T w e e d e Kamer der Staten Generaal
2
Vergaderjaar 1988-1989
20 706
Kunstmatige bevruchting en draagmoederschap
Nr. 3 herdruk 3
LIJST V A N VRAGEN Vastgesteld 7 maart 1989
1 Samenstelling: Leden: Haas-Berger (PvdA), Stoffelen (PvdA), Kosto (PvdA), voorzitter, Roethof (PvdA), De Kwaadsteniet (CDA), Stemerdin (PvdA), Gualthérie van Weezel (CDA), Rempt-Halmmans de Jongh (VVD), Van de. Burg (CDA), Schutte (GPV), Krajenbrink (CDA), Korthals (VVD), Wiebenga (VVD), Laning-Boersema (CDA), Dijkstal (VVD), Vermeend (PvdA), Kohnstamm (D66), Wolffensperger (D66), ondervoorzitter, Swildens-Rozendaal (PvdA), Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Van de Camp (CDA), Biesheuvel (CDA). Plv. leden: Ter Veld (PvdA), Jabaaij (PvdA), Van Nieuwenhoven (PvdA), Lankhorst (PPR), Koetje (CDA), Van Traa (PvdA), Borgman (CDA), Hermans (VVD), De Hoop Scheffer (CDA), J. T. van den Berg (SGP), Vreugdenhil (CDA), De Grave (VVD), Te Veldhuis (VVD), Wolters (CDA), Van Es (PSP), Alders (PvdA), Eisma (D66), Groenman (D66), Doelman-Pel (CDA), Van Muiden (CDA), Leerling (RPF) 1 Samenstelling: Leden: Nypels (D66), Haas-Berger (PvdA) voorzitter, Müller-van Ast (PvdA), E. Terpstra (VVD), Wöltgens (PvdA), Lansink (CDA) ondervoorzitter. Borgman (CDA), Leerling (RPF), De Pree (PvdA), Van der Heijden (CDA), Franssen (VVD), Laning-Boersema (CDA), Kamp (VVD), Nijhuis (VVD), De Kok (CDA), Janmaat-Abee (CDA), Huys (PvdA), Vriens-Auerbach (CDA), Tuinstra (CDA), Van Otterloo (PvdA), Hageman (PvdA) en Netelenbos (PvdA). Plv. leden: Eisma (D66), Ter Beek (PvdA), Jabaaij (PvdA), Hermans (VVD), Beckers-de Bruijn (PPR), Oomen-Ruijten (CDA), Esselink (CDA), Van der Vlies (SGP), Moor (PvdA), Vreugdenhil (CDA), Rempt-Halmmans de Jongh (VVD), Frissen (CDA), Linschoten (VVD), Van Es (PSP), Schutte (GPV), Gerritse (CDA), Buurmeijer (PvdA), Weijers (CDA), Beinema (CDA), Van Nieuwenhoven (PvdA), Ter Veld (PvdA) en Vermeend (PvdA). J Herdruk omslagvel wegens toevoeging van de vaste Commissie voor de Volksgezondheid.
912544F ISSN 0921 • 7371 SDU uitgeverij 's Gravenhage 1989
De vaste Commissies voor Justitie' en voor de Volksgezondheid 2 hebben over de notitie Kunstmatige bevruchting en draagmoederschap en de begeleidende brief van de bewindslieden de volgende vragen gesteld ter voorbereiding van een uitgebreide commissievergadering. Zij nodigt de regering uit deze vragen tijdig te beantwoorden. BRIEF V A N DE MINISTERS VAN JUSTITIE EN V A N W E L Z I J N , VOLKSGEZONDHEID EN CULTUUR EN V A N DE STAATSSECRETARISSEN VAN JUSTITIE EN VAN W E L Z I J N , VOLKSGE ZONDHEID EN CULTUUR 1 Betekent de opmerking dat de notitie voorlopige standpunten bevat dat ingezonden commentaren kunnen leiden tot een heroverweging van de notitie? Hoe stelt de regering zich de verdere procedure voor ten aanzien van deze notitie?
