Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 1985-1986
19465
Verslag van de Algemene Rekenkamer voor 1985
Nr. 8
L I J S T V A N V R A G E N EN A N T W O O R D E N V A N DE M I N I S T E R V A N FINANCIËN Ontvangen 21 augustus 1986 De door de commissie voor de Rijksuitgaven gestelde vragen naar aanleiding van het Verslag van de Algemene Rekenkamer over 1985 w o r d e n als volgt b e a n t w o o r d . 2 . 9 . 4 - 2 . 3 (blz. 150) Vanwege welke effecten heeft de regering voorshands afgezien van het nemen van maatregelen inzake de waardering van vakantiebonnen? Van het nemen van maatregelen met betrekking tot de belasting- en premieheffing over vakantiebonnen is afgezien in verband met de daaraan verbonden inkomenseffecten. Overigens zal de kwestie van de vakantiebonnen in het kader van het regeringsstandpunt over het rapport van de c o m m i s s i e - O o r t aan de orde k o m e n . 2 . 9 . 5 - 2 (blz. 152) Tot welke conclusies Algemene Rekenkamer daarover bepaald?
kwam de werkgroep met betrekking tot door gesignaleerde discrepanties? Welk standpunt
de is
De werkgroep heeft in haar rapport de conclusie van de A l g e m e n e Rekenkamer bevestigd dat de thans door de directeurs de rijksbelastingen gebruikte methodiek, te w e t e n het verhogen van het netto-besteedbaar (gezins)inkomen met de ontvangen kinderbijslag en het als aftrekpost in aanmerking nemen van de ook in de folder «Kwijtschelding van belasting» g e n o e m d e richtbedragen, in de praktijk niet zuiver blijkt te w e r k e n . De methodiek benadeelt belastingschuldigen met veel kinderen of m e t kinderen waarvoor t w e e - of drievoudige kinderbijslag w o r d t genoten en bevoordeelt belastingschuldigen met een of enkele kinderen. De w e r k g r o e p stelt dan ook als een alternatief voor uit het o o g p u n t van rechtvaardigheid over te gaan tot een v o r m van neutralisering waarbij enerzijds geen rekening meer zal w o r d e n gehouden met de ontvangen kinderbijslag en anderzijds geen extra aftrek w o r d t toegepast.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 8 5 - 1 9 8 6 , 1 9 4 6 5 , nr. 8
1
Het rapport is besproken in de op 3 oktober 1985 en 2 0 juni 1986 gehouden vergaderingen met de hoofden van de afdeling Directe Belastingen van de regionale directies. In deze vergaderingen is de voorkeur uitgesproken voor de bovenomschreven neutralisering. Daarbij hebben m e e g e w o g e n de eventuele gevolgen voor de kwijtschelding van het met ingang van 1 oktober 1986 in werking tredende stelsel van studiefinanciering. Met betrekking tot bovenvermelde kinderen zal bij het berekenen van de betalingscapaciteit van de ouder(s) uitsluitend nog rekening w o r d e n gehouden met voor de kinderen ontvangen alimentatie en/of betaalde premies ziektekostenverzekering. Het ligt in het voornemen deze beleidswijziging in te voeren per 1 januari 1987. 2 . 9 . 5 - 6 . 2 (blz. 156) Welke is de nieuwe eenduidige
richtlijn
inzake inwonende
kinderen F
Het door het ministerie voorgestane beleid met betrekking tot het niet in aanmerking nemen bij de berekening van de betalingscapaciteit van het inkomen van inwonende verdienende kinderen is in verband met de door de A l g e m e n e Rekenkamer geconstateerde verschillen bij de uitvoering van het kwijtscheldingsbeleid eveneens besproken in de vorengenoemde vergaderingen van 3 oktober 1985 en 2 0 juni 1986. In die vergadering is het standpunt herhaald dat bij de berekening van de betaiingscapaciteit geen rekening dient te worden gehouden met de inkomsten van kinderen, tenzij kan w o r d e n gesteld dat er sprake is van een continue toestand van samenwonen van een meerderjarig kind met zijn/haar ouder(s) (te beoordelen afhankelijk van de duur van die samenw o n i n g en de leeftijd van dat kind). M e t betrekking tot het begrip samenw o n e n is daarbij aangesloten bij de door de Tweede Kamer verwoorde definitie bij de bespreking van de stelselherziening sociale verzekeringen. Om praktische redenen is verder besloten dat een continue toestand in het algemeen aanwezig kan w o r d e n geacht als het inwonende kind de leeftijd van 27 jaar heeft bereikt. Zijn/haar inkomen zal dan moeten w o r d e n betrokken bij de berekening van de betalingscapaciteit. M o c h t door dit kind worden aangetoond dat er geen sprake is van samenwonen in vorenbedoelde zin, dan kan bijtelling van het inkomen achterwege blijven, maar zal een korting w o r d e n toegepast op de richtlijn die geldt als grens voor het al dan niet in aanmerking komen voor kwijtschelding. Daarbij zal een parallel worden getrokken met de zogenaamde voordeurdelersregeling in de Algemene Bijstandswet. Die aangepaste normbedragen zullen aan de orde w o r d e n gesteld in de eerstvolgende, op 1 oktober 1986 te houden vergadering met de eerdergenoemde directies. De leeftijdsgrens van 27 jaar is overigens o m de gedachten te bepalen en dus geen stringente richtlijn. Met betrekking tot kinderen beneden 27 jaar w o r d t o m praktische reden aangenomen dat vrijwel in alle gevallen uitsluitend een kostendekkend kostgeld zal worden betaald als bijdrage aan het gezinsinkomen, waardoor in feite geen vergroting van de draagkracht plaatsheeft. Van welke omstandigheden drag is, dat wordt vrijgelaten?
