Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Zitting 1982-1983
17867
Drugbeleid
Nr. 3
LIJST VAN ANTWOORDEN Ontvangen 31 mei 1983 1 Onmiskenbaar kunnen bezuinigingen, die ook aan Justitie niet geheel voorbij zullen gaan, effecten hebben op de mogelijkheden van opsporing en vervolging, maar de handel in drugs met onaanvaardbare risico's heeft zodanig hoge prioriteit dat er veel aan gelegen is die effecten zoveel mogelijk te beperken. 2 Al geruime tijd wordt ervan uitgegaan dat een zekere coördinatie van opsporing van de handel in verdovende middelen wenselijk is. Hiertoe is indertijd de verdovende-middelencentrale van de Centrale Recherche Informatiedienst opgericht. Uitgangspunt is immer geweest, dat de executieve taken bij het lokale niveau zouden blijven. Versterking van het lokale niveau kon in het verleden gerealiseerd worden door uitbreiding van de mankracht. In de nabije toekomst zal naar het zich laat aanzien, versterking, indien noodzakelijk geacht, vóóral moeten plaatsvinden door middel van verschuivingen in het personeelsbestand op lokaal niveau en door het verleggen van prioriteiten bij opsporing en vervolging. 3 Exacte gegevens over het aantal harddrugverslaafden en de omvang van de benodigde middelen om drugs te kopen zijn niet voorhanden. In enkele grote steden, zoals Amsterdam, Rotterdam en Den Haag bestaan registratievormen, of worden deze ontwikkeld, waardoor op termijn meer inzicht kan worden verkregen in het aantal verslaafden dat in contact komt met de hulpverlening. In het antwoord op vraag 5 worden gegevens verstrekt over het aantal methadonverstrekkingen. 4 Uit recent onderzoek naar de aard en omvang van problematisch alcoholgebruik in Rotterdam en Limburg is gebleken, dat respectievelijk 9% en 23% van de 16- t/m 24-jarigen als problematisch drinker is te beschouwen. Onder mannen komen meer problematische alcoholgebruikers voor dan onder vrouwen. Vooral afhankelijkheid van alcohol, regelmatige dronkenschap en problemen met de omgeving en de gezondheid blijken voor te komen.
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 867, nr. 3
1
5a Voor de CAD's gelden de volgende aantallen. Hierbij zij opgemerkt, dat dit het totaal aantal cliënten betreft, dus zowel alcohol- als drugsverslaafden.
1977 1978 1979 1980 1981 1982
Instroom
Uitstroom
10 10 11 11 15 18
10 140 9617 9 604 11 150 14 960 18 405
664 662 034 492 425 975
(voor lop '9>
(voorlopig)
Over de vanwege Volksgezondheid gesubsidieerde gemeentelijke methadonverstrekkingsprogramma's zijn de volgende gegevens bekend. Tot 1979 geen gesubsidieerde gemeentelijke programma's. In 1979 bedroeg het aantal cliënten van dergelijke programma's gemiddeld ca. 40 nfir danper dag: In 1980 bedroeg dit aantal In 1981 In 1982
320 650 1495
Over de hulpverleningsinstellingen die gemeenten financieren op basis van de Rijksbijdrageregeling maatschappelijke hulp- en dienstverlening aan jongeren en jongvolwassenen moet opgemerkt worden dat de rijksoverheid slechts over een globaal inzicht beschikt omtrent het aantal cliënten. Naar schatting hadden in het afgelopen jaar de ambulante programma's van deze instellingen een bereik van ca. 6000 druggebruikers, terwijl ± 2000 personen in het afgelopen jaar gebruik maakten van semimurale voorzieningen en nog ca. 250 personen per jaar van intramurale hulpverlening. Voor de intramurale gezondheidszorgvoorzieningen bestaat het volgende beeld: Verslavi ngsklinieken (alcohol en drugs):
1978 1979
Opnemingen
Ontslagen
2064 2119
2055 2125
Algeme ne Psychiatrische ziekenhuizen (alcohol en drugs)
1975 1976 1977 1978 1979 1980 1981
Opnemingen
Ontslagen
2612 2659 2360 2302 2274 2655 2753
2528 2599 2365 2211 2229 2531 2713
5b In de curatieve zorg, waaronder begrepen de ambulante zorg, worden in het kader van de behandeling ten behoeve van de hiervoor in aanmerking komende doelgroepen met name gedragstherapeutische, cognitieve, gestalttherapeutische en medicamenteuze methodieken, al of niet individueel of in groepsverband uitgevoerd, toegepast. Daarnaast vinden er in toenemende mate systeembehandelingen, waaronder gezinstherapie, plaats.
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 867, nr. 3
2
De voor grote groepen verslaafden geïndiceerde begeleiding heeft veelal een sociaal-agogische achtergrond, al of niet in reiatie met een medicamenteuze behandeling op onderhoudsbasis. In het kader van de nazorg worden veelal de in de begeleiding toegepaste methodieken gehanteerd. Bij de vroegtijdige onderkenning en de preventieve zorg, worden gezien de doelstellingen van deze activiteiten geen behandelingsmethodieken toegepast. Wel wordt getracht gebruik te maken van de meest recente inzichten die voor deze activiteiten voorhanden zijn. 5c Door WVC gesubsidieerde gemeentelijke 1977 1978 1979 1980 1981 1982
methadonprogramma's:
— gemiddeld gemiddeld gemiddeld gemiddeld
40 320 650 1495
verstrekkingen verstrekkingen verstrekkingen verstrekkingen
per per per per
dag dag dag dag
gemiddeld gemiddeld gemiddeld gemiddeld gemiddeld gemiddeld
40 100 300 800 1400 2300
verstrekkingen verstrekkingen verstrekkingen verstrekkingen verstrekkingen verstrekkingen
per per per per per per
dag dag dag dag dag dag
C A D ' s: 1977 1978 1979 1980 1981 1982
Gelet op de arrondissementsindeling is een opgave per provincie niet beschikbaar, omdat in een aantal gevallen de arrondissementsgrenzen de provinciegrenzen overschrijden. Wanneer bovengenoemde gegevens worden uitgesplitst naar enkele gemeenten gelden de volgende aantallen (plus de krachtens de RBR j°j° gefinancierde voorzieningen): Amsterdam Rotterdam Den Haag Utrecht Enschede Heerlen
gemiddeld gemiddeld gemiddeld gemiddeld gemiddeld gemiddeld
1400 800 400 200 30 160
verstrekkingen verstrekkingen verstrekkingen verstrekkingen verstrekkingen verstrekkingen
per per per per per per
dag dag dag dag dag dag
In de methadonprogramma's die de gemeenten Rotterdam en Vlissingen financieren uit de RBR maatschappelijke hulp- en dienstverlening aan jongeren en jongvolwassenen zijn in 1981 aan 518 cliënten en in 1982 aan 578 cliënten verstrekkingen verleend. 5d In de volgende plaatsen wordt in de vorm van gestructureerde programma's methadon verstrekt: Groningen
Groningen Nieuwe Pekela Delfzijl
Friesland
Leeuwarden
Drenthe
Assen
Overijssel
Zwolle Almelo Hengelo Enschede Deventer
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 867, nr. 3
3
Gelderland
Arnhem Nijmegen Apeldoorn Tiel Ede Harderwijk Lelystad Almere
Utrecht
Utrecht
Noord-Holland
Amsterdam Hilversum Bussum Haarlem Zaandam Purmerend Alkmaar Hoorn Den Helder Velsen
Zuid-Holland
Leiden Delft Den Haag Rotterdam Dordrecht Vlaardingen
Zeeland
Middelburg Vlissingen Terneuzen Goes
Noord-Brabant
Breda Tilburg Eindhoven Den Bosch Helmond
Limburg
Venlo Heerlen Maastricht Roermond Sittard
Veelal betreft het programma's waar zowel op onderhouds- als op reductiebasis methadon verstrekt wordt. Gezien de regionale verscheidenheid van de omvang en aard van de problematiek bestaat er een grote diversiteit in omvang en werkwijze van de verschillende programma's. Cijfers over het aantal verstrekkingen in de bovengenoemde gemeenten (behalve over de bij 5c genoemde gemeenten) zijn niet beschikbaar. 5e In verschillende afkickcentra die krachtens de RBR maatschappelijke hulp- en dienstverlening worden gefinancierd, die overigens geen experimenten zijn, nemen 200 a 300 verslaafden jaarlijks deel aan de in deze centra geboden programma's. Ongeveer 40 beroepsbeoefenaren alsmede enige tientallen vrijwillige hulpverleners zijn daarbij betrokken.
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17867, nr. 3
4
5f Overzicht totale subsidiabele personeelsformatie CAD's per beroepsbeoefenaar per 31 december (inclusief aandeel Justitie) Discipline
Jaar 1977
Directeur/manager Administrateur Preventie-functionaris Coördinator hulpverlening Psychiater Arts Psycholoog (Tem)coördinatoi (m.w./r.a.l Preventiemedewerker Maatschappelijk werkende-ra. (Soc.-psych.)veipleegkundige Counselor Administratieve krachten Overig personeel Totaal
1978
16,75
1979
16,75
— — — — _ -
16,85
— — — — — — -
1980
1981
1982
18,85 9 12,5
16,85 13 16
15,85 15 15
11,5 6,5 13,8 23,45
13 6,6 20,7 33,7
14 7,3 27,8 35,7
—
34,1 11
46,1 15,6
52,6 19,6
— 7
— 0,2 3,25 6,5 11
295
295
358,7
342,4
372,6
394,7
4,25 — 125 —
4,25 — 125 —
23,25 8 136,25 1,8
35,75 12 146,75 4
47,95 10 160,55 7,8
69,65 9 166,675 27,95
441
441
572,8
681,6
780,45
870,125
Deze formaties zijn inclusief het reclasseringsaandeel, dat door het Departement van Justitie wordt betaald (tot 1979: 75%, vanaf 1979: 40%). Splitsing van personeel ten behoeve van alcohol- en druggebruikers is niet mogelijk. Gelet op de huidige arrondissementsindeling is een opgave per provincie niet beschikbaar, omdat in een aantal gevallen de arrondissementsgrenzen de provinciegrenzen overschrijden. Subsidiabele personeelsformatie gemeentelijke methadonprogramma's per 31 december Discipline
Jaar 1977
Psychiater Psycholoog Arts Coördinator (Soc.-psych.)verpleegkundige Maatschappelijk werkende Administratieve kracht Chauffeur Onderzoeker Totaal
1978
1979
-
-
0,5
0,3 2,5
—
—
-
0,8
0,8
4,8
— — -
-
--
0,5
1,3
1,3
1
— — 8,6
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 867, nr. 3
1980 0,25 0,3 5,25 0,4 11,8
1981 0,25 0,4 5,55 0,65 15,1
1 2,8 1.25
1 3,8 1,25
-
-
23,05
28
1982 0,75 0,4 8,55 4,65 22,275 2 14,375 3,3 1 57,3
5
Overzicht totale door WVC goedgekeurde personeelsformatie voorzieningen voor maatschappelijke hulp en dienstverlening aan druggebruikers per beroepsbeoefenaar Discipline
Jaar 1977
1978
1979
1980
1981
1982
Directeur Coördinator Psychiater Arts Psycholoog Maatschappelijk werker Verpleegkundige Nazorgwerker Socioloog Preventiemedewerker Stafbegeleider Administratieve kracht Overig personeel
2 27,30 1.55 3,25 0,25 116,50 8 1 1
3,30 29,10 2,30 4,92 3,30 190,90 15 2 1
1,50 17,55 15,35
1,50 27,15 22,40
4,50 40,60 2,41 5,57 3,05 236,60 17 2 1 1 1,50 33 25,40
5,50 42,60 2,41 5,57 3,25 274,70 17 4 1 2 1,50 35,95 27,90
5,50 46,40 2,49 5,77 3,33 304,20 19,50 4 1 2 1,50 40,92 29,30
5,50 48,80 2,49 5,97 4,33 324,40 22,20 5,20 1 2 4 42,62 29,10
Totaal
195,25
302,87
373,63
423,38
465,91
497,61
—
-
Verslavingsklinieken Per 31 december 1980 was de omvang van het personeel in de verslavingsklinieken: personeel totaal: waarvan: algemeen personeel: gediplomeerde verpleegkundigen en opvoedkundig personeel paramedisch en medisch hulp-personeel medisch en sociaal-wetenschappelijke staf overig personeel
279,3
80,4 112,4 ^4 24,2 38,3
5g Voor wat betreft de door de CRI en de rijks- en gemeentepolitie ten behoeve van druggebruikers per jaar geraamde en gerealiseerde inzet van personele en materiële middelen zij opgemerkt, dat de opvang van druggebruikers voor zover de politie daarmee te maken krijgt deel uitmaakt van de gewone politietaak, waarvan de kosten bestreden worden uit de aan de politie voor de uitoefening van haar taak ter beschikking gestelde middelen. Om die reden beschikt de politie niet over afzonderlijke personele en materiële middelen voor de opvang van drugverslaafden. In bijlage I is over de jaren 1977 tot en met 1982 een opstelling gegeven van de gevraagde gegevens uitgesplitst naar reclasseringsmedewerkers en administratieve krachten. In bijlage II is een zelfde opstelling gegeven voor de FZA. Gezien alle instellingen landelijk opereren is een uitsplitsing naar provincie niet goed mogelijk.
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 867, nr. 3
6
Reclasseringsinstellingen 1977 Adm.krt.
Totaal
Ambt.
Adm.krt.
Totaal
Ambt.
Adm.krt.
Totaal
Ambt.
Adm.krt.
Totaal
Ambt.
Adm.krt.
Totaal
Ambt
Adm.krt.
Totaal
A.R.V. L.d.H. M.B.M. H.v.O.
462 104 3 3
173 40 1 1
635 144 4 4
460 104 3 3
172 40 1 1
632 144 4 4
460 104 3 3
172 40 1 1
632 144 4 4
475,6 106 3 3
178,5 40 1 1
654,1 146 4 4
475,6 106 3 3
178,5 40 1 1
654,1 146 4 4
467,1 106 3 3
178,5 40 1 1
645,6 146 4 4
Totaal
572
215
787
570
214
784
570
214
784
587,6
220,5
808,1
587,6
220,5
808,1
579,1
220,5
799,6
A R V. L.d.H. M.B.M. H.v.O.
