Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1992-1993
22779
Nr. 5
Financiële instrumenten in het milieubeleid
LIJST VAN VRAGEN EN AIMTWOORDEN
Vastgesteld 12juli 1993 De vaste Commissie voor het Milieubeheer1 heeft een aantal vragen gesteld aan de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over de notitie Milieuheffingen en koopkracht (22 779, nr. 4). De ministers hebben deze vragen beantwoord bij brief van 9 juli 1993. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt. De voorzitter van de commissie, Van Rijn-Vellekoop De griffier van de commissie, Verschoor 1
Samenstelling: Leden: Lansink (CDA), Van Noord (CDA), Tommel (D66). Te Veldhuis (VVD), Willems (GroenLinks), Janmaat (Centrumdemocra– ten), Tegelaar-Boonacker (CDA), J. T. van den Berg (SGP), Swildens-Rozendaal (PvdA), Verspaget (PvdA), Roosen-Van Pelt (CDA), Esselink (CDA), ondervoorzitter, Boers-Wijnberg (CDA), Van Rijn-Vellekoop (PvdA), voorzitter, Feenstra (PvdA), Van der Vaart (PvdA), Mulder-van Dam (CDA), Rui– grok-Verreijt (PvdA), Schimmel (D66), M. D T. M. de Jong (CDA), Akkerman (PvdA), Van Heemst (PvdA), Van Hoof (VVD) en Verbugt (VVD) Plv leden: Van der Linden (CDA), Van Hou– welingen (CDA), Eisma (D66), Kamp (VVD), Rosenmöller (GroenLinks), Van Ojik (Groen– Links), Laning-Boersema (CDA), E van Mid– delkoop (GPV), Leerling (RPF), Huys (PvdA), Nijland (CDA), Koffeman (CDA), Van der Ploeg-Posthumus (CDA), Melkert (PvdA), De Pree (PvdA), Niessen (PvdA), Hillen (CDA), Van Gijzel (PvdA), Ter Veer (D66), Souten– dijk van Appeldoorn (CDA), Witteveen– Hevinga (PvdA), Castricum (PvdA), Dees (VVD) en Blauw (VVD)
313999F ISSN0921 7371 Sdu Uitgevenj PlantJjnstraat 's Gravenhage 1993
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 779, nr. 5
blz. 4
1 Op welke wijze en door wie worden de gegevens verzameld over de mutaties in heffingen, met name die van lagere overheden, welke in ramingen worden gehanteerd voor een toekomstig of nog lopend jaar? Welke gemiddelde nauwkeurigheid hebben deze ramingen? De ramingen rond de effecten van gemeentelijke heffingen en andere directe belastingen op de koopkracht worden gemaakt door het CPB. Hierbij wordt gebruik gemaakt van gegevens uit verschillende beleidsnota's als NMP, NMP-plus en Miljoenennota's. Ook de jaarlijkse onderzoeken van het CBS naar de gemeentebegro– tingen worden in deze ramingen betrokken. Bij het verschijnen van de Nationale Rekeningen worden de ramingen vergeleken met de gereali– seerde koopkrachteffecten. Hieruit blijkt dat de gemiddelde jaarlijkse afwijking kleiner dan 0,1% is geweest.
2 Wat is de bandbreedte waarbinnen de totale lasten voor een huishouden ten gevolge van milieuheffingen zich bewegen? Uit informatie van het Sociaal en Cultureel Planbureau gebaseerd op een enquête onder 85% van alle gemeenten blijkt dat in 1991 de totale lasten voor een huishouden ten gevolge van milieuheffingen (reinigings– recht, rioolrecht en Wvo-heffing) uiteen liepen van 152 gulden tot 764 gulden per jaar. Wel dient opgemerkt te worden dat in de gemeente waarvan de totale lasten slechts 152 gulden bedroegen, geen rioolrecht en reinigingsrecht werd geheven. De kosten van de reiniging en de riolering werden in deze gemeente uit de algemene middelen betaald.
3 Wanneer zal het Centraal Bureau voor de Statistiek de nieuwe centrale index, inclusief rechtstreeks aan consumenten opgelegde heffingen, voor het eerst publiceren en voor welke jaren? Het CBS streeft ernaar om begin februari 1994 de nieuwe centrale index voor januari 1994 te publiceren. Op dat moment zijn dan tevens alle cijfers voor deze nieuwe centrale index beschikbaar vanaf het basisjaar 1990. blz. 5
4 Wat is de zin van het betrekken van een prijsindexcijfer en een aparte correctie bij de vormgeving van het inkomensbeleid, als deze slechts de gemiddelde ontwikkeling van de koopkracht weergeven? Verhult deze werkwijze niet dat sommige huishoudens die te maken hebben met een laag totaal aan milieuheffingen in feite een overcompen– satie voor hun vervuilend gedrag ontvangen en huishoudens die gecon– fronteerd worden met hoge heffingen relatief te weinig gecompenseerd worden? Koopkrachtoverzichten beogen een indicatie te geven van (de invloed van het overheidsbeleid op) de verandering van het reële besteedbare inkomen van een aantal representatief geachte sociaal-economische categorieën. Teneinde een zo volledig mogelijk beeld te schetsen van de verandering van de reële bestedingsmogelijkheden van huishoudens is
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 779, nr. 5
het noodzakelijk gebruik te maken van een prijsindexcijfer (waarin bijvoorbeeld de invloed van mutaties in BTW-tarieven tot uitdrukking komen) alsmede een correctiepost om het gemiddelde effect van de ontwikkeling van ondermeer milieuheffingen op de koopkrachtontwik– keling weer te geven. Het gebruik maken van een gemiddeld effect voor de milieuheffingen bij de koopkrachtberekeningen impliceert dat er huishoudens zijn die te maken hebben met een geringer effect van milieuheffingen op hun besteedbaar inkomen evenals huishoudens die geconfronteerd worden met een groter effect van milieuheffingen. Deze werkwijze geeft echter geen indicatie van overcompensatie voor vervuilend gedrag in geval een geringere dan gemiddelde stijging van milieuheffingen danwel een te geringe compensatie in geval van grotere dan gemiddelde stijging van milieuheffingen. Slechts een aantal CAO's kent prijscompensatie-clausules. De CAO's met deze prijscompensatie-clausules hanteren daarbij een prijsindexcijfer waaruit het effect van indirecte belastingen en heffingen is geschoond. Van een rechtstreekse compensatie in de loonsfeer van milieuvervuilend gedrag is derhalve geen sprake.