Welke normen heeft de regering op het oog, die gehandhaafd moeten worden, maar waaromtrent nog geen stellig standpunt is ingenomen? Moet het handhaven van normen, verstaan als ethische grondbeginselen, niet op voorhand en onafhankelijk van de meningsvorming plaatsvinden?
Op welke wijze heeft Nederland bijgedragen aan de werkzaamheden van de deskundigenwerkgroep van de Raad van Europa?
Notitie 1. Inleiding
Wanneer de nevenverschijnselen van kunstmatige bevruchtingstechnieken ter discussie staan, moeten dan de technieken als zodanig ook
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 706, nr. 3
niet in de overweging worden meegenomen? Welke mogelijkheden bestaan er op dit terrein wettelijke voorwaarden te stellen? 5 Op basis van welke argumenten komt de regering tot haar voorkeur tot het handhaven van de te stellen normen via het medisch tuchtrecht en het administratieve recht en niet via het strafrecht? 3. Korte beschrijving van de technieken 4.
Embryo-implantatie
6 Bestaan er op dit moment gedragsregels voor het aangaan met de niet voor implantatie gebruikte embryo's die worden ingevroren? Zo ja, wat houden die in? 5. Kunstmatige
inseminatie
7 Waarom is bij gebruik van vers sperma «moeilijk te voorkomen» dat het sperma van verschillende zaaddonors wordt gebruikt? Is het zo dat vanwege het noodzakelijke onderzoek naar afwijkingen en infecties van het zaad c.q. de donor uitsluitend met bevroren sperma kan worden gewerkt? 4. Kunstmatige bevruchting: praktijk, beleid en juridische aspecten 4.1.
inleiding
8 Is bij de al sinds de jaren '50 in Nederland toegepaste vorm van kunstmatige bevruchting te weten kie of kid, sprake van een «medische» behandeling?
9 Is de regering niet van mening dat de ivf-techniek nog steeds in een experimentele fase verkeert, waarbij de gevolgen van de vervanging van het moederlichaam op het vroege embryo onvoldoende bekend zijn, zodat er dus risico's genomen worden voor de kinderen die langs deze weg ter wereld komen? 10 Hoe valt het uitsluiten van bepaalde groepen mensen van het recht op gebruik van nieuwe voortplantingstechnieken te rijmen met het grondwettelijk verbod van discriminatie? 11 Zijn de genoemde invalshoeken van overheidsbemoeienis met kunstmatige voortplanting niet te beperkt geformuleerd. Moet er ook niet een ethische plaatsbepaling met betrekking tot de gehanteerde technieken plaatsvinden? 12 Is er in de opvatting van de regering een relatie tussen gezondheidszorg en kunstmatige bevruchtingstechnieken?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 706, nr. 3
2
4.2. Informatie en toestemming;
de gewetensbezwaarde
hulpverlener
13 Wanneer zal het wetsvoorstel inzake de geneeskundige behandelingsovereenkomst bij de Kamer aanhangig worden gemaakt? 14 Waarom wordt in de notitie geen aandacht geschonken aan de preventie van onvruchtbaarheid en de sociaal-psychologische begeleiding van onvruchtbaarheid? 15 Verdient het geen aanbeveling dat naast de mondelinge informatie door de hulpverlener ten allen tijde verplicht schriftelijke informatie wordt gegeven? 16 Moet de conclusie worden getrokken, dat met betrekking tot terugplaatsing van bevruchte eicellen per geval anders wordt gehandeld, nu dit afhankelijk is van hetgeen men afspreekt bij het aangaan van de behandelingsovereenkomst? 17 Verdient het aanbeveling om in dit wetsvoorstel een algemeen geldende bepaling op te nemen met betrekking tot hulpverleners met gewetensbezwaren? 4.3. Praktijk en beleid bij kunstmatige