is het afhankelijk wat een redelijk spaarbeWelk bedrag is in het algemeen redelijk?
De aanwezigheid van een tegoed op giro/bankrekening, waaronder ook spaarrekeningen worden verstaan, w o r d t aangemerkt als een vermogensbestanddeel. Voor zover op de rekening slechts een bedrag staat, corresponderend met het relevante maandelijkse richtbedrag, vermeerderd met een maand huur of hypotheekrente en premie ziektekostenverzekering, zal dit bedrag buiten aanmerking w o r d e n gelaten. De relevante richtbedragen zijn
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 8 5 - 1 9 8 6 , 19 4 6 5 , nr. 8
2
genoemd op blz. 7 van de folder Kwijtschelding van belasting te weten voor een echtpaar of samenwonenden f 1320, voor een één-oudergezin f 1165, en voor een alleenstaande met eigen huishouding f860. Dit bedrag kan nog worden vermeerderd met incidentele ontvangsten, waarmee bij de berekening van de betalingscapaciteit reeds rekening is gehouden (kinderbijslag). Uitgangspunt is wel dat de inkomensstroom via bank/giro loopt. Daarnaast wordt voor belastingschuldigen van 65 jaar of ouder een extra gedeelte van het met inachtneming van het vorenstaande bepaalde vermogen buiten beschouwing gelaten. Dit extra gedeelte bedraagt voor een alleenstaande f4600 en voor (echt-)paren f9200. Kunnen voorbeelden worden genoemd van situaties waarin het bezit van een auto kwijtschelding in de weg staat? Gold het nieuwe beleid al ten aanzien van zaken die de afgelopen 6 maanden bij de Commissie voor de Verzoekschriften in behandeling waren? Kunnen die qua extremiteit toegelicht worden voor zover de staatssecretaris tot het oordeel kwam dat geen (gedeeltelijke) kwijtschelding op zijn plaats was? Hoewel het standpunt van de Algemene Rekenkamer wordt onderschreven dat de fiscus zich niet bezig dient te houden met de besteding van het inkomen, kan de aanwezigheid van een personenauto van invloed zijn op de beslissing op een verzoek om kwijtschelding. Daartoe zijn in de eerdergenoemde vergadering van 20 juni 1986 de daarvoor geldende uitgangspunten nogmaals aan de orde gesteld. In het algemeen wordt bij de behandeling van een verzoek om kwijtschelding geen rekening gehouden met de aanwezigheid van een personenauto, tenzij: - de auto ten tijde van het verzoek een aanzienlijke waarde vertegenwoordigt. Om de gedachten te bepalen is besloten dat daarvan sprake is bij een verkoopwaarde van f3000 of meer; - de auto is aangeschaft ten tijde van of na het materieel ontstaan van de belastingschuld, zonder dat de noodzaak daartoe ten koste van het betalen van de belastingschuld aanwezig is; - het zonder meer duidelijk is dat de minimaal aan het bezit van de auto verbonden kosten niet uit het opgegeven inkomen kunnen worden voldaan, zodat op goede gronden kan worden gesteld dat de verstrekte gegevens onjuist of onvolledig zijn. De waarde van de auto zal bij het beoordelen van een verzoek om kwijtschelding niet in aanmerking worden genomen als een aannemelijk kan worden gemaakt dat het gebruik van de auto onverbrekelijk verbonden is aan het beroep dat betrokkene uitoefent dan wel absoluut onmisbaar is in verband met invaliditeit. Van een nieuw beleid is overigens geen sprake. Het bestaande beleid is slechts duidelijker geformuleerd. Hoever is het overleg met de gemeenten inzake de OGB inmiddels gevorderd? Over het kwijtscheldingsbeleid als zodanig wordt met de gemeenten geen overleg gevoerd, omdat dit beleid is voorbehouden aan de Belastingdienst. Wel zijn in 1986 voor het eerst aan de gemeenten gegevens verstrekt van personen aan wie gedurende twee of meer jaren achtereen kwijtschelding van OGB is verleend. De achterliggende gedachte hierbij is dat de gemeenten uit doelmatigheidsoverweging er toe zouden kunnen overgaan het opleggen van OGB-aanslagen aan deze personen achterwege te laten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19 465, nr. 8
3
Op hoeveel eenheden vindt nog geen steekproefgewijze plaats?