5 Is het wel juist dat het principe «de vervuiler betaalt» het meest zuiver wordt toegepast bij directe regulering, gezien het feit dat de restschade aan het milieu aldus niet wordt belast? Indien het beginsel «de vervuiler betaalt» in ruime zin wordt opgevat, dat wil zeggen dat veroorzakers van verontreiniging dienen te betalen voor alle gevolgen van hun activiteiten voor het milieu, blijft bij toepassing van directe regulering inderdaad de restschade buiten beeld. Het laten betalen voor deze schade zou daarnaast alleen door middel van de inzet van andere instrumenten, zoals bijvoorbeeld heffingen, kunnen geschieden. Bij de bekostiging van het milieubeleid gaat het echter niet om het betalen voor alle eventueel veroorzaakte milieu-aantasting, maar in meer beperkte zin om de wijze waarop de kosten van milieumaatregelen worden gedragen door de veroorzakers van verontreiniging. Het beginsel «de vervuiler betaalt» is ook daarbij het leidende bekostigingsprincipe. Aan dit principe wordt binnen de bekostigingssystematiek, zoals die is uiteengezet in de Notitie bekostiging milieubeleid (Kamerstukken II 1990/91, 21 137, nr. 95), het meest direct voldaan indien degene die vervuilt ook zelf de kosten voor de maatregelen ter voorkoming of vermindering van die vervuiling draagt. Dit is in het algemeen het geval bij directe regulermg. In deze zin is de aangehaalde kwalificatie dan ook bedoeld. Het feit dat restschade dan niet wordt belast doet daaraan niet af. Door de maatregelen op grond van directe regulering dient het optreden van restschade overigens zoveel mogelijk te worden voorkomen. blz. 6
6 In hoeverre en hoe houdt de berekening van ramingen van de te verwachten prijsontwikkeling specifiek of globaal rekening met de doorberekening in de consumentenprijzen van de kosten van eigen milieumaatregelen ten gevolge van directe regulering, dan wel ten gevolge van bij de producenten geheven verbruiksbelastingen op milieu– grondslag? (Voorbeeld: als de brandstoffenbelasting met 100 miljoen ten laste van bedrijven zou worden verhoogd, wordt er dan expliciet ergens
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 779, nr. 5
iets verondersteld over de verdeling van de afwenteling op bedrijfsre– sultaat of de consumentenprijzen?) Bij de ramingen van de prijsontwikkeling wordt verondersteld dat bij producenten geheven verbruiksbelastingen op milieugrondslag volledig in de afzetprijzen worden doorberekend. De kosten van eigen milieumaatre– gelen door producenten komen in het door het CBS gemeten prijsindex– cijfer tot uitdrukking voor zover de producent deze kosten in de prijs doorberekent. Bij de raming van het prijsindexcijfer worden de kosten van de door producenten getroffen milieumaatregelen niet anders behandeld dan andere produktiekosten.
7 Kan tabel 2 worden gereproduceerd in constante prijzen, liefst in prijzen van 1993? In onderstaande tabel worden de opbrengsten van de heffingen van lagere overheden in prijzen van 1993 gegeven. De bedragen van tabel 2 zijn daartoe aangepast aan de prijsindex van de particuliere consumptie. Opbrengst heffingen (mln) reinigingsrecht rioolrecht Wvo-heffing Totaal
1988
1989
1990
1991
1992
1993
818 472
878 521
932 592
1070
1354
1640
623
710
776
1358 2648
1385 2784
1431 2956
1440 3115
1503 3567
1554 3970
8
Kan de ontwikkeling van de onroerend-goedbelasting op dezelfde voet als in tabel 2 worden gegeven? In hoeverre is uit die reeks een mogelijke uitruil met rioolrecht en eventueel reinigingsrecht te onderkennen? De ontwikkeling van de onroerend-goedbelastingen, in de jaren 1988 tot en met 1993 is overeenkomstig onderstaande tabel (Bron: Maandsta– tistiek van het financiewezen (CBS) 91/1, 92/1, 93/1). mln gld
1988
1989
1990
1991
1992
1993
OGB (gebruikers) OGB (eigenaren) Totaal
1 081 1 701 2782
1 135 1 741 2876
1 187 1 776 2963
1 290 1 865 3 155
1 415 1 935 3350
1 535 2047 3582
0.7
0.7
0.7
0.7
0.7
0.7
Totaal in % van het Netto Nationaal Inkomen
De gemeenten hebben de (wettelijke) zorgplicht voor de riolering. De gemeente financiert de aanleg en het beheer van de riolering uit de financiële middelen die haar ter beschikking staan. Deze betreffen algemene uitkeringen uit het Gemeentefonds, gemeentelijke belastingen (bijvoorbeeld baatbelasting of onroerende-zaakbelastingen) en rioolrecht. De gemeentewet geeft de gemeenten de bevoegdheid om een aantal belastingen te heffen. Op grond van de gemeentelijke autonomie mogen de gemeenten zelf beslissen of zij tot het heffen van deze belastingen zullen overgaan en, behoudens door de wet bepaalde opbrengstbegren– zingen, tot welke opbrengst. Zo kan het in beginsel zijn dat de ene gemeente een heel scala van belastingen heft terwijl een andere gemeente volstaat met het heffen van onroerende-zaakbelastingen. Uit gegevens van het CBS blijkt dat het aantal gemeenten dat riool–
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 779, nr. 5
rechten heft is gestegen. Redenen kunnen zijn gelegen in de intensi– vering van het profijtbeginsel. Het is niet bekend of sprake is van een uitruil van onroerende-zaakbelastingen naar riool– en reinigingsrechten. blz. 10
9 Wat zouden de te verwachten gevolgen voor de hoogte van de heffingen en daarmee samenhangend de koopkrachtontwikkeling zijn, van een verder doorgevoerde gescheiden inzameling (metalen, hout, plastics en dergelijke) van afval? Een verder doorgevoerde gescheiden inzameling (metalen, hout, plastics en dergelijke) van huishoudelijk afval leidt tot een verhoging van de kosten van inzameling. Daarnaast vermindert gescheiden inzameling de hoeveelheid afval die uiteindelijk gestort of verbrand moet worden, hetgeen leidt tot een reductie van de kosten van storten of verbranden. Het effect van gescheiden inzameling op de vermindering van de omvang van de te storten of te verbranden hoeveelheden afvalstoffen is thans onbekend. Dit betekent dat thans geen uitspraak kan worden gedaan over het totale effect van gescheiden inzameling op de kosten (hogere kosten inzameling, lagere kosten verwerking) en de gevolgen daarvan voor de koopkracht. Overigens leidt toepassing van het principe van de producentenverant– woordelijkheid ertoe dat de kosten van verwijdering van een produkt worden verdisconteerd in de verkoopprijs van dat produkt. Toepassing van dit principe wordt thans voor verschillende produktgroepen, zoals autobanden, batterijen, koelkasten, televisietoestellen, geconcretiseerd. Dit betekent dat in dat geval de afvalstroom zal kunnen verminderen waardoor de stijging van de reinigingsrechten kan worden beperkt. De omvang hiervan is vooralsnog niet aan te geven.
10 In hoeverre acht de regering het wenselijk dat vooral de opbrengst van de onroerende-zaakbelasting wordt aangewend als financieringsbron voor het rioleringsbeleid? De aanwending van vooral de opbrengst van de onroerende-zaakbe– lasting als financieringsbron voor het rioleringsbeleid heeft niet onze voorkeur. In het Beleidsstandpunt toekomstig rioleringsbeheer (TK, 1989-1990, 19 826, nr. 11) wordt in het kader van de financiering van het rioleringsbeheer gesproken over een gesloten financieringsstelsel. Hieronder wordt verstaan een stelsel met evenwicht tussen enerzijds inkomsten uit rioolrecht en anderzijds uitgaven voor rioleringsbeheer (onderhoud en vervanging). Wel is aangegeven dat in situaties - rekening houdend met alle rioleringskosten en –investeringen in een lange termijn planning - waar het rioolrecht snel tot een hoog niveau zal stijgen, het wenselijk kan zijn dat gemeenten naast rioolrecht (tijdelijk) gebruik maken van eigen algemene middelen. Gemeenten dienen deze afweging zelf te maken.
