeenkomst met Centrum ’45 kan worden ingepast in de verstrekkingen vanuit de wetten voor oorlogsgetroffenen, waarvan de uitvoering is neergelegd bij de Pensioenen Uitkeringsraad. 23 Welke budgettair neutrale kasschuiven met betrekking tot de warenwetheffing kan de Kamer in 1995 en 1996 nog tegemoet zien? (blz. 95) De regering heeft het voornemen uit de vorige kabinetsperiode om via een wijziging van de Warenwet te komen tot kostendekkende heffingen ingetrokken. In de brief van 16 maart 1995 (Kamerstukken II, vergaderjaar 1994–1995, 23 900, XVI, nr. 39) bent u hierover en over de oplossing van de daaruit voortvloeiende budgettaire consequentie geı¨nformeerd. Door dit besluit zijn de in de Slotwet/Rekening 1994 genoemde budgettair neutrale kasschuiven met betrekking tot de warenwetheffing dan ook niet meer noodzakelijk. 24 Kan eens uiteengezet worden welke knelpunten zich voordoen bij de methadonverstrekking waarvoor in 1994 een extra bijdrage nodig is van f 1,5 miljoen? Wat is het totaal bedrag dat gemoeid is met methadonverstrekking in 1994, 1995, 1996, 1997 en 1998? (blz. 102) Met ingang van 1994 vindt de financiering van de ambulante verslavingszorg plaats via het Fonds Sociale Vernieuwing. De middelen voor methadonverstrekking zijn als onderdeel hiervan ook overgeheveld en zijn vanaf die datum niet meer separaat geearmarked voor dat doel. In de «Methadonbrief» (Kamerstukken II, vergaderjaar 1993–1994, 22 684, nr. 10) is een aantal knelpunten geconstateerd. Hiervoor is in 1994 eenmalig een bedrag van f 1,5 miljoen ter beschikking gesteld.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 311, nr. 3
9
25 Om welke projecten op het terrein van het drangbeleid hebben de uitgaven en verplichtingen betrekking? Welke onderverdeling van «de kaseffecten na 1994» kan de Kamer nog tegemoet zien? (blz. 102) Op het terrein van het drang- en overlastbeleid hebben de uitgaven en verplichtingen betrekking op gemeentelijke plannen en de totstandkoming van landelijke voorzieningen. Een aantal projecten beslaat meerdere jaren. De verplichtingen die hiervoor zijn aangegaan leiden tot kaseffecten (komen tot betaling) in de jaren 1995, 1996 en 1997 voor respectievelijk f 3,3 miljoen, f 2,2 miljoen en f 1,3 miljoen. 26 Kan eens uiteengezet worden hoe het mogelijk is en waarom het noodzakelijk is dat de aangegane verplichtingen die door het parlement zijn goedgekeurd met f 22,5 miljoen worden overschreden in 1994? (blz. 103) In de begroting 1994 is de stand van de meerjarencijfers gebaseerd op een jaarlijkse, min of meer regelmatige, uitputting van budgetten voor Aidsvoorlichting, preventie, zorg en onderzoek door het ministerie. In het begrotingsjaar 1994 zijn deze budgetten op basis van een daartoe afgesloten convenant voor een periode van vier jaar toegekend aan het Aidsfonds. Doordat deze verplichting in 1994 voor de gehele periode in de administratie moest worden vastgelegd, was in dat jaar extra verplichtingenruimte vereist. Dit heeft dus geleid tot een eenmalige verhoging van de verplichtingenraming. De meerjarencijfers voor de geraamde verplichtingenruimte in de jaren 1995 tot en met 1997 zijn tegelijkertijd met hetzelfde bedrag neerwaarts bijgesteld. De in de meerjarencijfers opgenomen verplichtingenraming is derhalve in totaal gelijk gebleven en niet overschreden. 