donorinseminatie
4.3.1. Huidige praktijk 18 Kan een indicatie worden gegeven van het aantal instellingen, c.q. behandelplaatsen waar kid behandelingen plaatsvinden? 19 Zijn er cijfermatige gegevens over het aantal kid verrichtingen waarvoor een aanspraak op vergoeding ten laste van de ziekenfondsverzekering wordt gedaan. Kan tevens worden becijferd om welke vergoedingsbedragen het jaarlijks gaat? 20 Wat zijn de gemiddelde kosten van een ki-behandeling? Wordt zij in alle gevallen vergoed door ziekenfondsen c.q. particuliere ziekenkostenverzekeringen? 21 Is ook bekend wie zich als sperma-donor beschikbaar stellen? Zijn dat doorgaans vrienden en verwanten van een te insemineren vrouw? Is er sprake van volstrekte vrijwilligheid? 22 Is er bij inseminatie (kid) van vrouwen, die bewust zonder mannelijke partners een kind willen, naar het oordeel van de regering sprake van een medische behandeling, nu kid in deze gevallen niet (meer uitsluitend) gericht is op het opheffen van onvruchtbaarheid maar meer van een «medisch-technisch» alternatief voor natuurlijke voortplanting? 23 Kan worden aangegeven door wie de richtlijnen voor de kid praktijk in
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 706, nr. 3
3
Nederland w o r d e n vastgesteld en door wie het toezicht w o r d t uitgeo e f e n d op de naleving van deze richtlijnen? 24 Is het onderzoek op genetische afwijkingen of risico's g e s t a n d a a r d i seerd en voor alle kid's gelijk, o n g e a c h t of zij w o r d t uitgevoerd in poliklinieken, particuliere artspraktijken, klinieken voor g e b o o r t e r e g e l i n g en in specifieke ki-klinieken? 25 Is het een noodzakelijke eis dat vruchtbaarheid m o e t w o r d e n bewezen door het reeds hebben van kinderen, met andere w o o r d e n is het geen v o r m van discriminatie ten opzichte van (nog) o n g e h u w d e personen? 26 Door wie w o r d t bezien of de wensouders in de kid-praktijk in het algemeen in staat zijn een kind groot te brengen en op g r o n d van welke criteria w o r d t dat beoordeeld? 27 Zijn op het verzamelen en het bewaren van de gegevens o m t r e n t d o n o r e n en wensouders specifieke (wettelijke) regels van toepassing die de opslag(duur), de toegankelijkheid en dergelijke bewaken? Vallen dergelijke gegevens onder de (toekomstige) w e t persoonsregistraties? Staan er (specifieke) r e c h t s m i d d e l e n aan bijvoorbeeld betrokken d o n o r e n , w e n s o u d e r s , artsen ter beschikking bij eventuele verschillen van m e n i n g over toegankelijkheid b e w a r i n g en dergelijke? 28 Hoeveel spermabanken zijn er in Nederland?
29 Zijn er v o o r n e m e n s de p r o t o c o l l e n met betrekking t o t het onderzoek, het bewaren en het gebruik van donorzaad te u n i f o r m e r e n , dan w e l een eensluidend protocol voor te schrijven? 4.3.2.