11 Zal de tendens naar het meer gebruik maken van het rioolrecht in de visie van de regering - gelet op het gestelde in de vorige vraag - ook moeten leiden tot een dekking van de onroerende-zaakbelasting, waardoor de negatieve koopkrachteffecten van de grote stijging van het rioolrecht enigszins zouden kunnen worden gecorrigeerd?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 779, nr. 5
Er van uitgaande dat in de vraag voor «dekking van de OZB», «daling van de OZB» gelezen moet worden, merken wij het volgende op. Als een gemeente er voor kiest om de kosten voor de riolering voortaan te verhalen via het rioolrecht, zijn gemeenten op grond van de gemeente– lijke autonomie niet verplicht om de tarieven van de onroerende-zaakbe– lastingen te verlagen. De onroerende-zaakbelastingen moeten los gezien worden van het rioolrecht. Anders dan bij het rioolrecht, bestaat er bij de onroerende– zaakbelastingen geen relatie tussen de opbrengst en bepaalde uitgaven. Zij dragen immers bij aan de algemene middelen van gemeenten. Overigens wordt ook de mutatie in de onroerende-zaakbelastingen middels een aparte correctie meegenomen in de koopkrachtontwikkeling.
12 Welke factoren zijn, naast de twee op bladzijde 2 genoemde, verder van invloed op het dekkingspercentage? Als oorzaken van het stijgende macro-dekkingspercentage van de rioolrechten kunnen worden onderscheiden een grotere financiering uit het (reeds bestaande) rioolrecht, invoering van rioolrecht in meer gemeenten en fondsvorming. Bij fondsvorming betreft het meer een verschuiving in de tijd.
13 Kan de opbrengst uit rioolrechten ook door gemeenten worden aangewend ten behoeve van algemene bestedingen? Neen. De opbrengst van het rioolrecht moet worden gebruikt ter dekking van de kosten, die met het beheer van de gemeentelijke riolering samenhangen. De mogelijkheid om een matige winst (tot maximaal 25 %) met het rioolrecht te maken, is door aanpassing van de gemeentewet in 1990 afgeschaft. Een overgangsregeling laat gebruik van deze mogelijkheid toe tot 1 januari 1994. Uit de brief van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken kenmerk TB88/449/U4 van 31 oktober 1989 aan alle gemeentebesturen blijkt fondsvorming met het rioolrecht wel mogelijk. Hiermee is het mogelijk lasten in de tijd te spreiden en behoeven jaarlijkse (investerings)kosten niet gelijk op te lopen met inkomsten uit de rioolrechten. blz. 11
14 Is bij de gemeentelijke heffingen in het kader van de waterzuivering niet veeleer sprake van «de gebruiker betaalt» in plaats van «de vervuiler betaalt», nu de consumenten, hoewel zij minder vervuilen dan landbouw en industrie, een relatief groot deel van de schoonmaakkosten moeten dragen? Is er momenteel bij de opzet en financiering van de drink– en industriewatervoorziening niet sprake van een, vanuit milieu– en inkomensoptiek, ineffectief en onrechtvaardig beleid? Aangenomen wordt dat gedoeld wordt op de prijzen die waterleiding– bedrijven aan de consumenten in rekening brengen voor het leveren van drinkwater. De drinkwatervoorziening wordt geconfronteerd met het feit dat er een niet geringe milieu-erfenis uit het verleden bestaat en dat het de nodige tijd kost om die situatie ten goede te keren. Ook op andere terreinen komt dit voor. De huidige zuiveringsinspanningen van de waterleidingbe– drijven en bijzondere maatregelen gericht op de bescherming van de bronnen zijn in dat licht onvermijdelijk en de kosten hiervoor zullen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 779, nr. 5
moeten worden opgebracht. In situaties waar deze kosten niet kunnen worden verhaald op de vervuiler, worden deze om praktische redenen opgebracht door de gebruiker. Er is dan ook geen sprake van ineffectief en onrechtvaardig beleid. blz. 12
15 Kan tabel 3 worden gereproduceerd in constante prijzen, liefst in prijzen van 1993? In onderstaande tabel worden de gemiddelde lasten per huishouden in prijzen van 1993 gegeven. De bedragen van tabel 3 zijn daartoe aangepast aan de pnjsmdex van de particuliere consumptie. lasten per huishouden (gld) remigingsrecht rioolrecht Wvo heffing Totaal
1988
113 65 157 336
1989
120 71 158 349
1990
125 80 161 366
1991
141 82 159 383
1992
176 92 164 432
1993
210 99 167 476
blz. 13
16 Wat zijn de gecumuleerde koopkrachteffecten over de periode 1990-1993 naar het model van tabel 4? Kunnen deze effecten, met name de verschillen tussen de inkomenscategorieën worden vergeleken met de verwachtingen die hierover in het NMP zijn neergelegd en kunnen deze beleidsmatig worden beoordeeld? De gecumuleerde partiële koopkrachteffecten van de milieuheffingen over de periode 1990-1993 bedragen voor minimum —0,75%, voor modaal -0,50% en voor 2 x modaal -0,35%. In het NMP zijn ramingen gepresenteerd van de lasten van milieuhef– fingen voor huishoudens. Zoals is uiteengezet in de notitie is de feitelijke stijging van de milieuheffingen hoger dan de verwachte stijgingen volgens het NMP-plus. Het verschil is echter volledig te verklaren uit de ontwikkeling van de prijzen en de verhoging van de kostendekkendheid. Door het CPB is berekend wat het verwachte koopkrachteffect is voor de gemiddelde werknemer bij uitvoering van het totale NMP-pakket. Dit koopkrachteffect is de resultante van wijzigingen van diverse parameters waarbij de verwachte stijging van de heffingen van lagere overheden, zoals geraamd in het NMP, er maar één van is. Bovendien is het koopkrachteffect berekend ten opzichte van het centrale pad. In het centrale pad was al uitgegaan van een (beperkte) stijging van de milieu– lasten voor huishoudens. Vergelijking van de in de notitie gepresenteerde partiële koopkrachteffecten met de in het NMP gepresenteerde koopkrachteffecten is derhalve niet goed mogelijk. Wel kan gesteld worden dat het verschil in ontwikkeling tussen minimum en modaal (-0,25%) overeenkomt met het in het NMP verwachte verschil (TK, 1988-1989, 21 137, nrs. 1-2, blz. 240, 2e noot bij tabel 8.3).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 779, nr. 5
blz. 15