446 95 3 3
167,5 36,5 1 0,7
613,5 131,5 4 3,7
444 98 3 3
172 37 1 0,7
616 135 4 3,7
440 96 3 3
169 35 1 0,7
609 131 4 3,7
451 95,8 3 3
173,5 37 1 0,7
624,5 132,8 4 3,7
465,5 98,8 2 3
175,5 38 1 0,7
641 136,8 3 3,7
461,9 101,1 2 3
176,5 37,5 1 0,7
638,4 138,6 3 3,7
Totaal
547
205,7
752,7
548
210,7
758,7
542
205,7
747,7
552,8
212,2
765
569,3
215,2
784,5
568
215,7
783,7
Werkelijke
£
1982
1981
1980
Ambt.
Goedgekeurde
CD CD Q_
1979
1978
formaties
be/etting
3 —* 5' CD
1977
1979
1978
1981
1980
1982
CO
Begro ting
Afrekenmg
Begroting
Afrekenmg
A.R.V. L.d.H. M.B.M. H.v.O.
39 625 000 8 527 000
39 510 000 7 582 000
197 500
217 700
44 150 000 9 731 000 290 500 212 000
41764 8 701 282 198
Sub totaal
48 349 500
47 309 700
CADV
31 800 000
25 800 000
Totaal
8 0 149 500
73 109 700
8 6 798 500
1 CD
Begroting
Afrekening
Begroting
Afrekening
Begroting
Afrekening
Begro ting
Afrekening
000 000 500 400
45 977 000 9 441 000 304 000 209 000
42 526 000 8 969 000 205 000 219 000
46 624 000 9 819 600 305 000 220 000
45 900 000 9 407 000 300 300 231 900
46 679 000 10 303 000 307 000 233 800
46 900 000 9 673 000 260 700 236 000
47 745 000 10 767 000 313 300 240 000
47 745 10518 312 255
54 383 500
50 945 900
55 931 000
52 009 000
56 968 600
55 839 200
57 522 800
57 069 700
59 065 300
58 830 000
32 415 000
26 400 000
16 274 000
14 067 000
21 160 000
21 200 000
23 868 000
23 866 000
26 375 000
26 375 000
77 345 900
73 205 000
66 076 000
78 128 600
77 039 200
8 1 3 8 8 800
8 0 935 700
85 440 300
85 205 000
CO
00
a> 3 •1 CO
" Excl. Verslavingsbeleid Volksgezondheid van WVC (t/m 1978 25 i ; vanaf 1979 60%).
««I
000 000 000 000
Federatie van Instellingen voor Alcohol en Drugs
1977 Ambt.
Goedgekeurde
Totaal
Ambt.
Adm.' krt.
To taal
Ambt.
Adm. krt.
To taal
Ambt.
AcJm.krt.
Totaal
Ambt.
Adm.krt.
Totaal
Ambt.
Adm.krt.
Totaal
7 3
12 5
7 3
12 5
12 5
10
17
10
17
10
17
12
12 7
7 5
5,5 3
12,5 8
7 5
5,3 3,2
12,3 8,2
19
12
8,5
20,5
12
8,5
20,5
bezetting
F.Z.A. (bureau) F.Z.A. (voorlichting)
5 2
5 2
10 4
6 3
5 2
11 5
7 3
5 2
12 5
7 4
5 2
12 6
7 5
5,5 2,8
12,5 7,8
7 5
5 2,8
12 7,8
7
7
14
9
7
16
10
7
17
11
7
18
12
8,3
20,3
12
7,8
19,8
1977 Begroting F.Z.A.(bureau) F.Z.A. (voorlichting) Totaal
Totaal
formatie
F.Z.A (bureau) F.Z.A. (voorlichting)
Werkelijke
Adm.krt.
1982
1981
1980
1979
1978
1979
1978 Afrekening
Begroting
Afiekening
Begroting
1980 Afrekening
Begroting
1982
1981 Afrekening
Begroting
Afrekening
Begroting
Afrekening
639 000
652 023
760 600
789 747
839 000
760 179
972 500
912 239
1 064 300
1 020 037
1 193 000
1 126 000
417 000
408 942
471 800
420 491
479 900
423 735
523 300
462 590
710 200
557 292
761 000
690 000
1 056 000
1 060 965
1 232 400
1 210 238
1 318 900
1 183 914
1 495 800
1 374 820
1 774 500
1 577 329
1 954 000
1 816 000
Waarvan: • 75% t.l.v. Justitie 25% t.l.v. WVC. " 50% t.l.v. Justitie 50% t.l.v. WVC.
5h Cijfermatige informatie met betrekking tot de drugsproblematiek in de huizen van bewaring is opgenomen in het rapport van de werkgroep druggebruik en -handel in de inrichtingen van het gevangeniswezen, dat bij schrijven van de Staatssecretaris van Justitie dd. 25 januari 1983 Gevangeniswezen nr. 104/383 is aangeboden aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Zie bijlage 3 van dit rapport. 5i
1977 1978 1979 1980 1981 1982
Heroine
Cocaïne
Hashish
Overige hennep
Amfetamine
LSD doses
Aangehouden verdachten
195 kg 87 kg 93.5 kg 116 kg 173 kg 226 kg
1 kg 3 kg 11 kg 46 kg 13kg 37 kg
22 12 15 14 14 11
1500 kg 525 kg 2700 kg 1400 kg 4500 kg 3000 kg
137 49 16 19 27 129
2 700 7 900 1 000 4 000 3 000 48 000
3699 4282 4252 5796 6819
ton ton ton ton ton ton
kg kg kg kg kg kg
—
5 j en k De geraamde en gerealiseerde kosten voor het verslavingsbeleid Volksgezondheid van WVC luiden als volgt:
1977 1978 1979 1980 1981 1982
Raming
Uitgaven
10 600 000 10 805 000 24 410 000 31 737 000 35 800 000 39 563 000
8 600 000 8 800 000 21 100 000 31 797 000 35 800 000 39 563 000
MB: Genoemde bedragen zijn exclusief de bijdrage van Justitie ten behoeve van de CAD's ( t / m 1978: 75%; vanaf 1979: 40%).
Uitgesplitst naar verschillende kostencategorieën is het overzicht als volgt: Sal. + ov. pers.kosten
Huisv.kosten
Bureuk.
80 100
_ -
1500 2630 3260 3550
1000 1880 1970 2020
Beheer
Lab.
Totaal
_ -
620 700
100 160 360 610
1000 2677 2700 2613
_ —
8 600 8 800 21 100 31 797 35 800 39 563
Preventie*
x f 1000 1977 1978 1979 1980 1981 1982
7 900 8 000 17 500 24 030 26 880 30 000
420 630 770
* Excl . salariskosten. NB: Genoemde bi|dragen zijn exclusief de bijdrage van Justitie ten behoeve van de CAD's (t/m 1978: 75%; vanaf 1979: 40%).
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17867, nr. 3
9
De verslavingsklinieken worden door middel van de sociale ziektekostenverzekeringen gefinancierd. In 1981 bedroeg de verpleegprijs ca. f50 min. Wanneer daarbij de bedden worden opgeteld in de algemene psychiatrische ziekenhuizen die bestemd zijn voor verslaafden, dan bedroeg in 1981 de totale verpleegprijs ca. f64 min. In onderstaande tabel zijn de geraamde en gerealiseerde kosten weergegeven van de voorzieningen die krachtens de Rijksbijdrageregeling maatschappelijke hulp- en dienstverlening jo/jo worden gefinancierd.
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17867, nr. 3
10
Totaaloverzicht per provincie Provincie
1977 geraamd
1979
1978 gerealiseerd
geraamd
gerealiseerd
geraamd
1980 gerealiseerd
geraamd
gerealiseerd
1981
1982
geraamd/ toegekend
geraamd/ toegekend
Noorden des Lands Friesland Groningen
500 000 3 750
2 331
60 642
58 205
74 617
73 362
78 391
66 780
121 396
690 170
69 700
67 178
140 000
135 732
149 821
359 131
1 188 468
1 183 598
1 876 873
1 969 137
Drenthe Overijssel
72 150
71 175
264 448
Gelderland
24 200
29 403
266 986
Utrecht
313 723
288 224
309 352
236 747
248 040
116 264
116 459
393 221
225 336 2 065 629
227 078
804 669
639 585
1 400 799
1 178 822
1 941 062
655 697
2 057 556
1 416 536
2 169 470
2 100 000
3 327 317
1 704 029
Noord-Holland
2 506 000
2 397 809
6 989 168
6 100 582
9 413 824
8 349 891
12 020 592
10 000 000
10 840 429
10 408 301
Zuid-Holland
1 473 800
1 082 410
2 253 884
2 200 000
6 025 660
6 000 000
7 864 807
7 500 000
8 264 188
10 263 589
Zeeland
125 000
123013
36 570
359 217
476 267
480 179
Noord-Brabant
443 900
367 382
999 086
876 110
1 651 097
1 292 039
2 364 262
2 755 628
Limburg
233 900
186 111
762 018
664 572
1 124 879
1 104 686
1 344 242
1 575 000
1 812 030
1 325 434
2 338 169
2 122 596
2 645 504
1 825 813
2 915 990 5 500 000
3 1 1 7 189 7 000 000
12 444 558
11 569 904
23 032 644
2 0 934 148
30 768 324
26 8 5 8 995
39 481 511
42 8 7 0 646
Landelijke voorzieningen Reserveringen Totaal
4 149 600
NB: Reserveringen zijn bedragen waarover overleg gaande was, doch nog geen toewijzing kon plaatsvinden. Verhouding personeelskosten: huisvestingskosten = 6 . 4 .
3 65U 306
Boven de hiervoren onder 5g vermelde bedragen zijn de navolgende bedragen geraamd voor de drugshulpverlening aan etnische minderheden.
3 formatieplaatsen reclasseringsambtenaren in algemene dienst opleidingen (CWOI)
1981
1982
75 000 292 000
227 000 140 000
Genoemde ramingen zijn volledig gerealiseerd. Een verdere uitsplitsing naar kosten en ramingen welke specifiek betrekking hebben op het justitiële drugbeleid is niet mogelijk. Aangezien de in vraag 5k bedoelde kosten, gemaakt door de rijkspolitie en ten laste komend van het Ministerie van Justitie, worden gemaakt bij de uitoefening van de gewone politietaak, kan bezwaarlijk een kostenraming als in dit onderdeel van vraag 5 bedoeld, worden gegeven, nu de gelden voor de in dit onderdeel van de vraag bedoelde kosten niet afzonderlijk aan de rijkspolitie ter beschikking worden gesteld. Zulks geldt eveneens voor de gemeentelijke politiekorpsen, met dien verstande, dat de betrokken kosten nietten laste van het Ministerie van Justitie komen. Voor wat betreft de kosten voor reclasseringsambtenaren en opleidingen kan de in vraag 5k gevraagde splitsing slechts beperkt worden aangegeven. 1982
1981
reclassering opleidingen
Personele kosten
Materiële kosten
Personele kosten
Materiële kosten
75 000 260 000
32 000
200 000 130 000
27 000 10 000
51 De geraamde en gerealiseerde (personeels)kosten van het management bij CAD's bedroeg (x f 1 min.):
1977 1978 1979 1980 1981 1982
Geraamd
Uitgegeven
1.5 1.5 2 3,9 4,6 4,6
1,5 1,5 1,7 3,0 4,3 4,6
NB: In de genoemde bedragen is het «Justitie»-aandeel in de subsidiëring van de CAD's opgenomen. De splitsing tussen alcohol en drugs is ook hier niet mogelijk.
In het kader van de vanwege Volksgezondheid gesubsidieerde gemeentelijke methadonverstrekkingsprogramma's bedragen de (salaris)kosten voor het management: 1977 1978 1979 1980 1981 1982
25 50 100 200 300
000 000 000 000 000
Voor een overzicht van het management bij de instellingen die krachtens de RBR j°j° worden gefinancierd, wordt verwezen naar het antwoord op vraag 5f.
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17867, nr. 3
12
5m De medicamenteuze therapie aan verslaafden zal in hoofdzaak een drietal uitgangspunten hebben. (Advies inzake behandeling van verslaafden aan opiaten c.q. wekaminen (Gezondheidsraad 1976)). - Ten eerste kan zij worden aangewend voor de bestrijding van intercurrente infecties (bij voorbeeld longontsteking, geslachtsziekten) en aandoeningen (zoals eczemen) die niet direct een gevolg zijn van de verslaving. - Ten tweede kan verstrekking van psychofarmaca worden overwogen in daartoe geïndiceerde gevallen ter bestrijding van symptomen die al of niet een direct gevolg zijn van druggebruik. Helaas moet worden geconstateerd dat deze middelen vaak in grote hoeveelheden worden voorgeschreven waardoor zij een apart probleem zijn gaan vormen. - Ten derde en hier in hoofdzaak aan de orde, betreft de medicamententeuze therapie vervangende middelen voor het gebruik van morphine-achtige stoffen als heroïne. Tot dusver wordt hierdoor vrijwel uitsluitend methadon toegepast. Over de kosten van de geneesmiddelenverstrekking zijn geen afzonderlijke gegevens beschikbaar. 5n In 1982 kwam een bedrag van f 10 min. hiervoor beschikbaar. Toegewezen werd in dat jaar aan maatschappelijk herstelvoorzieningen f 51/2 min. Hiervan bedroegen de personele uitgaven f 3 min. en de materiële f 21/2 min. Over de voorgaande jaren is de post maatschappelijk herstel niet apart benoembaar. 5o Er bestaan op het gebied van de verslavingszorg op dit moment geen specifieke opleidingen.