controle
Dit aantal is niet exact bekend. Nu de noodzaak van steekproefsgewijze controle opnieuw bij de directeuren der rijksbelastingen is benadrukt, wordt verwacht dat thans meer aandacht wordt besteed aan deze vorm van controle. 2.9.5-6.3 (blz. 158) Tot welke hernieuwde afstemming van het beleid is inzake schoolgeld gekomen? Nogmaals is in de eerdergenoemde regionale vergadering van 20 juni 1986 benadrukt dat schoolgeld het karakter heeft van een retributie, waarvoor in beginsel geen kwijtschelding behoort te worden verleend. 2 . 9 . 6 - 4 (blz. 161) Wat houdt de hier geschetste meer uniforme werkwijze in? Aan de medewerkers is medegedeeld dat de met invulhulp ingevulde aangifte kan worden beschouwd als geregeld, tenzij de ambtenaar vermeldt dat een nadere beoordeling noodzakelijk is. Naar verwachting zal dit standpunt er toe bijdragen dat de door de Algemene Rekenkamer gesignaleerde verschillen in behandeling zullen afnemen. 2 . 9 . 6 - 6 (blz. 162) Welk deel van de aangiften kwam op de door de ARK onderzochte inspectie voor rekening van de administratie? In het door de ARK opgestelde rapport is vermeld dat het aantal aangiften dat voor het jaar 1984 administratief wordt afgedaan, 1 6 850 zal belopen. Dit is 43% van het totaal aantal te regelen aangiften. Het onderzoek dat de ARK op een achttal andere inspecties heeft ingesteld, wees uit dat aldaar de percentages variëren van 23 tot 42. Welk beeld geeft het door het ministerie ingestelde onderzoek? Vanuit een beschrijving van de oorspronkelijke doelstellingen en werkwijze ten aanzien van de administratieve afdoening is nagegaan of deze nog onverkort kunnen gelden, dan wel aanvulling behoeven. Vervolgens is nagegaan in hoeverre de huidige werkwijze overeenstemt met de beoogde doelstellingen en werkwijze. Op basis daarvan is een aantal voorstellen geformuleerd over de administratieve afdoening in het jaar 1986. Met de directeuren der rijksbelastingen is afgesproken dat de aanpak zoals in deze voorstellen wordt weergegeven zoveel mogelijk in de praktijk zal worden gebracht. Verder zullen door enige directeuren nog detailonderzoeken worden ingesteld. In het voorjaar 1987 zal een evaluatie van een en ander plaatsvinden, waarna een definitieve werkwijze voor de administratieve afdoening zal worden opgesteld. 2 . 9 . 6 - 7 (blz. 163) Op basis waarvan meent de staatssecretaris dat het tekort aan gekwalificeerd personeel in de komende jaren kan worden weggewerkt?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19 465, nr. 8
4
Welke zijn de tekorten ten opzichte van de formatie voor de diverse functies en binnen welke termijn zullen deze kunnen worden weggewerkt? De tekorten aan gekwalificeerd personeel zijn een gevolg van een combinatie van factoren, te weten: - de verhoging van de behoefte aan gekwalificeerd personeel met het oog op het scheppen van voorwaarden om te voldoen aan gestelde doelen voor aanslagregeling, controle en fraudebestrijding; - de verhoogde uitstroom ten gevolge van de (verruiming van de) vut-mogelijkheden, de arbeidstijdverkorting en van zogenaamde exodusverschijnselen (aantrekken van de vraag naar personeel vanuit de marktsector); - de te beperkte instroom van gekwalificeerd personeel door onvoldoende greep op de arbeidsmarkt; - de omvang van de ter beschikking staande opleidingscapaciteit. De belangrijkste categorieën personeel waarbij sprake is van tekorten, zijn: inspecteurs (200), accountants (200), controleurs (600) en commiezen (1000). Tussen haakjes zijn de tekorten in manjaren vermeld. Deze tekorten vormen het verschil tussen de benodigde sterkte en de werkelijke bezetting. De vraag op welke termijn deze tekorten kunnen worden weggewerkt, kan niet concreet beantwoord worden omdat daarbij een groot aantal onzekere factoren een rol speelt. Op basis van de huidige personeelsbegroting van de Belastingdienst bestaat de verwachting dat de tekorten aan gekwalificeerd personeel in de komende jaren kunnen worden weggewerkt. De omvang van de totale personeelsbegroting van de Belastingdienst vormt echter geen op de langere termijn vaststaand gegeven, met name niet in verband met de thans nog bestaande onzekerheden in verband met de door