27 Kan nog eens de noodzaak van de hogere verplichtingen voor een bedrag van f 62,8 miljoen uitgelegd worden? (blz. 127) Het betreft hier een technische mutatie als gevolg van een gewijzigde systematiek met betrekking tot het vastleggen van verplichtingen. In plaats van het vastleggen van verplichtingen aan individuele monumenteneigenaren worden thans de verplichtingen aan de gemeenten (budgetreservering voor het jaar t+6) in de realisatie verwerkt. In de ontwerp-begroting was met deze wijziging in de systematiek nog geen rekening gehouden. Derhalve is er een bedrag van f 62,8 miljoen aan toekomstige verplichtingenraming naar het lopende jaar 1994 geschoven. Net als in het geval van vraag 26 is hier de totale verplichtingenruimte over meerdere jaren bezien niet overschreden. 28 Wat was eind 1994 de vermogenspositie van het Bedrijfsfonds voor de Pers? (blz. 131) Ultimo 1994 bezat het Bedrijfsfonds voor de Pers financie¨le vaste activa (dat wil zeggen uitgeleend geld) ter grootte van f 40 miljoen, vorderingen ter grootte van circa f 5,9 miljoen en liquide middelen ter grootte van f 0,3 miljoen. Het totaal aan activa ad f 46,2 miljoen werd voor circa f 44,1 miljoen gefinancierd uit eigen vermogen en voorzieningen en voor f 2,2 miljoen uit kortlopende schulden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 311, nr. 3
10
29 Hoe hoog was eind 1994 de totale omvang van de omroepreserve? (blz. 131) De economische stand van de algemene omroepreserve bedroeg eind 1994 afgerond f 566,7 miljoen. Het rentedragende deel daarvan bedroeg afgerond f 437,3 miljoen. 30 Waarom wordt de omroepbijdrage niet verlaagd, nu weer in 1994 een bijdrage van f 144 miljoen wordt toegevoegd aan de reserve? Hoeveel is de reserve in 1994 en wat is de verwachting voor 1995 en 1996? (blz. 132) De omroepbijdrage wordt niet verlaagd, omdat dit zou betekenen dat er in de jaren na 1994 een structureel exploitatietekort op de omroepbegroting zou ontstaan. De algemene omroepreserve bedroeg eind 1994 afgerond f 566,7 miljoen. Voor 1995 en 1996 zijn geen toevoegingen meer geraamd. 31 Heeft de vermindering van opbrengsten aan ouderbijdragen met ca f 13 miljoen ook doorwerking naar de opbrengsten voor latere jaren? (blz. 142) In 1995 zullen de ontvangsten volgens de huidige verwachtingen f 10 miljoen lager uitvallen als gevolg van de vertraagde invoering van de wetswijziging. Vanaf 1996 heeft deze factor geen invloed meer op de realisatie. 32 Kan de exacte stand van zaken ten aanzien van de MIBO-magazijnen nog eens worden uitgelegd? (blz. 146) Tijdens het vragenuur in de Tweede Kamer op 30 november 1993 is door de toenmalige Minister van WVC, mw. H. d’Ancona, uitvoerig antwoord gegeven op een aantal vragen van met name Tweede Kamerlid De Korte. Ik verwijs u derhalve naar het verslag van dit vragenuur. Verder verwijs ik u naar het KPMG-rapport welke in december 1993 eveneens vertrouwelijk naar de Tweede Kamer is gezonden. Op dit moment loopt een juridische procedure via de Landsadvocaat tegen e´e´n van de (bee¨digde) makelaars die destijds de taxaties ten aanzien van een aantal MIBO-complexen heeft verricht. In deze juridische procedure is door de Landsadvocaat ingebracht of de door VWS gevraagde onafhankelijke taxatie(s) ree¨el is/zijn geweest. Op basis van deze taxaties is destijds, zoals u bekend, het merendeel van de complexen verkocht. De «tegenpartij» is thans in de gelegenheid zich te verweren.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 311, nr. 3