Overheidsbeleid
30 W a a r o m is geen f u n d a m e n t e l e b e s c h o u w i n g o p g e n o m e n o m t r e n t de wenselijkheid van kunstmatige inseminatie met behulp van een donor (kid)? Kan die alsnog w o r d e n gegeven? 31 In hoeverre is de hulpverlener bij kid in staat zijn te oordelen over de t o e k o m s t i g e opvoedingssituatie? Kunnen deze hulpverleners w e i g e r e n de k u n s t m a t i g e inseminatie te verrichten indien de ouder(s) dit w e l willen? Zo ja, op welke gronden? Is hiertegen beroep mogelijk? 32 W a t is de reden dat een donor op voorhand als zodanig g e w e i g e r d w o r d t , als hij w e i g e r t kennis te nemen van het resultaat van het onderzoek? Is dat niet in strijd met het recht op «niet-weten»? 33 Is de regering van mening dat t o t het nauwkeurig registreren van de gegevens van donoren met in a c h t n e m i n g van de gangbare v o o r w a a r d e n van p r i v a c y b e s c h e r m i n g , het w e t t e l i j k kader reeds voor handen is? Zo, ja
T w e e d e Kamer, vergaderjaar 1 9 8 8 - 1 9 8 9 , 2 0 7 0 6 , nr. 3
4
krachtens welke wet? Op welke wijze is de toegankelijkheid van deze gegevens geregeld? 34 Kan worden duidelijk gemaakt wat de voor- en nadelen van «certificatie» (zoals voorgesteld door de Nationale Raad voor de Volksgezondheid) zijn ten opzichte van een wettelijke regeling van spermabanken? 35 Kan de regering aangeven waarom niet ook voor het gynaecologische deel van de ivf-behandeling en het insemineren zelf een kwaliteitsbewaking (middels) dus een vergunningenstelsel gewezen is en waarom de Raad van Europa daar in Beginsel 2 wel voor heeft gekozen? 36 Kan de regering aangeven wat het verschil is tussen een gedragsregel die voortvloeit uit een vergunningenstelsel dan wel uit een regel van medische ethiek? 37 Pleit er vanuit het oogpunt van eenvoud en doorzichtigheid in de (aansprakelijkheids)verhoudingen niet veel voor om te kiezen voor een centraal verantwoordelijke figuur tot wie de patiënt zich kan wenden bijvoorbeeld voor het geval er fouten worden gemaakt? 38 Waarom wordt gesproken over medische hulp bij alleenstaande vrouwen en/of lesbische paren als medische hulp bij voortplanting moet worden beschouwd als een behandeling van onvruchtbaarheid en niet als alternatief voor natuurlijke voortplanting?
39 Kan de regering beargumenteerd aangeven in hoeverre kid strijdig is met het belang van het kind? 40 Kan duidelijk gemaakt worden hoe het beleid zal zijn ten aanzien van een alleenstaande vrouw of een lesbisch paar met betrekking tot kid. Wat betekent beleidsmatig «voorlopig een terughoudend standpunt», is dit geen verbod maar een ontmoedigingsbeleid? Leidt dit in de huidige praktijk tot veranderingen? 41 Is de stelling dat het belang van het kind gediend is met een zo duidelijk mogelijk identificeerbare relatie tot een vader en een moeder op iets anders gebaseerd dan op een norm? 42 Welke mogelijke juridische belemmeringen zijn er voor een verbod ten opzichte van toepassing van kunstmatige bevruchtingstechnieken buiten het geval van een heteroseksueel paar? Als een verbod tot toepassing van kunstmatige bevruchtingstechnieken buiten het geval van een heteroseksueel paar op juridische gronden niet te handhaven zou zijn, welke grondslag heeft dan het ingenomen «terughoudende standpunt»?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 706, nr. 3
5
43 Behoort een bekende zaaddonor tot de kring der omgangsgerechtigden en zo ja, op welke gronden? 4.4. Praktijk en beleid bij in vitro
fertilisatie