6 Aan het beleid, dat de risico's die voortvloeien uit druggebruik voor de verslaafde zelf tracht te voorkomen en op te vangen, is concreet gestalte gegeven door de financiering van preventieprojecten en hulpverleningsvoorzieningen. Daarnaast wordt vanwege justitie het aanbod van drugs met onaanvaardbaar risico zoveel mogelijk ingedamd. 7, 8, en 94b Het parlement wordt jaarlijks over de voortgang van het verslaafdenbeleid geïnformeerd door middel van de memorie van toelichting bij de relevante begrotingshoofdstukken. In deze memorie van toelichting worden de voor de komende jaren noodzakelijk geachte prioriteiten in samenhang met de daarbij behorende meerjarencijfers, aangegeven. Deze prioriteiten worden mede gebaseerd op de gegroeide inzichten en evaluatie van de resultaten van het gevoerde beleid. 9 Het leveren van een bijdrage aan het voorkomen en opvangen van risico's is de centrale doelstelling van het regeringsbeleid. In het beleid van de Regering worden thans prioriteiten gelegd bij de bestrijding van de handel in drugs met onaanvaardbare risico's en het vergroten van de bereikbaarheid van de hulpverlening aan verslaafden. 10 Er is geen wetenschappelijk onderzoek verricht naar de gevolgen van de wijziging van de Opiumwet en het opsporings- en vervolgingsbeleid met betrekking tot cannabisprodukten. Er zijn geen signalen die er op wijzen dat de wetswijziging en het daaruit voortvloeiende vervolgingsbeleid hebben geleid tot een vergroting van de risico's in verband met het gebruik van hennepprodukten. Met de Stichting voor Wetenschappelijk Onderzoek van Alcohol- en Druggebruik zijn principe-afspraken gemaakt over het herhalen van het onderzoek naar roken, drinken en cannabisgebruik, waarover in 1978 gerapporteerd werd.
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17867, nr. 3
13
11 Individuele en maatschappelijke omstandigheden waaronder men met druggebruik begint en hiermee doorgaat, kunnen onder meer worden afgeleid uit het gegeven dat jongeren vooral via de weg van deviante subculturen in de gelegenheid komen om drugs te gebruiken. Vanuit bepaalde maatschappelijke uitgangsposities ontwikkelt men via verschillende subculturele wegen naar problematisch heroïnegebruik, een beeld van het eigen functioneren in de samenleving en een maatschappelijk perspectief. Binnen dit perspectief wordt het gebruik van drugs rationeel en betekenisvol gevonden. Wanneer met het bestaan van dergelijke, verschillende, maatschappelijke perspectieven rekening gehouden wordt, dan is de kans groter dat hulpverlenings- en preventieve maatregelen meer aansluiting vinden bij de aard van de problematiek, zoals deze door heroïnegebruikers wordt gezien. 12 Omdat de financiële middelen voor de hulpverlening aan verslaafden beperkt zijn, moeten prioriteiten gesteld worden. Daarbij kan niet alleen rekening gehouden worden met de totale behoefte aan hulp, maar dient vooral de aard van de behoefte bij de prioriteitenbepaling betrokken te worden. Een criterium bij de prioriteitenstelling is de vergroting van de bereikbaarheid van de hulpverlening aan verslaafden die niet in eerste instantie de behoefte hebben aan hulp bij de ontwenning van drugs. Door vergroting van de bereikbaarheid, kan worden bewerkstelligd dat de hulpverlening beter wordt afgestemd op de behoeften van deze groep verslaafden. 13 Nog steeds hecht de Staatssecretaris van Justitie veel waarde aan de combinatie van hulpverlening en reclassering, die binnen de organisatie van het CAD gestalte heeft gekregen. De ingrijpende bezuinigingstaakstelling met betrekking tot de reclassering zal echter ook voor de omvang van het reclasseringswerk en de CAD's gevolgen hebben. Daar er bij de realisering van deze taakstelling naar gestreefd wordt het uitvoerende reclasseringswerk te ontzien, zal bezien worden in hoeverre de reclassering efficiënter georganiseerd kan worden. Over de realisering van deze beleidsdoelstelling zal zowel in interdepartementaal verband als met de betrokken instellingen overleg gevoerd worden. Een complicerende factor hierbij is, dat de CAD's per 1 januari 1984 - voor wat het Volksgezondheidsdeel betreft - onder de werkingssfeer van de WVG gaan vallen, terwijl de reclassering een centrale regie behoeft, wegens de nauwe verbondenheid met de strafrechtspleging. Het streven is erop gericht, dat verslaafden, die met het strafrecht in aanraking zijn gekomen, blijvend van de hulpverlening, die door de CAD's geboden wordt, gebruik kunnen maken. 14 Stoffen, waarvan het gebruik voor andere dan geneeskundige of wetenschappelijke doeleinden geacht wordt onaanvaardbaar risico op te leveren, zijn vermeld op lijst I, behorende bij de Opiumwet. Voorts zijn krachtens artikel 2, tweede lid, van de Opiumwet enige stoffen aangewezen. Het betreft onderscheidenlijk phencyclidine (besluit van 27 juni 1979, Stb. 408), methaqualon (besluit van 25 april 1980, Stb. 292), mecloqualon en vijf andere stoffen (besluit van 9 april 1981, Stb. 304). Bij elk van deze besluiten is in de nota van toelichting een motivering met betrekking tot het risico aangeven. Het gaat hier om bewustzijnsbeïnvloedende middelen, welke volgens genoemd artikellid bij aanwending bij de mens kunnen leiden tot schade voor de gezondheid en schade voor de samenleving, en middelen welke onder de werking van het Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen zijn gebracht.
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17867, nr. 3
14
Uit de memorie van toelichting bij het wetsontwerp tot wijziging van de Opiumwet (Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 13407, nr. 3, par. 1.3) blijkt dat de toepassing van artikel 2, tweede lid, onder a, van de Opiumwet in overweging moet worden genomen wanneer de bewustzijnsbeïnvloedende werking van bij voorbeeld een geneesmiddel aanleiding geeft tot oneigenlijk gebruik als genotmiddel en de daaruit voortvloeiende risico's voor de gebruiker en de samenleving als onaanvaardbaar moeten worden aangemerkt.
15 Het in deze vraag bedoelde wetsontwerp strekt tot uitbreiding van de strafbaarheid naar handelingen voor zover daarmede wordt beoogd de handel in drugs met onaanvaardbaar risico voor te bereiden ofte bevorderen, terwijl een ieder, ongeacht zijn nationaliteit, in Nederland vervolgbaar wordt, die in het buitenland poogt dergelijke drugs in Nederland in te voeren of die in het buitenland een dergelijke invoer voorbereidt of bevordert. Als zodanig heeft het wetsontwerp dezelfde strekking als de kamerstukken 17 360/R 1202 betreffende de goedkeuring van het Protocol tot wijziging van het Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen waar dit protocol beoogt de internationale samenwerking bij de bestrijding van risico's voortvloeiend uit druggebruik te versterken, hetwelk onder meer gerealiseerd kan worden door uitbreiding van de strafbaarstelling in de diverse landen, en voorts beoogt te komen tot een vergroting van de mogelijkheden tot uitlevering, hetwelk mede wordt bevorderd door uitbreiding van de strafbaarstelling, waardoor immers het aantal strafbare feiten waarvoor uitlevering kan worden gevraagd c.q. toegelaten, wordt vergroot. 16 Het wetsontwerp voorziet in een uitbreiding van de strafbaarstelling naar handelingen voor zover daarmee wordt beoogd de handel in drugs met onaanvaardbaar risico voor te bereiden ofte bevorderen. De strekking van het ontwerp is, dat het strafrechtelijk optreden juist tegen de grotere handelaren enigszins wordt vergemakkelijkt. Het wetsontwerp richt zich dan ook niet tegen het druggebruik als zodanig, noch ook beoogt het verscherpte repressie ten opzichte van personen, omdat zij drugs gebruiken, maar het wil bijdragen tot het verminderen van de risico's welke aan druggebruik zijn verbonden door langs deze weg te bevorderen, dat het aanbod van drugs met een onaanvaardbaar risico wordt ingedamd. 17 In het overleg met de vier grote gemeenten en de VNG over de drugproblematiek is zijdelings de alcoholproblematiek aan de orde geweest. Er is met de vier grote gemeenten en de VNG afgesproken dat de overlegprocedure met betrekking tot de beleidsplannen voor de drughulpverlening, desgewenst ook betrekking kan hebben op de hulp voor alcoholverslaafden. 18 Het bestuurlijk overleg over de drugproblematiek vindt meestal één maal per jaar plaats. Dit bestuurlijk overleg wordt georganiseerd in het kader van het Agenda-overleg tussen het rijk, de vier grote gemeenten en de VNG. In het Agenda-overleg wordt afgesproken over welke onderwerpen een bestuurlijk overleg tussen gemeenten en vakdepartementen dient plaats te vinden. De drugproblematiek is slechts één van de onderwerpen. Het Bestuurlijk Overleg over de drugproblematiek wordt voorbereid door twee ambtelijke werkgroepen waaraan zowel vertegenwoordigers van de rijksoverheid als van de gemeenten deelnemen. De werkgroep drugproblematiek Rijk/vier grote gemeenten/VNG (WGDP) richt zich op het hulpverleningsbeleid en kwam in 1981 acht keer bij elkaar, in 1982 zes keer en in de eerste vijf maanden van 1983 vier maal. De werkgroep openbare orde en justitiële aspecten drugproblematiek (WOJD) kwam zowel in 1981 als in 1982 één maal bijeen.
Tweede Kamerzitting 1982-1983, 17867, nr. 3
15
19 In het van rijkszijde gevoerde overleg met de gemeente Amsterdam is in gezamenlijkheid overeenstemming bereikt over de aan het morfine-experiment te stellen voorwaarden. Deze voorwaarden zijn van belang omdat zowel de rijks- als de gemeentelijke overheid meer inzicht wensen te krijgen in de mogelijkheden van opvang van deze groep verslaafden. Hierbij is overeengekomen dat het experiment, dat bestemd is voor een kleine groep extreem-problematische drugverslaafden, vanwege de inhoudelijke en kostenaspecten onderdeel zal zijn van de drughulpverlening aan de totale grotere groep extreemproblematische verslaafden. Ten behoeve van deze hulpverlening is vanwege het directoraat-generaal van de Volksgezondheid een bedrag van f 509 070 uitgetrokken, waarin begrepen circa f100000 ten behoeve van het aan het experiment gekoppelde onderzoek, en vanwege de Directie Maatschappelijke Dienstverlening krachtens de Rijksbijdrageregeling jojo een bedrag van f 1,7 min. 20 De experimenten opvang drugverslaafden in de huizen van bewaring te Amsterdam en Rotterdam hadden een verschillende opzet, die overigens rechtstreeks voortkwam uit de verschillende bouwkundige situaties. In Amsterdam is sprake van een moderne inrichting; in Rotterdam van een z.g. vleugelgevangenis, vergelijkbaar met vele van de andere penitentiaire inrichtingen in Nederland. Het is vooral ook om redenen van praktische aard, dat is gekozen voor het z.g. Rotterdamse model in de overige penitentiaire inrichtingen. De positieve waardering van ook het Amsterdamse experiment is tot uiting gebracht door de beslissing om de gevoigde wijze van werken met drugverslaafden in het huis van bewaring «Demersluis» te Amsterdam voort te zetten. Overigens is door de Staatssecretaris van Justitie bij gelegenheid van de UCV over het gevangeniswezen op 16 mei jl. meegedeeld, dat zij zich nog een nader standpunt over de penitentiaire opvang van drugverslaafden, in het bijzonder in inrichtingen voor langgestraften, zal vormen, mede aan de hand van over het rapport van de Werkgroep druggebruik en -handel in de inrichtingen van het gevangeniswezen uit te brengen adviezen. 21 De hierbedoelde opzet heeft niet het karakter van een experiment. Door het CAD te Den Haag wordt nauw samengewerkt met de medewerkers van de penitentiaire inrichtingen te 's-Gravenhage bij de opvang van drugverslaafden. Bij deze samenwerking wordt rekening gehouden met de resultaten op dit gebied opgedaan met de experimenten te Amsterdam en Rotterdam. Vermeld zij tevens, dat ook in andere inrichtingen wordt bevorderd om contacten met hulpverleners van buiten te intensiveren en te structureren. De resultaten van deze wijze van werken zijn zowel in Den Haag als in andere penitentiaire inrichtingen in den lande bevredigend te noemen. 22 Voor het antwoord op deze vraag mag worden verwezen naar het rapport van de Werkgroep druggebruik en -handel in de inrichtingen van het gevangeniswezen dd. december 1982, o.m. de blz. 21 t/m 25, dat bij schrijven van de Staatssecretaris van Justitie dd. 25 januari 1983, Gevangeniswezen nr. 104/383, is aangeboden aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Uit onderzoek is gebleken dat het voorkomt dat gedetineerden die voor hun detentie geen drugs gebruiken, dit wel (incidenteel) tijdens de detentie deden. Van degene die reeds voor de detentie gebruikten blijkt een groot aantal hun gebruik (zij het eveneens incidenteel) tijdens de detentie voort te zetten.
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17867, nr. 3
16
23 Een voorlopig standpunt over het rapport van de Werkgroep druggebruik en -handel in de inrichtingen van het gevangeniswezen is vervat in de brief van de Staatssecretaris van Justitie aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal dd. 26 april 1983, nr. 538/383. Voor cijfermatige informatie met betrekking tot de drugproblematiek in de huizen van bewaring kan naar dit rapport worden verwezen. Een definitieve standpuntbepaling inzake de in het rapport vervatte conclusies en aanbevelingen zal worden ingenomen mede op grond van door de Centrale Raad van Advies voor het gevangeniswezen, de psychopatenzorg en de reclassering en door de vergadering van procureurs-generaal uit te brengen adviezen. Deze adviezen zijn nog niet ontvangen. Over de inhoud van de definitieve standpuntbepaling zal de Kamer worden geïnformeerd. 24 De ervaring heeft geleerd, dat sedert de vestiging in 1977 van een CRI-verbindingspost in Bangkok (Thailand) en nadien die van verbindingsposten in Lima (Peru), Islamabad en Karachi (Pakistan), door de aanwezigheid van Nederlandse politiefunctionarissen aldaar de samenwerking tussen die landen en Nederland bij de bestrijding van de internationale handel in verdovende middelen is bevorderd. De aanwezigheid van de hiervoor bedoelde verbindingsposten biedt de mogelijkheid buitenlandse autoriteiten te interesseren voor opsporingsonderzoeken, waarbij Nederlandse belangen betrokken zijn. Een vooruitgeschoven verbindingspost, zoals hier bedoeld, is een snel, veilig en doeltreffend aanspreekpunt, waardoor de bestrijding van grote organisaties die zich bezighouden met het transporteren van verdovende middelen vanuit bronlanden naar Nederland met meer succes kan plaatsvinden. De via zulk een verbindingspost verkregen informatie heeft de Nederlandse politie menigmaal in staat gesteld belangrijke verdovende-middelenorganisaties te ontmantelen en belangrijke hoeveelheden drugs in beslag te nemen. 25 Er zijn geen gegevens over de omvang van de illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen. Informatie over de omvang van de legale handel is beschikbaar tot en met 1981. Verwezen wordt naar de «Statistics on narcotic drugs for 1981» en de «Statistics on psychotropic substances for 1981» van de International Narcotics Control Board (United Nations, New York 1982'). Hierbij wordt aangetekend dat in de statistieken geen onderscheid gemaakt wordt tussen geneeskundige en wetenschappelijke doeleinden, maar dat de omvang van de handel voor geneeskundige doeleinden die voor wetenschappelijke doeleinden veruit overtreft. 26 De Regering is van oordeel dat de afstemming van het drugbeleid op Europees niveau om bredere internationale samenwerking vraagt dan op EG-niveau mogelijk is. De prioriteit voor de samenwerking ligt dan ook bij de z.g. Pompidougroep (13 landen), waarover in onze brief mededeling is gedaan. Dit samenwerkingsverband is sedert kort door middel van een partieel akkoord verbonden met de Raad van Europa.