11
BIJLAGE 1
Onderuitputting WVC-begroting 1994 (uitgaven) Artikel:
Omschrijving:
U 01.02 U 01.03 U 01.04 U 01.05
U 01.08 U 01.09 U 01.10 U 01.12 U 01.13 U 01.14 U 01.20
Personeel Centrale directies Materieel Centrale Directies Apparaatszorg Andere uitgaven aan of ten behoeve van personeel, voormalig personeel of hun betrekkingen VUT- uitkeringen en suppletie wachtgelden trendvolgers Loonbijstelling Prijsbijstelling Onvoorzien Sociaal en Cultureel Planbureau Voorlichting, documentatie en bibliotheek Organisatie- en informatiebeleid Arbeidsmarktonderzoek
U 02.01 U 02.02 U 02.05 U 02.07 U 02.08
Personeel Welzijn Materieel Welzijn Internationale welzijnsaangelegenheden Algemene innovatie-activiteiten Territoriale aangelegenheden
2 811 519 983 139 919
U 03.01
Subsidies en andere uitgaven sportzaken
1 105
U 04.02
Maatschappelijke ontwikkeling
9 400
U 05.01 U 05.02
Opvang asielzoekers Welzijn minderheden en opvang vluchtelingen
U 06.01 U 06.02
Materieel Subsidie en andere uitgaven in het kader van het jeugdbeleid
2 1 355
U 07.01 U 07.02
Wet op de Bejaardenoorden Algemeen ouderenbeleid
5 479
U 08.01
Gehandicaptenbeleid
3 051
U 09.01 U 09.02 U 09.03
Wetten en regelingen oorlogsgetroffenen Vergoeding van apparaatskosten Overige uitgaven
7 012 1 668 150
U 10.01 U 10.02 U 10.03 U 10.04
U 10.06
Personeel Volksgezondheid Materieel Volksgezondheid Algemeen beheer volksgezondheid Herstructurering en ontwikkeling voorzieningen gezondheidszorg Onderzoeksinstituten, onderzoek en ontwikkelingswerk Civiele verdedigingsvoorbereiding
U 11.02 U 11.03
Garantie van rente en aflossing van leningen Bijdrage sectorfondsen
U 12.02 U 12.03 U 12.04
132 2 655 345
U 12.10
Ziektenbestrijding Eerstelijnszorg/Thuiszorg Basisgezondheidszorg en daarmee verband houdende uitgaven Alcohol-, Drug- en Tabaksbeleid Aids en overige sexueel overdraagbare aandoeningen Geestelijke volksgezondheid Overige subsidies gezondheidszorg Subsidies ten behoeve van de gezondheidsbevordering en patie¨nten-/consumentenbeleid Beroepen en opleidingen volksgezondheid
U 13.01 U 13.02
Voeding, produktveiligheid en veterinair beleid Geneesmiddelen en medische hulpmiddelen
255 296
U 01.07
U 10.05
U 12.05 U 12.06 U 12.07 U 12.08 U 12.09
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 311, nr. 3
meer uitgaven
minder uitgaven
1 040 1 017 2 035 1 635 13 928 36 753 1 004 218 1 511 12 1 376 168
160 130 18 734
8 086
53 2 197 222 430 209 563 29 20 812
5 342 500 120 1 282 2 582 524
12
Artikel:
Omschrijving:
U 13.03
Inspectie Gezondheidsbescherming
467
U 14.01
Materieel inspecties
156
U 15.01 U 15.02
Personeel RIVM Materieel RIVM
U 16.01 U 16.02 U 16.03
Personeel Culturele Zaken Materieel Culturele Zaken Investerings- en werkgelegenheidsprojecten Cultuur Kosten van onderzoek Voorlichting en Multilaterale Internationale Samenwerking
U 16.04 U 16.05
U 17.01 U 17.02 U 17.04 U 17.05 U 17.06 U 17.07 U 17.09