4.4.1. Voorgeschiedenis 44 Hoe groot zijn de (mogelijke) kosten die verbonden zijn aan een ivf-behandeling? 45 Wanneer in 1989 worden de resultaten verwacht van het evaluatie-onderzoek? (zie ook bladzijde 17 van de notitie). 46 Hoeveel ivf-behandelingen hebben tot nu toe plaatsgevonden? 47 Kan worden aangegeven hoeveel echtparen (thans) nog op de wachtlijsten staan voor ivf? 48 Zijn er argumenten voor en/of tegen uitbreiding dan wel beperking van het aantal intellingen waar ivf als reguliere vorm van zorg mag worden toegepast? 4.4.2. Ontwikkelingen
49 Welke uitleg moet worden gegeven aan de opmerking dat er in het algemeen naar wordt gestreefd zo weinig mogelijk bevruchte eicellen over te houden? Zijn er (gedrags)regels ten aanzien van het handelen met «overgebleven» bevruchte eicellen? 50 Acht de regering het niet in strijd met het belang van het kind dat bij de IVF-techniek embryo's «over» blijven, waarvan een deel zal sterven? 51 Moet de GIFT-techniek niet sterker door de overheid worden bevorderd omdat ze geen rest-embryo's oplevert? 52 Welke 1 5 ziekenhuizen passen op het ogenblik de GIFT-techniek toe? Zijn er nog andere die de GIFT-techniek gaan toepassen? 53 Waarom acht de regering de embryo-spoeling ethisch «vooralsnog» ontoelaatbaar en de eiceldonatie wel toelaatbaar? 4.4.3. Huidig en toekomstig overheidsbeleid 54 Welke 12 ziekenhuizen hebben een aanvraag voor de ivf-techniek ingediend?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 706, nr. 3
6
55 Wanneer denkt de regering opnieuw af te wegen of ivf al dan niet in het ziekenfondspakket dient te worden opgenomen? Is de evaluatiestudie van de Ziekenfondsraad inmiddels afgerond? Zo neen, wanneer kan deze worden verwacht? 56 Zijn er cijfers bekend over het verloop van de ontwikkeling van de «succeskansen» bij de behandeling? Is er daarbij sprake van een ontwikkeling in het benodigde aantal in te brengen embryo's? 57 Welke «mogelijke medische risico's» zouden er kunnen zijn voor moeder en kind bij ivf-behandeling en op welke termijn zou over die risico's wel meer duidelijkheid kunnen ontstaan? 58 Welke beleidsconclusie verbindt de regering aan het minderheidsstandpunt van de Gezondheidsraad dat het aantal geborenen na ivf nog te klein is om bijvoorbeeld een eventuele verhoging van het percentage aangeboren afwijkingen te kunnen vaststellen?
59 Wat wordt verstaan onder problemen van ethische aard bij het ontstaan van een meerling-zwangerschap na ivf? 60 Is de conclusie gewettigd dat in het merendeel van de gevallen van het toepassen van kunstmatige bevruchting deze handeling medisch geïndiceerd is door een defect ten gevolge van een seksueel overdraagbare aandoening? 61 Als een embryo op grond van zijn intrinsieke waarde bescherming verdient, moet dan niet worden voorgeschreven dat alle bevruchte eicellen worden teruggeplaatst bij de vrouw? 62 Binnen welke termijn zal het overblijven van embryo's te voorkomen zijn? 63 Is het wel juist te stellen dat het overblijven van embryo's nu onvermijdelijk is? Heiligt het doel - het met de ingreep gewenste leven - dan de middelen? Is het feitelijk niet zo dat het overblijven van embryo's samenhangt met de gekozen techniek want bij de GIFT-techniek blijven immers geen embryo's over? 64 Is de regering voornemens om ten aanzien van het ontstaan en het omgaan met embryo's nadere (wettelijke) regels te stellen? Geven de aanbevelingen van de Raad van Europa terzake strikte richtlijnen? 4.5. Juridische
aspecten
4.5.1. Kunstmatige bevruchting en de juridische consequenties naar huidig recht
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1 989, 20 706, nr. 3
7