17 Kan enige indicatie worden gegeven van de mate (aantallen gemeenten, inwoners) waarin de aangeduide varianten van een verlaagd of meer dan gemiddeld gedifferentieerd tarief voor de reinigingsrechten worden toegepast? Uit informatie van het Sociaal en Cultureel Planbureau gebaseerd op een enquête onder 85% van alle gemeenten blijkt dat in 1991 in 30% van de gemeenten een gedifferentieerd tarief wordt toegepast. In het overgrote deel van deze gemeenten betreft het verschillende tarieven voor een– en meerpersoonshuishoudens. In tenminste 33 gemeenten wordt een verder gedifferentieerd tarief voor de reinigingsrechten toegepast. In 13 gemeenten is het tarief in een of andere vorm gebaseerd op de huishoudensgrootte, in 5 gemeenten wordt uitgegaan van de woonsituatie (binnen of buiten bebouwde kom, soort woning) of van een mengvorm en in 15 gemeenten is het tarief gebaseerd op de hoeveelheid aangeboden afval. Thans wordt in opdracht van het Ministerie van VROM onderzoek verricht naar verschillende systemen van tariefsdifferentiatie bij de inzameling van huishoudelijk afval. De hieronder vermelde gegevens zijn gebaseerd op de voorlopige onderzoeksresultaten. Systemen van tariefsdifferentiatie naar hoeveelheid afval worden in alle gevallen toegepast in gemeenten met een landelijk karakter en met weinig hoogbouw. De wijze van uitvoering kan verschillend zijn. Het systeem waarin het afval in zogenaamde dure zakken moet worden aangeboden wordt het meest toegepast. Het betreft hier thans circa 10 gemeenten die alle minder dan 20 000 inwoners hebben. Oostzaan is de enige gemeente die een experiment toepast waarbij de af te dragen reinigingsrechten afhankelijk zijn van het gewicht aan aangeboden afvalstoffen. Alle 3100 huishoudens nemen deel aan het experiment. In de gemeente Heeswijk-Dinther is het reinigingsrecht niet alleen afhankelijk van het aantal inwoners van een perceel maar ook van het aantal gehuurde containers. Voor elke extra container moet een extra bedrag aan afvalstoffenheffing worden afgedragen. In de gemeente Westervoort is het af te dragen reinigingsrecht afhan– kelijk van de grootte van de grijze container. Voor het GFT-afval in de groene container wordt een vast bedrag in rekening gebracht. De gemeente Hoofddorp verleent een bonus in het geval huishoudelijk afval minder vaak wordt aangeboden. Deze bonus kan oplopen tot maximaal f 60 per jaar.
18 Op welke basis stellen gemeenten, die het reinigingsrecht volledig hebben gedifferentieerd naar aantal personen in een huishouden, vast hoeveel personen een huishouden omvat? Welke ervaringen zijn er met de perceptiekosten en bezwaar– en beroepsprocedures in die gevallen? Hoewel de feitelijke situatie doorslaggevend is, vormt het bevolkings– register op 1 januari van het betreffende jaar over het algemeen het uitgangspunt. Door het bevolkingsregister als uitgangspunt te nemen zijn de perceptiekosten niet hoog. Als de belastingplichtige aannemelijk kan maken dat de feitelijke situatie anders is dan die in het bevolkingsregister zal de aanslag gecorrigeerd worden. Een andere methode gaat ervan uit dat de belastingplichtige zelf aangifte doet van het aantal personen in de huishouding, waarbij het bevolkingsregister als controlemiddel dient.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 779, nr. 5
8
Over de hoeveelheid bezwaarschriften op dit gebied is geen informatie beschikbaar.
19 Zijn gegevens beschikbaar over de verschillen in beleid en heffing van rioolrecht tussen de gemeenten, in het bijzonder tussen de grotere gemeenten? Sinds een aantal jaren vervaardigt de gemeente Tilburg het «Overzicht belastingen grote gemeenten». In de bijlage is hieruit het overzicht over de rioolrechten overgenomen.
20 Is bekend hoeveel gemeenten met minder dan 20 000 inwoners géén rioolrecht heffen? Uit het artikel «Statistiek der gemeentebegrotingen 1993, voorlopige uitkomsten» van het CBS (Maandstatistiek financiewezen, CBS 93/2) blijkt dat in 1993 van de 460 gemeenten met minder dan 20 000 inwoners er 404 zijn die rioolrecht heffen. Dit houdt in dat er derhalve 56 gemeenten met minder dan 20 000 inwoners zijn die in 1993 geen rioolrecht heffen.
21 Is het in het kader van het «de vervuiler betaalt»-principe niet gewenst om gemeenten te verplichten om in ieder geval (eventueel naast een eigenaarsheffing) een gebruikersheffing te hanteren? Het rioolrecht is een retributie die er toe strekt de kosten die het gebruik van de gemeentelijke riolering met zich brengt te verhalen. Het principe de vervuiler betaalt komt daar als zodanig niet in tot uitdrukking. Het is de WVO-heffing die er primair toe strekt de kosten van zuivering te verhalen op basis van het principe de vervuiler betaalt Verder is een verplichting voor de gemeenten om een gebruikersheffing te hanteren uit het oogpunt van gemeentelijke autonomie niet gewenst. In dit verband verwijzen wij naar het antwoord op vraag 8. Overigens blijkt uit het rapport «Gemeenten ondergronds» van de VNG van september 1991 dat circa 80% van de gemeenten die een rioolrecht heffen een gebruikersheffing hanteert, al dan niet in combinatie met een eigenarenheffing.
22 Hoeveel gemeenten hebben het rioolrecht volledig gedifferentieerd naar waterverbruik? Op welke wijze en grondslag en door wie worden deze rechten in die gevallen geheven en wat zijn hier de ervaringen met perceptiekosten en handhaving? Uit informatie van het Sociaal en Cultureel Planbureau gebaseerd op een enquête onder 85% van alle gemeenten blijkt dat in 1991 80 gemeenten het tarief voor het rioolrecht geheel of gedeeltelijk afhankelijk hebben gesteld van het waterverbruik. Daarvan hebben 4 gemeenten het rioolrecht volledig gedifferentieerd naar waterverbruik. Daarnaast blijkt dat in 1992 in Oost-Gelderland 5 gemeenten gezamenlijk zijn overgegaan tot volledige differentiatie van het rioolrecht naar waterverbruik. In deze 5 gemeenten wordt de hoogte van het riool– recht bepaald als tarief per kubieke meter geleverd drinkwater door de gewenste rioolrecht-opbrengst te delen door de in de betreffende gemeente geleverde hoeveelheid drinkwater. Het waterleidingbedrijf
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 779, nr. 5
verzorgt de inning van het rioolrecht door dit te laten meeliften met de drinkwaternota. Deze nota wordt per kwartaal aangeboden. De ervaringen met de perceptiekosten zijn overwegend positief als gevolg van lagere administratiekosten voor facturering en inning. Daarnaast ervaart de consument het als positief dat er gespreide betaling kan plaatsvinden. blz. 17
23 In hoeverre worden de in paragraaf 3.6 als voorbeeld geschetste enorme koopkrachtverschillen tussen gemeenten wenselijk geacht? De uiteenlopende (stijging van) tarieven voor milieuheffingen tussen gemeenten blijken ondermeer het gevolg te zijn van verschillen tussen gemeenten inzake de kosten van afvalverwerking en de wijze van finan– ciering door milieuheffingen (mate van fondsvorming). De verschillen in de hoogte en de stijging van de tarieven van milieu– heffingen zijn dus mede het gevolg van het gevoerde beleid van gemeenten. Het uitgangspunt bij een beoordeling van de verschillen in de (stijging) van deze tarieven is dan ook dat gemeenten hier zelf verant– woordelijkheid voor dragen.