' Een exemplaar hiervan is nedergeiegd op de bibliotheek ter inzage.
27 In de uiteenzetting van de Regering is niet alleen informatie verstrekt over de Opiumwet en het opsporings- en vervolgingsbeleid ter zake, maar ook over de feitelijke gang van zaken bij de hennepverkoop in het jongerencentrum «De Kokerjuffer» en de achtergronden van het ingrijpen van het openbaar ministerie. Het openbaar ministerie heeft conform de richtlijnen voor het opsporings- en vervolgingsbeleid gehandeld. Omdat het besluit van de gemeenteraad van Enschede geen wijziging kan brengen in de strafbaarheid van de gedragingen, die in de Opiumwet zijn strafbaar
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 867, nr. 3
17
gesteld, of in het opsporings- en vervolgingsbeleid van het openbaar ministerie, is van beleidsvorming geen sprake. Uit het feit dat de verkoop van hennepprodukten door het openbaar ministerie is stopgezet, nadat werd geconstateerd dat Duitse jongeren van de verkoopmogelijkheid gebruik maakten, mag blijken dat wel degelijk consequenties verbonden zijn aan de reacties uit buurlanden. 28 Ja. De reactie wordt hierbij in de Nederlandse en in de Engelse taal als bijlage bij de beantwoording van deze vraag aan de bijzondere commissie toegezonden.
Bijlage bij het antwoord op vraag 28 Reactie van de Nederlandse Regering naar aanleiding van verzoeken om informatie en uitleg over hennepverkoop in het jongerencentrum «De Kokerjuffer» te Enschede en het Nederlandse beleid inzake verdovende middelen Centrale doelstelling van het Nederlandse drugbeleid is de preventie en opvang van uit druggebruik voortvloeiende risico's. Als gevolg daarvan wordt een onderscheid gemaakt tussen drugs met onaanvaardbaar risico en traditionele hennepprodukten. De bestrijding van de handel in drugs met onaanvaardbaar risico heeft de hoogste prioriteit. Daarnaast is in Nederland een omvangrijk scala van hulpverleningsvoorzieningen voor drugverslaafden tot stand gebracht (vgl. artikel 38, lid 1 van het Enkelvoudig Verdrag). Deze voorzieningen variëren van ambulante hulp- en dienstverlening tot intramurale behandeling. Het Nederlandse beleid is gebaseerd op de in 1976 grondig gewijzigde Opiumwet. Daarbij wordt voldaan aan de verplichtingen, voortvloeiend uit het Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende Middelen van 1961, met name de verplichting maatregelen te nemen om produktie etc. van drugs anders dan voor medische en wetenschappelijke doeleinden tegen te gaan (artikel 4 Verdrag), en strafbaar te stellen wat ingevolge artikel 36 van het verdrag strafbaar moet worden gesteld (produktie, handel, bezit, etc). In de gewijzigde Opiumwet is een differentiatie in strafposities ingevoerd, lopend van een aanmerkelijke verzwaring van de maximumstraffen ten aanzien van de handel in drugs met onaanvaardbaar risico (van maximum 4 jaar naar maximum 12 jaar gevangenisstraf) tot een verlichting van de strafbedreiging in het geval van het aanwezig hebben voor eigen gebruik van een kleine hoeveelheid hennepprodukten. Achtergrond van dat laatste is dat zoveel mogelijk moet worden voorkomen dat strafrechtelijk ingrijpen de hennepgebruiker meer schade berokkent dan het gebruik zelf. Voor de strafrechtelijke handhaving van de Opiumwet zijn door de procureurs-generaal bij de gerechtshoven richtlijnen vastgesteld voor de opsporing en vervolging. Deze richtlijnen geven uitgangspunten voor te vorderen straffen en geven prioriteiten aan die bij de opsporing en vervolging in acht moeten worden genomen. De prioriteitenschaal volgt het onderscheid dat de Opiumwet geeft: in- en uitvoer van de z.g. hard drugs heeft de hoogste prioriteit bij de opsporing, het aanwezig hebben van een geringe hoeveelheid hennepprodukten voor eigen gebruik de laagste prioriteit. Met nadruk wordt gesteld dat ten aanzien van de in- en uitvoer, alsmede de groothandel van zowel drugs met onaanvaardbaar risico als hennepprodukten gerichte opsporing plaatsvindt door gespecialiseerde politieambtenaren en de douane; met name in internationaal verband vindt samenwerking plaats (vergelijk artikel 35 lid b en c van het Enkelvoudig Verdrag). Voor een overzicht van in beslag genomen drugs wordt verwezen naar de bijlage.
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17867, nr. 3
18
Tot de uitgangspunten van het Nederlandse strafrechtelijke systeem behoort het z.g. opportuniteitsbeginsel neergelegd in artikel 167, lid 2, en 242, lid 2, van het Wetboek van Strafvordering. Dit houdt in dat het openbaar ministerie de bevoegdheid heeft om «op gronden ontleend aan het algemeen belang» af te zien van de vervolging van strafbare feiten. In het licht van het Nederlandse drugbeleid en de daarmee samenhangende benadering van strafbare feiten inzake de Opiumwet is het mogelijk dat toepassing van het opportuniteitsbeginsel in de lichtste gevallen leidt tot het afzien van vervolging. De consequenties van het Nederlandse strafrechtelijke systeem worden overigens door het Enkelvoudig Verdrag (artikel 36 lid 2) geëerbiedigd. Bij het ontstaan van de richtlijnen is er met name van de zijde van gemeenten op aangedrongen dat er een onderlinge afstemming van bestuurlijken justitieel beleid plaatsvindt indien het gaat om haschisch-gebruik en kleinhandel in jongerencentra. Deze centra worden veelal door de gemeente gesubsidieerd en hebben met name ook een recreatieve en educatieve functie voor jongerengroepen die maatschappelijk kwetsbaar zijn. De realiteit is dat een deel van hen haschisch gebruikt. Gaandeweg is de figuur ontstaan, dat het bestuur van een jongerencentrum toeliet dat een bepaalde persoon, die het vertrouwen van de leiding van het jongerencentrum had, bij uitsluiting van anderen in een dergelijk centrum hennepprodukten zou verkopen (de z.g. huisdealer). Oogmerk daarbij is dat er aldus een strikte scheiding ontstaat tussen de omgeving, c.q. de markten waar hard drugs en cannabisprodukten omgaan. Met dit beleid trachten bestuur en staf te voorkomen dat bezoekende jongeren niet meer «bereikbaar» zijn en een manifest antisociaal gedrag gaan vertonen, terwijl tegelijkertijd het risico dat zij hard drugs gaan gebruiken wordt verkleind. Daarom wordt slechts justitieel ingegrepen wanneer de omstandigheden zodanig zijn dat de openbare orde wordt bedreigd. Provocerende verkoop van hennepprodukten wordt niet getoloreerd, terwijl vanzelfsprekend de verkoop en het gebruik van hard drugs eveneens zijn verboden. Politie-optreden geschiedt alleen op last van de hoofdofficier van justitie die zijn partners in het driehoeks overleg (burgemeester en hoofd van de plaatselijke politie) tevoren heeft geraadpleegd. Voor alle duidelijkheid moge worden benadrukt dat de huisdealer in hennepprodukten valt onder de strafbaarstelling van artikel 11, lid 2, van de Opiumwet. Er kan derhalve geen sprake zijn van legalisering. Ook kunnen jongerencentra niet worden bestempeld als «hasj-winkels». Op 18 oktober 1982 nam de gemeenteraad van Enschede het besluit om «een beleid te aanvaarden waarbinnen het mogelijk is dat in het jongerencentrum «De Kokerjuffer» hennepprodukten worden verkocht onder (bepaalde, nader uitgewerkte) voorwaarden». Dit besluit werd genomen in het kader van een samenhangend plaatselijk beleid met betrekking tot de problemen in verband met alcohol-, tabak-, en druggebruik. De verkoop van hennepprodukten diende volgens de gemeenteraad gepaard te gaan met voorlichting over en een ontmoedigingsbeleid ten aanzien van het druggebruik. Vooropgesteld zij, dat het besluit van de gemeenteraad geen wijziging kan brengen in de strafbaarheid van de gedragingen, die in de Opiumwet zijn strafbaar gesteld. Evenmin kan het raadsbesluit wijziging brengen in het opsporings- en vervolgingsbeleid van het openbaar ministerie, dat terzake geen verantwoording verschuldigd is aan het gemeentebestuur. Het besluit kan derhalve geen «legalisering» van de verkoop of het aanwezig hebben van hennepprodukten teweegbrengen. Dit neemt niet weg dat de totstandkoming van het raadsbesluit en de daaropvolgende nationale en internationale publiciteit een aanzuigende werking hebben gehad op jongeren, die niet tot de vaste bezoekerskring van het centrum behoorden, en die betrekkelijk eenvoudig hashish in het centrum bleken te kunnen verwerven. Hierdoor is een situatie ontstaan die ook naar de mening van
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 867, nr. 3
19
de Nederlandse Regering op gespannen voet dreigde te komen met de door Nederland aangegane volkenrechtelijke verplichtingen voortvloeiende uit het Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen van 1961. Het openbaarministerie heeft van meet af aan nauwlettend op de ontwikkelingen toegezien. Op diens last is de verkoop van hennepprodukten in het centrum op 17 november 1982 gestaakt. Voor zover de Regering bekend, heeft geen andere Nederlandse gemeente een raadsbesluit genomen van dezelfde strekking als dat van de gemeenteraad van Enschede. De ontwikkelingen, zoals die hebben plaatsgevonden rondom de situatie in Enschede, zijn voor de Nederlandse overheid aanleiding om bijzondere aandacht aan de onderhavige problematiek te blijven schenken. In beslag genomen drugs: 1981 opium morfine morfine-tabletten heroïne cocaihe hashish hashish-olie hennep amfetamine amfetamine-tabletten LSD-doses
1982 5 5 — 173 13 13 862 — 4 497 27 — 3 019
kg 749 kg 863 kg 025 kg 111 kg 914 kg 096 kg 868
14 0 10 226 37 11 536 22 3013 129 141 48 128
kg 800 kg 600 kg kg 300 kg kg kg kg
29 De internationale strategie voor de drugbestrijding omvat een groot aantal activiteiten over de periode 1980-1984 welke betrekking hebben op de volgende onderwerpen: - het vergroten en verbeteren van de werkingssfeer van de internationale verdragen welke op dit terrein bestaan; - het bevorderen van de internationale en bilaterale samenwerking; - het tegengaan van de illegale verbouw van planten waaruit verdovende middelen kunnen worden verkregen; - het intensiveren van de strijd tegen de illegale handel in drugs; - het afstemmen van het aanbod op de vraag naar legale verdovende middelen ten behoeve van de geneeskunst en het wetenschappelijk onderzoek; - het coördineren van onderzoeksactiviteiten en het bevorderen van de uitwisseling van informatie; - het verbeteren van de doeltreffendheid van de VN-organen, die zich bezighouden met de drugproblematiek. De activiteiten vinden plaats door middel van het doen van studies en publikaties, het houden van seminars en het verlenen van technische bijstand. Nederlandse deskundigen hebben in het afgelopen jaar een actieve bijdrage gegeven aan drie internationale bijeenkomsten welke in het kader hiervan hebben plaatsgevonden, te weten: - het deelnemen aan twee bijeenkomsten welke ten doel hebben een aantal kenlpunten op te lossen ten aanzien van het Verdrag inzake Psychotrope Stoffen; - het deelnemen aan een expertgroep met betrekking tot het probleem van de grote hoeveelheden grondstoffen (bolkaf en opium) welke zich bevinden in Turkije en India. Op de afgelopen vergadering van de Commission on Narcotic Drugs in februari 1983 is gebleken dat vrijwel geen extra geld beschikbaar is gesteld voor het goedgekeurde vijfjarenplan, waardoor in de komende jaren slechts een gedeelte van de voorgenomen acties kan worden uitgevoerd.