65 Wanneer zal het wetsvoorstel omtrent de nadere regeling van de ouderlijke zorg voor minderjarige kinderen en van de omgang bij de Kamer aanhangig worden gemaakt? 66 Verdient het geen aanbeveling wettelijk voor te schrijven dat, naar analogie van de adoptiewetgeving, kunstmatige bevruchting in enigerlei vorm uitsluitend mag worden toegepast in geval van een echtpaar? 67 Aan de hand van welke criteria zou de rechter een vaderschapsactie moeten beoordelen welke is ingesteld na het doorbreken van de anonimiteit van de donor? Zijn er gevallen bekend waarin deze actie is ingesteld? Zo ja, aan de hand van welke criteria heeft de afweging plaatsgevonden en met welke resultaat? 4.5.2. Het juridische moeder- en vaderschap bij kunstmatige bevruchting naar toekomstig recht? 68 Waarom wordt geen principiële onderbouwing gegeven omtrent de onwenselijkheid van de ontkoppeling van biologisch en sociaal ouderschap? 69 Kan de garantie worden gegeven, dat, alvorens beslissingen in het kader van deze notitie worden genomen die van invloed kunnen zijn op verwantschapsrelaties, de definitieve besluitvorming omtrent wetsvoorstel 20 626 (Herziening afstammingsrecht) zal worden afgewacht? 70 Kan de regering ook hier - naast de te verwachten memorie van antwoord op wetsvoorstel 20 626 - duidelijk maken waarom de zakelijke transactie van donatie de mogelijkheid tot juridisch vaderschap zou moeten geven, zelfs als de moeder dit weigert? Waarom zou bij weigering van de man tot erkenning de familierechtelijke betrekkingen tussen hem en het kind kunnen ontstaan? Is dit niet in strijd met het beginsel dat bij weigering persoonsidentificatie niet mogelijk moet zijn? 71 Indien vanuit het belang van het kind (onder omstandigheden) wordt gekozen voor opheffing van de anonimiteit van de donor, zou het toch veel meer voor de hand liggen juist de (bekende) donor die in het belang van het kind bereid is zijn anonimiteit prijs te geven, te vrijwaren van de vaderschapsactie mits er ook werkelijk alleen maar sprake is van donorschap? Moet hieruit worden afgeleid dat de vaderschapsactie wel mogelijk blijft tegen de «bekende» donor? 5. De beschikking over en de bewaring van gameten en embryo's 5.1.1. Algemeen 72 Waarom is geen fundamentele beschouwing opgenomen omtrent de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 706, nr. 3
8
wenselijkheid van donatie van gameten ten principale? Kan die alsnog worden gegeven? 5.1.2. Juridische aspecten van de beschikking over en bewaring van gameten 5.1.2.1.
Donatie van gameten
73 Is bekend wat precies voor vergoedingen, behalve de werkelijke reiskosten, aan zaaddonors, hetzij in geld hetzij in natura (goederen) wordt gegeven? 73 Door wie worden de gametenbanken beheerd en vallen ze onder een vergunningsstelsel? Wie stelt welke eisen aan deze banken? 75 Kan onderbouwd worden waarom de donor de gameten - voorzover deze nog niet zijn gebruikt - te allen tijde kan terugvragen? 76 Waarop is het «vertrouwen» van de regering gebaseerd dat de afspraken die tussen de gametenbank en de donor worden gemaakt steeds zullen worden nagekomen? 77 Wanneer de regering meent dat voor het ter beschikking stellen van gameten dezelfde regel moet gelden als voor het ter beschikking stellen van bloed, moet dan daartoe een aparte wettelijke regeling worden getroffen? 5.1.2.2. Inbewaringgeving van gameten ten behoeve van later gebruik voor de eigen voortplanting 78 Is het niet oneigenlijk om gameten in bewaring te geven voorafgaande aan vrijwillige sterilisatie? 79 Indien de bewaargever toestemming heeft gegeven tot donatie kunnen de gameten dan na het overlijden van de bewaargever daartoe niet meer gebruikt worden? 80 Worden gameten thans daadwerkelijk vernietigd na het overlijden van de bewaargever? Hoe weet de gametenbank van het overlijden? 81 Is de regering van oordeel dat het nodig is een aparte regeling te introduceren voor het verwerken van hetgeen in het onderschreven beginsel 7 van de concept-aanbevelingen is neergelegd? 82 Kunnen de bewindslieden uiteenzetten hoe in de rechtstelsels van Zweden en Duitsland de opheffing van de anonimiteit is geregeld? Wie is bevoegd en vanaf welke leeftijd, de identiteitsgegevens op te vragen? Kan de bekendmaking van de identiteit onder bepaalde omstandigheden, en zo ja welke, geweigerd worden? Welke instanties beslissen op een verzoek? Zijn er beroepsmogelijkheden?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 706, nr. 3