meer uitgaven
4 888 2 977 1 238 208 512 476 58
Materieel adviesorganen Subsidies en andere uitgaven podiumkunsten Subsidies en andere uitgaven film Materieel Rijksakademie van Beeldende Kunsten Beeldende kunst, bouwkunst en vormgeving Amateuristische kunstbeoefening, kunstzinnige vorming en volkscultuur Overige subsidies, toelagen en overige uitgaven
94 925 1 448 255 378 3
U 18.01 U 18.02 U 18.03 U 18.04 U 18.05
Musea Monumentenzorg Archeologie Archieven Materieel overige diensten cultuurbeheer
4 407 73 588
U 19.01 U 19.03
Dotaties, bijdragen en overige kosten Vergoeding omroepinstellingen
3 457
U 20.01
Fries Taal en Cultuur en overige uitgaven bibliotheekwerk Overige voorzieningen openbaar bibliotheekwerk
U 20.02
U 21.01
minder uitgaven
61 277
525 147 1 894
Letteren, Nederlandse Taalunie en leenvergoedingsregeling
154
Totaal:
62 299
283 156
meer ontvangsten
minder ontvangsten
Onderuitputting WVC-begroting 1994 (ontvangsten) Artikel:
Omschrijving:
M 01.03 M 01.04 M 01.05 M 01.06
Ontvangsten personeel Algemene ontvangsten Diensten voor derden Overige ontvangsten andere hoofdstukken
10 1 099 1 479
M 02.01
Ontvangsten als gevolg van in voorgaande jaren te hoog verstrekte subsidievoorschotten Algemene ontvangsten
4 024
M 02.02 M 05.02
Bijdrage van hoofdstuk V inzake de opvang van vluchtelingen
M 06.01 M 06.02 M 06.04
Ontvangsten Nederlandse Filmkeuring Ontvangsten ouderbijdragen Desinvesteringen jeugdhulpverlening en schippersinternaten
M 08.01
Bijdrage van hoofdstuk VIII en hoofdstuk XV inzake gehandicapten
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 311, nr. 3
898
578 950
10 13 206 4 394
7
13
Artikel:
Omschrijving:
M 10.01
Ontvangsten als gevolg van in voorgaande jaren te hoog verstrekte subsidievoorschotten Algemene ontvangsten en verkocht drukwerk Ontvangsten registraties volksgezondheid Civiele verdedigingsvoorbereiding Diensten voor derden en overige ontvangsten Rijksinstituut voor Geneesmiddeleninstituut Registratie geneesmiddelen
M 10.02 M 10.03 M 10.05 M 10.06 M 10.07 M 12.01 M 12.02
meer ontvangsten
1 608 419 153 1 669 698 6 552
M 12.03
Medische Tuchtwet Opleidingen en examens op het gebied van de volksgezondheid Inverdieningstoelagen en studietoelagen
305
M 13.01 M 13.02
Inspectie Gezondheidsbescherming Vergunningen geneesmiddelen
515 457
M 14.02
Diensten voor derden Inspectie voor de geneesmiddelen
574
M 15.01 M 15.02 M 15.03
Algemene ontvangsten en verkocht drukwerk Verkoop en controle op sera en vaccins Onderzoekingen, biologische ijkingen en dergelijke Bijdrage van hoofdstuk XI aan het RIVM Diensten voor derden RIVM
M 15.04 M 15.05 M 16.01
2 624
8 805 535 2 873 764 7 996
M 16.02
Ontvangsten als gevolg van in voorgaande jaren te hoog verstrekte subsidievoorschotten Algemene ontvangsten
M 18.01 M 18.07
Ontvangsten rijksmusea Overige ontvangsten cultuurbeheer
M 19.01 M 19.03 M 19.04 M 19.06
Ontvangsten als gevolg van in voorgaande te hoog verstrekte subsidievoorschotten Opbrengst radio- en televisiereclame Opbrengst rente Overige ontvangsten Media
2 000
M 21.01
Bijdragen leenvergoedingsregeling
1 933
Totaal:
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 311, nr. 3
minder ontvangsten
365 16 76 513 1 324
799 482
37 439
31 273
14