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 867, nr. 3
20
Mede hierdoor is het moeilijk een verwachting uit te spreken over eventuele effecten. 30 Nederland heeft, nu de uitbreiding van de Commission on Narcotic Drugs van 30 tot 40 leden een feit is geworden, zich kandidaat gesteld voor het lidmaatschap van deze commissie. Tijdens de zitting van de Economische en Sociale Raad van de Verenigde Naties van eind mei 1983 is Nederland als lid gekozen. Dit lidmaatschap gaat in op 1 januari 1984. 31 en 32 De bedoelde Nederlandse bijdragen dienen gezien te worden als onderdelen van integrale projecten gericht op de verbetering van de socio/economische infrastructuur van een regio waarbij door middel van de versterking van de economische levensvatbaarheid en de verhoging van de levensstandaard in de regio de noodzaak om terug te vallen op de illegale verbouw van gewassen, waaruit verdovende middelen worden verkregen, vermindert. Op bilaterale basis bestaat een dergelijke samenwerking bij voorbeeld met de universiteit van Chian Mai (Thailand) waar gehoopt wordt dat door middel van een wetenschappelijk onderbouwde, geleidelijke introductie van de koffiecultuur het economisch potentieel van het gebied zodanig zal verbeteren, dat de noodzaak om terug te vallen op de verbouw van papaver geleidelijk zal verminderen. De totale Nederlandse toewijzing voor dit project bedraagt f2 min. Ook wordt in het kader van de bilaterale samenwerking een project uitgevoerd in Columbia, het zogenaamde Daico-Casam. In de beschrijving, zowel bij de voorbereiding en uitvoering van dit project wordt niet gerept van enigerlei directe relatie met het bestrijden van bedoelde gewassen. De indruk bestaat evenwel dat dit project een indirecte bijdrage levert aan de geconstateerde daling van de verbouw van coca in de streek waar men werkt. Gezien de internationale samenwerking op dit gebied in het kader van het United Nations Fund of Drug Abuse Control (UNFDAC) kan gesteld worden dat participatie in projecten, welke in dit kader worden voorgesteld en voldoen aan bovengenoemde criteria voor het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid positief zullen worden bezien. Tot nu toe zijn er evenwel geen projecten die aan deze criteria voldoen aan de Nederlandse autoriteiten voorgelegd met een verzoek tot deelname. Uit het bovenstaande moge tevens blijken dat het niet mogelijk is om een getalsmatige indicatie te geven van de omvang van de Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsfondsen welke gerelateerd zouden kunnen worden aan oogstvervangingsprojecten. 33, 41, 42 en 43 Om een inzicht te geven in de stand van zaken en de problemen bij het beleid dat gericht is op het maatschappelijk herstel van verslaafden en ex-verslaafden, worden eerst enige elementen benadrukt die van belang zijn in het beleid dat gemeenten op dit gebied voeren. Vrijwel alle voorzieningen voor maatschappelijke dienstverlening bieden ruimte aan personen, die de ontwenningsfase met goed resultaat doorlopen hebben, maar ook aan degenen die nog gebruik maken van een vervangend middel, en die dus nog verslaafd zijn. In toenemende mate streven instellingen naar het behoud van de sociale contacten (zoals familie, buurten wijk) die verslaafden nog hebben. De hulp wordt dan ook zo veel mogelijk aangeboden in de sociale omgeving waarmee de verslaafde nog binding heeft. Zodoende kan worden voorkomen dat de hulpverlening pas begint als de verslaafde volledig geïsoleerd staat van zijn of haar oorspronkelijke milieu. Door deze werkwijze wordt een begin gemaakt met de in de notitie Uitgangspunten voor een beleid inzake het maatschappelijk herstel van (ex-)drugsverslaafden (Tweede-Kamerstuk 16680, nr. 3) met nadruk bepleite openheid van maatschappelijke instellingen voor de verslaafden. Zowel a-specifieke
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17867, nr. 3
21
hulpverlening als bij voorbeeld sociaal-cultureel werk worden op deze wijze ondersteund bij het bieden van een opvang aan deze bijzondere groep binnen hun cliëntenbestand. Een belangrijk aspect is ook, dat de maatschappelijke herstelvoorzieningen zich openstellen voor (ex-)verslaafden die vanuit verschillende hulpverleningsvoorzieningen worden verwezen. De hulpverleningsinstellingen die zowel tot de geestelijke gezondheidszorg als tot de maatschappelijke dienstverlening behoren, werken bij de beleidsontwikkeling samen. Door de bijzondere lokale situatie is het in één gemeente noodzakelijk gebleken een speciale voorziening voor verslaafden uit een minderheidsgroep te starten. In de eerste vier maanden van 1983 moest een tijdelijke stopzetting van toewijzingen van rijksbijdragen plaatsvinden, doordat het kabinet op 7 januari 1983 een generieke verplichtingenpauze afkondigde. Hierdoor is de start van enkele projecten vertraagd, maar inmiddels kon aan diverse gemeenten de noodzakelijke bijdrage weer worden toegezegd. Er moet met nadruk op gewezen worden dat de voorbereiding van voorzieningen vaak geruime tijd vergt. In de eerste plaats is het belang gebleken dat de doelstelling en de daarop gerichte werkwijze helder voor ogen moeten staan. Daarnaast nemen het tot stand brengen van de juiste organisatie, de te volgen procedure zoals vastgelegd in de rijksbijdrageregeling maatschappelijke hulp- en dienstverlening aan jongeren en jongvolwassenen en het vinden van een geschikte accommodatie dikwijls meer tijd in beslag dan wenselijk is. Er zijn bovendien twee gevallen bekend, waarin gemeenten reeds gedurende enkele jaren hun plannen tot het vestigen van voorzieningen voor maatschappelijk herstel van (ex-)verslaafden belemmerd zien door beroepsprocedures vanuit de burgerij. In beide gevallen is tussen het Departement van WVC en de gemeente overeenstemming bereikt over de financiering van de projecten, maar kan nog niet tot uitvoering worden overgegaan. Ten slotte moet erop gewezen worden dat, gezien de sociaal-economische ontwikkelingen, maatschappelijk herstel niet meer uitsluitend gericht kan zijn op het spoedig krijgen van werk of het aanbieden van een geheel bevredigende woonsituatie. Over de vraag of er ten aanzien van de verslaafden uit minderheidsgroepen aan bijzondere maatregelen gewerkt wordt inzake herstel van de arbeidscapaciteit, de arbeidsvoorziening of de woonruimtebemiddeling kan het volgende worden meegedeeld. Bijzondere maatregelen voor de minderheidsgroepen op deze gebieden behoren primair tot de competentie van de bewindslieden van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeleid. Er bestaan voor verslaafden uit minderheidsgroepen enkele speciale voorzieningen, ook op het gebied van maatschappelijk herstel, en deze maken waar mogelijk, gebruik van alle maatregelen die voor de hele minderheidsgroep bestemd zijn. Gevraagd werd naar voorbeelden van vernieuwing van het aantal maatschappelijke herstelvoorzieningen. Enige van de meest recente, die illustratief zijn voor een aantal elementen van het maatschappelijk herstelbeleid, zijn: De gemeente Alkmaar startte in 1982 een werkproject, waar cliënten van verschillende hulpverleningsvoorzieningen oude schepen kunnen herstellen. Het project is geïntegreerd in een stichting, die ook werkprojecten ontwikkelt voor niet-verslaafden. In de gemeente Hilversum startte in 1983 een stichting, waarin alle bestaande drughulpverleningsinstellingen vertegenwoordigd zijn. Eén van de activiteiten van deze stichting is het leveren van begeleiding voor de verslaafden binnen het publiek van een groot open jongerencentrum. Ook levert deze stichting twee krachten voor begeleiding van (ex-)verslaafden aan een bestaande instelling voor experimentele werkgelegenheid. In Amsterdam is een stichting opgericht die door middel van projecten en door deelname aan algemene projecten verslaafden en ex-verslaafden mogelijkheden wil bieden om in een zo min mogelijk geïsoleerde situatie hun vaardigheden te ontwikkelen. De bedoeling van de gemeente Amster-
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 867, nr. 3
22
dam en het bestuur van de stichting is, dat deze vorm van begeleiding ook wordt geboden aan verslaafden, die tot de etnische minderheidsgroepen behoren, en aan de extreem-problematische druggebruikers, van wie een aantal zal worden opgenomen in het morfineverstrekkingsexperiment. Aan de gemeente Breda is een rijksbijdrage verstrekt ten behoeve van een werkgelegenheidsproject voor (ex-)verslaafden, dat in nauwe samenwerking met de Grontmij B.V. tot stand komt. Dit bosonderhoudsproject wordt vaktechnisch begeleid door het genoemde bedrijf. In Den Helder is op 1 juni 1983 een begin gemaakt met een bijzonder project voor maatschappelijk herstel, dat plaatsvindt in het kader van een programma van de Verenigde Naties. De toenmalige Nederlandse regering heeft de medewerking toegezegd aan dit experiment, dat als doelstelling heeft de effectiviteit van de hulpverlening te vergroten door de gemeenschap bij de problematiek te betrekken. 34 De opmerking dat hulpverleningswerkzaamheden te zeer gericht zijn op het beëindigen van de verslaving en het verslavingsgedrag, los van de achtergronden en redenen die tot het gebruik hebben geleid, geldt niet voor alle bestaande vormen van hulpverlening. Dat is bij voorbeeld in mindere mate het geval bij straathoekwerk, laagdrempelige opvangcentra en methadon-onderhoudsprogramma's. 35 De verlegging van het accent in de doelstelling van het hulpverleningsbeleid heeft gevolgen voor de toekenning van rijkssubsidies en rijksbijdragen. Zo zijn in de afgelopen jaren een aantal methadonprogramma's gesubsidieerd, die niet in eerste instantie tot doel hadden de verslaving aan drugs te doorbreken. Rijksbijdragen aan de gemeenten voor nieuwe hulpverleningsprojecten hebben vooral betrekking gehad op voorzieningen voor maatschappelijk herstel. Vooral de grotere gemeenten verleggen, gezien de aard van de problematiek, het accent in doelstelling. Binnen het raam van de financiële mogelijkheden zal deze accentverlegging worden doorgezet, onder meer in de vanwege de Wet voorzieningen Gezondheidszorg te stellen Richtlijnen en Kwaliteitseisen. 36 Er kunnen geen algemene uitspraken gedaan worden over de vraag welke factoren en in welke mate deze factoren bijdragen aan het welslagen van de hulpverlening. De wijze van hulpverlening is afhankelijk van de aard van de individuele problematiek. Deze wordt voor een deel gekenmerkt door maatschappelijkefactoren die tevensde grenzen aangeven waarbinnen de hulpverlening kan opereren. Hieruit blijkt het belang van de ontwikkeling van reële maatschappelijke perspectieven, bij voorbeeld door middel van voorzieningen voor maatschappelijk herstel. In de praktijk blijkt de verstrekking van methadon voorwaarden te scheppen voor een beter lichamelijk en maatschappelijk functioneren van verslaafden. Tevens wordt hierdoor het contact met de hulpverlening gecontinueerd. 37 Voor het cijfermatige inzicht in een aantal methadonprogramma's wordt verwezen naar het antwoord op vraag 5. De in deze antwoorden genoemde methadonprogramma's bevatten veelal zowel onderhouds- als reductieprogramma's. Uitgangspunt van alle programma's is de verstrekking te plaatsen in een algemeen kader van sociale begeleiding en maatschappelijke dienstverlening. De dagelijkse praktijk, zoals onder andere blijkt uit het evaluatie-onderzoek van het methadonprogramma te Utrecht, geeft aan dat niet altijd van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt.