9
Wat zijn de juridische consequenties van het bekend worden van de identiteit van de donor? Heeft deze beleidskeuze in Zweden en Duitsland geleid tot een terugloop in het aantal donoren, kan een en ander verduidelijkt worden met cijfermateriaal? 5.1.2.3. De privacy van de donor, van de vrouw die met de gameten wordt bevrucht en van het toekomstig kind 83 Zou de regering uiteen kunnen zetten waarom zij van mening is dat de donor bij kid en bij ivf anoniem is? 84 Is er in het voorstel van de regering niet sprake van een vetorecht van de donor zodat het privacy-argument van de donor in geen enkele zin getoetst kan worden aan het belang van het kind? Zal de wijze waarop wordt voorgesteld dat rekening wordt gehouden met het belang van het kind in de praktijk niet betekenen dat slechts zeer zelden het kind bekend kan raken met de persoon van de donor? Waarom kiest de regering bij verschil van mening niet voor een afweging in concreto tussen het belang van de donor en het belang van het kind? 85 Wat is het commentaar van de regering op de mogelijkheid dat omdat het kind belang heeft bij maximale duidelijkheid omtrent afstamming en rechtszekerheid, dit tot gevolg kan hebben dat de anonimiteit van de donor niet altijd gewaarborgd kan blijven en dat het kind op een zekere leeftijd informatie moet kunnen verkrijgen over zijn genetische ouders? 86 Hoe denkt de regering over een stelsel, waarin als regel het kind recht heeft op de persoonsgegevens van de donor, tenzij zwaarwegende belangen van de donor zich daartegen verzetten, waarbij de weging van deze belangen dan door de rechter zou kunnen plaatsvinden? 87 In welke gevallen kan de donor, indien deze persoon identificerende gegevens van de geïnsemineerde vrouw en het kind wenst, die gegevens ook krijgen? Zo ja, welke argumenten leiden tot dit standpunt? Is dit niet in strijd met de aard van donatie en de privacy? 5.1.3. Juridische aspecten van de beschikking over een bewaring van embryo 's 88 Vanaf welk tijdstip geniet het ongeboren kind rechtsbescherming overeenkomstig artikel 2? 89 Als embryo's in vitro ter beschikking worden gesteld voor donatie dan wel voor wetenschappelijk onderzoek bij voorbeeld door gebrek aan overeenstemming tussen partners met betrekking tot implantatie, hoe ligt dan juridisch gezien de eigendom van een embryo?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 706, nr. 3
10
90 Moet voor de behandeling schriftelijk t o e s t e m m i n g gegeven w o r d e n tot donatie of wetenschappelijk onderzoek, indien na de implantatie zou blijken dat er e m b r y o ' s over zijn of kan die t o e s t e m m i n g nog gegeven worden als de inplantatie is geschied? 91 Is beginsel 7 vierde lid (verbod van post m o r t u m handelen met gameten) ook van toepassing op embryo's? Zijn de bewindslieden voornemens het Beginsel van geen post m o r t u m bevruchting in de Nederlandse regelgeving neer te leggen? W a t is thans de handelwijze in de kid-praktijk dan w e l kie-praktijk? Kan de regering de juridische consequenties aangeven van post m o r t u m - b e v r u c h t i n g e n en inplantaties? 92 Op welke wijze w o r d t de periode «overlijden tijdens de i v f - b e h a n deling» bepaald, o m d a t dan op verzoek van de w e d u w e de behandeling kan w o r d e n voltooid? Hoe lang strekt die periode zich uit? 6.