het kabinet voorgenomen maatregelen tot afslanking van het overheidsapparaat. Ook de effecten van de realisatie van voorstellen van de zogenaamde commissie-Oort spelen op dit punt een rol. Voorts is sprake van een intensivering en verbreding van de vraag naar belastingdienstpersoneel vanuit de marktsector; noch de omvang noch de verdeling over de verschillende functiecategorieën van deze toegenomen vraag valt op dit moment goed te schatten. Ten slotte is van belang de aan de Belastingdienst op basis van het regeerakkoord opgelegde extra taakstelling om bij de fraudebestrijding te komen tot een meeropbrengst van f 1 miljard. Welk deel van het werk wordt op deze inspectie gedaan door personeel dat daartoe niet bestemd is? Vanwege het grote tekort aan middelbare ambtenaren dient noodgedwongen een belangrijk aantal aangiften te worden afgedaan door lager gekwalificeerd personeel. Op de betreffende inspectie gaat het om circa 11 000 aangiften. Deze aangiften worden overigens niet administratief afgedaan. Voorts is het zo dat de behandelende ambtenaren technisch worden bijgestaan door aanwezige middelbare ambtenaren en beschikken over een werkinstructie waarin is omschreven welke problematiek in de aangiften zij niet mogen beoordelen maar moeten voorleggen aan hoger gekwalificeerd personeel. Ten slotte wordt in dit verband opgemerkt dat de ARK heeft geconstateerd dat de kwaliteit van de aanslagregeling in deze personeelscategorie een normaal beeld vertoont. 2.9.6 - 11 (blz. 165) Op welke inspecties functioneren thans wel regionale samenwerkingsverbanden op nietvrijwillige basis?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19 465, nr. 8
5
Momenteel geldt voor alle inspecties dat ze of reeds functioneren in een regionaal samenwerkingsverband, of in een gevorderd stadium zijn met de voorbereidingen hiertoe. In zijn beleidskaderbrief 1978 heeft de directeur-generaal der Belastingen nog eens benadrukt dat samenwerking geen vrijblijvende zaak meer is, maar dat elke controle-eenheid deel moet uitmaken van een regionaal samenwerkingsverband. 2.9.8-3.4.2 (blz. 174) Welke personeelstoename van de RAD zou nodig zijn om «het aantal ondernemers waarvan is bepaald dat ze door accountants gecontroleerd moeten worden» ook op die wijze te kunnen controleren? Zoals in de reactie op het oordeel van de Algemene Rekenkamer ter zake van het aantal benodigde accountants bij de rijksaccountantsdienst al werd aangegeven, is dit aantal niet in absolute zin te becijferen. Er is een voortdurende ontwikkeling in aanpak van het werk en samenstelling van het werkpakket gaande waardoor verschuivingen optreden in de criteria die gelden voor het inzetten van accountants. In de controlesfeer is deze problematiek doorgaans nog complexer dan in de sfeer van de aanslagregeling. Thans bestaat de opvatting dat een formatie van circa 1080 in de rijksaccountantsdienst voldoende is. Bij een huidige bezetting van circa 850 zijn derhalve nog ruim 200 mensen nodig. 2.9.10 (blz. 179) Kan een nader inzicht worden verschaft in de omvang van de kantineexploitatie door middel van de hierbedoelde stichtingen? Wie vormen daarvan het bestuur? Valt verdergaande privatisering niet te overwegen? Doen zich problemen van de aard waarvan sprake is bij de Belastingdienst niet voor bij andere kantinefaciliteiten bij de rijksdienst? Zo neen, welke voorzieningen zijn dan getroffen om ze te voorkomen? In 1984 werd aan 64 kantinestichtingen een bedrag van f 8 2 6 5 625 aan subsidies uitbetaald. Het bestuur van de stichtingen wordt in het algemeen gevormd door één van de hoofden van de diensteenheden die gebruik maken van de kantine, een afdelingschef en een door het gezamenlijk personeel aan te wijzen personeelslid. Reeds geruime tijd worden mogelijkheden tot verdergaande privatisering intensief bezien. Zulks geschiedt in het kader van het privatiseringsbesluit met betrekking tot algemeen verzorgende functies. Mijnerzijds bestaat geen inzicht in de vraag of de problemen die zich op dit vlak bij de Belastingdienst voordeden zich ook elders hebben voorgedaan. De Ministervan Financiën, H. 0. C. R. Ruding
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19 465, nr. 8
6