24 Kan iets worden gezegd over de kostendekkendheid van de besproken tarieven in de drie gekozen voorbeeldgemeenten? In de gemeente Putten is het tarief voor het reinigingsrecht kosten– dekkend. De rioleringsuitgaven worden volledig gedekt uit het rioolrecht en de verfijningsuitkering. De gemeente streeft naar kostendekkendheid voor het rioolrecht, nu de verfijningsuitkering afgebouwd wordt. In de gemeente Amsterdam zijn de tarieven voor het rioolrecht kosten– dekkend. Het dekkingspercentage voor de afvalstoffenheffing is 77%. In de gemeente Zaanstad zijn de tarieven voor het rioolrecht en de afvalstoffenheffing kostendekkend. De waterkwaliteitsbeheerders (inclusief Amsterdam) moeten hun kosten volledig dekken uit de opbrengst van de WVO-heffing. Ook voor de WVO-heffing die wordt geheven in de gekozen voorbeeld– gemeenten is sprake van volledige kostendekkendheid.
25 Waarom zijn de tarieven in Putten zo laag? Is er een intrinsieke reden waarom de desbetreffende te dekken kosten zo laag zijn, is er een andere wijze van financiering, of voert Putten onvoldoende milieubeleid? De tarieven voor de reinigings– en rioolrechten in Putten zijn zo laag omdat de kosten laag zijn. Een verklaring voor de lage reinigingsrechten is in de eerste plaats dat de gemeente Putten het afval stort in plaats van verbrandt. Bovendien kan worden geprofiteerd van relatief lage storttarieven, die tot voor kort 25 gulden per ton bedroegen. De storttarieven stijgen overigens door stijgende kosten ten gevolge van milieumaatregelen op de stortplaats. De verwachting is dat deze stortplaats in 1994 of uiterlijk 1996 is volgestort, waarna Putten over zal gaan op het veel duurdere verbranden. Een verklaring voor de lage rioolrechten is onder meer gelegen in de bodemgesteldheid van de gemeente. Doordat de riolering op zand ligt, zijn er relatief weinig verzakkingen. Daarnaast is van betang dat Putten een zogenaamde vrij-vervalriolering kent, in plaats van een duurdere
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 779, nr. 5
10
drukriolering. Dit is het gevolg van het feit dat de gemeente hoger ligt dan de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Een derde reden is dat de aantasting van de riolering van binnenuit relatief gering is, door het ontbreken van sterk vervuilende bedrijven in de gemeente. blz. 18
26 Zullen de ingezette trends daadwerkelijk leiden tot een aanzienlijke beperking van de tariefverschillen tussen gemeenten? Uit een artikel van het CBS over de stijging van de gemeentelijke belastingen en heffingen in de periode 1986-1993 (CBS, Statistisch bulletin 8, 25/2/93) blijkt dat er in het algemeen een verband is tussen het niveau in 1986 en het gemiddelde jaarlijkse stijgingspercentage: hoe lager het niveau in 1986 hoe hoger het stijgingspercentage (en omgekeerd). Dit heeft tot gevolg dat de niveaus in de periode 1986-1993 naar elkaar toe zijn gegroeid. Voor de milieuheffingen is onze verwachting dat de ingezette trends in de toekomst zullen leiden tot een verdere beperking van de tariefsver– schillen tussen de gemeenten. Hierbij zijn met name de overgang van storten op verbranden en de gescheiden inzameling van belang. blz. 19
27 Kan de hoogte van het sociaal minimum zodanig worden gespecifi– ceerd in daaruit te dekken algemeen noodzakelijke kosten van bestaan, dat daaruit onder meer blijkt dat het gemiddelde niveau aan niet-inkomensafhankelijke milieuheffingen daaruit kan worden bekostigd? Het sociaal minimum is een relatief begrip zodat over de relatie tussen noodzakelijke kosten van bestaan en te dragen heffingen in absolute zin geen uitsluitsel kan worden gegeven. Krachtens de Wet Koppeling met Afwijkingsmogelijkheden streeft het kabinet er naar om minimumloners en uitkeringsgerechtigden evenredig te laten delen in de algemene welvaartsstijging danwel uit budgettaire overwegingen noodzakelijke inkomensdalingen zoveel als mogelijk via lastenverlichtende maatregelen te mitigeren. Daarbij wordt in de koopkrachtbecijferingen rekening gehouden met het koopkrachtvermin– derend effect van lastenstijgmgen uit hoofde van milieuheffingen. In het inkomensbeleid wordt, zoals ook uit het voorgaande blijkt, de ontwikkeling van het sociaal minimum bezien in relatie tot de ontwik– keling van de overige inkomens.
28 Wordt overwogen om bij de vaststelling van het sociaal minimum meer expliciet rekening te houden met de stijging van de milieuheffingen als algemeen noodzakelijke kosten van bestaan, zeker indien die stijging in enig jaar naar verwachting extra groot zou zijn? Zoals reeds in de beantwoording van vraag 27 naar voren is gekomen, wordt de ontwikkeling van de milieuheffingen integraal meegenomen in het koopkrachtbeeld en wordt bij de vaststelling van het minimumloon en de uitkeringen derhalve volledig rekening gehouden met de ontwikkeling van milieuheffingen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 779, nr. 5
11
29 Met welke bedragen in guldens van 1993 is het sociaal minimum sinds 1990 jaarlijks gemuteerd? Kan de in de notitie aangegeven gemiddelde stijging van de milieuheffingen van de lagere overheden, zoals die jaarlijks gemiddeld conform tabel 3 is opgetreden, eveneens uitgedrukt in guldens van 1993, daarmee worden geconfronteerd en vergeleken? In het onderstaande overzicht zijn de netto uitkering voor sociale minima en milieulasten gedurende de periode 1990-1993 opgenomen. Uit dit overzicht blijkt dat de reële toeneming van de gemiddelde milieuheffingen een negatieve invloed heeft gehad op de gemiddelde bestedingsmogelijkheden van huishoudens met een inkomen op minimumniveau. Tabel sociaal minimum en milieuheffingen in periode 1990—1993
1
1 sociaai minimum 2 sociaal minimum in guldens 1993 3 mutatie in gulden per jaar (regel 2) 4 milieuheffingen per huishouden 5 milieuheffingen in guldens 1993 6 mutatie in guldens per jaar (regel 5)
1990
1991
1992
1993
20721
21 371
21 979
22474
22615
22580
22482
22474
-35
-98
-8
332
356
416
476
362
376
426
476
14
50
50
1
Zijnde de netto uitkering (incl. vakantiegeld) voor een gehuwde AOW-er waarvan de partner jonger is dan 65 jaar en geen eigen inkomsten heeft.