Draagmoederschap
6 . 1 . Juridische
aspecten
naar huidig
recht
93 Kan de regering aangeven of en w a t de verschillen zijn indien wettelijk zou w o r d e n bepaald dat d r a a g m o e d e r c o n t r a c t e n nietig zijn ten opzichte van de situatie dat aan de rechter w o r d t overgelaten t o t het oordeel te komen dat de overeenkomst nietig is vanwege het o n g e o o r l o o f d e karakter? 6.2. Psychosociale
aspecten
van het
draagmoederschap
94 Is er (wetenschappelijk) onderzoek gedaan naar de p s y c h o s o c i a l e problemen van afstandsmoeders en afstandskinderen? Zo, ja w a t zijn de resultaten van dit onderzoek? 6.3.
Conclusies
95 Op grond waarvan is de regering van oordeel dat de huidige wettelijke kaders voldoende mogelijkheden bieden o m de ongewenste praktijken in verband met d r a a g m o e d e r s c h a p tegen te gaan? 96 W a t is de opvatting van de regering ten aanzien van n i e t - c o m m e r c i e e l draagmoederschap? 97 W a a r o m w o r d t de beraadslaging over deze notitie a f g e w a c h t o m een wetsvoorstel in te dienen dat c o m m e r c i e e l d r a a g m o e d e r s c h a p en de bemiddeling daarbij strafbaar stelt? Wanneer denkt de regering dit wetsvoorstel in te kunnen dienen? 98 Waar liggen precies de grenzen van het c o m m e r c i e e l draagmoederschap? Vallen de vergoedingen die particuliere w e n s o u d e r s aan een draagmoeder geven hier niet onder?
99 Als ouders en draagmoeder toch t o t een afspraak t o t d r a a g m o e d e r schap komen en zij bespreken dit van te voren met de Raad voor de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 8 8 - 1 9 8 9 , 2 0 7 0 6 , nr. 3
1 1
Kinderbescherming, is het dan mogelijk - ondanks het terughoudende standpunt van de regering - dat de Raad alle medewerking verleent en de procedures vlot laat verlopen? Is de Raad hiertoe verplicht? Wat kan bij tegenwerking van de Raad worden ondernomen? 100 Kan nader beargumenteerd worden - behalve dat draagmoederschap een ongewenst verschijnsel wordt geacht - waarom bij draagmoederschap geen kunstmatige techniek mag worden gebruikt? 7. Handelingen en wetenschappelijk onderzoek bij embryo's 101 Kan inzicht worden gegeven in de wetenschappelijke opvattingen omtrent het verschil tussen pre-embryo's en embryo's? 102 Als het menselijk embryo als iets unieks wordt beschouwd, waarom wordt dan wetenschappelijk onderzoek op embryo's niet wettelijk verboden? 103 Geldt de opvatting «dat wetenschappelijk onderzoek op embryo's slechts bij uitzondering mag plaatsvinden» ook indien de man en vrouw nadrukkelijk toestemming hebben gegeven voor wetenschappelijk onderzoek op embryo's die uit ivf ten behoeve van voortplanting worden verkregen maar niet voor dat doel worden gebruikt? 104 Voor welke instellingen worden plannen gemaakt c.q. voorbereidingen getroffen tot wetenschappelijk onderzoek en experimenten met embryo's? 105 Op welke wijze kan de regering er voor zorgen dat hierbij de inhoudelijk en procedurele voorwaarden met betrekking tot embryo-onderzoek in acht worden genomen? 106 Welke regels gelden er thans voor wetenschappelijk onderzoek op foetaal menselijk weefsel afkomstig van abortus? 107 Wanneer zal een voorstel tot wet betreffende wetenschappelijk onderzoek op embryo's de Kamer bereiken, zowel de globale - tijdelijke regeling als de definitieve wetgeving? 108 Wordt deze wetgeving ingepast in de toekomstige wet over de medische experimenten? Wanneer zal het wetsvoorstel medische experimenten bij de Kamer aanhangig worden gemaakt? 109 Bestaat er thans regelgeving met betrekking tot de duur van het in vitro kweken van menselijk embryo's? De voorzitter van de vaste Commissie voor Justitie, Kosto De voorzitter van de vaste Commissie voor de Volksgezondheid, Haas-Berger De griffier, Coenen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 706, nr. 3
12