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17867, nr. 3
23
38 Wij hebben geconstateerd dat hulpverlening die in de ogen van veel verslaafden voor hen onbereikbare doelstellingen nastreeft, zodanige eisen stelt, dat zij het contact met deze vormen van hulp niet aangaan of verbreken. Wij zijn daarom van mening dat het hulpverleningsaanbod beter op deze, overigens omvangrijke, groep verslaafden moet worden afgestemd. 39 Voor het hulpverleningsaanbod in de afgelopen jaren wordt verwezen naar het antwoord op vraag 5. Met betrekking tot de evaluatie van de effectiviteit van de geboden hulp kan worden meegedeeld dat gedurende de laatste 2 jaren van rijkszijde de ontwikkeling gestimuleerd wordt om aan de hulpverlening begeleidend evaluatie-onderzoek te koppelen. Zo worden of zijn onderzoekingen verricht in Amsterdam, Utrecht, Haarlem, Enschede en omstreken. Daarnaast wordt dezerzijds, zoals uit het antwoord op vraag 70 blijkt, de ontwikkeling van een registratiesysteem gestimuleerd, op basis waarvan mede evaluatie-onderzoek mogelijk wordt gemaakt. Verwacht mag worden dat mede hierdoor het inzicht in de effectiviteit van de geboden hulp verbeterd zal worden. 40 Niet alleen de economische neergang heeft gevolgen voor het ontstaan van alcohol- en drugproblemen. Ook zullen veranderingen in de normen en waarden van invloed zijn op het gebruik van bewustzijnsbeïnvloedende stoffen. Het is echter duidelijk dat dergelijke veranderingen voor een deel mede bepaald worden door maatschappelijke factoren, zoals de gewijzigde rol van het gezin of de verslechterde economische perspectieven. 44 Aan enkele CAD's zijn financiën verleend voor hulpverleners die zich richten op en vaak afkomstig zijn uit etnische minderheidsgroepen. Hiermee wordt de bereikbaarheid van de CAD's vergroot. Daarnaast zijn bij de CAD's hulpverleners aangesteld die zich in het bijzonder richten op reclasseringswerkzaamheden ten behoeve van etnische minderheden. 45 In de eerste plaats mogen wij er op wijzen, dat er geen uniform «grotestedenmodel» in de hulpverlening bestaat. Ook de grote steden stippelen het door hen te voeren hulpverleningsbeleid uit aan de hand van de plaatselijke situaties en behoeften. In het algemeen zal in de grote steden wel sprake zijn van een meer gedifferentieerd hulpaanbod, gericht op verschillende doelgroepen. In kleinere gemeenten, waar zich bevolkingsgroepen in specifieke culturele en maatschappelijke omstandigheden kunnen bevinden, zal men er in het algemeen naar streven, de drughulpverlening aan personen uit die bevolkingsgroep zo bereikbaar mogelijk te maken en zo goed mogelijk te laten aansluiten bij de eisen die het culturele en maatschappelijke patroon stelt. Dit geldt ook voor gemeenten met Molukse gemeenschappen indien zich in die gemeenschap een aantal verslaafde personen bevindt. In overleg tussen de rijksoverheid en de gemeentelijke overheid wordt ernaar gestreefd de Molukse gemeenschap een duidelijke rol te laten spelen in het beleid en de uitvoering van de hulpverlening. Soms kan dit leiden tot specifieke voorzieningen; in enkele gevallen is ook een integrale voorziening ontstaan, waarbinnen zowel de Molukse als de Nederlandse benadering van de verslaafden zo goed mogelijk gestalte krijgt. 46 De mogelijkheden voor samenwerking verschillen plaatselijk. In een aantal gemeenten blijkt de samenwerking tussen instellingen voor drug-
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17867, nr. 3
24
hulpverlening aan minderheidsgroepen en de CAD's moeizaam op gang te komen. Door de gemeenten sterker te betrekken bij de activiteiten van de CAD's wordt gepoogd voldoende voorwaarden te scheppen voor een vergrote samenhang. 47 Uit de beschikbare informatie blijkt dat de effectuering van de medio 1982 tussen beide koepels overeengekomen modelovereenkomst samenwerking CAD's-RIAGG's zich in het veld nog in een beginstadium bevindt. De belangrijkste reden hiervoor is de huidige fase van ontwikkeling van de RIAGG's. Dit heeft ertoe geleid dat de uitwerking van deze overeenkomst in veel gevallen vertraagd is. Gezien de vastgestelde datum van 1 januari 1984 mag verwacht worden dat in de nog ter beschikking staande periode deze overeenkomst alsnog geëffectueerd zal worden. 48 Het rijksoverheidsbeleid is er op gericht te bevorderen dat er stedelijke c.q. regionale netwerken van hulpverleningsvoorzieningen ontstaan. Bij de totstandkoming van al deze netwerken is het CAD als onderdeel betrokken. Het betreft hier circa 30 vestigingen van CAD's. De wijze van samenwerking binnen deze netwerken verschilt per regio. In de overige regio's wordt dezerzijds samenwerking tussen de lokale overheid en de betrokken CAD-vestiging gestimuleerd door middel van het betrekken van de mening van de lokale overheid bij belangrijke beslissingen betreffende het CAD. Buiten deze samenwerkingsvorm wordt voor wat betreft de samenwerking tussen CAD's met respectievelijk de RIAGG's en de Algemeen Psychiatrische Ziekenhuizen en verslavingsklinieken naar de beantwoording van de kamervragen 47 en 62 verwezen. Voor de samenwerkingsvormen van CAD's met hulpverleningsinstellingen voor minderheidsgroepen en huisartsen, wordt verwezen naar het antwoord op vraag 49 en 54 Om garanties te geven dat de maatschappelijke hulp- en dienstverlening ten behoeve van verslaafden in een samenhangende planning en financiering met de andere vormen van hulpverlening zal blijven voortbestaan, als deze opgenomen wordt in de brede rijksbijdrageregeling maatschappelijke dienstverlening-sociaal cultureel werk, zal een afgezonderde plaats nodig zijn. De definitieve vormgeving van de brede rijksbijdrageregeling vormt nog onderwerp van studie. 50 Vele, zo niet de meeste van de drughulpverleningsvoorzieningen die krachtens de rijksbijdrageregeling worden gefinancierd, proberen hun cliënten te helpen bij de ontwenning. Als de voorzieningen daartoe zelf niet ingericht zijn, zullen zij de cliënten die tot ontwenning gemotiveerd zijn, verwijzen naar andere hulpverleningsvoorzieningen. Voorop staat echter, dat deze voorzieningen in de eerste plaats ten doel hebben, de cliënten te steunen bij het ontwikkelen van een positiever maatschappelijk perspectief en te voorkomen dat de verslaafden (verder) maatschappelijk geïsoleerd raken. 51 en 53 De huidige aanwending van de Rijksregeling subsidiëring Consultatiebureaus voor Alcohol en Drugs geschiedt, voor zover het de drughulpverlening betreft, op grond van gemeentelijke plannen of mede op grond van een door een CAD ingediend plan dat door de lokale overheid is goedgekeurd. In beide gevallen wordt van rijkszijde grote waarde gehecht aan de samenhang tussen de werkzaamheden van de verschillende bij de hulpverlening betrokken voorzieningen. Deze procedure geeft de gemeenten de mogelijkheid om de door haar gewenste prioriteiten in de hulpverlening kenbaar te maken.
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17867, nr. 3
25
Bij de uitvoering van de Rijksbijdrageregeling voor maatschappelijke hulp- en dienstverlening aan jongeren en jongvolwassenen ligt het primaat bij de gemeenten. De gemeenten vragen voor door hen toe te wijzen subsidies een rijksbijdrage aan. Deze werkwijze geeft de gemeenten optimale mogelijkheden om te kunnen inspelen op veranderingen in de hulpvraag en om zelf prioriteiten te stellen. De beleidsmatige afstemming vindt plaats in het kader van de Interdepartementale Stuurgroep Alcoholen Drugbeleid. 52 Het ligt vooralsnog niet in de bedoeling om meer gelden voor de drughulpverlening in de brede RBR beschikbaar te stellen dan het huidige ten behoeve van de rijksbijdrageregeling maatschappelijke hulp- en dienstverlening aan jongeren en jongvolwassenen beschikbare budget. 55 Percentage opnemingen (inclusief heropnemingen) in algemene psychiatrische ziekenhuizen die direct verband houden met alcohol- of druggebruik: 1970 1971 1972 1973 1974 1975 1976 1977 1978 1979 1980 1981
-
-
8,6% 9,5% 10,1% 11,9% 1 2,8% 14,1% 13,7% 12,2% 12 * 11,3% 1 2,6% 12,9%
Percentage opnemingen (inclusief heropnemingen) in algemene psychiatrische ziekenhuizen die indirect verband houden (= nevendiagnose) met alcohol-of druggebruik 1 : 1978 1979 1980 1981
-
3,3% 3,6% 3,9% 3.5%
56 Verslaving is een fase in een proces van alcohol- of druggebruik dat wordt beïnvloed door elkaar onderling versterkende individuele, relationele en maatschappelijke factoren. In dit proces kan een stadium bereikt worden waarin de verslaving in de totale individuele problematiek alles overheersend is, waardoor specifiek deskundige hulp geboden is. Een verandering van het gedrag en/of van verbetering van het maatschappelijk functioneren kan in dat geval zonder specifiek deskundige hulp evenmin worden bewerkstelligd. Deze specifieke deskundigheid is aanwezig in de categoriale verslaafdenzorg. Categoriale hulp kan minder aangewezen zijn wanneer van een dergelijke overheersing geen of niet meer sprake is, bij voorbeeld in een fase van beginnend gebruik of beëindiging van gebruik. 57 De Regering is thans niet voornemens de financiering van die categoriale ambulante voorzieningen die onder de WVG zullen gaan ressorteren anders te doen plaatsvinden dan tot op heden het geval is geweest. Voor de financiering krachtens de RBR jojo wordt verwezen naar het antwoord op vraag 49. ' In een onbekend aantal gevallen zijn dubbeltellingen mogelijk.
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 867, nr. 3
26
58 en 59 Er is geen informatie voorhanden waaruit blijkt dat medewerkers van hulpverleningsinstellingen meer dan incidenteel worden beïnvloed, geïntimideerd of bedreigd door handelaren in drugs. Wel kan beïnvloeding plaatsvinden door verslaafden, bij voorbeeld bij de bepaling van de dosis methadon. De aanwezigheid van grootschalige laagdrempelige opvangvoorzieningen kan een aanzuigende werking hebben op de drughandelaren. Mede daarom zijn de gemeenten ertoe overgegaan opvangvoorzieningen op een kleinschalige basis op te zetten. Zodra van infiltratie van de handel in het hulpverleningscircuit mocht blijken, zal daartegen worden opgetreden. 60 Het beleid van de rijksoverheid is er op gericht te bewerkstelligen dat de opvang, begeleiding en behandeling van verslaafden meer dan nu het geval is in hun eigen omgeving plaatsvindt. De in deze omgeving werkzame sleutelfiguren en hulpverleners zullen daarbij nadrukkelijk betrokken dienen te worden. Realisering van dit beleidsvoornemen zal ertoe leiden dat er binnen de ambulante hulpverlening een gedeeltelijke verschuiving optreedt van begeleiding en behandeling naar ondersteuning van de eerste lijn. Er wordt van uitgegaan dat deze veranderende taakstelling over het algemeen budgettair kan plaatsvinden. 61 In dit verband kunnen de navolgende projecten genoemd worden: - CAD Den Haag: «alcoholverslaving» als onderdeel van een nascholingscursus voor huisartsen; - CAD Amsterdam: een cursus alcohol- en drugsproblemen voor Amsterdamse huisartsen. De cursus vindt plaats in het kader van het post-academisch onderwijs geneeskunde Amsterdam; - CAD Assen: activiteiten in het kader van een betere samenwerking met huisartsen op het gebied van verwijsbeleid, registratie, voortgang van de behandeling en activiteiten in het kader van deskundigheidsbevordering van huisartsen; - CAD Nijmegen: deelname aan projectgroep Huisartsen en Alcoholproblemen; voorlichting aan gezondheidscentra; onderzoek naar hulpverleningsbeleid van huisartsen in hun praktijk; - CAD Haarlem: consultatieproject huisartsen; - CAD Maastricht: onderzoek naar de relatie CAD - cliënt - huisarts; «project Leefwijze» als onderdeel van de medische opleiding van de Rijksuniversiteit Limburg; voorlichtingsproject ten behoeve van huisartsen. Naast deze meer gestructureerde projecten bestaan er in toenemende mate, dankzij de ontwikkeling van de preventie-afdelingen van de CAD's, consultatieve relaties tussen CAD's en individuele huisartsen. 62 In het kader van de ontwikkeling van plaatselijke c.q. regionale netwerken ontwikkelt zich een vruchtbare samenwerking tussen CAD's enerzijds en APZ'en en CPZ'en anderzijds. Deze ontwikkeling betreft de regio's Arnhem, Noord-Brabant, Kennemerland, Heerlen, Rotterdam, Groningen e.o., Den Haag, Amsterdam, Twente, Harderwijk e.o. 63 en 64 De ontwikkeling van een kwaliteitsbeleid voor de ambulante hulpverlening aan verslaafden omvat drie aspecten, nl. het aspect van deskundigheidsbevordering, het aspect van ontwikkeling van effectmeting op basis van kwalitatieve registratiegegevens en onderzoek, en het aspect methodiekontwikkeling. Over de ontwikkeling van deze aspecten vindt intensief overleg plaats met de FZA en andere in het veld aanwezige deskundigen.
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17867, nr. 3
27
Wat betreft het eerste aspect is de verwachting dat medio augustus een eerste concept-notitie over deskundigheidsbevordering en opleidingsmogelijkheden gereed is. Wat betreft de ontwikkeling van effectmeting vindt eveneens overleg plaats met deskundigen, waarbij deze ontwikkeling in samenhang gezien wordt met de ontwikkeling van een breder registratiesysteem voor de ambulante hulpverlening, ter zake waarvan inmiddels een interimrapport verschenen is. Ten behoeve van het derde aspect is een breed opgezette continu-werkgroep geformeerd die zowel betrokken is bij de twee pilotstudies over LAAM en Clonidine als bij twee experimenten inzake gezinstherapie bij drugsverslaafden. Bovendien wordt onderzocht hoe het laboratoriumonderzoek kan worden verbeterd en welke functie urine-onderzoek in de verstrekking van vervangende middelen dient te hebben. Er zal naar gestreefd worden de toepassing van het urine-onderzoek meer af te stemmen op de verschillende doelgroepen. 65 Het ligt in de bedoeling om een experimentte starten waarbij de inmiddels ontwikkelde inzichten over de mogelijkheden van inschakeling van de eerste lijn bij de verslavingszorg in een breed opgezet geheel op hun praktische haalbaarheid getoetst worden. Het betreft hier een conglomeraat van inzichten op het terrein van de educatieve en consultatieve voorlichting, de vroegsignalering, de vroegbehandeling, de ontwikkeling van verwijspatronen, de ontwikkeling van onderlinge samenhang, de consultatieve en daadwerkelijke ondersteuning vanuit het categoriale netwerk en het betrekken van maatschappelijke hulp- en dienstverlening en van niet categoriale voorzieningen bij de hulpverlening aan jeugdige verslaafden. Bij dit experiment zullen te zijner tijd ook resultaten van het in het antwoord op vraag 69 bedoelde experiment in Amsterdam-Noord inzake de verstrekking van methadon door huisartsen betrokken worden. Op grond van deze doelstelling gaan de gedachten uit naar zowel een regio waar de omvang van de aanwezige problematiek overzichtelijk is, als een regio waar de infrastructuren van de hulpverlening reeds zodanig ontwikkeld zijn dat hierop voortgebouwd kan worden. 66 Het regeringsbeleid kent als uitgangspunt dat de verstrekking van methadon door artsen dient te passen in de lokale of regionale plannen welke onder verantwoordelijkheid van de gemeente worden of zijn ontwikkeld. Deze voorwaarde is ook terug te vinden in de door het staatstoezicht opgestelde «Methadonbrief». De afgelopen jaren heeft het overleg van de inspectie met methadon voorschrijvende huisartsen ertoe geleid dat, met uitzondering van de situatie als genoemd in het antwoord op vraag 69, vrijwel al deze huisartsen dit doen in overleg met drughulpverleningsinstellingen. 67 Methadonverstrekking kan de risico's van het gebruik van heroïne voor de gezondheid en welzijn van het individu en voor de samenleving verminderen. Door het gebruik van methadon wordt de verslaafde in staat gesteld om geen gebruikte maken van de illegale heroïne. Daarnaast kan de verstrekking van methadon de drang verminderen om op illegale wijze voor de benodigde financiën te zorgen. Dit kan weer positieve effecten hebben op de samenleving, bij voorbeeld voor een verminderinq van criminaliteit en openbare-ordeproblemen. 68 Voor de beantwoording van deze vraag wordt verwezen naar het antwoord op vraag 69.