30
Bij welke plaatselijk boven het gemiddelde uitgaande stijging van de milieuheffingen sinds 1990 kan worden verondersteld dat de ontwik– keling van het sociaal minimum in dezelfde jaren daar althans geen gelijke tred heeft gehouden? Uit het antwoord op vraag 29 is gebleken dat de gemiddelde stijging van de milieulasten per huishouden groter is geweest dan de stijging van het sociaal minimum in netto termen (in prijzen van 1993). In lopende prijzen was de stijging van het sociaal minimum ruimschoots voldoende om de gemiddelde stijging van de milieuhef– fingen te compenseren. Dit neemt echter niet weg dat in de afgelopen jaren voor de sociale minima koopkrachtverlies is opgetreden. Dit heeft dan wel betrekking op het totaal van uitgaven en niet specifiek op milieu– heffingen.
31 Zou de mogelijkheid voor gemeenten, om rekening te houden met de inkomensconsequenties van de stijgende gemeentelijke heffingen, zoals onder andere bepleit door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, niet juist het draagvlak voor concrete milieumaatregelen kunnen vergroten in plaats van de gevreesde discussie over de partiële verde– lingsgevolgen op te roepen? Milieumaatregelen kosten in het algemeen geld. In gemeenten waar bij wijze van experiment de reinigingsrechten worden gedifferentieerd naar de hoeveelheid afval, hebben huishoudens het voor een deel zelf in de hand hoeveel reinigingsrechten moeten worden betaald afhankelijk van de hoeveelheid aangeboden afval. Het blijkt dan dat de hoeveelheid aangeboden afval vermindert.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 779, nr. 5
12
Overigens kunnen gemeenten bij het vaststellen van de hoogte van de tarieven van de gemeentelijke heffingen in principe al enigszins rekening houden met de gevolgen daarvan voor de burgers. Zo kunnen zij bijvoor– beeld besluiten de hogere kosten van de afvalverwerking slechts gedeel– telijk in de tarieven van het reinigingsrecht door te berekenen en de rest uit de algemene middelen te financieren. Vanuit het principe «de vervuiler betaalt» wordt dit echter niet als wenselijk beschouwd.
32 Kan worden ingegaan op de meest recente stand van zaken met betrekking tot de verruiming van het kwijtscheldingsbeleid, waarop de Kamer herhaalde malen heeft aangedrongen? De voorzitter van de vaste Commissie voor Financiën uit de Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft bij brief van 6 februari 1993, kenmerk 7-93-Fin. de Staatssecretaris van Financiën verzocht om de interdeparte– mentale werkgroep Inkomstenbeleid/kwijtscheldingsbeleid een advies te laten uitbrengen met betrekking tot verruiming van het kwijtscheldings– beleid voor de gemeenten. Bij brief van 5 april 1993 heeft de Staatsse– cretaris van Financiën de voorzitter van de vaste Commissie voor Financiën bericht dat de werkgroep hem hierover op korte termijn zal adviseren. blz. 21
33 Driekwart van de gemeenten past de afvalstoffenheffing toe en heeft daarbij geen mogelijkheden tot differentiatie naar de aangeboden hoeveelheid afval, hoewel de wens tot deze differentiatie in veel gemeenten wel aanwezig is. Is de wenselijkheid van verruiming van de afvalstoffenheffing zodat net als bij de reinigingsheffing gedifferentieerd kan worden naar de aangeboden hoeveelheid afval daarmee niet voldoende aangetoond? Wat zal in dit verband de inzet zijn van de Notitie tarieven afvalstoffen? Met het invoeren van de afvalstoffenheffing werd beoogd de financiële drempel voor het correct aanbieden van afval zo laag mogelijk te houden en vluchtgedrag niet lonend te maken. Onderkend wordt dat een gedifferentieerd tariefsysteem scheiding aan de bron kan stimuleren. Momenteel wordt onderzoek verricht naar de effectiviteit van dergelijke systemen en de verschillende vormen van vluchtgedrag die daarmee samen kunnen gaan. Dit onderzoek zal naar verwachting in augustus 1993 worden afgerond. Op grond van de circu– laire van 16 februari 1982, nr. FB82/U104, van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, is het thans alleen mogelijk binnen de afvalstoffen– heffing te differentiëren naar aantal inwoners van een perceel en inzamelfrequentie. De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken heeft deze circulaire reeds ter discussie gesteld. Op grond van onder meer de resultaten van bovenvermeld onderzoek zal deze discussie worden afgerond.
34 Is het, naast de invoering van het waterspoor, denkbaar om de heffing in het kader van de Wet verontreiniging oppervlaktewater ook vollediger te differentiëren naar het aantal leden van het huishouden, met name in die gemeenten die een dergelijke differentiatie ook reeds toepassen voor de reinigingsrechten en dus geen extra administratiekosten zouden hoeven te maken voor zo'n systeem?Zou deze mogelijkheid kunnen worden gefaciliteerd door in zo'n geval de WVO-belastingplicht te
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 779, nr. 5
13
verschuiven naar de gemeente die vervolgens op de beschreven wijze de burgers aanslaat? Ja, het is denkbaar om de WVO-heffing te differentiëren naar huishou– densgrootte. Dit zou dan wel wijziging van de WVO noodzakelijk maken. Om in dat verband de WVO-belastingplicht naar de gemeente te verschuiven, achten wij niet noodzakelijk en niet wenselijk.
35 Kan een kwantitatieve indicatie worden gegeven van de invloed op de totale last van rioolrechten, reinigingsrechten en WVO-heffing per enkele te onderscheiden typen huishoudens met een variërend niveau van milieubelasting, indien de besproken mogelijkheden tot differentiatie worden toegepast, om een indruk te kunnen krijgen van de maximale verschuivingen die zouden kunnen optreden? In tabel 3 van de notitie zijn de gemiddelde lasten per huishouden gepresenteerd. Indien we uitgaan van een gemiddelde huishoudens– grootte in 1993 van 2,4 personen en de tarieven volledig differentiëren naar het aantal personen in een huishouden (zonder rekening te houden met het vaste deel in het tarief) komen we voor een aantal huishoudens– groottes indicatief op de volgende lastenverdeling uit. lasten per huishouden (gld)
gemiddeld huish.
1 –pers huish
2-pers huish.
3-pers huish.
4-pers huish
reinigingsrecht rioolrecht WVO heffing
210 99 167
90 40 70
180 80 140
270 120 210
360 160 280
Totaal
476
200
400
600
800
36 Is het mogelijk dat een gemeente, bij gescheiden inzameling, een gemengd regime voert ten aanzien van de afvalstoffen en een afvalstof– fenheffing legt op de groenbak en reinigingsrechten heft op het restafval?
Nee, dit is op basis van de jurisprudentie niet mogelijk.