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 867, nr. 3
28
69 In vrijwel geheel Nederland is of wordt de methadonverstrekking door huisartsen in overeenstemming gebracht met de methadonbrief. De normen welke zijn neergelegd in de methadonbrief zijn door de inspecties van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid besproken met artsen en eerstelijnsvoorzieningen welke bij de drugshulpverlening betrokken zijn (deze normen zijn, zoals bekend, opgesteld in overleg met de KNMG). Deze gesprekken hebben ertoe geleid dat er in vele steden nadere afspraken zijn gemaakt tussen betrokkenen over de juiste opvang van verslaafden. Deze afspraken hebben er soms toe geleid dat er aparte voorzieningen voor dit doel zijn opgezet; in andere situaties is er een taakverdeling tot stand gekomen tussen een dergelijke instelling en de huisartsen ter plaatse. Aparte vermelding verdient de problematiek in de stad Amsterdam, omdat het grote aantal verslaafden aldaar een groter beroep op medewerking van de huisartsen noodzakelijk maakt dan elders het geval is. Tussen de Amsterdamse Huisartsenvereniging, het departement Amsterdam van de KNMP, de GG& GD, de gemeente, de Amsterdamse hulpverleningsinstanties, Inspecties van het Staatstoezicht en de afdeling Verslavingsaangelegenheden van het Ministerie van WVC, vindt regelmatig overleg plaats. Dit heeft geleid tot een voorstel voor methadonverstrekking door huisartsen, dat zowel voldoet aan de specifieke eisen van de Amsterdamse situatie als aan de uitgangspunten van de methadonbrief. Van de regeling, welke thans in Amsterdam-Noord voor de duur van een half jaar als experiment wordt toegepast, zijn de volgende uitgangspunten te noemen: - alle personen die in aanmerking wensen te komen voor behandeling met methadon, dienen te worden opgenomen in het centrale registratieproject dat als doel heeft na te gaan of er dubbelverstrekkingen plaatsvinden. - een huisarts zal in principe niet meer dan 10 patiënten met verslavingsproblemen behandelen. Als patiënten die in aanmerking komen worden met name beschouwd: beginnende gebruikers, en zij die na behandeling in een categoriale voorziening in aanmerking komen om in de eerste lijn hun verdere behandeling te krijgen. Deze patiënten behoeven niet langer dagelijks hun methadon in drankvorm op te halen, maar kunnen het via recept verkrijgen. De arts dient deze patiënten echter een keer in de week te zien. Patiënten welke zich aan deze regel onttrekken worden terugverwezen voor behandeling naar de categoriale voorziening. - voor behandeling in de eerste lijn komen uitsluitend in aanmerking, personen die woonachtig zijn in Amsterdam. Deze regeling zal na de experimentele fase worden geëvalueerd. Daarna zal hij van kracht kunnen worden voor geheel Amsterdam. Mocht deze regeling tot tevredenheid gaan functioneren, dan kan worden bekeken of de regeling (geheel of gedeeltelijk) ook gebruikt kan gaan worden voor andere steden. 70 Medio '81 is door de directeur-generaal van de Volksgezondheid de Werkgroep CAD-Registratie ingesteld die tot taak heeft een advies uit te brengen over een registratie-opzet. Deze registratie-opzet zou moeten voldoen aan de volgende voorwaarden: - het leveren van kwantitatieve gegevens over de door de instelling verrichte werkzaamheden; - het verschaffen van voor de beleidsvoering belangrijke kwantitatieve gegevens omtrent de cliëntenpopulatie; - het verschaffen van inzicht in het effect van door de instelling ten behoeve van de cliënten verrichte werkzaamheden. De werkgroep heeft inmiddels een interimrapport uitgebracht, waarin in hoofdlijnen een voorstel wordt gedaan omtrent de vorm en inhoud van dit registratiesysteem. Dit interimrapport is onderwerp van uitvoerige discussie in het veld geweest. Er is afgesproken dat de FZA en de werkgroep op basis van deze discussie gezamenlijk een definitieve opzet zullen ontwikkelen voor een gefaseerde invoering.
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 867, nr. 3
29
71 Thans worden in de Werkgroep Drugproblematiek Rijk/vier grote gemeenten/VNG concept-Richtlijnen en concept-Kwaliteitseisen, zoals bedoeld in de Wet Voorzieningen Gezondheidszorg, ontwikkeld. Het doel hiervan is dat de rijksoverheid in de Richtlijnen en Kwaliteitseisen de functies van voorzieningen in samenhang aangeeft. Dit geeft de plannende overheid de mogelijkheid in het door haar op te stellen plan aan te geven aan welke instelling welke functies worden toegewezen. 72 a. Registratiegegevens over de verblijfsduur geven geen inzicht in de vraag of het genezen patiënten betreft. b. Omdat de behandeling in een verslavingskliniek zich tot nu toe gebruikelijk uitstrekt over een termijn van een jaar of langer en de registratiegegevens aantonen dat een groot aantal opgenomenen vóór het verstrijken van die periode is vertrokken, wordt, zoals ook in de brief aan de Kamer is meegedeeld, aandacht geschonken aan de ontwikkeling aan middellange en kortdurende behandelprogramma's in de intramurale hulpverlening. In enkele klinieken is men in verband hiermede bezig met het aanpassen van het huidige behandelaanbod. Verwacht kan worden dat deze verbreding van het aanbod meer aansluit op de behoeften van de opgenomenen onder andere doordat ook andere methodieken gebruikt zullen gaan worden. Welke consequenties deze verschuiving zal hebben voor het aantal plaatsen voor intramurale langdurige opvang is thans nog niet aan te geven. c. Zoals onder a gesteld geven de huidige registratiegegevens geen inzicht in het effect van de behandeling. Getracht wordt daar meer inzicht in te verkrijgen. 73 Sinds 1978 vindt er een speciale registratie van de verslavingsklinieken plaats. De meest recente gegevens betreffen de jaren 1978 en 1979. In de huidige registratie wordt geen onderscheid gemaakt tussen crisis/detox en andere vormen van behandeling. Het ligt derhalve voor de hand dat zich onder diegenen die een verslavingskliniek binnen een periode van twee weken verlaten, een aantal personen bevindt die opgenomen werd vanwege een crisissituatie of detoxificatie. Registratiegegevens met betrekking tot de verblijfsduur geven geen inzicht in het effect van de behandeling in verslavingsklinieken. Hiertoe is apart onderzoek vereist.
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17867, nr. 3
30
Aantal ontslagen uit verslavingsklinieken naar verblijfsduur, uitgedrukt in percentages < 2 wkn.
!
I 3 CO
OJ
2 wkn. < 1 mnd.
1 - < 3 mnd.
3 - < 6 mnd.
6 ~ < 12 mnd.
3 - < 4
ir.
N 2055 1978
6.3
18,2
18,1
11,5
4,9
0,6
0,4
N 2125 1979
9,9
16,4
17,8
10,2
4,3
1,2
0,2
10
10 - • < 1 5 15 - < 20 20 - < 25 25 jr. en jr. langer |r. |r.
74 Zoals uit de beantwoording van vraag 70 moge blijken ligt het in het voornemen het registratiesysteem zodanig van opzet te doen zijn dat meting van het effect van de hulpverlening mogelijk wordt. 75 In de verslavingsklinieken welke aan de PIGG-registratie deelnemen, vonden in 1979: 502 opnemingen (incl. heropnemingen) plaats met als eerste diagnose drugsverslaving, en 1453 opnemingen met als eerste diagnose alcoholverslaving. De overige onderdelen van deze vraag zijn binnen de gevraagde termijn niette beantwoorden. 76 Met betrekking tot de «decategorisering» en de «ontstigmatisering» wordt het beleid gekenmerkt door twee facetten. In de eerste plaats is het beleid erop gericht waar mogelijk de opvang en behandeling van verslaafden in de niet-categoriale hulpverlening te doen plaatsvinden. De ervaring leert dat deze mogelijkheid zich vooral voordoet in die situaties waar sprake is van beginnende verslaving. Daarnaast is het beleid erop gericht om verslaafden, zodra dit enigszins mogelijk is, na begeleiding of behandeling binnen het categoriale netwerk, terug te voeren naar de niet-categoriale hulpverlening voor verdere begeleiding c.q. behandeling. Uitgangspunt hierbij is dat het categoriale aspect van de hulpverlening in het belang van de verslaafden tot het minimum beperkt dient te blijven, waarbij ervan uitgegaan wordt dat dan ook de «categoriale fase» van de hulpverlening optimaal gestalte krijgt. In dit kader wordt dan ook het tot stand komen van een adequate spreiding van categoriale psychiatrische ziekenhuizen voor verslaafden nagestreefd. Op basis van een omschrijving van de in de intramurale hulpverlening noodzakelijk geachte functies, zoals langdurige behandelingen, kortdurende behandeling, dagbehandeling, crisis-detoxificatie en hostelfunctie zal aangegeven worden welke functies hiervan regionaal en welke bovenregionaal uitgevoerd dienen te worden. Tevens zal aangegeven worden welke normeringen hierbij door de plannende overheid gehanteerd kunnen worden. Verder zullen de noodzakelijke samenwerkingsverbanden tussen de intramurale en ambulante hulpverlening worden aangegeven. Naar verwachting zullen deze concept-aanwijzingen eind 1983 gereed zijn en te zijner tijd in deWet Ziekenhuis Voorzieningen opgenomen worden. Naast het bovengestelde bestaat er in de intramurale hulpverlening de problematiek van de primair geestelijk gestoorden met verslavingsverschijnselen. De begeleiding en behandeling van deze personen zal binnen de algemene psychiatrische ziekenhuizen gesitueerd moeten blijven. 77 Zoals in de nota «Bouwstenen voor een invoeringsplan» aangegeven is, is het streven de CAD's en de RIAGG's vooralsnog per 1 januari 1984 onder de WVG te brengen. In dit kader zullen de ter zake hiervan genomen beleidsvoornemens, die hun uitwerking zullen hebben zowel in de Richtlijnen en Kwaliteitseisen als in de bestuursorganisatorische maatregelen, volgens plan uiterlijk in het najaar 1983 aan de Kamer worden voorgelegd. 78 Concrete samenwerkingsafspraken tussen de RIAGG's en de CAD's zullen worden opgenomen in het bijzondere deel van de erkenningsvoorwaarden voor de RIAGG's. Deze samenwerkingsafspraken zullen betrekking hebben op het beleid ter zake van de indicatiestelling, de behandeling, de preventie en de consultatie, alsmede met betrekking tot de 24-uursbereikbaarheid. Deze afspraken zullen worden opgenomen onder het hoofdstuk «Samenhang».
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17867, nr. 3
32
79 en 95 Tot op heden is methadon het meest adequate vervangingsmiddel gebleken, mede op grond van het feit dat het een voor de totale doelgroep toepasbaar middel is met een langdurige werking. Niettegenstaande deze voordelen blijven er aan de toepassing van methadon bezwaren kleven. Daarom is met name in Amerika de mogelijkheid van toepassen van andere middelen onderzocht. In het bijzonder betreft het hier LAAM en Clonidine, waarbij de tot nu toe opgedane ervaringen aangeven dat LAAM toepassingsmogelijkheden heeft in het kader van onderhoudsprogramma's, terwijl Clonidine meer bruikbaar is in het kader van reductieprogramma's. Op grond van deze resultaten lijkt het gewettigd de toepasbaarheid van deze middelen in de Nederlandse situatie te onderzoeken. Wanneer de resultaten ook in Nederland positief blijken te zijn zal daarmee de mogelijkheid ontstaan een meer gedifferentieerd op de verschillende doelgroepen gericht verstrekkingenbeleid te kunnen voeren. 80 en 99 Morfine is een natuurprodukt dat verkregen wordt uit opium, het gestolde melksap van de papaverplant. Door een chemische bewerking kan morfine worden omgezet in heroïne. In het lichaam van de mens wordt heroïne snel omgezet in morfine waardoor het patroon van de werking van deze stoffen voor een groot deel analoog is. Methadon is een fabrieksmatig - synthetisch - vervaardigde stof waarvan het molecuul, alleen ruimtelijk bezien, verwantschap vertoont met het morfine-molecuul. De werking vertoont overeenkomst met de morfine. Wanneer de drie stoffen onderling vergeleken worden dan kan worden geconstateerd dat heroïne de meest sterke en indringende werking heeft. Dan volgt morfine met een werking die circa 2,5 maal zwakker is en ten slotte methadon. Na inspuiting bij de mens dringt heroïne door in de hersenen. Hiermee staat in verband het - kort na intraveneuze inspuiting - optredende weldadige gevoel, de zogenaamde «flash». Onder meer deze «flash» maakt deze stof bij verslaafden zo geliefd. In het bloed ingespoten heroïne werkt snel, doch kort. Al na enkele uren moet een volgende dosis worden toegediend om onthoudingsverschijnselen tegen te gaan. Bij heroïne moet daarom wel vier- tot zesmaal per etmaal toediening plaatsvinden. De werking van morfine is minder sterk, hetgeen zich uit in een zwakker eufoor effect en er kan worden volstaan met minder inspuitingen per dag. Het middel kan wel oraal worden toegediend maar heeft dan een veel zwakkere werking. Bij het gebruik van methadon treedt geen «flash» op. Methadon wordt door verslaafden gebruikt vanwege de eigenschap dat het al bij orale toediening de onthoudingsverschijnselen voor circa 24 uur kan onderdrukken. Dit verklaart de therapeutische toepassing. Voor medici zou er dan ook geen reden hoeven te zijn de stof waaraan men oorspronkelijk verslaafd is geraakt, heroïne, vanwege het verkrijgen van de «flash» als genotmiddel toe te dienen. Het gebruik van verdovende middelen wordt in de regel als zeer prettig ervaren hetgeen snel aanleiding kan geven tot herhaald gebruik. Na enige tijd ontstaat verslaving, dat wil zeggen een overweldigende behoefte of verlangen om het gebruik van het middel voort te zetten. Het lichaam is gewend de verslaving veroorzakende stof regelmatig toegediend te krijgen en reageert bij het niet toedienen, met door verslaafden als zeer onprettig ervaren onthoudingsverschijnselen. De belangrijkste werking van deze stoffen op het lichaam van de mens is een dempende werking op het centrale zenuwstelsel dat vervolgens een aantal lichamelijke functies afremt. De belangrijkste hiervan is de onderdrukking van het pijngevoel, hetgeen de naam «verdovende middelen» verklaart. Het onderdrukken van het pijngevoel als signaal kan tot gevolg hebben dat ziekten of symptomen daarom niet worden opgemerkt (defecten aan het gebit, ontstekingen, etc). De onderdrukking van lichamelijke functies brengt grote risico's met zich mee. Het toepassen van vervangende
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 867, nr. 3
33
middelen is daarom zeker niet zonder gevaar omdat verslaafden doorgaans doseringen wensen die vrij hoog zijn. De sterke werking van heroïne betekent dat deze stof een hogere toxiciteit bezit dan morfine en zeker hoger dan methadon. Bij hoge doseringen van heroïne kan eerder een plotselinge ademstilstand of een plotselinge bloeddrukdaling optreden. Voorts kan de longfunctie worden aangetast door onderdrukking van de hoestreflex. Dit kan leiden tot longontsteking en chronische bronchitis. Ook brengen het onderdrukken van het hongergevoel en het verstorten van de hormonale functies risico's met zich mee. Aparte vermelding verdient het verschijnsel dat naarmate de verslaving langer duurt er steeds meer van de stof nodig is om het gewenste eufore effect te kunnen krijgen. Deze tolerantie ontstaat doordat er in het lichaam een soort van gewenning ontstaat. Deze gewenning treedt echter niet op ten aanzien van de bovengenoemde (neven-)werkingen van deze groep stoffen zodat deze werkingen zich in de tijd steeds duidelijker gaan manifesteren. Met name geldt dit voor de constiperende werking van het maag-darmkanaal, hetgeen tot grote problemen aanleiding kan geven. Verder kan genoemd worden het gestoorde gezichtsvermogen door de sterk vernauwde pupil. Al deze lichamelijke risico's maken de verslaafde kwetsbaar. Zij vragen om een goede primaire verzorging (hygiëne, eten, etc.) waarvoor men, gezien de werking van de stoffen, voor een belangrijk deel van anderen (waaronder medici en andere voorzieningen) afhankelijk is. Naast de effecten voor de lichamelijke gezondheid dempen verdovende middelen ook de gevoelens en emoties en daardoor het vermogen tot het aangaan en onderhouden van sociale relaties met medemensen af. Het behoeft geen betoog dat ook deze effecten het maatschappelijk functioneren negatief beïnvloeden. Ook hierbij geldt dat deze verschijnselen het sterkst optreden bij het gebruik van heroïne en het minst uitgesproken bij gebruik van methadon. Bij gebruik van de laatste stof is de verslaafde minder kwetsbaar en heeft deze meer gelegenheid de zorg voor het eigen welzijn op zich te nemen. In de bijlage bij de brief zijn bovendien andere argumenten genoemd, waarom na afweging van de onderscheidene betrokken factoren thans een afwijzende opstelling moet worden ingenomen ten aanzien van het verstrekken van heroïne.