37 Wat zijn de gevolgen voor de opbrengsten uit reinigingsrechten, indien de differentiatiemogelijkheden binnen de afvalstoffenheffing voor gemeenten zouden toenemen? In het algemeen kan worden opgemerkt dat de opbrengsten uit de reinigingsrechten, ook als tariefsdifferentiatie plaatsvindt, zodanig moeten zijn dat daarmee de kosten van inzamelen en verwerken door de gemeenten worden gefinancierd. In vrijwel alle gemeenten waar tariefs– differentiatie plaatsvindt, wordt het tarief bepaald door een vast en een variabel deel. Het vaste deel is primair bedoeld ter dekking van de vaste kosten van inzameling en eindverwerking; het variabel deel is dan bestemd ter dekking van de variabele kosten. Afhankelijk van de vorm van de tariefsdifferentiatie kunnen huishoudens door gedragsverandering het variabele deel van de reinigingsrechten beïnvloeden. In het algemeen zal dan de aangeboden hoeveelheid afvalstoffen dalen hetgeen met name zal doorwerken in de variabele opbrengsten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 779, nr. 5
14
38 Wat zijn de effecten op de koopkracht indien thuiscomposteerders een lager tarief binnen de afvalstoffenheffing zouden kunnen gaan betalen? Een lager tarief als gevolg van het thuiscomposteren heeft positieve effecten op de koopkracht van de betreffende huishoudens. Een huishouden produceert gemiddeld 250 kg GFT per jaar. Bij een compos– teertarief van 100 gulden per ton kan dit een jaarlijks financieel voordeel opleveren van circa 25 gulden. Hierbij dient opgemerkt te worden dat de composteertarieven verschillen per composteerinrichting. Verder kunnen de aankoopkosten van composteervaten het financiële voordeel drukken.
39 Is bekend om hoeveel huishoudens het hier gaat? Welke ontwikke– lingen zijn te verwachten in het aantal thuiscomposteerders indien een verlaagd tarief zou gaan gelden? Er zijn slechts beperkte gegevens beschikbaar over het thuis compos– teren. De gegevens hebben alleen betrekking op de gemeenten die GFT nog niet gescheiden inzamelen en waar compostvaten van gemeen– tewege gesubsidieerd worden verstrekt. Er zijn geen gegevens beschikbaar over het composteren op hopen of met buiten de gemeenten om verkregen compostmiddelen. Op basis van deze infor– matie wordt het aantal thuiscomposteerders geschat op minimaal circa 150 000 huishoudens; het werkelijke aantal kan echter veel groter zijn. Verder is er, voor wat betreft deelnamepercentages, een grote spreiding tussen gemeenten. In landelijke gemeenten wordt meer thuis gecomposteerd dan in stedelijke gemeenten. Ook is het deelnameper– centage sterk afhankelijk van de intensiteit van de voorlichting door gemeenten aan huishoudens. Ongetwijfeld zal een verlaagd tarief voor thuiscomposteerders een prikkel zijn voor huishoudens om thuis te composteren. Er zijn echter geen indicaties beschikbaar in welke mate dit dan zal geschieden.
blz. 23
40 Zijn als gevolg van de beleidsvoornemen van de Voorjaarsnota 1993 nog wijzigingen of aanvullingen op de notitie te verwachten? Nee. Noch ten aanzien van de systematiek van de koopkrachtover– zichten, noch ten aanzien van de hoogte van de milieuheffingen, doen zich naar aanleiding van de Voorjaarsnota wijzigingen voor.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 779, nr. 5
15
BIJLAGE
Inleiding Hierbij wordt u het «Overzicht belastingen grote gemeenten» naar de raming 1993 aangeboden. Dit overzicht, dat al een aantal jaren wordt vervaardigd, is een produkt van de gemeente Tilburg, in samenwerking met de in het overzicht opgenomen gemeenten. Dit jaar is het aantal deelnemende gemeenten opnieuw uitgebreid. Nieuw zijn de gegevens van de gemeenten Almere, Amersfoort, Emmen en Lelystad. De uitgave zoals deze vorig jaar werd verzorgd is bij velen positief ontvangen. Toch hebben we gemeend enige wijzigingen in de lay-out aan te moeten brengen. Het toenemend aantal gemeenten zou, bij handhaving van de oude lay-out, leiden tot een onoverzichtelijke weergave over verschillende pagina's. De nieuwe lay-out komt de overzichtelijkheid ten goede en leidt tot een compacte weergave van het cijfermateriaal. Evenals in de vorige uitgave staan de gemeenten op volgorde van grootte naar inwonertal waardoor een vergelijking eenvoudig is toe te passen. Er wordt met enige nadruk op gewezen dat het overzicht geen uitge– breide analyse of verklaring van de gegevens bevat. De opgenomen gegevens zijn afkomstig van de deelnemende gemeenten, verenigd in het overleg dat bekend staat als de «Club van 100». De redactie heeft geen eigen interpretatie aan de gegevens gegeven noch toegevoegd. Tilburg, april 1993 Dienst Algemene Zaken, afdeling Belastingen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 779, nr. 5
16
4. Rioolrechten Gameente
Aard van de heffing A. Afvoerretributie Gebruikersheffing
Aantal
2. Tariaf
1 . Grondslag
Amsterdam Rotterdam 's Gravenhage Utrecht Eindhoven Groningen Tilburg Haarlem Apeldoorn Enschede Nijmegen Arnhem Zaanstad Breda Maastricht Leiden Dordrecht Amersfoort Haarlemmermeer Zoetermeer Zwolle Ede
Heerlen 's Hertogenbosch Emmen Almere Leeuwarden Hilversum Lelystad
meeliften
woningen
nee nee nee ja nee nee nee nee nee ja
342000 275643 202 477 97 100 84700 89500 65 157 65528 56500 58203
49000 360OO 14523 8 100 2000 7000 4215 11 000
nee ja nee nee nee ja nee nee ia nee ia nee nee nee nee nee ia
59500 53850 56 180 47 130 46820 49000 43500 32000
7000
niet– woningen
aanslag biljetten
a water verbruik
51 500 60000 81 750
X
500
X
97000 90000 33553 76750
X
b. bedrag per object
c overig
b bedrag per object
c overig
337,41 175,00 236.10
X X
X
a water verbruik
58,00 0,51 322,45
x
X
2850
160
2400 3916 3283 1 000 2400 70OO
X
63000 54800 56600 50640 18500 54700 45000 32000
188
250
430
39100 32600 41 620 39095 38093 35315 39700 33861
2 150 3300 2340 5920
40000 32600 46000 47000 38093
1 415 3650 2766
23000 36627
X
x