81 Voorlichting met een louter waarschuwend, angstaanjagend en sensationeel karakter die gericht is op het middel kan tot gevolg hebben dat de belangstelling voor drugs gewekt wordt, hetgeen consumptiebevorderend werkt. Dit blijkt uit wetenschappelijk onderzoek uit binnen- en buitenland 1 .
1
Bijvoorbeeld: - Council of Europe - Select committee of experts on prevention of drugdependence, Rules and guidelines for drugprevention programmes (Straatsburg 1981) - Eric Schaps et al - Primary prevention research: a preliminary review of program outcome studies • The international Journal of the addiction, 1980, 15(5), p. 657-676 - J.J. van Belois - Een verslag van vijf jaar drugvoorlichting in Overijssel, Almelo 1976 - W. F. M. de Haes en J. H. Schuurman • Resultaten van het Rotterdamse drugsvoorlictv tingsproject, T.soc.gen. 1975, nr. 53, p. 394-410. - Commission on Narcotic Drugs • Report of the expert group on drug abuse reduction. Wenen, november 1982.
82 De rol die ouders en/of verzorgers bij het voorkomen en vroegtijdig signaleren van verslavingsproblematiek kunnen spelen wordt in toenemende mate als een belangrijke gezien. Reden waarom dan ook van rijkszijde bevorderd wordt dat bij de ontwikkeling van de voorlichting als onderdeel van de te ontwikkelen preventieve activiteiten deze groep meer betrokken wordt. 83 Gezien de risico's verbonden aan het gebruik van slaap- en kalmeringsmiddelen is het gewenst te bevorderen dat, in het kader van de voorlichting over alcohol en drugs, ook aan deze middelen in toenemende mate aandacht wordt besteed. 84 a. De aankondiging dat voorlichting geheel in het onderwijs moet worden geïntegreerd moet zodanig worden opgevat, dat in het kader van
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 867, nr. 3
34
het dezerzijds gehanteerde streven de GVO onderdeel te laten uitmaken van de in het onderwijs te hanteren leerplannen, de algemene voorlichting over b. Ja. 85 Gebleken is dat in incidentele gevallen gebruik gemaakt wordt van de medewerking van ex-verslaafden bij voorlichting op scholen. 86 Over de financiering van de FZA is tussen beide departementen overeenstemming bereikt. Over het bereikte resultaat zal zo spoedig mogelijk verder overleg met de FZA plaatsvinden. 87 en 90 Direct nadat het 667 bladzijden tellende rapport «Heroïnegebruikers in Nederland» verschenen was, zijn twee exemplaren aan de Tweede Kamer toegezonden. De over één a twee maanden gereedkomende aanbevelingen zullen eveneens openbaar worden gemaakt. Wij zijn bereid deze aan de Kamer te zenden. Of er aanleiding is tot het formuleren van een regeringsstandpunt en zo ja op welke wijze, zal afhankelijk zijn van de strekking en de reikwijdte van de aanbevelingen. Indien aanbevelingen zouden kunnen worden onderschreven, bestaat in de eerste plaats de mogelijkheid dat wij zullen volstaan met het betrekken van de aanbevelingen bij de beleidsontwikkeling en geen afzonderlijk regeringsstandpunt zullen formuleren. Het onderzoek droeg een kwalitatief karakter, waarbij open interviews zijn gehouden. Hierdoor konden voor verschillende typen heroïnegebruikers, de verschillende wegen naar het heroïnegebruik inzichtelijk worden gemaakt. Zodoende werden verschillende typen van levensstijlen gereconstrueerd. Waar mogelijk zijn in het onderzoek vergelijkingen gemaakt met niet-gebruikers die onder gelijksoortige omstandigheden leefden als de gebruikers. In dit kwalitatieve onderzoek kan niet gesproken worden van een controlegroep in strikte zin. 88 In het algemeen kan niet worden gesteld dat het terugbrengen van het beeld van druggebruik tot meer werkelijke proporties de emotionele aspecten van de drugproblematiek zal ontkennen. Wel blijken emoties, wanneer zij vooral gekenmerkt zijn door angst, een weloverwogen gedachtenwisseling over een onderwerp als het gebruik van drugs in de weg te staan. Het is een realiteit dat jongeren drugs gebruiken. Als daar door ouders, leerkrachten en anderen hoofdzakelijk met angst op wordt gereageerd dan begrijpen deze jongeren die reacties niet, omdat ze niet overeenkomen met hun eigen beeld van de werkelijkheid rond druggebruik. In plaats van een toenadering tussen ouders en jongeren blijken zulke reacties veeleer een verwijdering tot gevolg te hebben. De bespreekbaarheid van het drugprobleem wordt niet alleen in het gezin bemoeilijkt wanneer er sprake is van een emotionele sfeer, maar bij voorbeeld ook in buurten waar een voorziening voor drughulpverlening wordt opgericht. Het blijkt vaak dat de buurtbewoners zich afwijzend opstellen ten opzichte van verslaafden, waardoor een maatschappelijke integratie van de verslaafden en de hulpverlening niet wordt bevorderd. Dikwijls is ook gebleken dat de werkelijke overlast van de aanwezige voorzieningen de angst daarvoor niet in die mate rechtvaardigt. Het isolement van de drughulpverlening en de verslaafden, dat zo kan ontstaan, werkt veelal conflictbevorderend en vermindert de kans om op harmonieuze en rationele wijze het verslavingsfenomeen te benaderen.
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17867, nr. 3
35
89 Het probleem van de aan heroïne verslaafde prostituees doet zich nog steeds voor. De Regering verwacht niet dat deze groep verslaafden door middel van gedwongen behandeling hun levensstijl zal doorbreken. Wel wordt incidenteel gebruik gemaakt van de wettelijke mogelijkheid tot ondertoezichtstelling van zeer jeugdige verslaafde prostituees waarbij bij voorbeeld opname in een kliniek kan plaatsvinden. Over het plan om een speciale afdeling voor deze groep op te richten (het z.g. Plan Bloemendaal) zal op korte termijn een beslissing worden genomen. Met belangstelling volgen wij een aantal hulpverleningsprojecten in de grote steden die zich speciaal op de groep heroïneprostituées richten. Het gaat om de volgende projecten: - Rotterdam: De Stichting De Bulldog, waar huiskameropvang wordt geboden, waar rust, warme maaltijden, tijdelijk logies en hulpverlening beschikbaar zijn en waar methadon wordt verstrekt; - Amsterdam: De GG en GD biedt door middel van een bus gezondheidscontroles aan. Aan een aantal meisjes wordt tevens maatschappelijke hulp- en dienstverlening aangeboden. Daarnaast verzorgt de Stichting De Regenboog veldwerkactiviteiten ter ondersteuning en bemiddeling. Sinds mei 1982 functioneert een huiskamerproject waar door de Stichting Huiskameraanloop Jeugdprostituées een nachtopvang van 20.00 uur tot 08.00 uur wordt aangeboden. - Den Haag: De gemeente ondersteunt het plan om op korte termijn een aanloopcentrum voor heroïneprostituées op te zetten. De Mr. A. de Graafstichting uit Amsterdam, die nauw betrokken is bij de huiskamerprojecten in Amsterdam en Den Haag, doet onderzoek naar jeugd en heroïneprostitutie in Amsterdam en Rotterdam. Dit onderzoek wordt door het Ministerie van WVC gefinancierd. Naar verwachting zal begin 1984 het onderzoeksrapport verschijnen. 91 Voor de beantwoording van deze vraag wordt verwezen naar de antwoorden op de vragen 80 en 99 en vraag 96. Voor het effect op de drug-related crimes wordt verwezen naar de bijlage van de brief waar gesproken wordt over het verband tussen criminaliteit en verslaving.
92 Van de huidige generaties drugverslaafden is het heroïnegebruik in het algemeen ontstaan via wegen van deviantie en deviante subculturen. De heroïne is daar als het ware bijgekomen en het gebruik heeft deze deviantie geïntensiveerd of geradicaliseerd. Door legalisering of door legale verstrekking zullen deviantie en deviante subculturen niet verdwijnen.
93 Volgens de planning van het onderzoek zal de eindrapportage in oktober 1985 gereed zijn.
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 867, nr. 3
36
94a De in de vraag genoemde jaarverslagen geven slechts incidenteel inzicht in de omvang van het bijgebruik van heroïne en psychofarmaca. De zinsnede in de brief is gebaseerd op drie genoemde onderzoeken van methadonprogramma's en op praktijkervaringen van een aantal methadonprogramma's. 96 In de bijlage bij de brief is gesteld dat het niet waarschijnlijk is dat bij verstrekking van heroïne de problematische - «aangeleerde» - deviante levensstijl wordt opgegeven. Ook is gebleken dat het merendeel van de verslaafden reeds vóór hun druggebruik een maatschappelijk afwijkende levensstijl heeft ontwikkeld. Te weinig wordt rekening gehouden met het feit dat er steeds nieuwe heroïnegebruikers komen. Legale heroïne zou juist de drempels kunnen wegnemen, op grond waarvan thans nog experimenterende heroïnegebruikers hun gebruik staken. Verstrekking kan de motivatie wegnemen om met de levenswijze van de geroutineerde heroïnegebruikerte breken. Onbedoeld kan heroïneverstrekking (of legalisering) bijdragen aan een versterking van de levensstijl van de huidige generatie heroïnegebruikers. Het noodgedwongen intensieve contact met de verstrekkende medische voorziening zal evenmin bijdragen aan de ontstigmatisering. Het wordt niet uitgesloten dat in individuele gevallen bij bepaalde typen druggebruikers mede door verstrekking van heroïne een gewijzigde levensstijl ontwikkeld kan worden. Kwantitatieve indicaties daarvoor ontbreken echter. Daar staan bovendien een aantal negatieve gevolgen tegenover, zoals hierboven en in de bijlage bij de brief is uiteengezet. Het moge duidelijk zijn dat, op grond van het bovenstaande, in zijn algemeenheid de in de vraag verwoorde mening niet wordt gedeeld.
97 Het begrip is naar onze mening in dit verband niet van toepassing. De genoemde begrippen zijn alle aspecten van het vraagstuk van de legale verstrekking van heroïne. De uiting van machteloosheid wordt in verband gebracht met de positie van de verstrekker die tegemoet komt aan de druk van de verslaafde en er uiting aan geeft geen andere mogelijkheden voor verbetering van de situatie van de verslaafde te zien. De aanzuigende werking van verslaafden uit het buitenland wordt veroorzaakt door het streven van verslaafden om voor verstrekking in aanmerking te komen. Grenzen zijn ook hier niet van toepassing. 98 Wij baseren deze veronderstelling vooral op de overwegingen die zijn uiteengezet in de derde alinea van blz. 13 en de eerste alinea van blz. 14. Hierin wordt het vraagstuk van de grens tussen «geneesmiddel» en «genotmiddel» besproken. Verder kunnen het standpunt van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid, het standpunt van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering van de Geneeskunst over de verstrekking van vervangende middelen zoals verwoord in de «methadonbrief», en de ervaringen van Britse artsen worden genoemd. 100 In het kader van de goedkeuring van de gemeentelijke plannen aan de drughulpverlening wordt bij de beoordeling van de hierin opgenomen methadonprogramma's de voorwaarde gesteld dat binnen het gemeentelijk netwerk een zodanig registratiesysteem ontwikkeld wordt, dat zowel de verstrekking controleerbaar wordt als voor de beleidsvoering relevante gegevens opgeleverd kunnen worden. Daarnaast wordt van rijkszijde als
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17867, nr. 3
37
voorwaarde gesteld dat er een gedifferentieerd methadonverstrekkingsbeleid gevoerd wordt, waar zowel reductie- als onderhoudsprogramma's onderdeel van uitmaken. Ten aanzien van de rol van de huisarts in de methadonverstrekking moge verwezen worden naar het antwoord op vraag 69. 101 In de Bondsrepubliek Duitsland, Frankrijk en Italië wordt geen heroïne als vervangend middel op medisch voorschrift aan drugverslaafden verstrekt. Daarom zijn er geen ervaringsgegevens. De Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, J. P. van der Reijden
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 867, nr. 3
38