0,53 207,00 93,00 58,80
X X X
75,48
X
x
85,08 27,35
X
X
17,64
x
X
x
0,17 105,00
24,00
1,51
X
x
72,00 81,40
X
x
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 779, nr. 5
200,52
17
4. Rioolrechten
Gemeente
B. Aansluitretributie a. Eigenaarsheffing 2. Tariaf
b. Gebruikers– heffing 1. Grondslag
2. Tarief
a bedrag per object b overig
a. waterverbruik
a waterverbruik
x x
142,40 175,00 101.65 215,00 77,00 90,05 120,00 131,60
x
x x
108,60 166,70
I.Grondslag a per object Amsterdam Rotterdam 's Gravenhage Utrecht Eindhoven Groningen Tilburg Haarlem Apeldoorn Enschede Nijmegen Arnhem Zaanstad Breda Maastricht Leiden Dordrecht Amersfoort Haarlemmermeer Zoetermeer Zwolle Ede Heerlen 's Hertogenbosch Emmen Almere Leeuwarden Hilversum Lelystad
b overig
x
x
58,50
x
135.50
x x x x
84,00 48,00 1 1 6,40 62,10
x x
89.00 71.00
26,30
x
5,70
x
51,15
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 779, nr. 5
18
4. Rioolrechten Gemeente
Amsterdam Rotterdam 's Gravenhage Utrecht Eindhoven Groningen Tilburg Haarlem Apeldoorn Enschede Nijmegen Arnhem Zaanstad Breda Maastricht Leiden Dordrecht Amersfoort Haarlemmermeer Zoetermeer Zwolle Ede
Heerlen 's Hertogenbosch Emmen Almere Leeuwarden Hilversum Lelystad
Opbrengst Aansluitretributie Afvoerretri– butie
Opbrengst
feitelijk gebruiker
per wonmg per per inwoner a afvoer niet wonmg retributie
feitelijk gebruiker
1 9 500 000 5000000 2 125000 3820000 912000 575000 3 869 000
zakelijk totaal gerechtigde
55 685 000 50000000 21 857000 22 237 000 6 658 000 8 057 000 8 324 000 300 000 9 625 000
4 365 000 7 342 000 245000 1 900000 1 1 767 000 5 852 000 5 283 450 430 000 3 904 000 3910000 400000
9 147700
4 983 550 8352 170 2925000 5 261 000
75185000 55 000 000 23982000 26057000 7570000 8632000 1 2 1 93 000 9925000 4 365 000 7 342 000 9 393 500 1 900000 11 767000 5852000 10276000 8782170 6829000 3910000 5661 000
1 725 OOO 5001 000 830 5OO
3 490 000 3933000 1 725 000 3450000 5016000 10017000 2652300 3482800
1 010000 74060OO
3 269 1 00 3269 100 3024000 4034000 7406000
443 000
162,82 175,00 101,65 215,00 76,79 90,05 120,00 131,60 77,25 116,88 144,15 17,64 207,00 94,02 153,65 146,32 114,53 85,08 135,50
Dekkingspercentage
397,96 375,00 101,65 687,00 76,79 90.05 1 037.91 189,20 144,15 78,75 3 875,00
772,54 165,64 1 217,00 85,08 192,64 525 641,00 185,00 84,00 72,00 350,00 206,68 229.06 89,00 71,00 200,52
89,00 252,50
104,44 92,73 53,99 111,12 38,78 50,82 75,45 66.43 29,24 49,71 64,34 14,20 89,82 45,51 86,87 77,51 60.70 36.80 55,23 40,05 35,49 104,89 37,13 35,65 46,60 87,44
100,00
b aansluit retributie
c totaal
100,00
100,00
100,00 100.00
100,00 100,00
1 00,00
27.84
60,00 106,00
100,00 100,00
1 00.00 100,00 87,84 100,00 88.90 23,50
23,50 100,00 4,00
70.00
89,41 74,00 91,00
90,08 99,02 50,00
50,00
12,30
39,50
100,00 100,00 100,00
100,00
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 779, nr. 5
100,00 50,00 99.60
100,00 1 00,00
19
4. Rioolrechten Amsterdam * franchise 300 m3, tarief per 300 m3 * 46 000 aanslagbiljetten aansluitrecht betreffen woningen * 5 500 aanslagbiljetten afvoerrecht betreffen bedrijven 's-Gravenhage * tarief per 500 m3 vanaf 501 m3 * dekking inclusief in OZB ingebouwde opbrengst van gebruikers Utrecht * franchise t/m 500 m 3 ; 501 m3 t/m 50 000 m3 is f 1,30; 50 001 m3 t/m 100 000 m3 is f 1,20; 100001 m3 t/m 150 000 m3 isf 1,10; daarboven f 1,00 per m3 Eindhoven * combinatie aanslagen OZB, rioolrechten en afvalstoffenheffing * voor elke volle eenheid van 500 m3 van 0 m3 t/m 50 000 m3 f 58,., van 50 001 m3 t/m 1 000 000 m3 f 47,50; van 1 000 000 m3 t/m 4 000 000 m3 f 38,50 en daarboven f 29,50 Groningen
* per 100 m3 van 1 000 m3 tot 10 000 m3 f 0,51, 10 000 m3 tot 50 000 m f 0,45, 50 000 m3 tot 200 000 m3 f 0,38 en daarboven f 0,30 * combinatie aanslagen OZB, rioolrechten en hondenbelasting 3
Tilburg
* uitgebreid schijventarief van f 322,45 t/m f 92 860,40 voor afvoerre– tributie * vastrecht voor aansluitretributie Haarlem * combinatie aanslagen OZB met rioolrechten Apeldoorn * combinatie aanslagen OZB, reinigingsheffingen, rioolrechten en hondenbelasting * geen opgave splitsing woningen en niet-woningen Enschede * f 116,88 tot 500 m3, f 0,1512 per m3 van 500 m3 tot 20 000 m3, f 0,1188 per m3 van 20000 m3 tot 100000 m3 en daarboven f 0,0864 per m3 Arnhem * tarief: 0 m3 tot 1 000 m3 is f 17,64; 1 001 m3 tot 10000 m3 is f 0,55 per m 3 ; 10001 m3 tot 100000 m3 is f 0,34 per m 3 ; daarboven f 0,19 per m3 Zaanstad * tot 1 000 m3 f 207,-, daarboven per 100 m3 f 20,70 Breda * tarieven per m3 waterafname per jaar: 1 500 m3 is f 93,-; 501 m3 tot 1 000 m3 is f 150,-; plus van 100 m3 t/m 10 000 m3 f 0,15 p/m3 en vanaf 10001 m 3 fO,14p/m 3
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 779, nr. 5
20
Maastricht * tarief gebruikers: van woningen f 58,80 per jaar; van niet-woningen: f 58,80 voor de eerste 250 m3 en per 250 m3 vanaf 250 m3 t/m 50 000 m3 f287,30; idem 50000 m3 t/m 500000 m3 f 191,-; idem boven 500 000 m3 f 95,60 Dordrecht * tarief f 75,48 t/m 150 m3; daarboven f 46,10 per volle 50 m3 Amersfoort * in OZB f 7 245 000 verdisconteerd ter dekking kosten riolering Ede * tarieven f 24,- per object bij afvoer < 500 m3; f 0,17 per m3 boven 500 m3 en f 1,51 per m2 boven een afvoerend oppervlak van 500 m2
Heerlen * combinatie aanslagen OZB met reinigingsheffingen, rioolrechten en hondenbelasting 's-Hertogenbosch * degressief tarief beginnend bij 300 m3 waterverbruik en f 62,10 vastrecht Emmen * geen opgaven opbrengst rioolrechten Almere * combinatie aanslagen OZB, rioolrechten en afvalstoffenheffing Leeuwarden * waterverbruik ingedeeld in schijvensysteem, tarief per 100 m3 dat degressief verloopt over de schijven Hilversum * bij afvoer > 500 m3 f 200,52 plus f 20,50 per gemiddeld waterver– bruik per dag Lelystad * per 1-1-1990 afgeschaft; opbrengst in OZB
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 779, nr. 5
21